Ministerie van Buitenlandse Zaken

informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

Kamerbrief inzake informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen
KB inzake informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG

Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum september 2005AuteurMw. drs. B. M. Karel
KenmerkDIE-296/2005Telefoon070 348 48 76
Blad1/17Fax070 348 40 86
Bijlage(n)5E-maildie-in@minbuza.nl
BetreftInformatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen C.c.

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. - Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
- Voorstel voor een besluit van de Raad waarbij het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten wordt gemachtigd zijn activiteiten uit te oefenen op de in titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde gebieden
2. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer over een stappenplan voor een geïntegreerd internecontrolekader
3. Initiatief van het Koninkrijk België met het oog op de aanneming door de Raad van een kaderbesluit betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van verboden die het gevolg zijn van seksuele misdrijven tegen kinderen
4. Besluit van de Raad inzake communautaire richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007 2013)


5. Proposal for a Decision of the European Parliament and of the Council establishing a community action for the European Capital of Culture event for the years 2007 to 2019 (Nederlandse versie niet beschikbaar)

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Verordening en Besluit tot oprichting van een Bureau van de EU voor grondrechten Titel:

- Voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
- Voorstel voor een besluit van de Raad waarbij het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten wordt gemachtigd zijn activiteiten uit te oefenen op de in titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde gebieden

Datum Raadsdocument: 5 juli 2005
Nr Raadsdocument: 10774/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)280
Eerstverantwoordelijk ministerie: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i.o.m. BZ, EZ, FIN, JUST, SZW, OCW, VWS

Behandelingstraject in Brussel: Ad hoc werkgroep Fundamentele Rechten, Comité-artikel 36, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In december 2003 besloot de Europese Raad om het mandaat van het in Wenen gevestigde Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat uit te breiden tot een Agentschap voor de Grondrechten. Het voornemen van een Grondrechtenagentschap maakt onderdeel uit van het Haagse Programma, dat in november 2004 onder Nederlands voorzitterschap werd aangenomen en dat beoogt de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Unie te versterken. In december 2004 verzocht de Europese Raad verder uitvoering te geven aan een Grondrechtenagentschap.

Het voorliggende voorstel voor een verordening dient ter vervanging van de huidige voor het Waarnemingscentrum geldende verordening. Het Waarnemingscentrum zal ophouden te bestaan en het Grondrechtenagentschap, dat eveneens in Wenen gevestigd zal zijn, komt daarvoor in de plaats. De Commissie heeft voorafgaand aan het definitieve voorstel een uitgebreide consultatieronde georganiseerd waarin geïnteresseerde lidstaten, nationale en internationale organisaties bijdragen konden leveren aan de hand van een door de Commissie opgesteld consultatiedocument (COM (2004) 693 definitief). Aan het definitieve voorstel ging eveneens een uitgebreid impact assessment vooraf. Daarnaast zijn de conclusies van de evaluatie van het Waarnemingscentrum betrokken bij het ontwerpen van mandaat, taakomschrijving en structuur van het Grondrechtenagentschap.

De beslissing om het mandaat van het EUMC uit te breiden tot een EU-Grondrechtenagentschap is in overeenstemming met de verplichting van de Unie om de grondrechten te eerbiedigen en te versterken (artikelen 2, 6 en 7 EU-Verdrag). De Commissie heeft deze verplichting als uitgangspunt genomen bij de bepaling van het mandaat en taakomschrijving van het Grondrechtenagentschap

Het Grondrechtenagentschap heeft als taak het leveren van expertise en assistentie ten aanzien van de naleving van grondrechten bij de uitoefening van het gemeenschapsrecht. Via het ontwikkelen van een "netwerk van netwerken" zal het Grondrechtenagentschap daartoe informatie verzamelen en analyseren, alsook rapporten opstellen en adviezen formuleren. Ook zal het Grondrechtenagentschap het bewustzijn van het publiek over grondrechten door middel van voorlichting moeten vergroten en een structurele dialoog met het maatschappelijk middenveld moeten opstarten. Het inhoudelijke werkterrein van het Grondrechtenagentschap wordt ten opzichte van het Waarnemingscentrum uitgebreid. Het werkterrein van het agentschap zal namelijk alle (in het Handvest Grondrechten) genoemde grondrechten beslaan, voor zover het de uitvoering betreft van gemeenschapsrecht door de Gemeenschap, haar instellingen en de lidstaten. In het voorstel is opgenomen dat het geen rol zal krijgen ten aanzien van naleving van grondrechten door lidstaten indien zij geen gemeenschapsrecht uitvoeren. Het voorstel voorziet ook in de mogelijkheid van uitbreiding van het werkterrein tot de derde pijler, namelijk daar waar het de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken betreft. Daarvoor heeft de Commissie een voorstel voor een aanvullend Raadsbesluit ontworpen. In de praktijk zullen de werkzaamheden van het Grondrechtenagentschap zich concentreren op een aantal in een meerjarenprogramma vastgestelde prioriteiten. De kerntaak van het huidige Waarnemingscentrum ten aanzien van racisme en vreemdelingenhaat zal daarvan altijd onderdeel uitmaken. Het voorstel voorziet voorts in uitbreiding van het geografische werkterrein. Voorgesteld wordt om aan het Grondrechtenagentschap ook taken ten aanzien van kandidaat-lidstaten en eventuele andere derde landen toe te kennen.

Rechtsbasis van het voorstel: De verordening is gebaseerd op artikel 308 VEG. Artikelen 30, 31 en 34 VEU dienen als rechtsbasis voor een besluit van de Raad waarbij het Agentschap wordt gemachtigd haar activiteiten uit te oefenen op de in titel VI van het EU-Verdrag bedoelde gebieden (politiële en justitiële samenwerking in strafzaken).

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Besluitvorming over de verordening en over het besluit vindt plaats met unanimiteit, na advies van het Europees Parlement.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Ja, er wordt een regelgevend comité (artikel 5 comitologiebesluit 1999/468/EC) ingesteld middels artikel 29 van de verordening. Dit comité dient in overeenstemming met artikel 5, eerste lid, van de verordening betrokken te worden bij de vaststelling van het meerjarenprogramma van het Agentschap

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, de doelstellingen die worden nagestreefd kunnen niet op het niveau van de lidstaten worden bereikt. Het Agentschap zal objectieve en vergelijkbare informatie vergaren en analyseren over de naleving van grondrechten bij de uitoefening van gemeenschapsrecht door de Unie (de Gemeenschap, instellingen en lidstaten). Aangezien het gemeenschapsrecht betreft kan deze expertisetaak noch door de lidstaten noch door andere internationale organisaties adequaat worden waargenomen. Het opereren op EU-niveau waarbij een uniform systeem wordt gehanteerd voor verzameling en analyse van gegevens, waarborgt de bruikbaarheid van deze expertise. Proportionaliteit: positief. Het voorstel creëert niet iets geheel nieuws, maar bouwt voort op het bestaande observatorium in Wenen en zal fungeren als een "netwerk van netwerken." Het maakt daardoor gebruik van bestaande netwerken en expertise. Dit is de meest aangewezen weg om de Gemeenschap en haar instellingen expertise en assistentie te leveren.

Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie stelt voor de periode 2007-2013 een totale enveloppe voor, van ruim 167,7 miljoen euro, oplopend van 16,3 mln euro in 2007 tot ruim 30,3 miljoen in 2013. Omvorming tot het Agentschap betekent bijna een verdubbeling van het budget binnen het eerste jaar. Onduidelijk is de relatie met de middelen die de Commissie beschikbaar wil stellen onder het programma "Grondrechten en burgerschap" voor genoemde periode (96,5 mln euro).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De Commissie gaat er in haar voorstel vanuit dat het Grondrechtenagentschap per 1 januari 2007 operationeel wordt.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland heeft bij meerdere gelegenheden aangegeven grote waarde te hechten aan de naleving van de grondrechten binnen de Unie. Deze naleving vergroot de legitimiteit van het interne optreden en de geloofwaardigheid van het externe optreden en beleid van de Unie. Nederland is van mening dat het Grondrechtenagentschap zal bijdragen aan naleving van de grondrechten bij de uitvoering van het gemeenschapsrecht. Wel dient het voorstel te worden beoordeeld op de toegevoegde waarde ervan ten opzichte van bestaande mechanismen, zoals die van de Raad van Europa. Voorwaarde hiervoor is dat mandaat en taken van het Grondrechtenagentschap duidelijk en limitatief worden omschreven.

Inhoudelijk en geografisch mandaat
Zoals bij eerdere gelegenheden aangegeven is Nederland voorstander van een in beginsel zo breed mogelijk inhoudelijk mandaat. Het is immers voor de geloofwaardigheid van het optreden van de Unie van belang dat alle grondrechten worden nageleefd. Het voorstel om het inhoudelijke mandaat uit te breiden van het terrein van racisme en vreemdelingenhaat naar alle grondrechten uit het Handvest Grondrechten is dan ook in lijn met het Nederlandse standpunt. Voor een efficiënt en effectief functionerend Grondrechtenagentschap zullen wel prioriteiten moeten worden vastgesteld. In lijn hiermee bepaalt het Commissievoorstel dat in een meerjarenprogramma wordt vastgelegd welke thema's als prioriteit zullen gelden; racisme en vreemdelingenhaat zullen in ieder geval daartoe behoren. Daarmee blijft de continuïteit van de activiteiten van het Waarnemingscentrum gewaarborgd.

Hoewel het mandaat van het Grondrechtenagentschap inhoudelijk aanzienlijk wordt uitgebreid, is het van belang te erkennen dat het mandaat tegelijkertijd ook in sterke mate wordt beperkt. Het Grondrechtenagentschap verwerft namelijk taken ten aanzien van de naleving van grondrechten door de Gemeenschap, haar instellingen en de lidstaten voor zover er sprake is van de uitvoering van gemeenschapsrecht. Het zal geen rol verkrijgen ten aanzien van naleving van grondrechten door lidstaten indien zij geen gemeenschapsrecht uitvoeren. Vooralsnog lijkt een meerderheid van de lidstaten voorstander te zijn van deze beperking. Ook Nederland kan zich hierin vinden. Zo wordt voorkomen dat er overlap ontstaat met de activiteiten van de Raad van Europa; het waarborgt de complementariteit. Toezicht op en versterking van de naleving van de grondrechten in het algemeen door de lidstaten behoort immers vanouds tot het werkterrein van de Raad van Europa en vormen daarom in hun geheel geen cruciale leemte waarin het Grondrechtenagentschap zou moeten treden. Het loslaten van deze beperking zal bovendien financiële gevolgen hebben dan wel de effectiviteit van het Agentschap benadelen wegens het alsdan aanzienlijk toenemende (potentiële) werkterrein. Dit neemt niet weg dat Nederland positief zou staan tegenover een rol voor het Agentschap ten aanzien van de naleving van grondrechten buiten het gemeenschapsrecht voor zover dit noodzakelijk is om de taakuitoefening met betrekking tot de uitvoering van het gemeenschapsrecht naar behoren te kunnen vervullen en voor zover dit in aanvulling is op de rol van de Raad van Europa. Het valt echter zeer te bezien of zelfs voor deze uitbreiding van het inhoudelijke werkterrein van het Agentschap tot het nationale rechtsgebied van de onderscheiden lidstaten een juridische grondslag aanwezig is. Ter vermijding van dubbelwerk dient het geografische werkterrein van het Grondrechtenagentschap beperkt te blijven tot de Unie. Ook de effectiviteit van het Agentschap is daarmee gediend. Nederland is dan ook geen voorstander van de door de Commissie voorgestelde uitbreiding ten aanzien van kandidaat-lidstaten en eventuele andere derde landen. Nederland zal zich daartegen blijven verzetten.

Taken
Nederland ondersteunt de relatief beperkte taakomschrijving, omdat daarmee bestaande leemten in kennisontwikkeling en -gebruik worden gedicht, maar tegelijkertijd niet meer wordt gedaan dan nodig is voor verwezenlijking van het te bereiken doel. Om deze reden en gelet op de voorgestane relatieve beperking van de reikwijdte van het inhoudelijke mandaat ziet Nederland geen specifieke taak voor het Agentschap weggelegd in het kader van artikel 7 VEU, hoewel het de Raad te allen tijde vrij staat om hiertoe rapporten van het Agentschap te benutten. Bij zijn taak tot gegevensverzameling zal het Grondrechtenagentschap zijn werkzaamheden moeten afstemmen met de statistiekproductie van Eurostat en nationale statistiekbureaus (ESS).

Follow-up
Indachtig de motie Dittrich (d.d. 2 oktober 2003) heeft Nederland in de discussie over het Grondrechtenagentschap bij herhaling aandacht gevraagd voor de invoering van een systeem van "peer review". Een meerderheid van lidstaten is hiervan echter geen voorstander. Hoewel het door Nederland beoogde systeem van "peer review" niet beoogt een (permanente) monitoring door het Grondrechtenagentschap te realiseren, acht Nederland het van belang dat de door het agentschap op te stellen rapporten worden besproken in de Raad en het Europees Parlement, zodat een informeel mechanisme van morele druk op lidstaten ingebouwd wordt dat op effectieve wijze zal kunnen bijdragen aan de naleving van grondrechten door de Unie èn de lidstaten bij de uitvoering van het gemeenschapsrecht. Het voorstel voorziet niet in een dergelijk systeem van "peer review". Dat neemt niet weg dat Nederland zal blijven aankaarten dat de door het Grondrechtenagentschap op te stellen (jaarlijkse en thematische) rapporten aan een bespreking op Raadsniveau en binnen het Europees Parlement worden onderworpen. Een dergelijk informeel systeem hoeft niet noodzakelijkerwijs in de verordening voor het Grondrechtenagentschap opgenomen te worden; voor de invoering ervan is politieke wil bij de lidstaten de sleutel tot succes.

Structuur en organisatie
De structuur van het Grondrechtenagentschap bestaat uit een raad van bestuur, een dagelijks bestuur, een directeur en een Forum. Bij zijn standpuntbepaling hierover betrekt Nederland zijn standpunt in de discussie over Europese agentschappen in het algemeen, gevoerd op basis van het Commissievoorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord COM(2005)59. Nederland acht het immers van belang dat zoveel mogelijk op gelijke wijze vorm wordt gegeven aan Europese agentschappen; het toekomstige Grondrechtenagentschap is er daar een van.

Van primair belang voor Nederland is de waarborging van de onafhankelijkheid van het Grondrechtenagentschap. De verordening zou daarom expliciet(er) moeten bepalen dat de leden van de raad van bestuur en het dagelijks bestuur almede de directeur niet tevens vertegenwoordiger van een lidstaat of instelling (zoals Commissie of Europees Parlement) mogen zijn. Voorts dient niet alleen het jaarlijkse werkprogramma maar ook het meerjarenprogramma te worden vastgesteld door de raad van bestuur en niet door de Commissie. Verder ziet Nederland geen noodzaak voor het instellen van een comité van regeringsvertegenwoordigers ten behoeve van het opstellen van het meerjarenprogramma (artikelen 5, eerste lid, en 29), omdat lidstaten anders invloed zullen uitoefenen op de vaststelling van het meerjarenprogramma van het Grondrechtenagentschap en dus op de prioriteiten ervan. Dit moet worden voorkomen.

De Commissie presenteert het Grondrechtenagentschap uitdrukkelijk als "een netwerk van netwerken", waarbij het volgens artikel 6 (bestaande) netwerken en (overheids)organisaties zal opzetten en met elkaar in verbinding zal brengen. Nederland acht dit een juiste benadering; de netwerken dienen elkaar daarbij niet te overlappen en geen enkel netwerk behoort te worden gezien als exclusief leverancier voor informatie richting het Grondrechtenagentschap.

Relatie met de Raad van Europa
De Commissie tracht in haar voorstel op verschillende wijzen overlap met het werk van de Raad van Europa te vermijden. De Commissie is daarin redelijk geslaagd, zoals hiervoor al is gebleken. Het voorgestelde uitgebreide geografische mandaat brengt daarbij echter slechts verwarring, reden waarom Nederland zich daartegen zal verzetten. Voor wat betreft het betrekken van de Raad van Europa bij het ontplooien van de activiteiten van het Grondrechtenagentschap zal aanwezigheid van de Raad van Europa in de raad van bestuur in het agentschap voor de nodige synergie zorgen. Bovendien bepaalt het voorstel expliciet dat het Grondrechtenagentschap zijn activiteiten met de Raad van Europa coördineert, in het bijzonder het jaarlijkse werkprogramma. Ook bepaalt het voorstel dat de Gemeenschap een overeenkomst zal sluiten met de Raad van Europa om invulling te geven aan de vereiste nauwe band tussen de Raad van Europa en het Grondrechtenagentschap. Besprekingen hierover zouden reeds nu een aanvang moeten nemen, zodat de Raad van Europa vroegtijdig betrokken raakt bij de vaststelling van de door het Grondrechtenagentschap te ontwikkelen activiteiten.

Fiche 2: Mededeling over een stappenplan voor een geïntegreerd internecontrolekader Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Rekenkamer over een stappenplan voor een geïntegreerd internecontrolekader

Datum Raadsdocument: 21 juni 2005
Nr. Raadsdocument: 10326/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 252 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën i.o.m. LNV, BZK, EZ, V&W, SZW, VROM, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Begrotingscomité, Ecofin Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In november 2004 heeft de Europese Rekenkamer haar jaarverslag over het begrotingsjaar 2003 gepubliceerd. Voor de tiende achtereenvolgende keer heeft de Europese Rekenkamer geen positieve betrouwbaarheidsverklaring (Declaration of Assurance, hierna genoemd "DAS") over het geheel afgegeven. De Commissie is van mening dat dit moet veranderen. De Europese Rekenkamer dient redelijke zekerheid te verkrijgen dat de EU-fondsen op een rechtmatige wijze worden beheerd. Het Europees Parlement en de Raad hebben herhaaldelijk hun teleurstelling uitgesproken over deze situatie van het gebrek aan een positieve betrouwbaarheidsverklaring. Zowel het Europees Parlement als de Raad hebben de Commissie tijdens de dechargeprocedure over 2003 uitgenodigd om deze situatie te veranderen. Het Europees Parlement heeft hiertoe een resolutie aangenomen bij de decharge over het begrotingsjaar 2003. De Commissie Barroso heeft als strategische doelstelling geformuleerd om te streven naar een positieve DAS van de Europese Rekenkamer.

Met de voorliggende mededeling wil de Commissie in eerste instantie invulling geven aan de strategische doelstelling van het streven naar een positieve DAS. De Commissie geeft zelf aan dat dit streven ambitieus is. Ambitieus wil hier zeggen dat niet verwacht wordt dat de Europese Rekenkamer in een jaar een negatieve DAS kan veranderen in een positieve. Daarvoor heeft de Europese Rekenkamer redelijke zekerheid nodig dat de audit- en controlesystemen op zijn plaats zijn waardoor het risico op onregelmatigheden binnen redelijke grenzen blijven. Om deze zekerheid te verkrijgen dient het communautaire interne-controlekader van de EU verder aangepast te worden. De Europese Rekenkamer heeft hierover een advies opgesteld in 2004 waarin het "single audit" model wordt beschreven.

Ambitieus wil wel zeggen dat de mededeling een routekaart beschrijft naar een positieve DAS en voorzien is van een tijdpad waarin een nog op te stellen actieplan in 2006 geïmplementeerd dient te worden. De Commissie stelt voor allereerst de tekortkomingen in het huidige interne-controlekader te identificeren en actieplannen te ontwikkelen opdat dit kader de vereiste zekerheid voor een positieve DAS kan bieden. Daarnaast zullen in Raadsverband discussies plaatsvinden om in najaar 2005 de basis voor een gezamenlijke overeenkomst voor een communautair interne-controlekader voor te stellen. De Commissie stelt verder voor dat de voorzitter van de Raad een 'high level interinstitutionele triloog' benoemt en dat een te behalen overeenkomst geformaliseerd dient te worden in een interinstitutioneel akkoord ondertekend op politiek niveau. Wanneer hierover overeenstemming is bereikt, zullen de mogelijkheden om meer efficiency te verkrijgen uit de audit inspanningen via het "single audit" model verder worden onderzocht.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: N.v.t.; het betreft een mededeling die het Europees Parlement tevens ter informatie is toegegaan.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. De verbetering van het communautaire interne-controlekader van de EU is bij uitstek een taak die op EU-niveau dient te worden uitgevoerd. De Commissie is en blijft eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de EU-begroting. Voor de EU-fondsen in gedeeld beheer tussen de EU en de lidstaten stelt de routekaart een taakverdeling voor welke overeenkomt met het principe van subsidiariteit door nationale autoriteiten expliciet in de verbetering te betrekken. Proportionaliteit: Positief. De routekaart sluit aan bij de oproep van de Europese Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad om het communautaire interne-controlekader van de EU te verbeteren. De in de routekaart voorgestelde verbeteringen zijn de praktische weerslag hiervan en sluiten aan bij deze doelstelling.

Consequenties voor de EU-begroting:
Geen. De in de routekaart voorgestelde verbeteringen van het communautaire internecontrolekader van de EU kunnen leiden tot een verder verbeterde controle op, en verantwoording van, EU-uitgaven. De verbeteringen kunnen daarmee bijdragen aan een efficiënter gebruik van de EU-middelen en daarmee, bij uitblijven van beleidsintensiveringen of vernieuwing, mogelijk een verlaging van de begroting realiseren.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De Commissie stelt voor om jaarlijks vooraf door de Lidstaten openbare verklaringen en achteraf "declarations of assurance" af te gegeven op het hoogste politieke niveau (in de mededeling wordt voorgesteld de Minister van Financiën). Het moeten afgeven van deze verklaringen zalgevolgen hebben voor bestuurlijke verhoudingen (rijk-lokale overheden) en administratieve consequenties hebben voor de overheid doordat het bestuurlijke ambtenarenapparaat wellicht aangepast moet worden zodat een politieke bewindspersoon daadwerkelijk deze verklaring kan afgeven. Het voorgesteldebrengt o.a. extra werkdruk mee voor de Ministeries die betrokken worden bij het afgeven van deze verklaringen. De personele en administratieve consequenties moeten in principe worden opgevangen binnen de huidige personele bezetting.Een voorbehoud, bij het voorstelis wenselijk, omdatdehaalbaarheiden reikwijdtevan dit voorstel t.a.v. andereoverheden en departementennog onvoldoende in kaart is gebracht.Hiervoor dient eerst duidelijkheid te bestaan over de vorm van de verklaringen en welke criteria gelden voor deze verklaringen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De routekaart komt in grote lijnen overeen met het Nederlandse standpunt dat de financiële controle en het financieel beheer in de EU verder op orde dient te worden gebracht. Echter, enkele elementen kunnen aanzienlijke consequenties hebben. Onder andere wordt voorgesteld dat jaarlijks door de lidstaten ex ante verklaringen en ex post "declarations of assurance" worden afgegeven op het hoogste politieke niveau. Nederland meent dat het proces naar het verkrijgen van een positieve DAS breder dient te worden gezien dan louterde fondsen in gedeeld beheer (landbouw en structuurdfondsen). Onder het streven naar een postieve DAS dient de Commissie ook aandacht te geven aan de directe uitgaven welke zij zelf beheert. Nederland verwelkomt daarom de gap anlysis van de Commissie instellingen zelf. Nederland kan met belangstelling uitkijken naar verder discussie in de Raad, in het bijzonder de toepassing van het "single audit" model.

Fiche 3: Initiatief Belgie betreffende kaderbesluit seksuele misdrijven tegen kinderen Titel:
Initiatief van het Koninkrijk België met het oog op de aanneming door de Raad van een kaderbesluit betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van verboden die het gevolg zijn van seksuele misdrijven tegen kinderen

Datum Raadsdocument: 5 november 2004 (initiatief) Nr Raadsdocument: 14207/04
Nr. Commissiedocument: n.v.t.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Justitie i.o.m. BZ, FIN, VWS, OCW

Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep strafrechtelijke samenwerking (COPEN), Comité artikel 36, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Doel van dit voorstel is te regelen dat een beroepsverbod, dat het gevolg is van een veroordeling wegens een seksueel misdrijf tegen kinderen, in alle andere lidstaten van de EU kan worden erkend en tenuitvoergelegd. Hierbij gaat het om een maatregel die bij de veroordeling door de strafrechter wordt opgelegd of daar volgens het nationale recht automatisch uit voortvloeit en waarbij het de betrokkene wordt verboden om tijdelijk of permanent beroepsactiviteiten uit te oefenen die samenhangen met het toezicht op kinderen. De misdrijven waarom het gaat, zijn de misdrijven omschreven in Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Aangezien een beroepsverbod in het algemeen wordt opgelegd wegens de ernst van de gepleegde feiten of om te voorkomen dat de veroordeelde nieuwe strafbare feiten pleegt, is het volgens de preambule van het voorstel van belang dat het ten uitvoer wordt gelegd in alle lidstaten waar de betrokkene eventueel zal verblijven. Aanleiding voor het voorstel van België is de zaak-Fourniret uit 2004, waarin een Fransman in België seksuele misdrijven kon plegen mede omdat de autoriteiten niet op de hoogte waren van eerdere veroordelingen in Frankrijk voor vergelijkbare delicten. Het voorstel past in het Programma van maatregelen van de Raad om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (maatregel 22). De kern van het voorstel wordt gevormd door een verplichting voor de lidstaten om: · de bedoelde beroepsverboden in hun strafregisters op te nemen · op de voet van de desbetreffende rechtshulpinstrumenten informatie over een opgelegd verbod aan elkaar te verstrekken (artt.3 en 4); · een verplichting om, waar het nationale recht tot antecedentenonderzoek verplicht ten aanzien van een onderdaan van een andere lidstaat, inlichtingen te vragen aan die lidstaat (art. 5) ; · de verplichting van een verblijfsstaat om een beroepsverbod uit een andere lidstaat te erkennen en tenuitvoer te leggen, behoudens het bestaan van een weigeringsgrond (art. 6).

Rechtsbasis van het voorstel: Artt. 31 lid 1 onder a en 34 lid 2 onder b EU-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Op grond van artikel 34, lid 2, onder b juncto artikel 39 van het EU-verdrag besluit de Raad met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Door het vrij verkeer van personen in de EU kan een tot het nationale territoir beperkt beroepsverbod slechts in beperkte mate effectief zijn. Alleen door afspraken op EU-niveau kunnen de werking van zo'n verbod en daarmee de effectiviteit worden vergroot. Proportionaliteit: Gematigd positief. Het voorstel is beperkt van opzet en sluit aan bij een specifieke categorie misdrijven, waarvoor de omschrijving alsmede de op te leggen sancties in de EU reeds zijn geharmoniseerd (zie het Kaderbesluit 2004/68/JBZ van 22 december 2003). Deze opzet past bij de - o.a. door Nederland gepropageerde - sectorale, stapsgewijze aanpak m.b.t. de ontwikkeling van wederzijdse erkenning op het terrein van ontzettingen uit rechten. Wel dient goed naar de uitwerking van het systeem van informatie-uitwisseling over en wederzijdse erkenning van beroepsverboden te worden gekeken, opdat het voorstel de problemen die aanleiding zijn voor het voorstel, daadwerkelijk en effectief kan oplossen.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Gelet op het beperkte bereik van het voorstel (een beperkte categorie delicten en beroepsverboden) en het feit dat voor de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten wordt aangesloten bij bestaande kanalen, is vooralsnog de verwachting dat deze consequenties beperkt zullen blijven en kunnen worden opgevangen binnen de bestaande middelen. De registratie van buitenlandse (strafrechtelijke) beroepsverboden, alsmede het bij het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag rekening houden met buitenlandse justitiële gegevens, zijn op basis van de bestaande wetgeving reeds mogelijk en kunnen binnen het reguliere proces worden meegenomen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Voor de erkenning van buitenlandse beroepsverboden zullen speciale wettelijke voorzieningen moeten worden getroffen in het strafrecht en/of in andere, bijzondere wetgeving -, die mede afhankelijk zijn van de uiteindelijke vormgeving van de erkenning. Ook de sanctionering van overtreding van een beroepsverbod (zie thans art. 195 WvSr) zal mogelijk moeten worden aangepast. Wat de registratie van buitenlandse strafrechtelijke verboden betreft, biedt artikel 9 Besluit justitiële gegevens reeds een basis. Afhankelijk van het verloop van de onderhandelingen behoeft die mogelijk aanpassing of verduidelijking.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: datum nog niet gedefinieerd.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
- Nederland onderschrijft dat het uit een oogpunt van effectiviteit noodzakelijk is, mede gelet op het vrij verkeer van personen, dat in een bepaalde lidstaat opgelegde ontzettingen uit rechten (bijv. een beroepsverbod) in bepaalde gevallen ook werking kunnen hebben in een andere lidstaat. Dit geldt in het bijzonder voor de materie geregeld in dit voorstel, waar het betreft zeer ernstige delicten die zo mogelijk moeten worden voorkomen.
- Hierbij dient wel te worden bedacht dat vermoedelijk grote verschillen bestaan tussen de nationale wetgevingen op het punt van ontzettingen, wat betreft inhoud (uit welk recht/beroep kan worden ontzet?), juridische vorm (strafrechtelijk, civiel, administratief), wijze van oplegging (door strafrechter, automatisch rechtsgevolg?). In dit licht biedt het voorstel een goede gelegenheid om de problemen en mogelijkheden van wederzijdse erkenning op dit vlak te verkennen.
- Nederland hecht zeer aan verbetering van de informatie-uitwisseling uit strafregisters tussen de lidstaten. Onder Nederlands Voorzitterschap is hiervoor reeds een instrument tot stand gebracht (Besluit inzake de uitwisseling van gegevens uit strafregisters). Daarnaast en op de langere termijn wordt in de EU gewerkt aan een systeem dat sneller en op meer geautomatiseerde wijze toegang biedt tot de informatie in de nationale strafregisters. Het is van belang dat het onderhavige voorstel goed aansluit bij deze ontwikkelingen.
- Hoewel het voorstel betrekking heeft op strafrechtelijke samenwerking, heeft het implicaties voor het vrij verkeer van personen en de toegang tot de arbeidsmarkt. Mede in verband met de vereiste rechtsbasis dient ervoor te worden gewaakt dat het voorstel uitsluitend ziet op de oplegging en handhaving van beroepsverboden in strafrechtelijk kader en op de samenwerking tussen justitiële autoriteiten. Dit laat onverlet dat de lidstaten vrij zijn om met inachtneming van de regelgeving inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer en binnen het kader van hun nationale recht andere, niet-strafrechtelijke gevolgen te verbinden aan beschikbare informatie over in het buitenland opgelegde beroepsverboden (bijv. niet-toelating tot een bepaald beroep).

Fiche 4: Besluit inzake communautaire richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling Titel:
Besluit van de Raad inzake communautaire richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007 2013)

Datum Raadsdocument: 7 juli 2005
Nr. Raadsdocument: 10893/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 304
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. BZ, FIN, EZ, VROM, V&W, BZK, alsmede IPO, Unie v. Waterschappen en VNG

Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Landbouwstructuur en Plattelandsontwikkeling, Speciaal Landbouwcomité (CSA), Landbouw- en Visserijraad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Op 20 juni jl. is een politiek akkoord in de Landbouw- en Visserijraad bereikt over de Europese Plattelandsverordening 2007 2013. Op grond van deze verordening moet de Raad vijf maanden na de vaststelling van de verordening een besluit nemen over de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling. Deze richtsnoeren bevatten de Europese prioriteiten voor het plattelandsbeleid voor de periode 2007 2013, mede op basis van de Lissabon- en Göteborg agenda's. Elke lidstaat moet met inachtneming van de Europese richtsnoeren een nationale strategie opstellen voor het plattelandsbeleid, die zal fungeren als referentiekader voor de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's.

De Commissie heeft in totaal zes strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling geformuleerd: één per zogeheten as uit de plattelandsverordening en twee algemene richtsnoeren.

De voorgestelde richtsnoeren zijn de volgende:
§ Richtsnoer 1/As 1 Maatregelen ter versterking van de concurrentiekracht van de landbouw- en bosbouwsector: As 1 moet gericht worden op een sterke en dynamische Europese agrofoodsector. Middelen moeten daarom met name worden besteed voor prioriteiten als kennisoverdracht en innovatie in de voedselketen en prioritaire sectoren voor investeringen in fysiek en menselijk kapitaal. Daarbij wordt speciaal gewezen op het belang van het ondersteunen van jonge boeren. § Richtsnoer 2/As 2 Steun voor landbeheer:
De voor as 2 beschikbare middelen moeten worden ingezet voor drie communautaire prioriteiten, te weten biodiversiteit en de instandhouding van landbouw- en bosbouwsystemen met een hoge natuurwaarde, water en de klimaatverandering; § Richtsnoer 3/As 3 Maatregelen op het gebied van diversificatie van de plattelandseconomie en verhogen van de leefbaarheid: Gelden voor as 3 moeten worden ingezet ten behoeve van de overkoepelende prioriteit werkgelegenheid. § Richtsnoer 4/As 4 Het Leader programma:
De middelen uit as 4 () staan ten dienste van de prioriteiten van de assen 1, 2 en 3, maar zijn tevens van groot belang voor de verbetering van het bestuur en de verwezenlijking van het reeds in de plattelandsgebieden aanwezige ontwikkelingspotentieel. § Richtsnoer 5:
Synergie tussen en binnen de assen moet worden bevorderd en discrepantie tussen de maatregelen moet worden voorkomen. Voorts moet rekening worden gehouden met EU-strategieën op andere terreinen, zoals onder meer biologische landbouw, hernieuwbare energie, klimaatverandering en de bossenstrategie; § Richtsnoer 6:
De door de Lidstaten in te zetten acties gefinancierd uit plattelandsfonds, landbouwfonds, visserijfonds en structuurfondsen moeten complementair worden ingezet. In de bijbehorende nationale strategieën dient de precieze afbakening tussen deze instrumenten/fondsen worden gedefinieerd.

Bij de richtsnoeren 1 4 worden concrete kernacties genoemd die lidstaten kunnen inzetten om de genoemde prioriteiten te realiseren.

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 37 EG alsmede artikel 9 van de plattelandsverordening 2007 2013 (nog niet gepubliceerd).

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met gekwalificeerde meerderheid. Adviesrecht van het EP.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De ontwerp-plattelandsverordening bepaalt dat de Raad de communautaire prioriteiten vaststelt voor het Europese plattelandsbeleid voor de periode 2007 2013. Deze fungeren als richtsnoeren voor de lidstaten bij de invulling van de nationale plattelandsstrategieën en programma's. Proportionaliteit: In beginsel positief. De aansluiting met de Lissabon- en Göteborgagenda's is positief. De richtsnoeren lijken zodanig te zijn geformuleerd dat ze in beginsel voldoende ruimte aan de lidstaten bieden voor het stellen van eigen prioriteiten in de nationale strategieën en programma's.

Consequenties voor de EU-begroting:
Geen. Het voorstel betreft richtsnoeren die dienen als basis voor de invulling van de nationale plattelandsstrategieën en programma's.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De richtsnoeren betreffen een uitwerking van de plattelandsverordening 2007-2013. Concrete consequenties zullen pas inzichtelijk worden bij de uitwerking van de nationale strategie.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De communautaire richtsnoeren geven richting aan de invulling van de nationale plattelandsstrategie en het plattelandsprogramma voor de periode 2007 2013. Voor het overige worden de kaders bepaald door de plattelandsverordening 2007 2013 en de financieringsverordening GLB (2007-2013). Hierover zijn reeds eerder in 2004 BNC-fiches opgesteld waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De richtsnoeren worden vastgesteld na besluitvorming door de Landbouw- en Visserijraad binnen vijf maanden na vaststelling van de plattelandsverordening 2007 2013 (waarover in juni 2005 een politiek akkoord is bereikt). Deze termijn wordt haalbaar geacht.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Geen. De richtsnoeren richten zich op de invulling van het plattelandsbeleid in de lidstaten van de EU.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland staat in beginsel positief ten opzichte van de geformuleerde richtsnoeren en onderschrijft de koppeling van de richtsnoeren aan de Lissabon- en Göteborgdoelstellingen van de EU. Van belang is dat de strategische richtsnoeren voldoende speelruimte moeten geven om vanuit de Nederland situatie en doelen met een volwaardige invulling van nationale strategie en plattelandsontwikkelingsprogramma te komen, die tevens past binnen de Nederlandse prioriteiten. Met name ook de formulering van de toelichtende teksten bij de richtsnoeren dient hierop nauwlettend te worden bezien. Nederland heeft problemen met de formulering van richtsnoer 3. Nederland erkent dat op communautair niveau bevordering van de werkgelegenheid een prioriteit is, ook op het platteland. Nederland is van mening dat, voor zover binnen as 3 maatregelen worden ingezet ter versterking van de werkgelegenheid, deze processen van schaalvergroting in de primaire sector niet moeten hinderen. Het creëren van nieuwe vormen van werkgelegenheid op het plattand met inzet van maatregelen in as 3 zou juist het proces van herstructurering van de agrarische sector kunnen ondersteunen. In Nederland is daarnaast de werkgelegenheidsachterstand op het platteland niet zodanig groot ten opzichte van stedelijke gebieden, dat hieraan in het Nederlandse plattelandsbeleid prioriteit zal worden toegekend. De communautaire richtsnoeren voor as 3 moeten derhalve op dit punt voldoende ruimte bieden om ook in de Nederlandse situatie de maatregelen van as 3 te kunnen toepassen (hetgeen op grond van de plattelandsverordening ook verplicht is, gelet op de eis dat tenminste 10% van de Europese gelden voor as 3 besteed moet worden).

Voor Nederland is verder van belang de mogelijkheid van toepassing van integrale projecten die meerdere doelstellingen van verschillende assen kunnen dienen. In de huidige tekst van de richtsnoeren wordt dit vooral benadrukt onder as 4, de Leader-aanpak, waar wordt gesproken over het combineren van de drie doelstellingen uit de assen 1 tot en met 3. Nederland acht het van belang dat de wenselijkheid en mogelijkheid van integrale aanpak van plattelandsproblemen niet beperkt wordt tot deze as, zoals overigens de plattelandsverordening zelf toestaat.

Fiche 5: Besluit over Europese culturele hoofdstad 2007-2019 Titel:
Proposal for a Decision of the European Parliament and of the Council establishing a community action for the European Capital of Culture event for the years 2007 to 2019 (Nederlandse versie niet beschikbaar)

Datum Raadsdocument: 2 juni 2005
Nr Raadsdocument: 9620/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005)209 def
Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW i.o.m. FIN, BZ en de VNG

Behandelingstraject in Brussel: Cultuurcomité, Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het voorstel is er op gericht om het selectieproces voor de verkiezing van de jaarlijkse Europese Culturele hoofdstad te verbeteren. De wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie richten zich in het bijzonder op: het versterken van de competitie in het selectieproces, het geven van een duidelijker rol aan de selectiecommissie, het monitoren van de implementatie van de activiteit, het duidelijker maken van de selectiecriteria en het vergroten van de Europese dimensie van de culturele hoofdsteden. Aanleiding voor deze herziening is de kritiek die van de zijde van het Europese Parlement is gekomen, onder andere op het geringe Europese karakter van de Europese Culturele hoofdsteden.

Het voorstel vraagt de lidstaten om de competitie tussen geïnteresseerde steden te organiseren. De selectiecommissie zal de projecten inhoudelijk in het bijzonder toetsen aan a) de Europese dimensie en b) de mate waarin de Europese burger wordt bereikt. Deze criteria worden als volgt uitgewerkt:

Europese dimensie

- versterken samenwerking tussen culturele actoren uit andere lidstaten, in alle culturele sectoren;
- het benadrukken van de rijke Europese culturele verscheidenheid;
- het onderstrepen van gezamenlijke aspecten van de Europese culturen.

Steden en burgers (Europese burgers)

- het programma moet de interesse van de burgers zowel in regio als in het buitenland trekken;
- het programma moet een langdurige impuls geven aan de culturele ontwikkeling van de desbetreffende stad.

De selectie heeft volgens het voorstel plaats door een gemengd panel, bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese instellingen en de betrokken lidstaat. De selectie heeft plaats in twee fasen en begint 6 jaar voor het evenement en eindigt met een benoeming door de Raad vier jaar voordat het evenement begint. Het voorstel stelt tevens voor om de voorbereidingen van het evenement te laten monitoren door een groep van experts. De Commissie stelt in het voorstel (artikel 11) voor een prijs uit te loven aan verkozen steden die met kwalitatief goede programma's voldoen aan de eerder genoemde criteria.

Rechtsbasis van het voorstel: 151 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het voorstel behelst een technische aanpassing van bestaand beleid. De voorgestelde wijzigingen in de selectieprocedure van culturele hoofdsteden verduidelijken en versterken de rol van de betrokken lidstaten. Proportionaliteit: Positief. Er is gekozen voor een betrekkelijk licht instrument, de ruimte voor de lidstaten in de selectieprocedure is groot.

Consequenties voor de EU-begroting:
Geen. De financiering van dit project heeft plaats vanuit het in de Raad voorliggende "Cultuur 2007" programma. Materieel heeft dit voorstel geen gevolgen voor het budget van dit programma, omdat het zich slechts richt op een verbetering van het selectieproces.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Volgens het voorgestelde besluit (artikel 4) zal de betrokken lidstaat in zes jaar voor de aanvang van de activiteit een oproep tot het indienen van voorstellen moeten organiseren (voor Nederland in het jaar 2012). In deze oproep kan ook het financiële en administratieve kader worden geschetst.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): nvt

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Inhoudelijk
Nederland staat positief tegenover dit voorstel. In het bijzonder het streven om door middel van het Culturele Hoofdstad programma de EU dichter bij de Europese burger te brengen verdient onze steun. Een kritische kanttekening plaatsen wij bij het voornemen van de Europese Commissie om een prijs uit te loven aan de culturele hoofdsteden. Een dergelijke prijs is ons inziens onwenselijk en onnodig. Bovendien kan een dergelijke prijs interfereren met een evaluatie van het project.

Financieel
Voor de goede orde wordt hier het volgende opgemerkt. Nederland heeft een algemeen voorbehoud ten aanzien van de financiële aspecten van de voorstellen die de periode 2007-2013 van de nieuwe FP's betreffen. Het kabinetsstandpunt aangaande de Financiële Perspectieven 2007-2013 van 3 september 2004 is leidend, in het bijzonder een reëel constant uitgavenkader van maximaal 1% BNI en het principe 'nieuw-voor-oud', evenals toetsing op toegevoegde waarde van EU-uitgaven en subsidiariteit. Bovengenoemd besluit houdt in dat de financiële enveloppe voor dit programma maximaal reëel constant dient te blijven.