Ministerie van Financiën

Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk

BFB 2005-2155M

Onderwerp

Een efficiëntere exportkredietverzekeringsfaciliteit van de Nederlandse Staat

Nederland is een exportland. Het exporterende bedrijfsleven draagt in belangrijke mate bij aan de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Aan deze export zijn aanzienlijke financiële risico?s verbonden, vooral als het gaat om export naar de meer risicovolle landen. Voor ondernemers is het van belang dat zij deze risico?s kunnen verzekeren. In de particuliere markt kunnen echter niet alle risico?s worden verzekerd. Daarom biedt de Staat, net als in de meeste andere ontwikkelde landen, de mogelijkheid aan banken en exporteurs om onder bepaalde voorwaarden deze risico?s in herverzekering te nemen onder de exportkredietverzekeringsfaciliteit. Zo draagt de overheid bij aan een gunstig klimaat voor de export en voor buitenlandse investeringen van Nederlandse ondernemingen. Er zijn vier verschillende partijen betrokken bij de uitvoering van deze faciliteit: het ministerie van Financiën (Financiën), het ministerie van Economische Zaken (EZ), De Nederlandsche Bank (DNB) en Atradius Dutch State Business (DSB) NV.

Eind 2002 zijn de vier betrokken partijen bij elkaar gekomen om samen te spreken over een verbeterde samenwerking met als doel een efficiëntere uitvoering van de exportkredietverzekeringsfaciliteiten (EKV) van de Staat. Het hieruit voortvloeiende Pauwenhofproces loopt nu op zijn einde en het voornemen is om in oktober 2005 over te gaan op de nieuwe werkwijze.

Met deze brief informeren wij de Kamer over deze nieuwe werkwijze. Tevens vragen wij uw bijzondere aandacht voor de inzet van een nieuw instrument op het gebied van actief risicobeheer, de zogenaamde obligoswap.

Uitgangspunten

De vier partijen hebben aan de start van het proces de volgende uitgangspunten geformuleerd om een slagvaardiger uitvoering van de EKV te verzekeren:

* scheiding van beleid en uitvoering; * meer ruimte voor de uitvoerder waardoor deze slagvaardiger en sneller kan opereren; * objectivering van de beleidskaders waardoor de Staat meer op afstand en risicogeoriënteerd kan aansturen en minder op individuele transacties. Uitgangspunt daarbij is dat de Staat dan wel beschikt over instrumenten om op objectieve en transparante wijze de faciliteit aan en bij te sturen.

Deze uitgangspunten zouden tevens moeten verzekeren dat de rol- en taakverdeling van de bij de EKV betrokken partijen wordt verhelderd en dat overlap tussen de verschillende werkzaamheden wordt vermeden.

Duidelijke rolverdeling

Met het oog op bovenstaande uitgangspunten zijn de rollen van de vier betrokken partijen opnieuw gedefinieerd. Het Ministerie van Financiën blijft budgettair verantwoordelijk voor de reguliere EKV en is verantwoordelijk voor de contacten met de uitvoerder in verband met het beheer en uitvoering van de faciliteit. Financiën stelt gezamenlijk met EZ het EKV-beleid vast. Tevens zal Financiën aan de internationale overleggen op het terrein van de EKV deelnemen en gezamenlijk met EZ de inbreng voorbereiden. Bij EZ en ? omdat overlappende werkzaamheden verdwijnen ? ook op het niveau van de gehele faciliteit kan hierdoor een efficiencyverbetering worden gerealiseerd. De Nederlandsche Bank zal, als risicomanager, de Staat adviseren over het te voeren risicobeleid, toezien op de ontwikkeling van het risico in de portefeuille en adviseren over risicomitigerende maatregelen en inzet van financiële instrumenten ter beheersing van het risico. Deze taken sluiten goed aan bij de specifieke expertise die aanwezig is bij DNB. Atradius DSB is de uitvoerder van de faciliteit. Atradius DSB is binnen de vastgestelde beleidskaders gemachtigd om individuele transacties te beoordelen, schadeclaims af te handelen, en incasso te voeren.

Nieuwe werkwijze

Bij de nieuwe rolverdeling hoort een nieuwe werkwijze. Met name het proces van beoordeling van individuele aanvragen wordt aangepast. Het acceptatieproces verliep binnen de oude werkwijze sequentieel. Dat wil zeggen dat aanvragen (die buiten de machtiging van Atradius DSB vielen) met een advies van Atradius DSB werden voorgelegd aan DNB. Daarna werd de aanvraag samen met een advies van DNB voorgelegd aan de minister van Financiën. In de nieuwe werkwijze zal Atradius DSB aanvragen die buiten de machtiging vallen direct voorleggen aan een zogeheten kredietcomité waarin alle vier betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. Het kredietcomité beoordeelt individuele zaken en is daarbij gehouden aan een strikt tijdpad. Het kredietcomité zal zoveel mogelijk op ?no objection? basis werken. Dat wil zeggen dat wanneer geen van de partijen aangeeft bespreking van een specifieke transactie wenselijk te achten, het kredietcomité geacht wordt in te stemmen met het voorstel van Atradius DSB. Financiën is voorzitter van het kredietcomité en bezit naast EZ de mogelijkheid tot het uitbrengen van een veto voor bepaalde zaken. Uiteindelijk behoudt de Minister van Financiën, als verantwoordelijke bewindspersoon, de verantwoordelijkheid voor het al dan niet in herverzekering nemen van individuele transacties. Met deze werkwijze wordt de behandelduur van aanvragen aanzienlijk bekort.

Een integraal onderdeel van het Pauwenhof proces is de verruiming van de mogelijkheden voor Atradius om zelf zaken in hun geheel af te doen. Op dit moment heeft Atradius een beperkte machtiging voor het zelfstandig afdoen van aanvragen. Dit betekent dat het overgrote deel van transacties voorgelegd moest worden aan De Nederlandsche Bank en het ministerie van Financiën. Deze machtiging zal ? stapsgewijs ? worden verruimd waardoor minder zaken voorgelegd hoeven te worden aan het eerder genoemde kredietcomité. Hierdoor kan de dienstverlening van Atradius efficiënter en sneller plaatsvinden.

Meer ruimte voor de uitvoerder betekent dat bezien moet worden hoe de belangen van uitvoerder en Staat nog meer parallel gebracht kunnen worden. Daarom is, vooruitlopend op de ruimere machtiging, reeds de onkostenvergoeding van de Staat aan Atradius DSB aangepast. In het verleden bestond deze uit een vaste vergoedingscomponent en een vergoeding die gerelateerd was aan het aantal verzekeringsaanvragen per jaar. In de nieuwe onkostenvergoeding zijn prikkels geïntroduceerd. Zo hebben hogere premie ontvangsten en een hogere recuperatie van uitstaande vorderingen een positief effect op de onkostenvergoeding. Hogere schadebetalingen hebben een neerwaarts effect. Tenslotte kunnen extra bonussen worden toegekend op grond van geleverde service. Op deze manier wordt Atradius DSB extra gestimuleerd om te zorgen voor verantwoorde resultaten en een goede service aan exporteurs en banken.

Integratie met SENO/GOM

Grotere slagvaardigheid kan ook worden bereikt door de bestaande onderdelen van de EKV beter op elkaar af te stemmen. Binnen de Rijksoverheid worden exportkredietverzekeringsfaciliteiten aangeboden door het ministerie van Financiën en het ministerie van Economische Zaken. Door het ministerie van Financiën wordt de reguliere exportkredietverzekeringsfaciliteit aangeboden en door het ministerie van Economische Zaken worden twee additionele faciliteiten aangeboden waar de reguliere faciliteit geen dekking biedt, namelijk de SENO-faciliteit gericht op Centraal- en Oost- Europa en de GOM-faciliteit voor opkomende markten (gekoppeld aan de ORET-regeling van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking). Als onderdeel van het Pauwenhofproces is bekeken hoe efficiëntieverbeteringen gerealiseerd konden worden door integratie van de verschillende exportkredietverzekeringsfaciliteiten.

Afgesproken is deze integratie in 2 fases te laten plaatsvinden. De eerste fase is 1 juli 2005 ingegaan. Daarbij is de (gecombineerde) SENO/GOM faciliteit van het ministerie van Economische Zaken (ook wel Goede Projecten Faciliteit genoemd) operationeel geïntegreerd in de reguliere EKV-faciliteit. Dat wil zeggen dat de uitvoering voor de SENO/GOM regeling, waar tot dan toe een gescheiden traject voor gold, volledig is geïntegreerd met de reguliere EKV. De eerder geschetste nieuwe werkwijze geldt dan ook voor de SENO/GOM-faciliteit. Het beleid betreffende de SENO/GOM faciliteit is vooralsnog ongewijzigd gebleven. De beleidsmatige en budgettaire verantwoordelijke ligt net als voorheen bij de Staatssecretaris van EZ. De tweede fase van de integratie zal binnenkort van start gaan. Daarbij zal worden onderzocht of, en zo ja op welke wijze het mogelijk is om beide faciliteiten beleidsmatig te stroomlijnen en is het de intentie om ook over te gaan tot een budgettaire integratie. Tevens zal worden bezien op welke wijze de beoordelingsactiviteiten in het ORET-traject en het GOM-traject beter op elkaar kunnen worden afgestemd.

Kostendekkendheid en internationale benchmarking

Als de Staat de uitvoerder meer ruimte verstrekt en de faciliteit op grotere afstand aan- en bijstuurt, is het essentieel dat de Staat beschikt over instrumenten die inzicht geven in de financiële resultaten, het totale risico dat wordt gelopen en de concurrentiepositie van de faciliteit.

Gegeven de randvoorwaarde van kostendekkendheid (een WTO verplichting) van de faciliteit is een model ontwikkeld waarmee de resultaten op bedrijfseconomische basis kunnen worden vastgesteld. De huidige rapportage van de resultaten op kasbasis geven een vertekend beeld van de werkelijke financiële resultaten omdat niet alle kosten zichtbaar zijn. Veel van de nu binnenkomende opbrengsten uit incasso vloeien voort uit de grote schades die in het verleden zijn opgelopen. De bedrijfseconomische resultaatbepaling geeft een veel beter inzicht in de financiële resultaten op lange termijn van de portefeuille als geheel. De werkzaamheden ten behoeve van dit model bevinden zich in een afrondende fase. Het voornemen is om de Kamer bij het eerstvolgende Rijksjaarverslag IX-B over de resultaten te informeren.

Om inzichtelijk te maken hoe de exportkredietverzekeringsvoorwaarden afsteken tegen die in het buitenland is een set indicatoren ontwikkeld waarmee het Nederlandse instrumentarium vergeleken kan worden met het instrumentarium in het buitenland. Uitgangspunt is dat de Nederlandse exportkredietverzekeringsvoorwaarden niet te sterk mogen afwijken van wat in concurrerende exportlanden gebruikelijk is. Daarbij wordt gekeken naar zeven, voor Nederland belangrijke, concurrerende exportkredietverzekeraars uit België, Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Spanje, Zweden en Italië. De indicatoren ?acceptatiebeleid?, ?dekking?, ?aangeboden assortiment? en ?premies? zijn bepalend voor het EKV-beleid en dus ook voor de mate van concurrentieverstoring tussen de verschillende landen. De meetresultaten van de indicatoren kunnen aanleiding geven tot beleidsmaatregelen, die de internationale concurrentieverstoring moeten minimaliseren. Deze benchmark-exercitie keert op jaarlijkse basis terug en de resultaten worden gerapporteerd in het Rijksjaarverslag. In 2005 zal tevens worden bezien of de indicatoren nog relevant zijn en / of deze nog uitgebreid kunnen worden.

Professionalisering van het risicomanagement

Om de doelstellingen van het Pauwenhofproces te realiseren is een Risico Management Framework (RMF) ontwikkeld. Het RMF draagt in de eerste plaats bij aan een professioneler risicobeleid en -beheer voor de exportkredietverzekeringsfaciliteit. Het RMF geeft duidelijke en objectieve risicokaders aan waarbinnen individuele transacties geaccepteerd kunnen worden. Hierdoor kan een verschuiving plaatsvinden van sturing op individuele acceptatie naar een meer indirecte sturing op basis van de risico-ontwikkeling in de totale portefeuille. Het RMF is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor de eerder beschreven verruimde machtiging voor Atradius DSB om zelfstandig zaken af te doen. De invoering van de nieuwe werkwijze en de ontwikkeling van verschillende risicobeheersystematieken binnen het RMF is in zekere zin het begin van een geheel nieuwe manier van risicomanagement, waarbij beheer op portefeuilleniveau en actief risicobeheer een belangrijke rol krijgen.

De beheersystematieken die op korte termijn worden ingevoerd betreffen het landenrisico, het debiteurenrisico en valutarisico. Ter beheersing van het landenrisico zijn landennormen en een spreidingsrichtlijn gedefinieerd. De landennorm is afhankelijk van de landenklasse (dit is een maat voor het risico van het land) en wordt op- of neerwaarts bijgesteld op basis van de omvang van de economie en de betaalcapaciteit van een land. Landennormen worden periodiek herijkt, een overzicht zal u jaarlijks ter informatie worden toegezonden (zie de bijlage voor een overzicht van de nu vastgestelde landennormen). Ook besluiten van de minister van Financiën die leiden tot overschrijding van een landennorm zullen jaarlijks worden gemeld. De spreidingsrichtlijn dient ervoor te zorgen dat er geen ongewenste risicoverdeling in de portefeuille ontstaat. Bij overschrijdingen worden premieopslagen in rekening gebracht en worden zonodig aanvullende risicobeheermaatregelen genomen.

Ter beheersing van het debiteurenrisico wordt gebruikt gemaakt van een ratingsystematiek en signaleringslimieten. Indien een dergelijke limiet wordt bereikt, zullen alle verzekeringsaanvragen op de debiteur waarvoor die limiet geldt aan het Kredietcomité moeten worden voorgelegd. Ook het valutarisico zal worden gemodelleerd. Tenslotte wordt het totale risico dat de Nederlandse Staat jaarlijks op zich kan nemen uit hoofde van de EKV-faciliteit begrensd door het bedrag dat daarvoor is opgenomen in de begroting.

DNB voert het beheer van het risicomanagement framework en rapporteert hierover op periodieke basis. Besluiten over het risico- en risicobeheerbeleid worden genomen door de minister van Financiën, zonodig in overleg met de staatssecretaris van Economische Zaken. De Commissie Advisering Risicobeheer (CAR) zal de minister hierover adviseren. De CAR is samengesteld uit experts van de bij de EKV betrokken partijen, aangevuld met een vertegenwoordiger van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De CAR zal adviseren over het risicobeleid zelf, het landenbeleid, maar ook over de risicobeheersystematieken en hoe om te gaan met eventuele overschrijdingen van de risiconormen en -limieten. Ook een actief portefeuillebeheer valt hieronder, namelijk de inzet van instrumenten om de samenstelling van de portefeuille in de gewenste richting te sturen, zodat deze binnen de vastgestelde normen blijft.

Naast bovenstaande risico?s die zijn gerelateerd aan de portefeuille, bestaat er ook operationeel risico dat moet worden beheerst. Dit is het risico dat schade ontstaat als gevolge van inadequate of falende interne processen, werknemers of systemen, of door externe gebeurtenissen. Dit risico wordt in eerste plaats beheerst door interne controlemaatregelen bij Atradius DSB. Daarnaast zal Financiën het kwaliteitstoezicht op een andere wijze gaan invullen. Voorts worden rapportages opgesteld waarbij betrokken partijen elkaar zullen informeren over incidenten die zich hebben voorgedaan bij de uitvoering van de faciliteit en de maatregelen die in reactie hierop zijn genomen.

Instrumenten voor actief risicobeheer

De EKV portefeuille is momenteel sterk geconcentreerd op een beperkt aantal risicovolle landen. Zo?n 80% van het landenrisico wordt gelopen op een tiental landen en hetzelfde geldt voor het debiteurenrisico. Het (bij)sturen van het risicoprofiel van de portefeuille kan op twee manieren plaatsvinden; door aanpassing van het acceptatiebeleid of door inzet van financiële instrumenten. Wanneer gebruik wordt gemaakt van het acceptatiebeleid als instrument om het risicoprofiel te sturen kan dit betekenen dat wordt besloten geen verzekeringen meer te accepteren op bepaalde landen of bepaalde debiteuren. Door de inzet van speciale financiële instrumenten nadat verzekeringen zijn aangegaan kan meer flexibiliteit gecreëerd worden binnen de acceptatiemogelijkheden. Hierdoor wordt meer ruimte gecreëerd om de belangen van exporteurs te behartigen zonder dat dit leidt tot een onwenselijke ontwikkeling van risico?s voor de portefeuille als geheel. De daadwerkelijke beslissing om met een dergelijk instrument een meer evenwichtige spreiding van de risico?s binnen de portefeuille te realiseren zal steeds een grondige weging van kosten- en risicoaspecten vereisen.

Op dit moment worden verschillende instrumenten onderzocht op hun toepasbaarheid binnen de Nederlandse exportkredietfaciliteit, waaronder obligoswaps. Een obligoswap is een contractuele overeenkomst tussen twee ECA?s (publieke Export Credit Agencies), waarbij betalingsrisico?s op verschillende landen tegen elkaar worden geruild. Daarbij zal de ene ECA overgaan tot compensatie van de andere ECA indien die met een nader gedefinieerde schade wordt geconfronteerd. Dit instrument wordt door sommige ECA?s reeds toegepast. Obligoswaps worden in principe kostenneutraal afgesloten. Indien een van de landen waarvan het risico is geruild zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, dan keert de partij die daartoe verplicht is volgens het contract een afgesproken bedrag uit. Die partij heeft vervolgens ook contractueel aanspraak op recuperaties die hieruit kunnen voortvloeien. Er wordt duidelijk vastgelegd in het contract wanneer er sprake is van het niet nakomen van een betalingsverplichting door een land. Zo wordt onder andere de voorwaarde opgenomen dat er sprake moet zijn van schade voor verschillende exportkredietverzekeraars. Het gaat immers om het ruilen van landenrisico en niet om het ruilen van verzekeringpolissen.

In het geval van het niet nakomen van de betalingsverplichtingen door een land waarop het betalingsrisico is afgedekt door middel van een obligoswap kunnen er verplichtingen volgen uit de afgesloten obligoswaps. Afgesloten obligoswaps zullen daarom aan de Kamer worden gerapporteerd in het Rijksjaarverslag IX-B, ook als er geen sprake is van schade.

Het wettelijk kader voor de EKV-faciliteit is de Kaderwet financiële verstrekkingen financiën en de daarmee samenhangende Beschikking toelating kredietverzekeringsinstellingen. De herverzekeringsactiviteiten van de Staat worden daarin beperkt tot betalingsrisico?s die door Nederlandse ondernemers worden gelopen. Actief portefeuillemanagement, waaronder het gebruik van obligoswaps, wordt in zijn geheel niet genoemd, omdat deze instrumenten bij de totstandkoming van de Kaderwet betrekkelijk onbekend waren. Bij obligoswaps worden zoals gezegd alleen landenrisico?s geruild en niet het debiteurenrisico. Individuele transacties van exporteurs worden dus niet geruild. Bovendien creëren obligoswaps meer ruimte in de portefeuille om Nederlandse exporteurs ten dienste te staan. Om die redenen dragen obligoswaps dan ook bij aan de doelen die met de Kaderwet worden nagestreefd. Om ervaring op te doen met het instrument, en om de nu zeer scheve portefeuille bij te sturen, zijn wij voornemens om vooruitlopend op een toekomstige wetswijziging de komende tijd reeds te beginnen met het verder uitwerken en eventueel afsluiten van obligoswaps. Om geen onduidelijkheid te handhaven over het wettelijk kader zal te zijner tijd de Kaderwet worden aangepast.

Slot

Met de hierboven geschetste hervormingen worden belangrijke stappen gezet op het terrein van de EKV. Hiermee wordt het mogelijk om de uitvoering van de faciliteit efficiënter te maken, de dienstverlening aan exporteurs te verbeteren, en tegelijkertijd het financiële risico voor de Staat beter te beheersen. Wij menen dat de beschreven hervormingen een goed voorbeeld zijn van de wijze waarop het kabinet via een modernere aansturingsfilosofie de uitvoering van publieke taken stroomlijnt, en tegelijkertijd belangrijke publieke belangen waarborgt.

* Landennormen

G. Zalm mevr. ir. C.E.G. van Gennip MBA

De minister van Financiën Staatssecretaris van Economische Zaken


---

Genoemd naar het conferentieoord van DNB, waar de eerste bijeenkomst plaatsvond.

Atradius DSB NV is een dochteronderneming van Atradius NV (voorheen Gerling NCM) die speciaal is opgericht om de Staatsactiviteiten uit hoofde van de EKV-faciliteit uit te voeren.