Ministerie van Buitenlandse Zaken
Kamerbrief inzake verzoek om overzicht Zuid-Zuid handelsbelemmeringen

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag

|Directie Duurzame Economische
Ontwikkeling
Directie Internationale Markten
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
| |
|Datum |7 oktober 2005                      |Auteur|Ingwell B. Kuil      |
|Kenmer|DDE-0580/2005                       |Telefo|070-348 6797         |
|k     |                                    |on    |                     |
|Blad  |1/8                                 |Fax   |070-348 5956         |
|      |                                    |      |                     |
|      |                                    |      |                     |
|      |                                    |      |                     |
|      |                                    |      |                     |
|Bijlag|                                    |E-mail       dde@minbuza.nl  |
|e(n)  |                                    |                             |
|Betref|Uw verzoek om een overzicht van     |                             |
|t     |Zuid-Zuid handelsbelemmeringen      |                             |
|C.c.  |                                    |      |                     |

Graag bieden we u hierbij een overzicht aan van handelsbelemmeringen tussen ontwikkelingslanden, zogeheten Zuid-Zuid handelsbelemmeringen, die de economische groei in ontwikkelingslanden in de weg staan, zoals verzocht door het lid Verhagen tijdens het algemeen overleg over de vorige VN-Millenniumtop op 28 juni jl.

Het aandeel van Zuid-Zuid handel in de totale wereldhandel is in de periode 1990 - 2003 toegenomen van 1,1% tot 3,8%(1]. In dezelfde periode groeide het aandeel van Zuid-Zuid handel in de totale handel van ontwikkelingslanden van 14,2% tot 18,9%(2]. De groei van Zuid-Zuid handel in deze periode komt voor 60% voort uit handel binnen regio's. Het feit dat in deze periode ook ontwikkelingslanden zijn begonnen met het effectueren van regionale vrijhandelszones, zoals MERCOSUR in Latijns Amerika, ASEAN in Azië en COMESA in Afrika, droeg hieraan bij.

Zuid-Zuid handelsbelemmeringen bestaan uit zowel tarifaire als non-tarifaire maatregelen en komen in verschillende sectoren voor. Voor het opstellen van het overzicht is gebruik gemaakt van bestaande literatuur.

In figuur 1, 2 en 3 zijn de gewogen gemiddelde tarieven weergegeven, die door verschillende landengroepen - geordend naar inkomen - worden toegepast(3]. De Zuid-Zuid tarieven(4], d.w.z. tarieven die ontwikkelingslanden(5] elkaar opleggen, blijken zowel voor alle goederen tezamen, als voor landbouw- en industriële goederen gemiddeld hoger te liggen dan de Noord-Zuid tarieven, d.w.z. tarieven die ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden opleggen.

Figuur 1 Gemiddelde (gewogen) toegepaste tarieven die importerende landen heffen op de totale handel (%)

Figuur 1 laat zien dat het gemiddelde tarief dat ontwikkelingslanden heffen (9,9%)(6] hoger is dan het gemiddelde tarief dat wereldwijd wordt geheven (5,2%). Lage inkomenslanden heffen gemiddeld weer hogere tarieven dan midden inkomenslanden. Wereldwijd en per landengroep krijgen de lage inkomenslanden gemiddeld de hoogste tarieven opgelegd. Midden inkomenslanden heffen naar andere midden inkomenslanden een iets lager tarief. Het handelsvolume van lage inkomenslanden is zo gering t.o.v. dat van de midden inkomenslanden dat de hoge, door hen toegepaste tarieven weinig effect hebben op de gewogen gemiddelde tarieven van alle ontwikkelingslanden. Er is weinig verschil tussen de gemiddelde tarieven die ontwikkelingslanden heffen op producten uit andere ontwikkelingslanden (10%) en het gemiddelde dat ze alle landen (dus inclusief hoge inkomenslanden(7]) opleggen (9.9%)(8]. Dit geeft aan dat ontwikkelingslanden elkaar weinig preferenties geven.

Figuur 2 Gemiddelde (gewogen) toegepaste tarieven die importerende landen heffen op landbouwproducten (%)

Een overzicht van de tarieven toegepast op de handel in landbouwproducten (figuur 2) laat enkele verschillen met het totaalbeeld zien. In de eerste plaats valt op dat de gemiddelde tarieven in de agrarische sector wereldwijd significant hoger zijn dan die van de totale handel. Ten tweede valt op dat lage inkomenslanden hogere tarieven heffen op producten uit midden inkomenslanden dan uit andere lage inkomenslanden. Dit duidt op vrees voor met name concurrentie uit midden inkomenslanden. Op landbouwproducten uit hoge inkomenslanden worden relatief minder invoerrechten geheven dan op landbouwproducten uit midden en lage inkomenslanden. Waarschijnlijk zijn dit producten die minder concurreren met de lokale landbouwproducten. Het relatief lage tarief dat hoge inkomenslanden daarentegen heffen op producten uit lage inkomenslanden wordt verklaard door preferenties.

Figuur 3 Gemiddelde (gewogen) toegepaste tarieven die importerende landen heffen op industriële producten, uitgezonderd textiel (%)

Uit het overzicht van tarieven toegepast op de handel in industriële producten, uitgezonderd textiel (figuur 3) blijkt dat lage en midden inkomenslanden voor deze producten gemiddeld hogere tarieven heffen dan het wereldwijde gemiddelde. Voor textiel geldt hetzelfde beeld, al liggen de gemiddelde tarieven van de midden inkomenslanden daar dichter bij die van lage inkomenslanden(9]. Voor de lage en midden inkomenslanden geldt dat de laagste tarieven worden geheven op goederen uit de eigen inkomensgroep. Een aantal hoge inkomenslanden geven, onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS), preferenties aan lage inkomenslanden. Ook een aantal midden inkomenslanden zoals Brazilië, China, de Southern African Customs Union (SACU) en Turkije geven preferenties aan lage inkomenslanden. In het algemeen geldt dat ontwikkelingslanden iets lagere tarieven op industriële producten uit andere ontwikkelingslanden heffen, dan zij wereldwijd gemiddeld heffen.

Importtarieven zijn in de afgelopen decennia wereldwijd verlaagd en er hebben uitgebreide handelshervormingen plaats gevonden(10]. Toch zijn de tarieven die worden toegepast door ontwikkelingslanden, in het bijzonder door de lage inkomenslanden, relatief gezien nog hoog. Dit geldt ook voor de landbouwtarieven die worden toegepast door ontwikkelde landen. Tussen de ontwikkelingslanden onderling bestaan bovendien nog grote verschillen in de hoogte van de toegepaste tarieven.

Zo heft India een gemiddeld tarief van ongeveer 30% op alle importen. Op industriële producten heft India een tarief van gemiddeld 27,3% en op landbouwproducten gemiddeld zelfs 50,2%(11]. Veel tarieven hebben een hogere waarde dan 15%, zogeheten tariefpieken. Deze tariefpieken werken bijzonder belemmerend op de handel. Hoge importtarieven in een opkomende markt als India zijn nadelig voor potentiële handelspartners zoals Kenia, Mauritius en Vietnam en voor minst ontwikkelende buurlanden, zoals Bangladesh. Ook Nigeria, dat een hoog groeipercentage heeft en een belangrijke rol zou kunnen spelen in de economische ontwikkeling van West Afrika, heft tarieven die soms 10 maal hoger liggen dan het gemiddelde binnen deze regio en legt daarmee een rem op handel en ontwikkeling in de West Afrikaanse regio.

Omdat importtarieven dalen, is er internationaal veel belangstelling voor non-tarifaire handelsbelemmeringen, die als substituut voor tarieven kunnen optreden. Een volledig overzicht van non-tarifaire belemmeringen tussen landen, over een langere termijn, is nog niet beschikbaar. De OECD heeft een studie gedaan naar non-tarifaire belemmeringen die van belang zijn voor ontwikkelingslanden(12]. Als belangrijkste belemmeringen worden genoemd: inefficiënte douane en administratieve procedures, en onduidelijke oorsprongsregels. Ook belastingen op importen, zoals toeslagen die met grote vertraging worden teruggegeven, hoge transportkosten en een slechte infrastructuur werken belemmerend op Zuid-Zuid handel. Of non-tarifaire belemmeringen meer voorkomen in ontwikkelingslanden dan in ontwikkelde landen blijkt niet duidelijk uit de beschikbare gegevens. Van een afname in non-tarifaire belemmeringen die de Zuid-Zuid handel raken lijkt geen sprake te zijn.

De Wereldbank heeft de 'Overall Trade Restrictiveness Index' (OTRI) ontwikkeld om zowel tarifaire als non-tarifaire belemmeringen met één kengetal inzichtelijk te maken (13]. De conclusies die getrokken kunnen worden uit deze index komen overeen met de conclusies uit de analyse van tarieven: ontwikkelingslanden hebben een hoger OTRI indexcijfer dan OECD landen en leggen derhalve in het algemeen meer handelsbelemmeringen op dan ontwikkelde landen. Bovendien blijkt opnieuw dat ontwikkelingslanden hogere belemmeringen opwerpen aan elkaar dan aan de rest van de wereld. Ook volgens de OTRI index worden agrarische producten door zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden sterk beschermd.

De vraag is nu of het verminderen van handelsbelemmeringen tussen ontwikkelingslanden veel extra economische groei oplevert. Er zijn verschillende modellen die de uitkomsten van een ambitieuze wereldwijde handelsliberalisering doorrekenen. De meest gebruikte modellen zijn algemene evenwichtsmodellen. Deze modellen hebben hun beperkingen, maar geven in elk geval een indicatie van de prijs- en inkomenseffecten op basis van veranderingen in vraag en aanbod als gevolg van verschillende liberaliseringopties. Een Wereldbank studie(14] toont aan dat, indien alleen gekeken wordt naar tarifaire belemmeringen, de helft van de winst van mondiale liberalisering voortkomt uit Zuid-Zuid liberalisering. Deze studie voorspelt dat liberalisering van de agrarische sector goed is voor iets meer dan de helft van de totale baten van Zuid-Zuid liberalisering, waar dat voor de wereld als geheel zelfs 2/3 van de totale baten is. Uit een studie van Francois, Van Meijl en Van Tongeren (2005)(15] blijkt dat ontwikkelingslanden slechts beperkt zullen profiteren van de Doha Ronde wanneer ze hun eigen barrières niet ook liberaliseren. Dit geldt zowel voor de industriële sector als de landbouwsector. De tarieven die ontwikkelde landen heffen op industriële producten zijn al laag, met uitzondering van enkele sectoren zoals textiel. Tariefreductie door ontwikkelingslanden zelf is daarom nodig om hen te laten profiteren van liberalisering van industriële handel. Liberalisering van de landbouwsector door alleen de ontwikkelde landen die de wereldprijs van voedsel zou verhogen, heeft gemengde effecten voor ontwikkelingslanden, omdat sommige ontwikkelingslanden netto-voedselimporteurs zijn en sommige netto-exporteurs. Uit de modelberekeningen blijkt dat ontwikkelingslanden meer winnen wanneer zowel ontwikkelingslanden als ontwikkelde landen hun landbouwsector liberaliseren.

Het feit dat (Zuid-Zuid) handelsliberalisering positieve baten oplevert voor ontwikkelingslanden als groep betekent niet dat alle landen zullen profiteren. Zo zal Sub-Sahara Afrika volgens de berekeningen(16] niet direct voordeel behalen uit mondiale tariefverlaging. Veel van deze landen zijn volledig door land ingesloten, liggen ver af van economische centra en hebben een slechte infrastructuur, wat leidt tot hoge transactiekosten. Studies van o.a. Francois, Van Meijl en Van Tongeren (2005) en Hertel en Keeney(17] hebben aangetoond dat de baten van tariefliberalisatie in Afrika, maar ook voor andere lage inkomenslanden zoals Filippijnen en Bangladesh verveelvoudigd kunnen worden als begeleidende maatregelen worden getroffen in de vorm van opbouw van handelscapaciteit, in het bijzonder handelsfacilitatie en aanbodcapaciteit. Van deze maatregelen kan een grotere bijdrage aan ontwikkeling worden verwacht dan van een bescherming van de eigen sectoren achter hoge tariefmuren.

Niet alleen tussen landen verschillen de effecten van liberalisering, maar ook binnen landen profiteren niet alle bevolkingsgroepen in dezelfde mate. Alhoewel gegevens hierover nog beperkt zijn, heeft empirisch, ex-post onderzoek in Mexico, Ethiopië en Argentinië aangetoond dat arme mensen over het algemeen en gemiddeld baat hebben bij liberalisering, maar dat de baten van tariefliberalisering niet altijd evenredig verdeeld worden(18]. Het totaaleffect van liberalisering in deze landen blijkt positief, ook voor de armen. Maar hoewel de armoede afneemt kunnen binnen een land bepaalde groepen personen er toch op achteruit gaan.

Concluderend kunnen we stellen dat ontwikkelingslanden gemiddeld hogere tarieven heffen dan ontwikkelde landen en ook onderling deze hoge tarieven toepassen. Ook non-tarifaire barrières zoals inefficiënte douaneprocedures, gebrekkige infrastructuur e.a. werken handelsbelemmerend in de Zuid-Zuid handel. Ontwikkelingslanden blijken per saldo naast Noord-Zuid liberalisering, extra baat te hebben bij gelijktijdige Zuid-Zuid liberalisering. Indien we alleen kijken naar tarifaire belemmeringen, levert wereldwijde liberalisering van de agrarische sector het meeste op. Deze conclusies zijn echter gebaseerd op modellen en de gemiddelden verbergen de soms grote verschillen tussen ontwikkelingslanden. Niet alle ontwikkelingslanden profiteren in dezelfde mate van wereldwijde en Zuid-Zuid liberalisering. Grote delen van Sub-Sahara Afrika en een aantal andere, vooral minst ontwikkelde landen blijken maar een beperkt voordeel te behalen. Studies in het veld tonen aan dat binnen landen bepaalde bevolkingsgroepen nadeel kunnen ondervinden van liberalisering, ook al is het totale effect per saldo positief voor de armere bevolkingsgroepen. De ongelijke verdeling van baten en lasten van liberalisering tussen en binnen landen maakt de noodzaak van gerichte begeleidende maatregelen zichtbaar. Handelsfacilitatie en opbouw van handelscapaciteit zijn essentieel om de kansen die voortvloeien uit tariefliberalisering beter te benutten en non-tarifaire belemmeringen te verminderen.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, Staatssecretaris van Economische Zaken,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven Mevr. Ir. C.E.G. van Gennip MBA

-----------------------
(1] OECD (2005) South-South Trade: A scoping paper, TD/TC/WP(2005)6, Paris (p.4)
(2] Idem, p.10
(3] Weging vindt plaats op basis van bestaande handelsstromen. Deze weging is toegepast om te voorkomen dat tarieven voor producten die niet worden verhandeld het gemiddelde beïnvloeden.
(4] De tarieven zijn gebaseerd op het World Bank LINKAGE model, een aggregatie van de GTAP 6.05 database, gepubliceerd door Anderson, K., en Martin, W. (2004) in "Implications of the Doha Agenda for Global Markets and Welfare", World Bank (p.39-42)
(5] Onder 'ontwikkelingslanden' worden hier de lage- en midden inkomenslanden verstaan.
(6] Dit percentage is het gemiddelde van de tarieven die door lage en midden inkomenslanden wordt toegepast en is derhalve niet weergegeven in de figuur.
(7] Onder 'hoge inkomenslanden' worden in de tabellen de ontwikkelde landen verstaan.
(8] Anderson, K., en Martin, W. (2004) in "Implications of the Doha Agenda for Global Markets and Welfare", World Bank (p. 42)

(9] Anderson, K., en Martin, W. (2004) in "Implications of the Doha Agenda for Global Markets and Welfare", World Bank (p.40)
(10] Global Monitoring Report (2005) Chapter 4 Realising the development promise of trade (p.121)
(11] Anderson, K., en Martin, W. (2004) in "Implications of the Doha Agenda for Global Markets and Welfare", World Bank (p.43)
(12] OECD (2004a), Analysis of Non-Tariff Barriers of Concern to Developing Countries, TD/TC/WP(2004)47, Paris
(13] Kee, Hiau Looi, Alessandro Nicita and Marcelo Olarreaga (2004c) Estimating trade restrictiveness indices, World Bank
(14] Anderson, K., en Martin, W. (2004) in "Implications of the Doha Agenda for Global Markets and Welfare", World Bank (p.30)
(15] Francois, J., van Meijl, H., van Tongeren, F. (2005) Gauging the WTO negotiation's potential gains: Doha Round, Economic Policy, Great Britain (p.353)

(16] Anderson, K., en Martin, W. (2004) in "Implications of the Doha Agenda for Global Markets and Welfare", World Bank (p.5)
(17] Hertel, Thomas W. and Keeney, Roman (2004) What's at Stake: the relative importance of import barriers, export subsidies and domestic support, Paper presented at the World Bank/LEI conference on Agricultural Trade Reform and the Doha Development Agenda, The Hague, 1-2 December
(18] Hoekman, B. (2004) Leveraging trade for development: The World Bank Research Agenda, Progress Report, World Bank (p.18)

-----------------------

Exporterende regio's

Bron: World Bank LINKAGE model gebaseerd op een aggregatie van de GTAP 6.05 database.

Bron: World Bank LINKAGE model gebaseerd op een aggregatie van de GTAP 6.05 database.

Exporterende regio's

Bron: World Bank LINKAGE model gebaseerd op een aggregatie van de GTAP 6.05 database.

Exporterende regio's

---- --