Ingezonden persbericht


Woonbondpersbericht. Commissie Leemhuis: "Overlegwet moet verbeterd"

De commissie Leenhuis wil dat huurdersorganisaties een bijzondere en 'prioritaire positie' krijgen als gesprekspartner van verhuurders. Daarbij vindt de commissie dat er een eind moet komen aan de ongelijke positie van huurdersorganisaties in de commerciële huursector en de corporatiesector. Om dit te kunnen realiseren is het nodig de Overlegwet te verbeteren. De commissie stelt vast dat de positie van huurders in te liberaliseren woningen onnodig onzeker is. Zij pleit ervoor ook dit probleem op te lossen met wet- en regelgeving. De Woonbond is blij met deze aanbevelingen. De commissie Leemhuis heeft in opdracht van het ministerie van VROM en de Woonbond onderzocht hoe de zeggenschap van huurders en huurdersorganisaties kan worden verbeterd en voor de Woonbond is duidelijk dat zij haar opdracht serieus heeft genomen.

Prioritair belang huurders
Het is voor het eerst dat huurders als 'in het bijzonder belanghebbend' worden erkend. Dat onderscheidt hen van alle andere 'stakeholders' waar verhuurders tegenwoordig mee overleggen. In het rapport 'Verbetering positie en zeggenschap huurders', stelt de commissie Leemhuis over de prestatieafspraken tussen gemeenten en woningcorporaties "Deze prestatieafspraken hebben directere gevolgen voor huurders dan voor andere inwoners van de gemeente, omdat zij betrekking hebben op veranderingen in het woningaanbod en in de woonomgeving van de woningen van de verhuurder, waaronder ook de eigen huurwoning valt." Deze bijzondere positie van huurders vloeit voort uit de erkenning van het wonen als sociaal grondrecht, iets waar de Woonbond al jaren op hamert.

Gelijkstelling
De positie en zeggenschap dient volgens de commissie voor alle huurders gelijk te zijn, dus ook voor huurders in de sociale en particuliere sector. Dat impliceert dat de werking van de Overlegwet wordt uitgebreid tot alle soorten huurdersorganisaties. Het maakt dan niet meer uit of er sprake is van een bewonerscommissie, een huurdersorganisatie in een complex met zowel koop- als huurwoningen of een stedelijke huurdersorganisatie. Deze adviezen van de commissie sluiten naadloos aan bij de bevindingen uit een in 2001 door de Woonbond verricht onderzoek naar de werking van de Overlegwet.

Huurprijsliberalisatie
De commissie constateert dat vergroten van het geliberaliseerd gebied van 5 procent naar 25 procent van alle huurwoningen voor huurders tot onnodig grote onzekerheid leidt. De onzekerheid betreft "de ontwikkeling van de huren, als er geen meerjarenafspraken over de huurverhoging zijn of over termijnen die in acht dienen te worden genomen bij de huurverhogingsaanzeggingen." De commissie wijst erop dat het om huurders gaat die niet zelf voor een geliberaliseerde huurwoning hebben gekozen. Het overkomt hen. Een deel zal over een inkomen beschikken dat niet 'past' bij het nieuwe, hogere huurniveau in de geliberaliseerde situatie. De onnodige onzekerheid voor huurders die in een te liberaliseren woning zitten is ook voor de Woonbond een ernstig punt van kritiek. De Woonbond gaat er sowieso van uit dat de plannen om twintig procent extra huurwoningen te liberaliseren, onverantwoord zijn en groot sociaal leed veroorzaken.

Bevoegdheden en faciliteiten
De commissie laat na om huurdersorganisaties instemmingsrecht te geven. De Woonbond vindt dit een gemiste kans. Woonbonddirecteur Mária van Veen: "Op bijvoorbeeld een onderwerp als servicekosten is het onterecht dat een meerderheid van de huurders geen bepalende stem heeft in het beleid van de verhuurder." Een ander punt waarop de commissie het volgens de Woonbond laat afweten is de manier waarop het recht van initiatief wordt ingevuld. De commissie wil huurdersorganisaties met een recht van initiatief in staat stellen onderwerpen op de agenda te zetten van het overleg met de verhuurder. Van Veen: "Dat doen de meeste huurdersorganisties al. Een recht van initiatief stelt pas iets voor als een duidelijke meerderheid van huurders zaken kan kan initiëren. Denk bijvoorbeeld aan bepaald onderhoud, aan het vervangen van een gemeenschappelijke warmtemeter door meters die het individuele verbruik meten. En natuurlijk moet de verhuurder de kosten daarvan in de huur kunnen doorrekenen! ."

Tenslotte stelt de Woonbond vast, dat wat de commissie adviseert, de nodige eisen stelt aan het functioneren van huurdersorganisaties. Het is daarbij in de ogen van de Woonbond belangrijk dat huur-dersorganisaties zich in voldoende mate kunnen ontwikkelen en de beschikking krijgen over de nodige financiële middelen en faciliteiten.

De positie van individuele huurders
De erkenning door Leemhuis van individuele huurders als stakeholder van de verhuurder leidt tot een algemene informatieplicht: "Bij invoering van deze algemene informatieplicht voor verhuurders kan de motiveringsplicht voor huurwoningen boven het inflatiepercentage vervallen, met uitzondering van de puntentelling per woning." Als het aan de commissie ligt gaan verhuurders hun huurders ook nog eens individueel raadplegen middels panels, enquêtes en dergelijke. De Woonbond ziet evenals de commissie veel in het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologie. Zowel huurdersorganisaties als verhuurders hebben er baat bij de mening van de individuele huurder te kennen.

U05.665
Amsterdam, 10 oktober 2005