---
Kamervragen en antwoorden
---
Kamervragen over "ernstige gezondheidsklachten bij dienstplichtigen die
nucleaire proeven op marineboten hebben uitgevoerd"
11-10-2005 16:25:00
Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van het lid Van
Velzen (SP) van 25 augustus 2005 over "ernstige gezondheidsklachten
bij dienstplichtigen die nucleaire proeven op marineboten hebben
uitgevoerd."
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
1. Is het waar dat de Koninklijke Marine in de periode 1960-1966
stralingsexperimenten heeft uitgevoerd op het vliegkampschip Hr. Ms.
Karel Doorman en op andere schepen, te weten de Hr. Ms. De Ruyter, de
Hr. Ms. Overijssel, de Hr. Ms. Tromp, de Hr. Ms. Venlo, de Hr. Ms.
Noord Brabant, de Hr. Ms. Dubois, de Hr. Ms. Panter, de Hr. Ms.
Beilen, de Hr. Ms. Van t Hof, de Hr. Ms. Drenthe en de Hr. Ms.
Onbevreesd? 1)
Uit de archieven blijkt dat op alle genoemde schepen behalve op Hr.
Ms. Tromp in de periode 1960-1966 onderzoeken zijn uitgevoerd om de
afscherming tegen straling te bepalen.
2. Hoeveel van deze experimenten, die als doel hadden te meten waar op
de desbetreffende schepen zich de beste schuilplaatsen bevonden bij
een eventuele kernaanval, hebben toen plaatsgevonden? Is het waar dat
de verschillende experimenten soms weken duurden? Hoeveel mensen zijn
direct betrokken geweest bij deze experimenten? Is het waar dat het
ministerie van Defensie geen sluitende administratie heeft waarin
terug te vinden is wie deze betrokkenen zijn? Van hoeveel betrokken
heeft u gegevens? Kunt u een schatting geven hoeveel persoonsdossiers
er missen?
Er zijn aan boord van marineschepen stralingsmetingen verricht. De
toegepaste onderzoeksmethoden waren tijdrovend, maar helaas is uit de
beschikbare rapporten de werkelijke duur van de metingen niet te
herleiden. Wel is op basis van interviews met betrokken
marinepersoneel een reconstructie van de metingen gemaakt. De
berekeningen in het rapport Dosisschattingen Personeel KM
(afschermfactoren KM-schepen) van 11 november 1999 gaan uit van vier
metingen van één uur per dag, en tien werkdagen per schip.
In de persoonsdossiers van de Koninklijke marine is van ieder
personeelslid geregistreerd waar hij gedurende welke periode was
geplaatst. Er bestaan echter geen personeelsoverzichten per schip of
locatie. Evenmin zijn er lijsten van personen die hebben meegewerkt
aan de stralingsonderzoeken. Als (gewezen) personeelsleden melden bij
de stralingsonderzoeken betrokken te zijn geweest, wordt op basis van
de personeelsdossiers onder andere nagegaan of deze persoon gedurende
de bedoelde periode heeft gediend op één van de genoemde schepen. Als
dat het geval is geeft dat aan dat het betrokken personeelslid op het
moment van de stralingsonderzoeken was geplaatst op een schip waar
stralingsonderzoeken op werden uitgevoerd. Evenwel geeft dat geen
uitsluitsel of het personeelslid feitelijk aan de onderzoeken of de
stralingsmetingen heeft deelgenomen, omdat niet al het personeel van
het schip deelnam aan de onderzoeken. Van veertien personen is bekend,
dat zij (mogelijk) daarbij betrokken zijn geweest. Zie ook het
antwoord op vraag 8.
3. Kunt u bevestigen dat jonge dienstplichtigen werden aangewezen om
aan deze experimenten deel te nemen zonder dat hen duidelijk werd
gemaakt om wat voor testen het ging? Kunt u bevestigen dat andere
militairen voor deze experimenten werden geronseld door hen extra
rantsoenen, biefstuk, vrij van wacht en speciaal weekendverlof in het
vooruitzicht te stellen? 2)
Over hoe het informeren van het bij de onderzoeken betrokken
personeelsleden feitelijk in zijn werk ging en over eventuele
emolumenten voor militairen die hebben meegewerkt, zijn geen gegevens
beschikbaar.
4. Is het waar dat sommige betrokkenen tijdens de experimenten badges
moesten dragen waarop de hoeveelheid ontvangen straling was af te
meten en dat bekend is dat een aantal militairen hun werkzaamheden
moest staken in verband met de zwarting van de badge? Is het waar dat
het ministerie van Defensie geen registratie (meer) bezit van de
gegevens van deze badges zodat niet te achterhalen is hoe groot de
individuele blootstelling is geweest?
5. Op welke wijze werd de gezondheid van de betrokken militairen
beschermd? Kunt u bevestigen dat deze militairen, waaronder
voornamelijk dienstplichtigen, zonder beschermende kleding deel
moesten nemen aan deze proeven waarbij een radioactieve
cilindervormige stralingsbron met behulp van waterdruk door leidingen
werd gepompt die in en op de schepen lagen terwijl deelnemend
personeel van TNO wel beschermende kleding moest dragen? Kunt u
bevestigen dat verschillende militairen de radioactieve stralingsbron
handmatig in de leidingen hebben aangebracht? Kunt u bevestigen dat
het ministerie van Defensie in die tijd medische keuring van betrokken
militairen niet opportuun vond en dat die keuringen dus nooit hebben
plaatsgevonden?
Volgens de toen geldende regelgeving werd de gezondheid van de
betrokken militairen beschermd door de blootstelling aan straling te
beperken. Dit werd voorts bijgehouden door elke twee weken bij de
militairen de opgelopen straling te controleren. In het onvoorziene
geval dat een te hoge dosis werd vastgesteld, moest de betrokken
militair de werkzaamheden staken.
In de rapportages over de stralingsonderzoeken wordt niets gemeld over
beschermende kleding. In de destijds geldende regelgeving was geen
verplichting opgenomen tot het dragen van beschermende kleding. Er
bestaat, vanwege de gebruikte stralingsbronnen, overigens geen
beschermende kleding die tegelijkertijd zowel afdoende bescherming
biedt tegen straling, als de benodigde bewegingsvrijheid biedt om de
onderzoeken uit te voeren. Ook vermelden de rapporten niet of het
personeel van TNO dat aan de stralingsmetingen deelnam, beschermende
kleding droeg. Uit een interview met een betrokken militair is naar
voren gekomen dat bij een incident een militair de stralingsbron
handmatig in de waterslang aanbracht.
In overeenstemming met de toen geldende regelgeving moest het
personeel dat bij de onderzoeken was betrokken, worden uitgerust met
dosismeters. Deze personeelsleden droegen badges met gevoelig
fotofilmmateriaal, dat donkerder kleurde naarmate de blootstelling aan
straling toenam. De registratie van de uitslagen van de dosismeters is
niet meer beschikbaar. Hierdoor kan de mate van blootstelling in
individuele gevallen niet meer worden achterhaald. In interviews met
betrokken militairen wordt in een enkel geval melding gemaakt van het
staken van de werkzaamheden in verband met de zwarting van de badges.
In de beschikbare rapportages van de onderzoeken wordt hiervan geen
melding gemaakt.
Bij de personeelsleden waarvan bekend is dat zij betrokken waren bij
de stralingsmetingen is in het medisch dossier geen uitslag opgenomen
van een medische keuring of onderzoek in verband met
stralingswerkzaamheden. Volgens de destijds geldende regelgeving was
een medische keuring voor betrokkenen van stralingsonderzoeken wel
voorgeschreven.
6. Welke maximale stralingsdosis werd voor het betrokken
marinepersoneel gehanteerd? Deelt u de mening dat dienstplichtigen
zonder specifieke radiologische opleiding niet onder de normen voor
radiologische werkers zouden mogen vallen? Is het waar dat de doses
die de betrokken militairen ondergingen konden oplopen tot 27.1 mSv
per schip 3) en de experimenten meerdere dagen tot weken konden duren?
Is het u bekend dat TNO heeft aangegeven dat voor sommige medewerkers
de dosis mogelijk hoger is geweest dan destijds was toegestaan voor
niet-radiologische medewerkers (5 mSv per jaar)? Deelt u de mening dat
het ministerie van Defensie de verantwoordelijkheid draagt voor
eventueel vanwege een te hoge doses straling opgelopen
gezondheidsklachten? Zo neen, waarom niet? 4)
7. Deelt u de mening dat de lange tijd die inmiddels verstreken is,
het gebrek aan deugdelijke personeelsarchieven en archieven m.b.t.
inhoud en uitkomsten van de experimenten een goede inschatting van de
door de militairen individueel opgedane dosis straling moeilijk maakt?
Volgens de toen geldende Circulaires Zeemacht gold tussen november
1957 en november 1960 voor marinepersoneel dat in contact kon komen
met gamma- en röntgenstraling van radioactieve bronnen een
weekdosislimiet van 3 millisievert (mSv) en een jaardosislimiet van
150 mSv. Tussen november 1960 en augustus 1966 waren de weekdosis- en
jaardosislimieten voor deze militairen respectievelijk 1 mSv en 50
mSv.
Zoals uit deze dosislimieten blijkt, was Defensie ook destijds op de
hoogte van de risicos die blootstelling aan straling met zich mee
konden brengen. Het beleid was om blootstelling te beperken. Hiervoor
dienden de persoonlijke dosismeters. Zie ook de antwoorden op vragen 4
en 5.
De classificatie ´radiologische werkers´ bestond niet in de periode
van 1960 tot 1966. Als er bij de Koninklijke marine in die tijd
stralingswerkzaamheden werden uitgevoerd, werd het betrokken personeel
ingedeeld in twee categorieën: zij die regelmatig met radioactieve
bronnen moesten werken en de personeelsleden die slechts incidenteel,
volgens de toen geldende normen niet meer dan vier keer per maand, aan
straling werden blootgesteld. Deze indeling had consequenties voor het
moment waarop geneeskundig onderzoek moest worden uitgevoerd.
Dienstplichtige militairen konden, net als beroepsmilitairen, worden
aangewezen voor het verrichten van handelingen met radioactieve
bronnen. In de destijds geldende regelgeving bestond voor
radiologische handelingen geen verplichting tot het volgen van een
radiologische opleiding.
Op basis van de nu nog aanwezige gegevens en het feit dat er geen
individuele dosisgegevens meer beschikbaar zijn, is het moeilijk om
vast te stellen aan welke doses straling het bij de stralingsmetingen
betrokken personeel destijds is blootgesteld. Daarom moest met behulp
van de wel bekende gegevens een reconstructie van de doses worden
gemaakt. Hiervoor zijn aannames gedaan en berekeningen uitgevoerd.
Volgens deze reconstructie, waarbij de meest ongunstige situatie als
uitgangspunt is genomen, is de maximaal opgelopen dosis minder dan 24
mSv per militair per schip, per periode van tien werkdagen. De
Adviescommissie Stralingshygiëne (ACS), waarin ook medewerkers van TNO
zitting hebben, rapporteerde in 1999 dat de opgelopen dosis in geen
geval hoger is geweest dan de jaardosislimiet van 50 mSv en niet heeft
geleid tot een onaanvaardbaar risico op gezondheidsschade .
Indien kan worden aangetoond dat gezondheidsklachten het gevolg zijn
van een te hoge dosis straling opgelopen tijdens werkzaamheden bij
Defensie, dan is Defensie verantwoordelijk. Defensie neemt
gezondheidsklachten van personeelsleden serieus en streeft er naar die
zorgvuldig af te handelen. In het recente verleden zijn vragen gesteld
over gezondheidsklachten die mogelijk waren te relateren aan
arbeidsomstandigheden (asbest, HAWK, DU, Balkan en gifgas). Hierover
is veelvuldig met de Kamer gesproken. Zowel pro-actief als op
initiatief van anderen heeft Defensie in deze gevallen eerder
uitgevoerd onderzoek laten valideren, waar nodig eigen onderzoek laten
verrichten en zich op de hoogte gesteld van de onderzoekresultaten van
buitenlands onderzoek, om uit het oogpunt van personeelszorg zo goed
mogelijk te zijn geïnformeerd.
8. Is het waar dat de Arbodienst van de Koninklijke Marine onderzoek
heeft gedaan naar de arbeidsomstandigheden bij deze experimenten? Wat
was hiervan de uitkomst? Is het voorts waar dat deze Arbodienst
betrokkenen heeft opgeroepen zich te melden en op de persoon
toegesneden aanvullende informatie heeft gezonden aan de mensen die
zich hebben gemeld? 5) Op welke wijze is deze oproep verspreid,
hoeveel mensen hebben zich toen gemeld en welke aanvullende informatie
hebben zij ontvangen?
Door de Arbodienst van de Koninklijke marine is een inventarisatie
uitgevoerd waarin ook de arbeidsomstandigheden zijn meegenomen. Een
bedrijfsarts van de Arbodienst KM heeft alle (ex)militairen of
nabestaanden gesproken die zich via het toenmalige Contactpunt
Radarstraling hebben gemeld. In zestien gevallen betrof het meldingen
of vragen in verband met de stralingsonderzoeken. Bij zeven personen
kwam vast te staan dat zij in die genoemde periode op één van de
genoemde schepen werkzaam zijn geweest en dat zij mogelijk bij de
stralingsonderzoeken waren betrokken. Bij één persoon was zijn
betrokkenheid niet uit te sluiten, maar ook niet te bevestigen. Bij
één persoon werd betrokkenheid door de nabestaande geclaimd, maar deze
claim is strijdig met informatie uit onder meer het personeelsdossier.
Van vijf personen zijn er geen aanwijzingen voor betrokkenheid bij
stralingsonderzoeken. Twee maal zijn er vragen gesteld over de
stralingsonderzoeken, zonder dat er sprake was van betrokkenheid.
Van personen die (mogelijk) betrokken waren bij de
stralingsonderzoeken, werden in voorkomend geval de
gezondheidsklachten geregistreerd. Van de personeelsleden die
werkelijk betrokken waren bij de stralingsproeven werd, voor zover
mogelijk, informatie verzameld over de arbeidsomstandigheden. Dat was
aanleiding voor een globale reconstructie van de stralingsonderzoeken.
Zie ook de antwoorden bij vraag 2, 6 en 7.
De Koninklijke marine inventariseerde de meldingen in het kader van
het toenmalige Contactpunt Radarstraling, dat in 1998 defensiebreed
werd ingesteld en waarover het personeel in de defensiebladen is
geïnformeerd. Een aantal van de betrokkenen was via een publicatie in
het blad "Oplinie" van de AFMP geattendeerd op het meldpunt. Gezien
het feit dat de stralingsproeven in de eerste helft van de zestiger
jaren plaatsvonden, waren de betrokken personen alleen in de populatie
oud-militairen te verwachten. Na de publicatie over de
stralingsproeven in het magazine voor oud medewerkers van de marine
"Van Boord" waarin door de arbodienst een oproep werd gedaan om te
reageren, is de laatste melding ontvangen.
Allen die zich gemeld hadden in verband met de stralingsonderzoeken
zijn periodiek op de hoogte gehouden van de voortgang van de
inventarisatie. Allen hebben daarbij een exemplaar van het magazine
"Van Boord" ontvangen, waarin de resultaten van de inventarisatie en
het rapport Dosisschattingen Personeel KM staan samengevat. Allen
hebben een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op eventuele
betrokkenheid bij de stralingsonderzoeken. Alle personen, waarvan
bevestigd dan wel aannemelijk was dat zij betrokken waren bij de
stralingsproeven, hebben een brief ontvangen met een inschatting van
hun individuele blootstelling.
9. Is het u bekend dat verschillende van deze militairen ziektes
hebben ontwikkeld waarvan zij zelf vermoeden dat deze te maken hebben
met eerdere deelname aan deze stralingsexperimenten? Is het u bekend
dat ook bij de kinderen van betrokken militairen ziektes zijn
geconstateerd die betrokkenen toeschrijven aan deelname aan deze
experimenten?
Het is mij bekend dat verschillende militairen hebben aangegeven dat
zij vermoeden ziektes te hebben ontwikkeld door deelname aan de
stralingsonderzoeken. Het is mij niet bekend dat er bij kinderen van
bij de stralingsonderzoeken betrokken militairen aandoeningen zijn
geconstateerd, die zij toeschrijven aan de onderzoeken.
10. Deelt u de mening dat, gezien het feit dat Defensie niet meer kan
traceren wie er al dan niet gedwongen aan deze experimenten hebben
deelgenomen en ook de individueel ontvangen stralingsdoses niet meer
zijn te traceren, de bewijslast bij Defensie ligt in die zin dat als
de betrokken militairen danwel hun nabestaanden zich met
gezondheidsklachten tot het ministerie van Defensie richten het aan
het ministerie van Defensie is om aan te tonen dat de betrokken
militairen danwel hun nabestaanden door andere oorzaken een bepaald
ziektebeeld hebben? Zo neen, waarom niet?
Ten aanzien van de bewijslast worden de regels van het Burgerlijk
Wetboek en de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep
toegepast.
11. Is het u bekend dat de weduwe van een van de betrokken
dienstplichtigen, de heer Meijer, zich via haar advocaat tot u heeft
gericht 6) en heeft gesteld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld
en aansprakelijk is voor alle hierdoor geleden schade, waaronder het
overlijden van haar echtgenoot?
12. Kunt u aangeven waarom het ministerie van Defensie tot nu toe nog
geen formeel standpunt heeft ingenomen over eventuele
aansprakelijkheid?
13. Is het waar dat, hoewel fotos het tegendeel bewijzen, het
ministerie van Defensie in interne stukken stelt dat voorzover bekend
de genoemde dienstplichtige nooit betrokken is geweest bij deze
experimenten?
14. Is het u voorts bekend dat het hoofd van de afdeling
rechtstoestand aan de advocaat van de weduwe heeft geantwoord gelet op
de aard van de zaak ben ik bereid om te onderzoeken of het in casu
redelijk is om op de (absolute) verjaringstermijn geen beroep te doen
maar dat het ministerie van Defensie daar tot op de dag van vandaag
geen uitsluitsel over heeft gegeven? 7)
15. Is het waar dat u op 16 december 2003 het onderzoeksrapport van de
stichting LAKA, getiteld Stralingsexperimenten Koninklijke Marine
1960-1966, heeft ontvangen waarin aan de hand van beschikbare
documentatie de conclusie wordt getrokken dat het erg waarschijnlijk
is dat de betrokken dienstplichtige aan een te hoge dosis straling is
blootgesteld? Is het waar dat een door u op 21 september 2004
toegezegde reactie op zowel een nader uiteengezette
aansprakelijkstelling, in casu de beoordeling van de medische
causaliteit, als het hierboven genoemde onderzoeksrapport tot op de
dag van vandaag is uitgebleven?
16. Deelt u de mening dat het ministerie van Defensie deze zaak
onnodig lang laat duren?
17. Bent u bereid om deze zaak zo snel mogelijk af te ronden te
beginnen met een standpunt over de verjaring gaat en een reactie op de
aansprakelijkstelling en het hierboven genoemde onderzoeksrapport?
Wilt u de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren?
Mij is bekend dat de weduwe van de toenmalig dienstplichtig militair
Meijer Defensie aansprakelijk stelt. In het door u aangehaalde geval
menen de echtgenote en de ouders van de heer Meijer hem te herkennen
op een foto die is gemaakt ten tijde van één van de stralingsproeven.
Op deze foto zijn ook negen andere personen te zien. De foto is in het
voorjaar van 1963 genomen aan boord van Hr. Ms. Venlo. Dit wordt
bevestigd door een aantal militairen die op de desbetreffende foto
staan en wordt ondersteund door de gegevens in hun personeelsdossier.
Volgens zijn personeelsdossier is de heer Meijer reeds op 29 juni 1962
uitgekeurd en met groot verlof gegaan, zodat hij ten tijde van het
nemen van de foto niet meer in dienst was.
Teneinde de uiterste zorgvuldigheid te betrachten wordt evenwel nader
onderzoek naar de medische causaliteit uitgevoerd, waarmee gelet op
het feit dat een en ander zich meer dan veertig jaar geleden heeft
afgespeeld geruime tijd is gemoeid. Het onderzoeksrapport en de
bevindingen van de Stichting LAKA worden in dit onderzoek betrokken.
Ik kan u toezeggen dat in deze specifieke zaak geen beroep zal worden
gedaan op de verjaring. Zo spoedig mogelijk, in ieder geval nog dit
jaar, zal ik u informeren over mijn conclusies en de reactie van
Defensie op de aansprakelijkheidsstelling.
1) Rapport Afschermfactoren Schepen NBCD-school KM Publicatienr A6
januari 1968
2) Oplinie november 1998 - maandblad van de Algemene Federatie van
Militair Personeel (AFMP)
3) Onderzoeksrapport van de stichting LAKA getiteld
Stralingsexperimenten Koninklijke Marine 1960-1966
4) Brief d.d. 24 november 2000 van toenmalig directeur TNO, drs.
Julius, aan de weduwe van één van de betrokken Defensie-medewerkers
5) Van Boord nr. 5 juni 1999, informatiemagazine voor oud-medewerkers
van de Koninklijke Marine
6) Brief d.d. 14 november 2001
7) Brief d.d. 9 oktober 2001
Ministerie van Defensie