Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: VD. 2005/2779
datum: 11-10-2005
onderwerp: LNV en hobbymatige houders van landbouwhuisdieren

Bijlagen: 3

Geachte Voorzitter,

Met deze brief informeer ik u over diverse acties die het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft ondernomen om de hobbymatige houders van landbouwhuisdieren een volwaardige plek te geven in de reguliere beleidsontwikkeling. Het gaat daarbij in de eerste plaats om het beleid ten aanzien van de dierziektebestrijding. Met name de MKZ-crisis in 2001 en de AI-crisis in 2003 hebben onderstreept dat het belangrijk is dat beleid ten aanzien van hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren integraal onderdeel uitmaakt van het algemene beleid dat zich richt op diergezondheid en dierziektebestrijding. LNV heeft zich met name gericht op de hobbymatige houderij van varkens, runderen, schapen, geiten en pluimvee.

Aandachtspunten in het LNV-beleid
In de achterliggende periode is een analyse gemaakt van de punten die in relatie tot hobbymatig gehouden dieren specifieke aandacht vragen. De belangrijkste aandachtspunten zijn het (non)vaccinatiebeleid, preventieve maatregelen ten aanzien van het diergezondheidsbeleid, identificatie en registratie en de wijze waarop LNV met de houderij communiceert. In de afgelopen drie jaar hebben mijn voorganger en ik concreet gewerkt (zie bijlage 1) aan de gesignaleerde aandachtspunten. Het zoeken naar bevredigende oplossingen werd bemoeilijkt door de grote diversiteit van de dierhouders die allemaal onder de term 'hobbymatig' kunnen vallen. Wat voor de ene houder een goede oplossing is blijkt voor de andere onwerkbaar. Bovendien is de organisatiegraad van de hobbydierhouders laag, waardoor het moeilijk is het gesprek met de totale doelgroep aan te gaan en het draagvlak voor beleid te meten.

Aanspreekpunten voor LNV in de hobbydierhouderij
In de afgelopen jaren hebben nieuwe en bestaande (fok)organisaties het belang ingezien om knelpunten voor hobbymatige dierhouders, met name op het gebied van diergezondheid, bij mij kenbaar te maken. Hun inzet is over het algemeen bijzonder constructief geweest. Vertegenwoordigers van relevante organisaties worden momenteel consequent betrokken in de externe consultaties over Europese conceptregelgeving en de Nederlandse implementatie van Europese regelgeving, bijvoorbeeld in de nationale beleidsdraaiboeken voor bestrijdingsplichtige dierziekten.

Binnen de hobbydierhouderij neem ik de behoefte voor verdere samenwerking waar, hetgeen bijvoorbeeld heeft geresulteerd in de oprichting van de Nederlandse Werkgroep voor hobbymatig gehouden Pluimvee en Parkvogels (NWPP). In juni 2005 hebben de grotere koepelorganisaties en ik afspraken gemaakt over welke organisatie voor welk beleidsonderwerp (op het gebied van bestrijdingsplichtige dierziekten) aanspreekpunt is namens de hobbymatige dierhouderij. Alle partijen realiseren zich dat deze afspraken een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengen.

Twee onderzoeken
Naast het uitbouwen en versterken van de relaties met de georganiseerde hobbydierhouders ben ik ook op zoek gegaan naar manieren om beter inzicht te krijgen in de belevingswereld van de ongeorganiseerde hobbydierhouderij. Uit het onderzoek van het Landbouw Economisch Instituut (LEI), 'De kloof tussen hobbydierhouders en overheid' (zie bijlage 2), blijkt dat de perceptie die hobbyhouders hebben van hun landbouwhuisdier vaak een andere is dan die van waaruit de overheid handelt. Dat verschil van perceptie is verklaarbaar. Hobbydierhouders ervaren hun geit of schaap namelijk vaak niet als nutsdier maar als gezelschapsdier, een dier met een speciale plek in het privé-huishouden waar de houder zelf verantwoordelijkheid voor wil dragen.

Mijns inziens is het houden van dieren inderdaad de verantwoordelijkheid van de houder. Bij verantwoordelijkheid horen echter ook bepaalde plichten. Volgens de onderzoekers van het LEI wordt de naleving sterk bepaald door de mate waarin hobbydierhouders de wet- en regelgeving als duidelijk, nuttig en toepasbaar beschouwen. Daarnaast varieert de bekendheid met en de naleving van de wet- en regelgeving per regel en per diersoort. Via overleg met organisaties, een op de doelgroep toegespitste informatievoorziening en waar nodig gedifferentieerd beleid, maakt mijn departement vorderingen om de plichten meer geaccepteerd te krijgen in de hobbydierhouderij. Het onderzoek geeft aan dat ik op de goede weg ben, maar de aandacht niet kan laten verslappen.

Een tweede project waarop ik de aandacht wil vestigen is het onderzoek naar de overdracht van Aviaire Influenza (AI) bij gevaccineerde en ongevaccineerde niet-gedomesticeerde vogels, die vaak hobbymatig gehouden worden. Het onderzoek is uitgevoerd door het Centraal Instituut voor Dierziekte Controle-Lelystad en de
Animal Sciences Groin Wageningen UR (zie bijlage 3). Het onderzoek was mogelijk dankzij een goede samenwerking tussen onderzoekers, overheid en hobbymatige vogelhouders (Aviornis International Nederland). Uit het onderzoek blijkt dat vaccinatie niet altijd een gunstige werking heeft op de uitdoving van de virusverspreiding en dat de wenselijkheid van noodvaccinatie per vogelsoort bekeken moet worden.
Goudfazanten sterven wanneer ze niet gevaccineerd zijn. Na vaccinatie worden er geen ziekteverschijnselen meer waargenomen, maar de fazanten blijven het virus wel uitscheiden en verspreiden. Echter bij Roodschoudertalingen, een eendensoort, blijkt vaccinatie verdere verspreiding van het virus (H7N7) te stoppen. Bioveiligheidsmaatregelen, ofwel algemene maatregelen ten aanzien van hygiëne en ter voorkoming van onnodige contacten, acht ik hierdoor van nog groter belang. Met de NWPP is inmiddels overleg over uitvoerbare maatregelen op dit vlak.

Concluderend
In de afgelopen jaren heeft LNV structureel aandacht besteed aan de hobbymatige houderij van landbouwhuisdieren en zo gepoogd deze diverse maar grote groep houders en hun dieren een volwaardige plek te geven als belanghebbenden in het reguliere beleidsproces. In de toekomst zal mijn departement de dialoog met de georganiseerde en ongeorganiseerde hobbymatige dierhouderij blijven zoeken en blijven verbeteren.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman

Bijlagen

Acties in het kader van de belangrijkste aandachtspunten in het LNV-beleid (2002-2005)
De kloof tussen hobbydierhouders en overheid
Transmissie van hoogpathogeen aviair influenzavirus in gevaccineerde en ongevaccineerde goudfazanten en roodschoudertalingen