Memorie van Antwoord
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister in de nota naar aanleiding van het
verslag heeft aangegeven dat de meerwaarde van de richtlijn voor Nederland beperkt is. Zij
vragen of de minister daarmee bedoelt dat zich geen pensioeninstellingen in Nederland zullen
vestigen omdat de eisen te hoog zijn?
In de nota naar aanleiding van verslag heb ik aangegeven dat de meerwaarde van de richtlijn
op het terrein van efficiencywinst voor Nederland beperkt is. Efficiencywinst is vooral te
realiseren in vermogensbeheer. De Pensioen - en Spaarfondsenwet (PSW) maakt extern
vermogensbeheer echter nu al mogelijk. De opmerking over de meerwaarde van de richtlijn
had dus geen betrekking op de vraag of buitenlandse pensioeninstellingen zich wel of niet in
Nederland zullen vestigen.
De leden van het CDA vragen of de minister inzicht kan geven in de rekenregels die in andere
lidstaten gelden voor het vaststellen van technische voorzieningen. Ook vragen zij of het
toezicht in de andere lidstaten vooraf of achteraf plaatsvindt. Verder vragen zij of de minister
verwacht dat ondernemingen, gelet op de eisen die het FTK stelt, hun pensioenvoorziening
buiten Nederland zullen onderbrengen.
Ik beschik niet over gegevens over de rekenregels die in andere lidstaten gelden voor het
vaststellen van de technische voorzieningen. Daarbij komt dat op dit moment niet duidelijk is
hoe de rekenregels veranderen als gevolg van de invulling die de lidstaten moeten geven aan
de criteria die artikel 15 van de richtlijn stelt ten aanzien van de berekening van de technische
voorzieningen. Maar naar verwachting zullen er tussen die voorzieningenniveaus verschillen
zijn. Bij de rekenregels moet immers niet alleen rekening worden gehouden met bijvoorbeeld
de hoofdkenmerken van de deelnemersgroep en de pensioenregelingen. Bij de
voorzieningenniveaus zijn ook zaken van belang als de hoogte van het minimum vereist eigen
vermogen, de hoogte van het vereist eigen vermogen, de hersteltermijn bij onderdekking, de
vraag hoe wordt omgegaan met maatwerk. Daarbij bevat de richtlijn alleen ten aanzien van
het minimum bedrag van het vereiste eigen vermogen gedetailleerde voorschriften. Op die
andere genoemde terrein vindt de invulling op nationaal niveau plaats.
De mate waarin in andere lidstaten sprake is van toezicht vooraf, dat wil zeggen vooraf
goedkeuring vragen, of van toezicht achteraf, dat wil zeggen het achteraf toetsen van
vastgestelde afspraken of principes, is evenmin eenduidig te geven. Niet alleen is bij veel
toezichtregimes sprake van een combinatie van beide elementen, ook op dit terrein heeft de
richtlijn geleid tot aanpassingen in de wetgeving in andere lidstaten. Hoe in die lidstaten die
keuzen tussen de verhouding tussen toezicht vooraf en toezicht achteraf is gemaakt, zal dus
ook pas over enkele maanden duidelijk worden.
De vraag of veel of weinig ondernemingen hun pensioenvoorziening buiten Nederland zullen
onderbrengen is op voorhand lastig te beantwoorden. Overigens moet bedacht worden dat
ondernemingen op wie een verplichtstelling van toepassing is, niet vrij zijn hun
pensioenvoorziening bij een ander dan het verplichtgestelde fonds onder te brengen.
Het besluit om een pensioenvoorziening in het buitenland onder te brengen zal de werkgever
alleen met instemming van zijn werknemers kunnen nemen. De werkgever zal dan wel aan
zijn werknemers moeten kunnen uitleggen waarom vertrek naar een andere lidstaat gunstig is
voor de werknemers. Het feit dat in die andere lidstaat minder stringente voorwaarden gelden,
2
die kunnen leiden tot meer risico's en minder bescherming van de aanspraken hoeft voor
werknemers niet per se een aantrekkelijke optie te zijn. Verder moet bedacht worden dat de
richtlijn in geval van grensoverschrijdende activiteiten vereist dat de "technische
voorzieningen met betrekking tot het geheel van de uitgevoerde pensioenregelingen te allen
tijde volledig door kapitaal zijn gedekt". Nu is nog niet duidelijk hoe de verschillende
lidstaten deze bepaling invullen, maar het kan er toe leiden dat dat strengere eisen zullen zijn
dan het FTK stelt.
De veronderstelling van de leden van het CDA is dat het FTK (te) zware financieringseisen,
die tot vertrek zal leiden kan ik op dit moment dan ook niet onderschrijven. Overigens sluit ik
evenmin uit dat het FTK juist een financieel kader biedt dat vestiging in Nederland voor
buitenlandse instellingen aantrekkelijk maakt. Het FTK zorgt immers voor het waarborgen
van de overeengekomen pensioentoezeggingen, waarbij vanuit financieel oogpunt sprake is
van een stabiel stelsel.
Overigens in tegenstelling tot wat ik in de memorie van toelichting heb gemeld kan een
pensioeninstelling niet naar een andere lidstaat verhuizen door alleen de statutaire zetel te
verplaatsen. Een fonds dat zich wil vestigen in een andere lidstaat zal eerst de stichting
pensioenfonds moeten liquideren en vervolgens een nieuwe rechtspersoon in de andere
lidstaat moeten oprichten aan welke alle rechten en verplichtingen worden overgedragen.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie hoe de minister de bescherming van de
deelnemers ziet indien de regeling in het buitenland wordt uitgevoerd en er een
financieringstekort optreedt. Zij vragen of er een vangnet op Europees of Nederlands niveau
is.
Het kabinet is van oordeel dat de financiële toezichtbepalingen van de richtlijn de deelnemers
voldoende bescherming bieden. Deze bepalingen komen in essentie overeen met Nederlands
beleid van toezicht op pensioenfondsen zoals dat al van oudsher gevoerd wordt. Immers in de
PSW was al voorgeschreven dat een pensioenvoorziening buiten de onderneming moet
worden gebracht. Aandacht voor goed functionerende besturen van pensioeninstelling en
adequaat toezicht biedt de deelnemers naar mijn mening een goede bescherming.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid