Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/05/75450

Onderwerp Datum
Lijst van vragen en antwoorden Kamerstukken 12 oktober 2005
29 481

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief inzake de behandeling van het wetsvoorstel verplichte beroepspensioenregeling en het Nationaal Strategierapport Pensioen (29 481, nr. 13)

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

2

Informatie van behandeling van het wetsvoorstel verplichte beroepspensioenregeling

Vraag 1.
Is het mogelijk om het toegezegde onderzoek naar de effectiviteit van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Echtscheiding (WVPS) al in het najaar van 2005 te starten en voor 1 mei 2006 af te ronden, zodat de Kamer er nog voor het zomerreces over kan debatteren?

Antwoord 1.
Het is vanwege de al ingeplande onderzoeken en de beschikbare onderzoekscapaciteit (zowel in termen van geld als in termen van beschikbare menskracht) niet mogelijk dit onderzoek nog dit jaar te starten en voor 1 mei 2006 af te ronden.

Vraag 2.
Kan de regering, gelet op de hierbij gevraagde versnellingen, deze vragen binnen twee weken beantwoorden?

Antwoord 2.
Beantwoording heeft zo snel als mogelijk plaatsgevonden.

Vraag 3.
Zal in het onderzoek ook aandacht besteed worden aan de positie van vrouwen, die voor 1981 gescheiden zijn?

Antwoord 3.
Ja.

Vraag 4.
Heeft de regering ook gepeild hoeveel mensen op de hoogte zijn van het feit dat in 2015 de partnertoeslag AOW komt te vervallen? Met andere woorden, hoe groot is het effect van de gepubliceerde brochure?

Antwoord 4.
Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar het effect van de gepubliceerde brochure en de andere voorlichtingsactiviteiten over het niet meer toekennen van de AOW-toeslag per 1 januari 2015 aan mensen die na die datum 65 jaar worden.

Vraag 5.
Op welke wijze is het jaar 2012 gekozen als moment voor de evaluatie van de wet verplichte deelneming beroepspensioenregelingen?

Antwoord 5.
Een belangrijk element uit de wet verplichte beroepspensioenregeling is het aantonen van de representativiteit door middel van de beroepspensioenvereniging. Om de vijf jaar wordt de representativiteit opnieuw getoetst. De wet verplichte beroepspensioenregeling zal op 1 januari 2006 in werking treden. De bestaande pensioenregelingen zullen eerst in 2011 opnieuw getoetst

3

worden. Gelet op termijnen die gemoeid zijn met periodieke toets ben ik van mening dat een evaluatie voor 2012 niet zinvol is.

Vraag 6.
Over welk project spreekt de regering als zij het heeft over 'het project om te komen tot een uniform pensioenoverzicht, en wat behelst dit project precies?

Antwoord 6.
Uit een inventariserend onderzoek van de Consumentenbond in 2002 kwam naar voren dat de pensioenoverzichten, die deelnemers van hun pensioenuitvoerders ontvangen, niet altijd even duidelijk zijn en vaak onvoldoende inzicht geven in het (netto) te ontvangen bedrag na pensionering. Dit leidt tot onzekerheid over de toekomstige financiële situatie van deelnemers en hun nabestaanden.
De overheid vindt het van groot belang dat werknemers een helder zicht hebben op hun oudedagsvoorziening. Zij moeten weten wat hun inkomen is als zij straks met pensioen gaan, zodat zij nu al maatregelen kunnen nemen als zij een pensioentekort hebben. Die kennis ontbreekt nog vaak, zeker als zij door het wisselen van werkgever bij verschillende pensioenuitvoerders pensioen hebben opgebouwd. Het is tegelijkertijd ook verstandig om te bekijken of er een zekere uniformering mogelijk is van het jaarlijkse pensioenoverzicht. Dat is geen eenvoudige opgave, omdat er in Nederland ongeveer 22.000 verschillende pensioenregelingen zijn. Sinds de Consumentenbond de eerste keer pleitte voor een uniform pensioenoverzicht in november 2002 is een positieve ontwikkeling in gang gezet. Verbetering van informatie en uniformering is onderwerp van gesprek geweest tussen de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen, het Verbond van Verzekeraars en de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen. Dit alles heeft geleid tot een concept voor een uniform pensioenoverzicht dat door vertegenwoordigers van het project op 26 oktober op feestelijke wijze aan mij zal worden aangeboden.

Vraag 7.
Waarom wordt niet gekozen voor een onafhankelijke onderzoeksmethode op basis van deskundigheid en objectiviteit?

Antwoord 7.
De veronderstelling, dat voor de evaluatie van pensioenverevening bij echtscheiding niet gekozen wordt voor een onafhankelijke onderzoeksmethode op basis van deskundigheid en objectiviteit, moet op een misverstand berusten. De keuze voor de precieze onderzoeksmethode en het onderzoeksbureau moet nog worden gemaakt. Aangegeven is dat het WODC daarbij een coördinerende rol heeft vanwege zijn deskundigheid als het gaat om wetenschappelijke opzet en verantwoording van onderzoeken.
Daarnaast zal ruimte worden gelaten voor betrokken organisaties en deskundigen om hun opvattingen over het functioneren van pensioenverevening bij echtscheiding te ventileren.

Vraag 8.
Wanneer wordt bepaald welke overige betrokken organisaties en deskundigen in het onderzoek zullen worden betrokken?

4

Antwoord 8.
Op dit moment wordt geïnventariseerd welke organisaties en deskundigen zich in het verleden betrokken zijn geweest en/of thans betrokken zijn bij dit onderwerp. Daarna zal worden bekeken welke daarvan zullen worden verzocht om, bijvoorbeeld door middel van een klankbordgroep, zich beschikbaar te stellen voor de begeleiding van het onderzoek.

Vraag 9.
Wanneer zal het onderzoek exact worden gestart en krijgt de Kamer inzage in de onderzoeksopzet en tijdsplanning?

Antwoord 9.
Op dit moment is nog niet bekend wanneer het onderzoek exact zal starten. Ik zal de Kamer informeren wanneer het onderzoek van start gaat en wanneer afronding daarvan kan worden verwacht.

Vraag 10.
Waarom komt de regering niet tegemoet aan de wens van de meerderheid van de Kamer om toch te kiezen voor een evaluatiemoment vóór 2012 voor wat betreft de solidariteitseisen? Waarom wordt gekozen voor een evaluatie in 2012?

Antwoord 10.
Er is gekozen voor één evaluatie van de wet verplichte beroepspensioenregeling. Onderwerpen van de evaluatie zijn de representativiteitseisen en de verdergaande solidariteitseisen. In antwoord op vraag 5 is aangegeven waarom een evaluatie van de representativiteit eerst zin heeft na 2011.

Vraag 11.
Welke medeondertekenaars van de wet zullen worden betrokken bij de evaluatie van de Wet Verplichte Beroepspensioenregeling?

Antwoord 11.
De wet verplichte beroepspensioenregeling kent geen medeondertekenaars; de enige ondertekenaar is de minister van SZW. Bij de evaluatie zijn daarom ook geen andere bewindslieden betrokkenen dan de minister van SZW.

Vraag 12.
Wat is de reden dat het accent van de regering in de informatievoorziening voor de AOW vooral ligt op de groep die al AOW en pensioen ontvangt of een leeftijd heeft rond de 65? Is de regering voornemens ­ gezien het feit dat de AOW zo'n essentieel onderdeel van de pensioen opbouw vormt - om juist ook voor de grote groep mensen die pensioen opbouwt de informatievoorziening te versterken, opdat risico's van onvolledige pensioenopbouw worden verminderd?

Antwoord 12.
Gezien haar verantwoordelijkheid voor de AOW verstrekt de overheid algemene informatie over de AOW aan (aanstaande) pensioengerechtigden. Dit gebeurt via diverse kanalen zoals folders, de website van SZW en gericht in antwoord op vragen via telefoon, brief of e-mail. De in mijn brief

5

van 30 juni 2005 genoemde folders "Partnertoeslag AOW stopt in 2015" en "Korting op uw AOW?" richten zich voornamelijk op mensen die de 65-jarige leeftijd nog (lang) niet hebben bereikt, juist vanwege het belang van het tijdig kunnen treffen van maatregelen ter voorkoming van tegenvallers bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Vraag 13.
Is het waar dat geen extra maatregelen worden genomen om de informatievoorziening over de AOW en pensioenen te verbeteren, behoudens de verscherpte informatieverplichting voor betrokkenen in de nieuwe pensioenwet? Zo ja, waarom geeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen gevolg aan zijn uitspraak in het debat van 5 april jl. bij de behandeling van het Wetsvoorstel verplichte beroepspensioenregeling dat hij `het van groot belang vindt dat de informatieplicht een breder kader krijgt'? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13.
Duidelijkheid over pensioenaanspraken is belangrijk. Daarom wordt van overheidswege informatie verstrekt over de AOW aan (aanstaande) pensioengerechtigden. Daarom ook zal in de Pensioenwet vastgelegd worden aan welke voorwaarden de informatie van de pensioenuitvoerder over pensioenaanspraken moet voldoen. Naast deze wettelijke verankering van informatievoorschriften vindt SZW het ook belangrijk dat pensioeninformatie daadwerkelijk wordt gelezen, zodat burgers actief zelf iets aan hun oudedaginkomen kunnen doen. Daarom heeft SZW de afgelopen jaren het pensioenbewustzijn via de Stichting Pensioenkijker gestimuleerd, opdat iedere burger zelf de weg gaat verkennen in de pensioenwereld.

Vraag 14.
Hoe gaat de regering in de periode vanaf heden tot aan invoering van de nieuwe pensioenwet zorgen dat de informatievoorziening wordt verbeterd?

Antwoord 14
De pensioensector zelf doet veel inspanningen in haar streven naar optimale transparantie. Ik verwijs naar het uniformeren van het jaarlijkse pensioenoverzicht door de pensioenkoepels. Daarnaast is er een initiatief van bedrijfstakpensioenfondsen om door middel van het uitwisselen van goede praktijkvoorbeelden en richtinggevende ideeën de pensioencommunicatie te verbeteren (periodieke transparantie benchmark).

Naast de informatie die de Belastingdienst verstrekt over het nieuwe fiscale regime voor VUT en prepensioen aan alle inhoudingsplichtigen, zullen werkgevers in 2005 ook op de website van de Pensioenkijker erop gewezen dat het voor hen van belang is zich tijdig te verdiepen in de wijzigingen rond VUT en prepensioen en de financiële consequenties van het onzuiver worden van hun pensioenregeling als zij niet tijdig reageren.

Algemene informatie over de Pensioenwet zal te vinden zijn op de website van SZW.

Vraag 15.
Wat betekent de passage `indien vanuit het pensioenveld (nog) een verzoek zou komen voor morele dan wel materiele ondersteuning voor een ander sectorbreed project, dan zal ik een

6

dergelijk verzoek vanuit een positieve grondhouding op zijn merites beoordelen'? Mag hieruit worden geconcludeerd dat de regering extra middelen hiervoor beschikbaar stelt? Zo nee, hoe tracht de regering dan de sectorale informatievoorziening te versterken?

Antwoord 15.
De minister van SZW heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke (financiële) bijdrage verstrekt aan de Stichting Pensioenkijker. Door middel van de Pensioenkijker wordt algemene informatie verstrekt over zowel AOW als aanvullende pensioenen maar wordt ook informatie aan vooral werkgevers en brancheorganisaties over de consequenties van de wijziging van het fiscale regime voor vut en prepensioen verstrekt. Voor dit specifieke doel heb ik een aanvullende financiële bijdrage verstrekt.
Indien vanuit de Stichting Pensioenkijker opnieuw een verzoek zou worden gedaan voor een financiële bijdrage ter ondersteuning van een specifiek project, dan is dat in principe nog mogelijk, vooropgesteld dat ook andere partijen een bijdrage leveren aan een dergelijk project en het project ook anderszins aan de te stellen criteria voldoet.

Vraag 16.
Moet de passage 'dat het aanvullend pensioen primair de verantwoordelijkheid is en behoort te zijn van diegenen die deze arbeidsvoorwaarde zijn overeengekomen ' en de conclusie dat 'hierin geen taak voor de overheid ziet, zo worden opgevat dat de regering zich ook niet eindverantwoordelijk voelt voor de informatievoorziening van AOW en aanvullende pensioenopbouw tesamen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 16.
De overheid is verantwoordelijk voor de AOW en de informatievoorziening daarover. Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor het aanvullend pensioen en zij dienen - via de pensioenuitvoerder ­ te zorgen voor de informatievoorziening over het werknemerspensioen. Deze informatieverplichting zal in de Pensioenwet een duidelijke verankering krijgen, waarmee de verantwoordelijkheid ten aanzien van de voorlichting ook helder is vastgelegd. De overheid heeft de afgelopen periode een faciliterende en ondersteunende rol vervuld aan het vergroten van het pensioenbewustzijn door het in ruime mate ondersteunen van de Pensioenkijker, maar het is niet mijn bedoeling hierbij een structurele rol te vervullen.

Vraag 17.
Is bekend in hoeverre mensen op de hoogte zijn van het feit dat in 2015 de aanvullende AOW toeslag voor mensen beneden de 65 jaar vervalt?

Antwoord 17.
Door de overheid is informatiemateriaal beschikbaar gesteld, dat via een mailing aan intermediairs onder hun aandacht is gebracht. Via die intermediairs zijn vervolgens bijna 300.000 exemplaren van de folder "De partnertoeslag AOW stopt in 2015" verspreid. Daarnaast geeft het pensioenveld zoals pensioenuitvoerders en de Sociale Verzekeringsbank via brochures, Internet, etc. bekendheid aan de maatregel. Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar de bekendheid van deze maatregel.

7

Nationaal Strategierapport Pensioenen 2005

Vraag 18.
Kan de Nederlandsche Bank ook maatwerk toepassen bij de hersteltermijn van een jaar bij een onderdekking van 105%?

Antwoord 18.
In punt 20 van de Nota Uitwerking FTK (Kamerstukken II 2004/05, 28 294, nr. 11) is aangegeven dat hard uitgangspunt is dat een pensioenfonds altijd dient te beschikken over het minimaal vereist eigen vermogen. Daarbij is erop gewezen dat conform punt 25 van de Nota Hoofdlijnen FTK (Kamerstukken II 2003/04, 28 294, nr. 4 herdruk) een hersteltermijn van maximaal 1 jaar geldt.
Deze opmerking is geplaatst binnen de context van punt 35 van de Nota Hoofdlijnen FTK dat als (ondanks veel inspanningen) de financiële situatie bij een pensioenfonds zodanig verslechtert dat een pensioenfonds te maken krijgt met onderdekking, het voor zich spreekt dat dan alle inzet er op moet zijn gericht om die onderdekking ongedaan te maken.
Om die reden heb ik in mijn brief van 29 oktober 2004 waarmee ik de Nota Uitwerking FTK toezond aan de Stichting van de Arbeid, benadrukt dat het in dat geval aan de toezichthouder is om met inachtneming van de uitgangspunten in de Nota Hoofdlijnen FTK en Nota Uitwerking FTK en met inachtneming van de inspanningen die het fonds heeft gedaan om weg te blijven van de onderdekking, in het toezicht dusdanig maatwerk te leveren dat de belangen van de deelnemers het beste worden gediend.
De verdere invulling hiervan zal nog plaatsvinden in het kader van de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de bepalingen in de Pensioenwet over het FTK. Ik denk dan vooral aan de regels die moeten worden gesteld aan de inhoud en de opstelling van het korte termijnherstelplan. Daartoe zal moeten worden bezien of op dit terrein zodanig nadere criteria mogelijk zijn dat die ook voor de toezichthouder duidelijk hanteerbaar zijn. Het zal daarbij voor zich spreken dat uiteindelijk altijd het belang van de deelnemer voorop staat.

Vraag 19.
Op welk moment wordt bekeken of de zelfregulering van de sociale partners in de wegwerking van 'witte vlekken' in de opbouw van aanvullende pensioenen succesvol is geweest?

Antwoord 19.
Dit zal worden bekeken in 2007, op basis van de gegevens over 2006.

Vraag 20.
Is er zicht op wanneer het advies van de Stichting van de Arbeid inzake de Pension Fund Governance gereed is?

Antwoord 20.
Naar verwachting zal dit advies in november 2005 worden uitgebracht.

8