Ministerie van Buitenlandse Zaken

Zeer geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van der Laan over aids en de positie van kinderen. Deze vragen werden ingezonden op 3 oktober 2005 met kenmerk 2050600660.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

ne-van
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Antwoord van mevrouw van Ardenne-Van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van het lid Van der Laan (D66) over HIV/AIDS en de speciale positie van kinderen.

Vraag 1
Is het u bekend dat UNICEF aandringt op het verbeteren van de effectiviteit van poverty reduction strategy papers (PRSP's) en nationale HIV/AIDS-strategieplannen bij de bestrijding en voorkoming van alle gevolgen van HIV/AIDS? 1)

Antwoord
Ja.

Vraag 2
Hoe oordeelt u over de conclusie van UNICEF dat de HIV/AIDS-problematiek slechts langzaam opgenomen wordt in de nationale armoedebestrijdingplannen? Wat gaat u eraan doen om het opnemen van HIV/AIDS en daarbij de positie van kinderen in deze plannen te bevorderen?

Antwoord
Ik deel de conclusie dat HIV/AIDS onvoldoende aandacht krijgt in nationale armoedebestrijdingsplannen. Inmiddels zijn er wel positieve ontwikkelingen te signaleren. Meer recent ontwikkelde PRSP's in enkele Afrikaanse landen besteden wel adequate aandacht aan HIV/AIDS en aan groepen van de bevolking die specifiek kwetsbaar zijn, waaronder kinderen. De processen voor het opstellen van een PRSP worden in veel landen beter georganiseerd met betere participatie van alle betrokkenen, waaronder maatschappelijke organisaties. Ook de technische ondersteuning door onder meer VN organisaties verbetert, hetgeen niet alleen ten goede komt aan de kwaliteit van de PRSP, maar ook bevordert dat zaken die relevant zijn voor ontwikkeling, waaronder vanzelfsprekend HIV/AIDS, op adequate wijze worden meegenomen.

Verder ben ik positief gestemd over de afspraken die gemaakt zijn naar aanleiding van het rapport van het Global Task Team. UNAIDS en de Wereldbank gaan nauw samenwerken om er voor te zorgen dat in de toekomst HIV/AIDS op goede wijze geadresseerd wordt in nationale strategieën voor armoedebestrijding. Vanzelfsprekend zullen wij de implementatie hiervan nauwlettend volgen, met name via onze ambassades.

Tot slot, als belangrijke voorwaarde voor meer aandacht voor kinderen en AIDS zie ik ook het bevorderen van politiek commitment. Nederland heeft in 2004 een gezamenlijk UNICEF-AWEPA conferentie gefinancierd waarin de rol van de parlementariërs werd besproken bij het uitvoeren van nationale OVC (Orphans and other Vulnerable Children)-plannen. Deze conferentie heeft ertoe geleid dat momenteel in verschillende regio's in Afrika seminars door AWEPA en UNICEF worden gehouden over kinderen en AIDS in relatie tot PRSP's.

Vraag 3
Hoe oordeelt u over het gegeven dat volgens UNICEF op dit moment minder dan 5% van de aidswezen publieke hulp krijgt, dat minder dan 2% van de HIV-besmette kinderen wordt behandeld en dat minder dan 8% van de HIV/AIDS-besmette moeders toegang heeft tot een programma ter voorkoming van moeder-kindbesmetting, terwijl dit wel 80% van de infecties kan voorkomen? Hoe oordeelt u voorts over het gegeven dat medicijnen voor kinderen zes maal zo duur zijn als die voor volwassenen? Ontwikkelt u beleid om deze cijfers te verbeteren? Zo ja, kunt u uw beleid toelichten? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
Bovenstaande cijfers illustreren de treurige werkelijkheid dat aids-programma's nog steeds slechts een fractie bereiken van de mensen die hulp nodig hebben. Daarbij moeten we ons echter wel realiseren dat we in de beginfase staan van het uitbreiden van aids-programma's. Nog maar enkele jaren geleden leek aids-behandeling een utopie: de kosten van de medicijnen waren exorbitant hoog en donorfinanciering was beperkt. Medicijnkosten zijn inmiddels drastisch gedaald, met name door de opkomst van generieke producten en de beschikbaarheid van financiële middelen is sterk verbeterd. Ontwikkelingslanden hebben nu de mogelijkheid om meer mensen toegang te verschaffen tot programma's voor preventie, zorg en behandeling; maar mede door ontoereikende capaciteit gaat dat minder snel dan we allemaal zouden hopen. Er is echter reden tot optimisme, ervaring van bijvoorbeeld Global Fund programma's laat zien dat landen na een relatief langzame startfase vaak snelle voortgang laten zien. De Nederlandse inzet blijft er dan ook op gericht om enerzijds de internationale respons te versterken, zodat landen beschikking hebben over zowel de technische assistentie als de middelen om programma's uit te kunnen voeren; en anderzijds in onze bilaterale samenwerking ons hard in te blijven zetten om de capaciteit in cruciale sectoren, met name de gezondheidssector, te vergroten. Gezien de zeer beperkte toegang van met HIV/AIDS besmette moeders tot preventie programma's is mijn inzet ook gericht op meer en betere seksuele reproductieve gezondheidszorg, inclusief gezinsplanning, en op het vervullen van het recht op toegang tot deze zorg.

De medicijnen voor kinderen zijn een apart probleem; omdat generieke varianten ontbreken blijft de behandeling van kinderen zeer kostbaar. Omdat de markt commercieel niet aantrekkelijk is, wordt er ook veel te weinig geïnvesteerd in specifieke toedieningsvormen die geschikt zijn voor kinderen. De Nederlandse ambassadeur voor aidsbestrijding heeft deze problematiek onlangs aangekaart in gesprekken met de farmaceutische industrie en generieke producenten.

Vraag 4
Op welke wijze wil de Nederlandse regering internationaal meer aandacht genereren als het gaat om de problematiek van kinderen en HIV/AIDS?

Antwoord
In 2004 is de AIDS notitie verschenen waarin ik uiteenzet waar mijn prioriteiten op het gebied van HIV/AIDS liggen. Betere opvang en zorg voor kinderen en AIDS krijgt speciale aandacht binnen mijn AIDS-beleid. Nederland zal, waar opportuun, op internationale fora aandacht vragen voor deze problematiek. Via de bilaterale samenwerking wordt onder meer gewerkt aan de integratie van OVC in onderwijs en gezondheid. De inzet via multilaterale kanalen (waaronder UNICEF) richt zich met name op internationale pleitbezorging en de ondersteuning van overheden om adequate aandacht te geven aan de problematiek van kinderen en HIV/Aids. Ten slotte ondersteunt Nederland via nationale en internationale NGO's activiteiten die bestemd zijn voor kinderen die direct en indirect getroffen worden door HIV/AIDS. We leggen daarbij de nadruk op een brede benadering, waarbij met name wordt ingezet op de ondersteuning van families en gemeenschappen, aangezien kinderen hiervan deel uitmaken.

Vraag 5
Zal de Nederlandse regering zich ervoor inzetten om zowel in haar eigen programma's, als in die van de EU, bij de VN-organisaties en het Global Fund aan te dringen op duidelijke monitoring van de besteding van gelden, waarbij ook de verdeling van de fondsen naar leeftijd en geslacht gemonitord zullen worden?

Antwoord
Internationaal wordt gestreefd naar het harmoniseren van afspraken en verplichtingen rondom monitoring en evaluatie (M&E); ik sluit mij bij voorkeur aan bij de geharmoniseerde systemen die tegemoet komen aan de informatiebehoefte van de ontvangende landen. De disaggregatie van data naar leeftijd en geslacht is overigens een standaardprocedure in M&E; hiermee kan aangegeven worden aan wie de interventies ten goede zijn gekomen. Toezicht op de juiste besteding van gelden is een vanzelfsprekende voorwaarde voor een goed financieel beheer en vindt plaats bij alle vormen van Nederlandse financiële ondersteuning.


1) Rapport in samenwerking met de World Bank, december 2004, 'Poverty Reductions Strategy papers', Do they matter for Children and young people made vulnerable bij HIV/AIDS?, results of a joint Unicef and World bank review.


---- --