Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
30 september 2005 AV/CAM/2005/78335
nr. 2050600600
Onderwerp Datum Contactpersoon
Kamervragen van het lid De Wit over 25 oktober 2005
oneerlijke concurrentie door Poolse
bouwvakkers
./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid De Wit (SP) over oneerlijke concurrentie
door Poolse bouwvakkers.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Vraag 1
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat de laagste lonen in de CAO-Bouw nog een behoorlijk stuk
boven het wettelijk minimumloon liggen? Deelt u de mening dat de concurrentie met Poolse
zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) moet worden aangegaan door de CAO-lonen te
verlagen? Deelt u de mening dat CAO-lonen in de bouw desnoods tot het wettelijk minimumloon
moeten worden verlaagd?
2
Vraag 2
Wat bedoelt u met de uitspraak dat "dit nu ook wel een beetje een voorloper (is) van wat er zal
gaan gebeuren met de Europese regels"? Accepteert u dat Nederlandse aannemers de
concurrentie op prijs met Poolse ZZP-ers zullen verliezen? Zo neen, welke maatregelen gaat u
treffen om dat te voorkomen?
Antwoord 1 en 2
Feit is dat de Europese grenzen steeds meer open gaan en dat werkgevers in bepaalde sectoren
zich voor het vervullen van vacatures ook meer gaan oriënteren op arbeidsmarkten buiten
Nederland. Dit heeft gevolgen voor de Nederlandse arbeidsmarkt en de Nederlandse
arbeidsverhoudingen. Druk op de arbeidsmarkt valt niet te vermijden: deze druk ontstaat zowel
doordat buitenlandse bedrijven producten goedkoper aanbieden, als dat bedrijven ervoor kiezen
om niet in Nederland maar zich in andere landen te vestigen. Ook ontstaat deze druk omdat
buitenlandse ZZP'ers bereid zijn met een lagere vergoeding dan het WML genoegen te nemen. Dit
is legaal en is voor Poolse ZZP'ers reeds sinds de Associatieverdragen met de EU mogelijk. Het
Toetredingsverdrag van de EU impliceert dat in de andere lidstaten gevestigde ZZP-ers in
Nederland hun diensten vrijelijk kunnen aanbieden, waarbij geen beperkingen kunnen worden
opgelegd die niet voor in Nederland gevestigde ZZP-ers gelden. De Nederlandse bedrijven
concurreren met deze ZZP'ers voor het verkrijgen van bepaalde opdrachten. Hiermee is de
beloning die de Nederlandse bedrijven geven aan hun werknemers automatisch van belang voor
hun concurrentiepositie en om deze opdrachten te verkrijgen.
Wel treed ik actief op verschillende manieren op tegen schijnzelfstandigen, waarbij een werkgever
een werknemer zich laat voordoen als zelfstandige. Hiertoe worden reeds de nodige inspanningen
verricht door de handhavende instanties.
Wat ik in de uitzending van 2 Vandaag van 22 september jl. letterlijk heb gezegd is dat ik denk
"dat ook van werkgevers en werknemers verwacht mag worden in Nederland dat ze met elkaar
eens na gaan denken hoe ze om moeten gaan met die druk die op deze manier gaat ontstaan op die
arbeidsmarkt, op die arbeidsverhoudingen en op de hele manier van werken". Ook heb ik daarbij
opgemerkt dat ik daar graag samen met alle betrokken partijen naar wil kijken.
Uiteraard is de hoogte van de (laagste) CAO-loonschalen, of de eventuele aanpassing daarvan,
een aangelegenheid van CAO-partijen. Ook dat heb ik aangegeven in de uitzending van 2
Vandaag. Ik constateer derhalve slechts dat bedrijven rekening moeten houden met een mogelijk
toenemende concurrentie op arbeidsvoorwaarden.
Vraag 3
Op welke termijn verwacht u dat er een zodanig evenwicht ontstaat tussen Nederlandse en Poolse
arbeidsvoorwaarden dat de aantrekkelijkheid voor Polen om in Nederland te werken komt te
vervallen?
Antwoord 3
Hier valt weinig over te zeggen. De bereidheid van Poolse werknemers en zelfstandigen om in
Nederland te werken of diensten te verrichten is naast verschillen in loonniveaus in Polen en
Nederland onder meer afhankelijk van de werkloosheid in Polen, de hoeveelheid werk in
---
Nederland en netwerken in Nederland. Ik kan geen voorspelling doen wanneer bijvoorbeeld het
verschil in Nederlandse en Poolse loonniveaus sterk zijn verminderd.
Vraag 4
Wilt u onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is dat de gemeente, die een bouwvergunning
verleent en de naleving van de vergunning controleert, ook gaat controleren of de
bouw/verbouwing wordt uitgevoerd door legale werknemers en werkgevers conform de CAO en
met in achtneming van de wetgeving met betrekking tot arbeidstijden en arbeidsomstandigheden?
Zo neen, waarom niet?
Antwoord 4
Voor werknemers uit landen met wie geen vrij verkeer van werknemers bestaat, heeft de
werkgever een tewerkstellingsvergunning nodig. Indien het om grensoverschrijdende
dienstverlening gaat en de dienst wordt uitgevoerd door een EU-dienstverlener zal voor deze
werknemers in de toekomst een notificatieplicht gelden. De handhaving hiervan wordt uitgevoerd
door de Arbeidsinspectie. Er bestaat dus reeds een controlemechanisme of er sprake is van legale
werknemers.
Controle op naleving van algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen geschiedt langs
privaatrechtelijke weg bij de rechter, door individuele werknemers dan wel door de betrokken
CAO-partijen. De individuele gedetacheerde werknemer kan zich in Nederland rechtstreeks tot de
kantonrechter richten op grond van artikel 98 Wetboek van Rechtsvordering1. Betrokken CAO-
partijen kunnen een rechtsvordering instellen op grond van de artikelen 305a BW en artikel 3,
tweede lid, Wet AVV.
Als het gaat om naleving van wetgeving van publiekrechtelijke aard met overheidstoezicht,
bijvoorbeeld de Arbeidsomstandighedenwet en deels de Arbeidstijdenwet, dan is de
Arbeidsinspectie de aangewezen handhavende instantie.
Gegeven de bestaande privaatrechtelijke mogelijkheden voor het vorderen van naleving, dan wel
het bestaande publieke handhavende instrumentarium, zie ik geen rol weggelegd voor de
gemeenten.
1 Artikel 98 Wetboek van Rechtsvordering ligt momenteel in vernieuwde versie bij de Eerste Kamer. Zie
Kamerstukken I, 2004/05, 28663, C.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid