Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat
Mevrouw drs. M.H. Schultz van Haegen
Postbus 20901
2500 EX Den Haag

datum: 27 oktober 2005
kenmerk: VRR205184926
Betreft: Advies `Geen dijkbreuk, geen trendbreuk'

Mevrouw de Staatssecretaris,

Per brief van 8 juli 2005 heeft u de VROM-raad verzocht een kort advies uit te brengen over de Planologische Kernbeslissing (PKB) deel 1 Ruimte voor de Rivier. Daarbij was uw verzoek uiterlijk 1 november 2005 advies uit te brengen omdat u het advies van de raad wilt betrekken bij de vaststelling van deel 3 van de PKB. De VROM-raad is ingesteld om te adviseren over strategische vraagstukken van de middellange termijn. Hoewel het hier gaat om een actueel thema, is er wel degelijk sprake van een langetermijnvraagstuk.
De raad is positief over de dubbeldoelstelling van Ruimte voor de Rivier, maar kritisch over de uitwerking van de doelstelling voor ruimtelijke kwaliteit in de PKB. De raad is ervan overtuigd dat - met behoud van de veiligheidsdoelstelling - ruimtelijke kwaliteit veel beter geborgd kan worden. Ruimtelijke kwaliteit dient in de eerste plaats een volwaardige plek in het maatregelenpakket te krijgen. In de tweede plaats dient de uitvoering dusdanig georganiseerd te worden dat borging van ruimtelijke kwaliteit wordt gegarandeerd. De raad vindt een voortvarende aanpak van het rivierengebied van groot belang, maar pleit ook voor een dusdanig flexibele aanpak dat nieuwe inzichten, bijvoorbeeld over een nieuwe risico-benadering of over maatgevende afvoeren, kunnen worden meegenomen bij de selectie en realisatie van maatregelen.

De raad hoopt met dit advies bij te dragen aan een verbetering van de veiligheid én van de ruimtelijke kwaliteit van het unieke Nederlandse rivierenlandschap. De raad wil graag op de hoogte worden gesteld van de wijze waarop u gebruik maakt van zijn aanbevelingen.

Hoogachtend,

de voorzitter, de algemeen secretaris,

mr. H.M. Meijdam drs. A.F. van de Klundert

Geen dijkbreuk,
geen trendbreuk
Advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1

Advies 049
Oktober 2005

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 2

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 3

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting ......................................................................................................................5
1 Veiligheid tussen kans en risico.................................................................................9
2 Het belang van ruimtelijke kwaliteit..........................................................................12
3 Borg de dubbeldoelstelling.......................................................................................15 Literatuur...........................................................................................................................19 Bijlage 1 - Adviesaanvraag................................................................................................21 Bijlage 2 - Geraadpleegde personen.................................................................................22 Bijlage 3 - Samenstelling van de VROM-raad...................................................................23

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 4

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 5

Samenvatting

De raad staat positief tegenover de dubbele doelstelling van de PKB Ruimte voor de Rivier. Hierbij wordt het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen gecombineerd met een wens om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied.

Het geven van meer ruimte aan de rivier kan niet langer meer technisch en sectoraal worden aangepakt. Er is behoefte aan een voortvarende en integrale aanpak van het rivierengebied. De wenselijkheid van een trendbreuk, om de veiligheid in het rivieren- gebied te vergroten door meer ruimte aan de rivier te geven, wordt dan ook onderschreven.

Aanbeveling 1: laat in PKB deel 3 de doelstelling ruimtelijke kwaliteit beter tot zijn recht komen, en borg ruimtelijke kwaliteit in de planvormings- en realisatiefase.

De mogelijkheden om ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren zijn tot teleurstelling van de raad onvoldoende benut. In de PKB Ruimte voor de Rivier staat de veiligheidsdoelstelling voorop. Veiligheid wordt gezien als een resultaatsverplichting, ruimtelijke kwaliteit als een inspanningsverplichting. Dit is een gemiste kans. Het is onverstandig en onverantwoord om niet meer aandacht te besteden aan de ruimtelijke kwaliteit van een in Europees perspectief bezien, uniek rivierenlandschap. De land- schappelijke, cultuurhistorische, ecologische, sociale en economische waarden van het gebied zijn dermate hoog dat de dubbeldoelstelling, ook in de uitvoeringsfase onverkort overeind moet blijven. De raad pleit daarom voor een adequate borging van de kwaliteit in PKB deel 3 en in de nu volgende planvormings- en realisatiefase.

De maatregelen zullen door hun omvang en impact het unieke Nederlandse rivierenlandschap blijvend veranderen. Dit besef spreekt nauwelijks door uit deze PKB. De raad pleit daarom voor meer bezinning en bezieling op dit thema.

Aanbeveling 2: bezie de maatregelen blijvend vanuit het gehele (inter)nationale watersysteem én vanuit de verschillende, parallel lopende beleidstrajecten die voor het rivierengebied van belang zijn.

Voor een goede analyse van de veiligheidsproblematiek dient het project Ruimte voor de Rivier blijvend in verband te worden gebracht met het gehele watersysteem. Door het opknippen van het watervraagstuk in deelgebieden en -projecten is er aandacht nodig voor de samenhang. Maatregelen bovenstrooms in Duitsland, Frankrijk en België, maatregelen aan de kust, de Deltawateren, de spuicapaciteit van het IJsselmeer en de maatregelen in de (deel)stroomgebieden beïnvloeden de maatregelen van Ruimte voor de Rivier en vice versa. Deze interdependentie dient in de ogen van de raad explicieter te worden beschreven in deel 3 van de PKB en te worden meegenomen bij de selectie van de maatregelen.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 6

Het parallel oplopen van diverse beleidstrajecten die voor het rivierengebied van belang zijn, zoals Veiligheid van Nederland in kaart, en de Rampenbeheersingsstrategie, zonder dat nadrukkelijk wordt geschakeld tussen de verschillende processen, is in de ogen van de raad onverstandig en gezien de gemoeide belangen onverantwoord. De raad vraagt daarom nadrukkelijk om voldoende flexibiliteit in de PKB zodat nieuwe inzichten kunnen worden meegenomen.

Aanbeveling 3: organiseer maatschappelijke discussie over een risico-benadering van de veiligheid in het rivierengebied en creëer voldoende flexibiliteit in de PKB om resultaten van deze discussie mee te kunnen nemen bij de uitvoering.

Het pakket aan maatregelen in de PKB is samengesteld met het oog op het vergroten van de capaciteit van het rivierensysteem om (piek)afvoeren op te vangen. De voorgestelde maatregelen zijn gebaseerd op veiligheidsnormen uit 1977. Dit betekent dat de mogelijke effecten van overstromingen geen rol hebben gespeeld in de weging van de te kiezen maatregelen. Tegelijkertijd wordt er een nieuwe risico-benadering ontwikkeld voor het veiligheidsbeleid tegen overstromen. De raad pleit voor het vrijgeven van de resultaten van het project Veiligheid van Nederland in kaart en voor de koppeling van die benadering aan de uitvoering van de PKB. Dit veronderstelt een maatschappelijke discussie over nieuwe veiligheidsnormen.

Aanbeveling 4: kies robuuste maatregelen die passen in een langetermijnperspectief. De lange termijn dient sturend te zijn voor de korte termijn.

De raad is van mening dat het Rijk in deel 3 van de PKB nadrukkelijker een relatie moet leggen tussen de lange en korte termijn. Enerzijds moet er snel duidelijkheid komen over de realiteitswaarde van de langetermijnverwachtingen, anderzijds moeten de kortetermijn- maatregelen passen in een strategisch en duurzaam langetermijnperspectief voor het gehele rivierensysteem.

Aanbeveling 5: kies voor een ontwikkelingspolitieke aanpak van het rivierengebied. Zoek naar meerwaarde in meekoppelende belangen. Zoek actief naar aanvullende financiering bij andere overheden en de markt. Ga flexibel om met de randvoor- waarden als dit de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar ten goede komt.

In de PKB is ruimtelijke kwaliteit nadrukkelijk als tweede doelstelling genoemd. De raad komt tot de conclusie dat de meerwaarde van de koppeling van deze tweede doelstelling onvoldoende wordt gerealiseerd. Met name in de Nederrijn, Lek en Waal en grote delen van de Maas wordt het PKB-pakket gedomineerd door op veiligheid gerichte maatregelen. Volgens de raad is er meer garantie op ruimtelijke kwaliteit als er sprake is van een integrale afweging. Daarvan is echter te beperkt sprake van geweest. In weerwil van de geformuleerde `dubbeldoelstelling' domineert een benadering vanuit het veiligheidsvraag- stuk de voorgestelde maatregelen.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 7

Volgens de raad wordt er bovendien onvoldoende expliciet gemaakt wat onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan. Het nemen van ruimtelijke maatregelen, als alternatief voor technische maatregelen, is geen garantie voor ruimtelijke kwaliteit. Er is te weinig oog voor ecologische, economische, cultuurhistorische en sociale opgaven in het gebied.

De raad is van mening dat de politiek gegeven randvoorwaarden om te komen tot een pakket aan maatregelen, onder meer in maatgevende afvoer, tijd en geld, vooraf te rigide zijn geformuleerd. Daarmee zijn oplossingen, in termen van een goede combinatie van veiligheid en ruimtelijke kwaliteit, buiten beeld gebleven. De meekoppelende belangen zijn onvoldoende benut in de PKB. Bepaalde partijen, zoals marktpartijen, zijn onvoldoende tot het planvormingproces toegelaten. Er kan veel nadrukkelijker worden aangesloten bij gebiedsontwikkelingen die nu reeds spelen, zoals bij Kampen, Deventer, Nijmegen en Arnhem. De totstandkoming van ruimtelijke kwaliteit kan nog in positieve zin worden beïnvloed door een goede organisatie van de uitvoering van de PKB. De raad is van mening dat deze zodanig moet worden georganiseerd dat ruimtelijke kwaliteit wordt geborgd op rijks-, regionaal en lokaal niveau.

Kortom: gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid voor de bescherming van het Noord-West Europese rivierenlandschap dient de koppeling tussen veiligheid en ruimtelijke kwaliteit veel consequenter te worden gehandhaafd.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 8

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 9


1 Veiligheid tussen kans en risico

De dreigende overstromingen in 1993 en 1995 hebben Nederland gewezen op de noodzaak de veiligheid van het rivierensysteem op orde te brengen. Mede door recente overstromingen in Zuid-Duitsland, Zwitserland, Roemenië en New Orleans is er ook draagvlak bij bevolking en politici voor ingrijpende maatregelen.

Maatgevend voor het maatregelenpakket in de PKB is dat het rivierensysteem uiterlijk in 2015 een Rijnafvoer bij Lobith van 16.000 m3/s en voor de Maas bij Borgharen 3.800 m3/s moet kunnen verwerken (zie schema). Vanwege verwachte klimaatveranderingen op de langere termijn moeten de maatregelen bovendien aansluiten bij een maatgevende afvoer voor de Rijn en Maas van respectievelijk 18.000 en 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging van 60 cm (bij 4 graden temperatuurstijging eind 21e eeuw).

afvoer in m3/s Rijn bij Lobith Maas bij Borgharen Hoogst ooit gemeten (1926) 12.600 (1993) 3.100 Hoogwater 1993 en 1995 11.000 en 12.000 3.100 en 2.850 Capaciteit nu 15.000 3.650 Maatgevend 2015 16.000 3.800 Maatgevend lange termijn 2100 18.000 4.600

Experts zetten vraagtekens bij een afvoer van 18.000 m3/s.1 Een dergelijk grote afvoer zou nooit goed beredeneerd zijn en zou in samenhang met de maatregelen die in Duitsland getroffen worden onmogelijk zijn. Veel insprekers op de PKB geven dit ook aan. Op de lange termijn zou 17.000 m3/s maximaal zijn. Het is niet aan de raad om hier een uitspraak over te doen. Gezien de maatschappelijke kosten voor de aanvullende maatregelen adviseert de raad echter dringend om hier nader onderzoek naar te doen en te streven naar een objectivering van deze cijfers.

De maatgevende afvoer is gebaseerd op een overstromingskans van 1/1.250 jaar.2 Sinds 1977 (Commissie Rivierdijken) is deze norm niet meer aangepast. Nederland is echter in de afgelopen jaren aanmerkelijk kwetsbaarder geworden voor het gevaar van overstroming. Door de veel hogere gegenereerde economische waarde (huizen, goederen, bedrijfsinstallaties, infrastructuur) is het economisch risico van een eventuele overstroming sterk toegenomen. Ook is door de groei van de bevolking de kans op grote aantallen slachtoffers veel groter dan voor alle andere veiligheidsrisico's samen (RIVM, 2004). Er is in Nederland dus sprake van een toename van het overstromingsrisico als


1 De lange termijnverkenning, de zogenaamde Spankrachtstudie (2002), heeft deze maatgevende afvoeren als uitgangs- punt genomen. Van Hemert (1999) reconstrueert het ontstaan van de verwachtingsmaat van 18.000 m3/s en laat zien hoe deze norm niet het resultaat is van een objectieve wetenschappelijke analyse maar ontstaan is in het schemergebied tussen wetenschap en politiek.

2 Deze overstromingsnorm wordt westwaarts per zogenaamd dijkringgebied getrapt zwaarder via 1/2.000 en 1/4.000 tot
1/10.000 voor centraal Holland. Deze norm is grotendeels gebaseerd op inzichten van de periode 1953-1960 kort na de watersnoodramp. In het kader van de Wet op de waterkering wordt elke vijf jaar aan de hand van een honderdjarige reeks van gemeten topafvoeren statistisch bezien tegen welke waterstand de dijken bestand moeten zijn om aan deze norm te voldoen.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 10

gevolg van de verdere stijging van de zeespiegel, klimaatwijzigingen én verdere sociale en economische ontwikkeling. Een risico is - simpel geformuleerd - kans maal effect. De PKB gaat alleen uit van een overstromingskans, mogelijke effecten van overstromingen zijn niet meegenomen in de selectie van maatregelen. Met andere woorden, terwijl de overstromingskans door de maatregelen uit de PKB gelijk blijft (1/1.250 jaar) wordt het risico op vergaande ontwrichting van de samenleving steeds groter. De raad vindt dan ook dat het huidige overschrijdingskansen-systeem met normen uit 1977 zo snel mogelijk moet worden omgezet in een systeem gebaseerd op overstromingsrisico's.3 Dit betekent dat een uniforme norm voor het rivierengebied wordt ingeruild voor een meer gedifferentieerde benadering.

Bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat lopen drie beleidstrajecten parallel. Het eerste traject is het PKB-traject, gericht op het voldoen aan de huidige wettelijke norm. Het tweede traject is de Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas, gericht op het in kaart brengen van het rest-risico: wat gebeurt er als er toch een overstro- ming is? In dit kader speelt de discussie over de noodoverloopgebieden. Het derde traject is Veiligheid van Nederland in kaart waarin onderzocht wordt of de huidige normen wel goed zijn en of er niet moet worden uitgegaan van een geheel andere risico-benadering (zie hierboven). De raad heeft sterk de indruk dat er onvoldoende wordt geschakeld tussen de drie trajecten. Het is zeer wel denkbaar dat nu voor maatregelen wordt gekozen die met nieuwe inzichten vanuit Veiligheid van Nederland in kaart er anders uit moeten gaan zien. Er is een terughoudendheid om de resultaten van Veiligheid van Nederland in kaart openbaar te maken. De raad is van mening dat de maatregelen uit de PKB beoordeeld moet kunnen worden in het licht van de uitkomst van deze beleidstrajecten. Zij is tevens van mening dat een maatschappelijk debat over veiligheidsnormen niet langer mag worden uitgesteld.

Het project Ruimte voor de Rivier stoelt op drie axioma's: 16.000 m3/s, een tijdshorizon van 2015 en een budget van 1,9 miljard (later 2,2 miljard).4 Deze axioma's leiden tot onvoldoende flexibiliteit in het maatregelenpakket. Er zijn maatregelen gekozen die voldoen aan deze axioma's, maar die direct na 2015 ontoereikend zijn.5 Duurdere voorstellen uit het regio-advies zijn geschrapt, maar komen na 2015 alsnog aan de orde. Dit betekent dat waar op korte termijn sprake lijkt te zijn van een besparing, op de lange termijn sprake is van verkwisting. De regio is overigens van mening dat de voorstellen lang niet zo duur hoeven te zijn als in de PKB is berekend. Dit zou in belangrijke mate te maken hebben met de berekeningssystematiek van normbedragen en risico's. Cruciaal is verder dat mogelijke financiering uit de markt in de PKB niet is meegenomen. De raad is van mening dat niet-structurele maatregelen zoveel mogelijk moeten worden gemeden om afwenteling op de toekomst te beperken. Als je iets doet, dan liever in één keer goed, ook als het nu wat meer kost. Zeker als het op de lange termijn bezien besparingen oplevert. Voorbeelden hiervan zijn de ingrepen in het stedelijk gebied, zoals bij Nijmegen (Veur-Lent) en Kampen. Op dit soort plekken vindt slechts eens in de honderd jaar een grote ingreep plaats, kies daar nu voor een duurzame oplossing.


3 Dit is ook een van de hoofdconclusies van het rondetafelgesprek georganiseerd door de Vaste Kamercommissie Verkeer en Waterstaat over het project Ruimte voor de Rivier (15-06-05).
4 Aanvankelijk stelde het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor de PKB 1,9 miljard euro beschikbaar. Later is daar 300 miljoen aan toegevoegd, onder andere uit het budget Rampenbeheersingsstrategie.
5 Een voorbeeld hiervan is Kampen. De gekozen maatregelen, zomerbedverdieping en kribverlaging zijn weliswaar goedko- per dan een hoogwatergeul, maar hebben slechts een beperkte werkingskracht. Een structurele maatregel blijft nodig en na 2015 zal alsnog moeten worden begonnen met de aanleg van een hoogwatergeul. Hier werkt overigens de besluitvorming over de Hanzelijn complicerend.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 11

Het is de raad onvoldoende duidelijk hoe het maatregelenpakket van de PKB Ruimte voor de Rivier moet worden gezien in relatie tot maatregelen die in internationaal verband, res- pectievelijk in de regionale watersystemen worden voorzien. Maatregelen bovenstrooms, aan de kust, het IJsselmeer, de Deltawateren en in de (deel)stroomgebieden (regionale waterberging) beïnvloeden de maatregelen van Ruimte voor de Rivier en vice versa. De laatste tijd groeit bijvoorbeeld het inzicht dat er minder ruimte nodig is in het rivieren- systeem, maar dat er veel meer ruimte nodig is voor infiltratie en waterberging op de zandgronden en in het bekensysteem. Het gaat hierbij om de strategieën `vertragen' en `voorkomen' dat water de rivier instroomt.6

Conclusies en aanbevelingen
De raad staat achter een voortvarende aanpak van de waterbeheersing in het rivieren- gebied. Overstromingen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Het is een gemis dat het maatregelpakket van de PKB is gebaseerd op een gedateerde kansenbenadering en dat huidige inzichten, gebaseerd op een risico-benadering, genegeerd worden. Een strategische visie op de langetermijnontwikkeling van het rivierengebied moet leidend zijn bij de selectie van maatregelen. Er wordt echter onvoldoende een relatie gelegd tussen de korte en de lange termijn. Het Rijk maakt bovendien onvoldoende inzichtelijk hoe het maatregelenpakket van de PKB in relatie is gebracht met het totale (inter)nationale watersysteem, de regionale watersystemen en de zeespiegelstijging.

De samenhang tussen de verschillende beleidstrajecten die van betekenis zijn voor het rivierenbeleid moet expliciet gemaakt worden. Bij de keuze van maatregelen moet nadrukkelijker rekening worden gehouden met de lange termijn en het gehele watersysteem. Dit voorkomt dat in de verkeerde maatregelen wordt geïnvesteerd.


6 Zo staat in de toelichting bij de PKB dat het langer vasthouden van water in de zijrivieren van de IJssel een mogelijke reductie van 25% van de aanvoer zou kunnen betekenen. Hier wordt echter in de PKB geen rekening mee gehouden.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 12


2 Het belang van ruimtelijke kwaliteit

De PKB Ruimte voor de Rivier dient twee doelen: primair de waarborging van voldoende veiligheid en secundair `de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied en daarmee het rivierengebied economisch, ecologisch en landschappelijk te versterken. Behoud en ontwikkeling van beschermde natuurwaarden heeft daarbij bijzondere aandacht. Door de verbetering van ruimtelijke kwaliteit moet het rivierengebied aantrekkelijker en leefbaarder worden. Het streven is om water en andere ruimtelijke functies te combineren' (PKB, deel 1, p.11). In de PKB wordt ruimtelijke kwaliteit niet veel verder geoperationaliseerd dan in deze woorden. Wel wordt verwezen naar de omschrijving van ruimtelijke kwaliteit voor het rivierengebied in de Nota Ruimte. Het projectbureau heeft tezamen met de regio een `regionaal ruimtelijk kader' opgesteld. Hierin is per deelgebied - in termen van behoud, aanpassing of vernieuwing - aangegeven wat de ruimtelijke kwaliteit is in beelden en opgaven. Dit is in de toelichting op de PKB vertaald in een beschrijving per deelgebied van de te behouden en te ontwikkelen kernkwaliteiten.

De raad wil benadrukken dat het Hollandse rivierengebied in Europees perspectief bezien, een uitzonderlijk landschap is met hoge landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische, sociale en economische waarden. Deze unieke waarden en betekenis geven de Nederlandse overheid een bijzondere verantwoordelijkheid in Europees verband. Het vraagt om een zeer zorgvuldige inpassing van de veiligheidsmaatregelen. In dit verband zou geleerd moeten zijn van de fouten die zijn gemaakt bij de ontwikkeling van de Betuwelijn. De kans om met deze maatregelen tevens te investeren in een duurzame ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied mag niet gemist worden. De raad denkt bijvoor- beeld aan de kans om in het gebied met natuurontwikkeling een impuls te geven aan een Europees Ecologische Hoofdstructuur. Met zorgvuldige inrichtingsmaatregelen kan de cultuurhistorische en recreatieve kwaliteit van het gebied verbeterd worden. Veel steden en dorpen zijn geleidelijk aan met hun rug naar het water komen te liggen. Hier kan veel aan kwaliteit gewonnen worden met waterfront-ontwikkelingen, zeker in combinatie met goed ingepaste stedelijke programma's. Nijmegen, Arnhem, Deventer, Zutphen en Kampen zijn daar voorbeelden van. Tot slot is er de kans om nieuwe concepten uit te werken en om creatieve en innovatieve oplossingen te zoeken in nieuwe functiecombi- naties, denk aan nieuwe dijk- en terpwoningen, waterwoonmilieus en dergelijke. De ruimtelijke inpassing van ingrijpende maatregelen, zoals de hoogwatergeulen (in de vorm van groene of blauwe rivieren), is door de grote impact op het landschap te zien als een cultuurdaad van blijvende betekenis. Dit vergt een integrale benadering waarbij het niet alleen draait om een zeer zorgvuldige inpassing maar ook om durf en visie.

De VROM-raad wil voor wat betreft de beoordeling van de doelstelling ruimtelijke kwaliteit tot op zekere hoogte aansluiten bij de definitie uit de PKB `het combineren van water met andere functies', in de veronderstelling dat integrale planning (de organisatie van boven- sectorale afwegingen) een betere garantie geeft voor ruimtelijke kwaliteit dan een puur sectorale insteek. Helaas constateert de raad dat ruimtelijke kwaliteit in de PKB Ruimte voor de Rivier in de voorgestelde benadering volledig ondergeschikt wordt gemaakt aan

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 13

het sectorale belang van veiligheid. Dit is niet alleen een gemiste kans maar ook, gegeven het bijzondere belang van het betreffende gebied, cultuurhistorisch onverantwoord.

De raad constateert dat gedurende het proces van totstandkoming van de PKB ruimtelijke kwaliteit gelijk is komen te staan aan het nemen van ruimtelijke maatregelen.7 Dit is echter een misvatting. Het nemen van een ruimtelijke maatregel - bijvoorbeeld als alternatief voor een technische maatregel - is geen garantie voor ruimtelijke kwaliteit. Een binnen- dijkse hoogwatergeul met vijf meter hoge dijken kan immers minder ruimtelijke kwaliteit hebben dan een zomerbedverdieping. Omgekeerd kan een technische maatregel een verlies aan ruimtelijke kwaliteit betekenen, kribverlaging bijvoorbeeld kan het unieke karakter van het rivierenlandschap aantasten. Wel is het zo dat ruimtelijke maatregelen door hun ruimtelijke consequenties een impuls kunnen betekenen voor het genereren van ruimtelijke kwaliteit. Er dient dan gezocht te worden naar een zorgvuldige inpassing, naar een combinatie met een vigerende of nieuwe bestemming: er is een ontwerpopgave. Voorbeelden hiervan zijn natuurontwikkeling, recreatie of (beperkte) stedelijke ontwikke- lingen. Als ruimtelijke kwaliteit om een grotere investering vraagt, is er de uitdaging om te zoeken naar alternatieve kostendragers, dus naar ruimtelijke kwaliteit in een ontwik- kelingspolitieke context.8 Daarbij moet ook de economische en sociale dimensie van de maatregelen zowel voor het stedelijk als voor het landelijk gebied aan de orde komen.

De raad maakt zich vooral ten aanzien van het maatregelenpakket voor de bovenrivieren zorgen.9 In het gebied van de Nederrijn, Lek en Waal wordt amper voor rivierverruiming gekozen. Het pakket kent bovendien nogal wat uitwisselbare maatregelen. Als in de planstudiefase mocht blijken dat een maatregel te duur wordt of te laat klaar kan zijn, dan zijn er alternatieve maatregelen benoemd. De raad voorziet dat nogal wat maatregelen met een potentieel grotere bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit zullen afvallen juist vanwege de kosten of de termijn van realisatie.

Maatregelen die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit kunnen duurder zijn dan enkel op veiligheid gerichte maatregelen. De maatschappelijke opbrengsten zijn echter ook hoger. Het is dan ook merkwaardig dat de ministeries van VROM en LNV niet bijdragen aan het project Ruimte voor de Rivier. De raad constateert dat aanwezige alternatieve ruimtelijke kostendragers zijn geweerd uit het proces.10

De raad meent dat door de sterk projectmatige benadering vroegtijdig keuzen zijn gemaakt die negatief uitwerken op het bereiken van ruimtelijke kwaliteit. Al heel vroeg zijn eindtermen in tijd en financiën gefixeerd. Met betrekking tot het zoeken naar bovensec- torale oplossingen was de ruimte beperkt en zelfs op voorhand uitgesloten. Door de fixatie op de tijdshorizon zijn bijvoorbeeld alternatieven met meer grondverzet uitgesloten omdat er mogelijk afzetproblemen kunnen ontstaan. De markt voor grondstoffen mag blijkbaar niet te zwaar belast worden.

7 Een ruimtelijke maatregel is het verruimen van het winterbed in binnendijkse richting. 8 De raad kiest hier bewust voor de term ontwikkelingspolitiek in plaats van ontwikkelingsplanologie. In de nu volgende uitvoeringsfase is de politieke dimensie van ontwikkelingsplanologie namelijk cruciaal, omdat het gaat om het committeren van andere overheden, maatschappelijke partners en marktpartijen aan investeringen in het rivierengebied. Zie ook WRR (1998) Ruimtelijke ontwikkelingspolitiek.
9 Bij de bovenrivieren is het regioadvies minder dan bij de benedenrivieren leidend geweest bij de selectie van maatregelen. 10 In de toelichting bij de PKB staat `maatschappelijke baten zijn buiten beschouwing gelaten' (p. 89). De `eventuele mogelijkheid van initiatieven van derden, subsidies en marktbenadering' staan zelfs gerubriceerd onder de kop uitgesloten risico's (p. 91).

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 14

Tot slot wil de raad nogmaals benadrukken dat in de komende planstudiefase een belangrijke rol is weggelegd voor ontwerp. Juist de ontwerpdiscipline is in staat de kloof tussen veiligheid en ruimtelijke kwaliteit te dichten. Tot nu toe is er weinig ruimte geweest voor creativiteit of innovatie. De raad hoopt dat dit in de planstudiefase wel gebeurt. Gedacht kan worden aan onder andere het faciliteren van de uitvoering met werkateliers, zoals bij de reconstructie van het landelijk gebied.

Conclusie
De tweeledige doelstelling voor Ruimte voor de Rivier wordt door de raad onderschreven. In de uitwerking van de beide doelstellingen in het voorliggende maatregelenpakket ligt de nadruk echter teveel op maatregelen gericht op de veiligheidsdoelstelling en worden kansen voor het genereren van ruimtelijke kwaliteit gemist.

Ruimtelijke kwaliteit dient veel nadrukkelijker geborgd te worden. De raad pleit daarbij voor een blijvende aanpak van integraal ontwerpen aan het rivierengebied.

Daar waar de toelating van marktpartijen kan leiden tot het overeind houden van de dubbeldoelstelling (c.q. waar een verbreding van de financieringsgrondslag wordt gekoppeld aan visies die verhoogde veiligheid combineren met het versterken van de ruimtelijke kwaliteit) moet dit in de uitvoering worden meegenomen.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 15


3 Borg de dubbeldoelstelling

De nu volgende fase van planstudie en uitvoering is cruciaal voor het genereren van ruimtelijke kwaliteit. De raad hecht er dan ook aan dat de uitvoeringsorganisatie dusdanig wordt vormgegeven dat er sprake is van borging van de dubbeldoelstelling.

Mechanismen binnen het project Ruimte voor de Rivier die de dubbeldoelstelling belemmeren:
· veiligheid is een resultaatsverplichting, ruimtelijke kwaliteit een inspanningsverplichting. Bij spanning prevaleert veiligheid;

· de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is randvoorwaardelijk voor de uitvoering van maatregelen. Met additionele financiering (andere overheden, markt) wordt geen rekening gehouden. Hierdoor vallen duurdere maar betere maatregelen in termen van ruimtelijke kwaliteit af;

· er is een fixatie op de tijdshorizon 2015, maatregelen die meer tijd vergen (ingrijpender of complexer) maar wel meer ruimtelijke kwaliteit hebben, vallen af;
· er is een fixatie op een maatgevende afvoer van 16.000 m3/s, waardoor robuuste maatregelen (passend in het langetermijnperspectief) met meer ruimtelijke kwaliteit worden uitgesteld.

De raad ziet voor de komende tijd, waarin veel planstudies worden verricht, een belang- rijke rol weggelegd voor een integrale benadering van de uitwerking op maatregelen- niveau. Regionaal en lokaal liggen er veel kansen om naast de veiligheidsdoelstelling ook de ruimtelijkekwaliteitsdoelstelling te behartigen. Dit betekent dat er een goede balans moet worden gevonden tussen centrale en decentrale sturing.

Wanneer het gaat om maatregelen met een bovenlokale ruimtelijke dimensie of met bovenlokale ruimtelijke effecten wordt, zo meldt de PKB, de Rijksprojectenprocedure toegepast.11 Daaronder vallen ook projecten met een gering maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak en de projecten waarbij het projectbesluit niet op tijd door een ander bestuursorgaan is genomen, hetgeen gezien de commotie die al is ontstaan rond bepaalde maatregelen, een noodzakelijke aanvulling kan blijken te zijn, aldus de PKB. Het tijdig treffen van een maatregel wordt verzekerd door de mogelijkheid van een aanwijzing door de Minister van Verkeer en Waterstaat op basis van artikel 6a Wet op de water- kering. Gezien deze omschrijving in de PKB-tekst wordt ingezet op een centrale sturing.

Er zijn meer signalen die erop wijzen dat het Rijk een sterke centrale sturing wenst. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat de grote rivieren voor rekening van het Rijk zijn. Ruimte voor de Rivier is het eerste grote project dat te maken krijgt met de

11
Voor toepassing van de rijksprojectenprocedure komen de volgende gevallen in aanmerking (citaat PKB-tekst):
1. ingrijpende en complexe maatregelen, die een relatief groot gebied beslaan;
2. een samenspel van maatregelen, die qua hydraulische en ruimtelijke effecten een sterke samenhang hebben met elkaar, waarbij uit efficiency-oogpunt het aangewezen is dat hier één instantie, te weten het Rijk, het projectbesluit neemt;

3. projecten die op een gering maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak in de desbetreffende regio kunnen rekenen of projecten die weliswaar aanvankelijk ter hand zijn genomen door een decentraal bestuursorgaan, maar waarvan de voortgang in het besluitvormingsproces zodanig traag verloopt dat alsnog de rijksprojectenprocedure moet worden gevolgd.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 16

nieuwe Procedureregeling Grote Projecten (opgesteld door de Tijdelijke Commissie Infrastructuur, commissie-Duivesteijn). Het door de Kamer gevraagde zware verantwoor- dingsregime, waarbij de Minister van Verkeer en Waterstaat halfjaarlijks (financiële) verantwoording aflegt aan de Tweede Kamer, versterkt de tendens tot monopolisering van de besluitvorming door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Vanwege de door het Rijk gewenste beheerste realisatie van de projecten zullen de besluiten over de financiering, de planstudie en de realisatie moeten worden genomen conform het strenge regime van SNIP (Spelregels voor Natte Infrastructuurprojecten).12

In de nu volgende fase waarin voor de maatregelen planstudies worden verricht bestaat er binnen de kaders van veiligheid nog een kans om ruimtelijkekwaliteitswinst te boeken. De raad ziet nog veel kansen voor een verrijking van de besluitvorming wanneer voor een gelede structuur wordt gekozen. Op regionaal niveau zijn er mogelijkheden voor ontwikke- lingspolitiek. Er moet gezocht worden naar meekoppelende belangen en alternatieve kostendragers. Deze zijn tot nu toe buiten het proces gehouden. Een aantal partijen, zoals marktpartijen, hebben interessante ideeën voor kostenneutrale oplossingen.13

De staatssecretaris heeft aangegeven te hechten aan provinciale betrokkenheid. Zo heeft zij eerder al de gedeputeerden van Noord-Brabant en Gelderland gevraagd als voorzitters van de stuurgroepen boven- en benedenrivieren. De gedeputeerden zijn nu echter huiverig voor een trekkersrol in de uitvoering van projecten als zij daarin geen beleids- ruimte of beslissingsvrijheid krijgen. Door de voorgestelde centrale programmasturing kunnen kostenoverschrijdingen elders tot bezuinigingen op hun projecten leiden. Dat is bestuurlijk geen wervend perspectief. De provincie Noord-Brabant heeft aangeboden om het project De Noordwaard te trekken. Vanwege de omvang van dit project (220 ha 330 miljoen euro) wil het Rijk echter dit project zelf trekken.

De regio heeft een voorstel gedaan om op basis van een raamwerk van afspraken een Rivierenconvenant te sluiten tussen Rijk, provincies, waterschappen en betrokken gemeenten. Vervolgens kan per maatregel worden vastgelegd wie initiatiefnemer is en hoe verdere planvorming gestalte krijgt. Een programmabureau kan dit proces begeleiden en via een Stuurgroep aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat rapporteren. In dit voorstel zien de partijen elkaar als partner, het Rijk bepaalt en bewaakt de hoofddoel- stellingen en de concrete uitwerking wordt overgelaten aan de lagere overheden. Op dit moment wordt dit sturingsvoorstel van de regio nog bediscussieerd. De raad staat achter dit voorstel. Het is belangrijk dat er in het sturingsmodel voldoende garanties worden ingebouwd om de veiligheidsdoelstelling te bereiken, maar de raad wil daarbij ook aandacht vragen voor de borging van de ruimtelijke kwaliteitsdoelstelling.

De raad is van mening dat er op centraal niveau een Quality Team dient te worden ingesteld om de borging van de ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Dit Quality Team kan aansluiten op de hiervoor genoemde stuurgroep. In het Quality Team dient de Rijksadviseur voor het landschap een plek te krijgen.

12
Het maatregelenpakket van Ruimte voor de Rivier is echter niet te vergelijken met een project als de Betuwelijn, waar bij wijze van spreken zeven jaar voor de aanleg al bekend is hoeveel bielzen er nodig zijn. 13 Marktpartijen brengen op de website www.rivierverruiming.nl een aantal van dergelijke projecten onder de aandacht.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 17

Conclusie
De raad waarschuwt voor de nadelen van centralisatie van de besluitvorming. Een sectorale uitvoeringsstrategie weerspiegelt onvoldoende dat hier sprake is van een gezamenlijke opgave.

Positiever is de programmatische insteek, waarbij ook regionale en lokale partners hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Niet alleen sluit dit beter aan op de sturingsfilosofie van dit kabinet `decentraal wat kan, centraal wat moet', ook zijn er op het regionale niveau nog kansen voor een integrale planningsbenadering en verrijking van de besluitvorming.

Het instellen van een Quality Team op centraal niveau is een garantie voor borging van de dubbeldoelstelling.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 18

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 19

Literatuur

o Brink, M. van den en H. Goverde (2005) Governing Dutch `Riverscapes' in Transition, paper presented at the AESOP Congress in Vienna, Austria, 13-17 July 2005

o Brink, M. van den en S. Meijerink (2005) Implementing policy innovations; Resource dependence, struggle for discursive hegemony and institutional inertia in the Dutch river policy domain, paper presented at the ERSA Congress, Amsterdam 23-27 augustus 2005

o Hemert, M. van (1999) `Ruimte voor de ingenieur. Rivierbeheer in Nederland eind jaren negentig' in: K&M, Tijdschrift voor empirische filosofie (nr. 23, 4 pp 361-387)

o Meijerink, S.V. (2004) Rivierbeheer als leerproces; Een tussentijdse evaluatie van het procesontwerp voor de PKB Ruimte voor de Rivier, in: Bestuurswetenschappen (Nr. 5, 406-427)

o MNP-RIVM (2004) Risico's in bedijkte termen; een thematische evaluatie van het Nederlandse veiligheidsbeleid tegen overstromen. MNP-RIVM, Bilthoven.

o Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000) Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw. Ministerie van V&W, Den Haag.

o Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) Ruimte voor de Rivier, PKB deel 1, Ontwerp Planologische kernbeslissing. Ministerie van V&W, Den Haag.

o Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) Ruimte voor de Rivier, PKB deel
1,Toelichting. Ministerie van V&W, Den Haag.

o Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) Ruimte voor de Rivier, PKB deel 1, Milieueffectrapport. Ministerie van V&W, Den Haag.

o Ministeries van V&W, VROM, LNV, Provincies Utrecht, Gelderland, Overijssel, Noord- Brabant, Zuid-Holland, waterschappen, Vereniging Nederlandse Riviergemeenten, project groep spankrachtstudie (2002) Spankrachtstudie; eindrapport. Den Haag.

o Projectorganisatie ruimte voor de rivier, Ruimte voor de rivier; regionaal ruimtelijk kader, ruimtelijke kwaliteit in beelden en opgaven, Projectorganisatie ruimte voor de rivier, Den Haag, 2004

o Steenhuijsen, B.M. (2004) Stromen over stromen; een narratieve analyse van hoogwaterbeleid in Nederland en Duitsland met gebruik van het stromenmodel voor een verbeterde samenwerking, scriptie. Berlijn.

o Stuurgroep Bovenrivieren en Stuurgroep Benedenrivieren (2005) Regioadvies, Nederlands Rivierengebied: Toekomstig veilig en aantrekkelijk. Den Haag.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 20

o VROM-raad (2002) Minder blauw op straat?; advies over regionaal waterbeheer en ruimtelijke ordening in de 21e eeuw, advies 34. VROM-raad, Den Haag.

o Wiering, M en Immink, I. (2003) `Nieuwe beleidsarrangementen voor waterbeheer en ruimtelijke ordening?' In: Hidding, M. C. en van der Vlist, M. Ruimte en Water: planningsopgaven voor een rode delta. Sdu uitgevers, Den Haag, pp 183-196 Reeks Planologie.

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 21

Bijlage 1 - Adviesaanvraag

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 22

Bijlage 2 - Geraadpleegde personen

mevrouw M. van den Brink, RU Nijmegen
de heer H. de Hartog, secretaris Stuurgroep Bovenrivieren mevrouw I. Immink, LU Wageningen
de heer H. Keereweer, Gedeputeerde Gelderland, voorzitter stuurgroep Bovenrivieren de heer S. Meijerink, RU Nijmegen
de heer L. van Nieuwenhuize, bureau H+N+S landschapsarchitecten de heer B. van den Reek, secretaris Stuurgroep Benedenrivieren

Geen dijkbreuk, geen trendbreuk; advies over Ruimte voor de Rivier PKB deel 1 pagina 23

Bijlage 3 - Samenstelling van de VROM-raad

De VROM-raad is als volgt samengesteld:

mr. H.M. Meijdam, voorzitter
prof.dr. P.J. Boelhouwer
mevr. drs. C.F. van Dreven
prof.dr. M.A. Hajer
mevr. dr. M.W. Hofkes
prof.dr.ir. J.T. Mommaas
ir. A. Reijndorp
mevr. drs. A. Rijckenberg
mr. H.C.F. Smeets
mevr. M.A.J. van der Tas
ir. S. Thijsen
prof.dr. P.P. Tordoir
mevr. drs. P.J.L. Verbugt
prof.mr. J.M. Verschuuren
prof.dr.ir. B.C.J. Zoeteman

Waarnemers
prof.dr. W. Derksen, namens het Ruimtelijk Planbureau drs. T.H. van Hoek, namens het Centraal Planbureau mevr. dr. M.A.J. Kuijpers-Linde, namens het Milieu en Natuur Planbureau dr. V. Veldheer, namens het Sociaal en Cultureel Planbureau

Algemeen secretaris
drs. A.F. van de Klundert

Bij dit advies betrokken medewerker van het secretariaat dr. T.H.C. Zwanikken