2005-10-28 Antwoorden op vragen naar aanleiding van de conceptbegroting Defensie 2006
Ministerie van Defensie
1/49
1 Tegen welke belemmeringen loopt Defensie aan ten aanzien van vergunningen en
regelgeving op het gebied van natuur en milieu, bijvoorbeeld bij locaties als
marinevliegkamp De Kooy (geen vergunning voor extra vliegbewegingen) en
oefeningen van de Luchtmobiele Brigade op de Veluwe? Welke aanpassingen van
wet- en regelgeving acht de regering wenselijk?
Een groot deel van de militaire terreinen is als Vogel- of Habitatrichtlijngebied
gekwalificeerd: de Waddenzee, de duinenrij, de Veluwe en nog enkele andere
gebieden. Voor deze oefenterreinen worden beheersplannen opgesteld waarin het
bestaande militaire gebruik zal worden geregeld. Daarnaast zullen zich situaties
voordoen waarbij vergunningen moeten worden aangevraagd op grond van de
Natuurbeschermingswet 1998.
De bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten kunnen ook in de toekomst plaats
hebben, voor zover er voor de in het geding zijnde natuurwaarden geen significante
gevolgen optreden. De beoordeling daarvan geschiedt in het kader van de
Natuurbeschermingswet 1998. Overigens biedt deze wet de mogelijkheid tóch een
vergunning te verlenen, ook als er mogelijk significante gevolgen kunnen optreden,
op grond van dwingende redenen van openbaar belang waarbij compenserende
maatregelen moeten worden genomen. Defensie acht een dergelijke bepaling ook
in toekomstige regelgeving op natuur- en milieugebied zinvol en wenselijk, te meer
omdat in het verleden verrichte studies hebben uitgewezen dat de verplaatsing van
oefen- of schietactiviteiten in Nederland praktisch onmogelijk is. Op milieugebied
heeft Defensie, evenals ieder ander, te maken met de (Europese) regels ten aanzien
van luchtkwaliteit, geluid e.d. Dit heeft tot op heden niet geleid tot
onoverkomelijke belemmeringen.
2 In navolging van de marinestudie, die wordt uitgevoerd naar aanleiding van de
motie Kortenhorst (29 800 X, nr. 34), is toegezegd ook andere krijgsmachtdelen
kritisch tegen het licht te houden. Wordt inmiddels ook een studie gedaan naar de
Land- en Luchtmacht? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze studies
tegemoet zien?
De studie over de Koninklijke marine, die de Kamer op 14 oktober jongstleden is
aangeboden, is mede verricht om uitvoering te geven aan de motie-Kortenhorst.
Het ligt voor de hand daarnaast ook het functioneren van andere
defensieonderdelen, alsmede hun gezamenlijke optreden te bezien. De maatregelen
die in de Prinsjesdagbrief 2003 zijn beschreven voor de Koninklijke landmacht en
de Koninklijke luchtmacht zijn destijds aanvaard door de Kamer. In de aanvullende
verkenning zullen deze maatregelen dan ook als uitgangspunt dienen. Mochten de
resultaten van deze doorlichting aanleiding geven tot aanpassingen dan zal de
Kamer daarvan uiteraard op de hoogte worden gesteld. Hierover ontstaat in de loop
van 2006 duidelijkheid.
2/49
3 In hoeverre vormt de huidige wet- en regelgeving een probleem voor het optreden
en oefenen met Unmanned Aerial Vehicle (UAV's) in Nederland? Hoe verhoudt
zich dat tot het Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicles
project?
De huidige Nederlandse UAV wet- en regelgeving is erop ingericht het vliegen met
het eerste onbemande Nederlandse vliegtuig Sperwer binnen het Nederlandse
luchtruim mogelijk te maken. Uit veiligheidsoverwegingen is de regelgeving strikt
en gelden er voor vluchten in het Nederlandse luchtruim aanzienlijke beperkingen.
MALE UAV's vliegen hoger en verder dan kleinere tactische UAV's, zoals de
Sperwer. Om (oefen)vluchten zonder grote beperkingen mogelijk te maken,
moeten MALE UAV's kunnen opereren binnen in luchtruim als civiel
vliegverkeer. Voor MALE UAV's moet derhalve de huidige UAV wet- en
regelgeving worden aangepast. In interdepartementaal en in internationaal verband
wordt onderzocht hoe de inzet van deze systemen binnen en buiten Nederland met
zo min mogelijk beperkingen tijdig mogelijk kan worden gemaakt.
4
156
Wat is de verwachte stuksprijs van de MALE-UAV? Hoe verhoudt deze zich tot de
Sperwer?
Wanneer verwacht de regering over te gaan tot de aanschaf van MALE-UAV's?
Kan één en ander in de loop van 2006 zonder problemen 'op de begroting worden
geaccommodeerd'?
In het kader van het Defensiematerieelproces (DMP) worden diverse MALE UAVverwervingstrajecten
onderzocht. Betrouwbare prijsinformatie is daarom nu nog
niet beschikbaar. Tussen de MALE UAV-kandidaten zullen naar verwachting
prijsverschillen bestaan. In het DMP-A document zal een eerste indicatie van de
systeemkostprijzen worden opgenomen. Na goedkeuring van de MALE UAVbehoefte
worden nauwkeurige systeemprijzen gepresenteerd in het DMP-B/C
document. Bij de vergelijking van de prijzen van MALE UAV's met de Sperwer,
moet worden bedacht dat deze systemen zijn ontworpen voor sterk verschillende
operationele rollen en dat zij daardoor verschillende operationele karakteristieke
hebben.
Bij het optreden onder crisisomstandigheden kan (een deel van) het luchtruim voor
civiel luchtverkeer worden gesloten. De luchtruimbeperkingen van UAV´s komen
dan (grotendeels) te vervallen. Het streven is er op gericht om omstreeks 2010 een
initiële inzetbaarheid ("initial operational capability" ) voor MALE UAV´s te
bereiken. Over de verwervingskeuze en de daaruit voortvloeide financiële
gevolgen zal de Kamer overeenkomstig het DMP worden geïnformeerd.
5 Hoeveel personeelsleden hebben sinds de start van de personeelsreductie de
Defensieorganisatie verlaten en hoeveel van hen zijn via Kansrijk bemiddeld?
6 Kan de regering per categorie soldaten, onderofficieren en officieren aangeven
hoeveel procent per jaar Defensie verlaat?
Het grootste deel van de militairen die Defensie jaarlijks verlaten, zijn militairen
met een aanstelling voor bepaalde tijd wier contract is verlopen, en militairen met
3/49
een aanstelling voor onbepaalde tijd die met leeftijdsontslag gaan. Dit is de
reguliere uitstroom. Iedere andere manier waarop de dienstbetrekking wordt
beëindigd, valt onder de irreguliere uitstroom. De afgelopen jaren bedroeg de totale
uitstroom van Defensie jaarlijks twintig procent van het manschappenbestand en
tien procent van het officiers- en onderofficiersbestand.
De reorganisatie die tot een nieuw evenwicht moet leiden tussen de omvang,
samenstelling en uitrusting van de krijgsmacht enerzijds en de beschikbare
financiële middelen anderzijds is in 2003 aangevangen. De financiële situatie in
2003 vereiste directe opbrengsten en noodzaakte tot het direct uitvoeren van
personeelsreducties. Daarom werd in 2003 en in 2004 de instroom van
personeelsleden beperkt en de uitstroom bevorderd. Hiermee kon, vooruitlopend
op reorganisaties, het personeelsbestand grotendeels op reguliere basis worden
ingekrompen. Het resultaat per augustus 2005 is dat het personeelsbestand met
ruim 3.700 burgers en meer dan 3.300 BOT-ers is afgenomen. Hiervan zijn via
Kansrijk tot op heden 455 personen bemiddeld naar een baan buiten Defensie.
Sinds 2004 dragen ook de reducties als gevolg van feitelijke reorganisaties bij aan
het bereiken van nieuw evenwicht. Bovendien moet het eerder behaalde
reductieresultaat structureel worden gemaakt. Dit heeft als gevolg dat de reguliere
uitstroom kleiner zal zijn in de personeelscategorieën waar de
uitstroombevorderende maatregelen succesvol waren, terwijl de verkleining van
het burger- en BOT-bestand in de komende jaren verder moet worden doorgezet.
7 Waaraan is de ¤ 43,4 miljoen voor flankerend beleid ten aanzien van personeel
besteed en hoeveel resteert er nog van de ¤ 38 miljoen voor personeelsreductie?
In het kader van het flankerend beleid zijn uitgaven gedaan voor tijdelijke
maatregelen ter bevordering van de uitstroom van oudere militairen en burgers,
voor de in het Sociaal Beleidskader opgenomen loondoorbetaling van personeel
tijdens de periode van externe herplaatsingactiviteiten en voor de in het Sociaal
Beleidskader opgenomen stimuleringsmaatregelen ter bevordering van de
vrijwillige uitstroom. Naar verwachting wordt het gehele budget benut.
8 Was het geactualiseerde materieelprojectenoverzicht - wat volgens de site van het
ministerie (www.mindef.nl) "met de defensiebegroting aan de Tweede Kamer
aangeboden" zoals afgesproken vanaf Prinsjesdag beschikbaar op
genoemde website? Zo ja, waar en zo nee, waarom niet?
De opstelling van het materieelprojectenoverzicht heeft enige vertraging
opgelopen. Eind oktober zal het beschikbaar zijn op de website van Defensie.
9 Kent de regering de berichten in de Amerikaanse militaire pers (online-versie
Defense News van 10 oktober 2005) dat de Amerikaanse luchtmacht 30% minder
Joint Strike Fighter (JSF)-toestellen wil bestellen dan aanvankelijk gepland? Zo ja,
zijn deze berichten juist en wat betekent dat voor de Nederlandse positie?
4/49
Ja, de recente geruchten over aantallenreducties in het JSF-programma worden alle
gevoed door de "Quadrennial Defense Review" (QDR), die thans gaande is bij het
Amerikaanse Department of Defense. Zoals eerder gemeld zal de QDR 1 februari
2006 door de Amerikaanse overheid aan het Amerikaanse Congres worden
aangeboden, samen met het defensiebudget voor het fiscale jaar 2007. Thans is niet
bekend of en in welke mate het JSF-programma zal worden beïnvloed door
beleidswijzigingen in het kader van de QDR.
10 Is de regering op de hoogte van het Duitse voorstel om militaire bases in Duitsland
te voorzien van windmolenenergie? Wat vindt de regering van dit voorstel? Is de
regering bereid meer informatie hierover in te winnen bij haar counterpart?
Het voorstel betreft een onderzoek naar geschikte locaties op Duitse oefenterreinen
voor de plaatsing van windturbines door derden. De laatste stand van zaken is dat
de Bundeswehr zelf geen windturbines zal aanschaffen.
In Nederland heeft Defensie een dergelijk locatieonderzoek in 2002 uitgevoerd. Dit
heeft geresulteerd in vooralsnog één geschikte locatie in Coevorden waar, na
uitvoerige kosten-batenanalyses, Defensie zelf een windmolenpark zal aanleggen.
Het gebruik van groene stroom, gedeeltelijk opgewekt door windturbines, is voor
Defensie overigens niets nieuws. Ruim de helft van het totale stroomverbruik van
Defensie wordt inmiddels groen ingekocht.
11 Is de regering zich ervan bewust dat het up or out-beleid ertoe kan leiden dat
Defensie minder aantrekkelijk kan worden als werkgever met alle consequenties
van dien? Hoe zou de regering dit probleem ondervangen?
Defensie zal zich door de invoering van het nieuwe personeelssysteem presenteren
als een moderne en professionele werkgever die zijn personeel een
loopbaanperspectief, opleidingen en ontplooiingsmogelijkheden biedt. Dit
perspectief zal bijdragen tot de aantrekkelijkheid van de defensieorganisatie op de
arbeidsmarkt. Naar verwachting zal ook in de toekomst het merendeel van de te
werven militaire personeelsleden jongeren betreffen. Wel zal op de arbeidsmarkt
de concurrentie toenemen voor de werving voor bepaalde specialistische functies,
waaronder medische en technische beroepen. Een aantal gerichte
wervingsmaatregelen zal de vulling van deze functies moeten waarborgen.
12
58
Hoever is de regering met het onderzoek naar de mogelijkheid van een
tropenjarenregeling en vroegtijdige pensionering voor militairen? Wanneer
verwacht zij de resultaten van dit onderzoek? Wil de regering de Kamer zo spoedig
mogelijk hierover inlichten?
Wat zouden de meerkosten zijn van het niet verhogen van het functioneel
leeftijdsontslag (FLO) naar 60-62 jaar maar naar 58-60 jaar?
In overeenstemming met de Personeelsbrief 2004 wordt thans een verhoging van
de ontslagleeftijd voorzien tot uiteindelijk 60-65 jaar. Als deze ophoging wordt
5/49
beperkt tot 58-60 jaar, heeft dat een structurele verhoging van de lasten tot gevolg
van naar schatting ¤ 115 miljoen per jaar. Het overgangsrecht, dat nog nader vorm
moet krijgen, is bepalend voor de termijn waarop de structurele situatie tot stand
komt en voor de hoogte van de meerlasten die in de aanloop daartoe aan de orde
zijn.
Sinds 11 oktober jl. wordt met de centrales van overheidspersoneel gesproken over
een nieuw arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector Defensie. De verdere
verhoging van de ontslagleeftijd en de criteria ter bepaling van het ontslagmoment
vormen onderwerp van dit overleg. Daarbij wordt ook onderzocht of de in
uitzendingen doorgebrachte diensttijd als criterium kan worden betrokken bij de
beoordeling van de individuele omstandigheden van een militair. Het Kamerlid
Veenendaal (VVD) diende tijdens de begrotingsbehandeling in 2004 een motie van
die strekking in (29 800 X, nr. 26). Zoals eerder schriftelijk aan de Kamer is
bericht, kan een dergelijke regeling er niet toe leiden dat de ontslagleeftijd dan
lager wordt dan de eerdergenoemde grens van zestig jaar.
13 Vreest de regering niet dat door het wegvallen van ouder en ervaren personeel, dat
een bijdrage heeft geleverd aan vredesmissies, ervaring op dit gebied verloren
gaat?
Hoewel door de invoering van het flexibel personeelssysteem het aantal militairen
in de bovenbouw afneemt, hoeft dat niet tot gevolg te hebben dat operationele
ervaring verloren gaat. Het nieuwe personeelsbeleid kenmerkt zich door een
combinatie van geregelde uitzendingen en een doelgericht loopbaanbeleid van
militairen in de onderbouw. Hierdoor zullen de operationele ervaring en het
kennisniveau van de militairen worden vergroot en zal de kwaliteit van de
operationele taakuitvoering worden verbeterd. Tegelijkertijd heeft het flexibel
personeelssysteem als doel dat de verblijfsduur van het militaire personeel bij
Defensie te verlengen. De deskundigheid op het gebied van
crisisbeheersingsoperaties is zo na de invoering van het flexibel personeelssysteem
gewaarborgd en wordt wellicht zelfs verbeterd.
Overigens verlaat ook onder het huidige regime ervaren personeel de organisatie.
Het verschil met het flexibel personeelssysteem is echter dat deze uitstroom veelal
niet is voorzien; het betreft irreguliere uitstroom.
14 De vakbonden, waaronder ACOM, stellen vast dat het 'flexibele
personeelssysteem', met als hoeksteen het 'up or out'-model, leidt tot grote
onzekerheid onder het personeel. Is de regering zich daarvan bewust? Hoe zou zij
zowel de Kamer als het personeel gerust kunnen stellen?´
De veronderstelde onzekerheid is vooral het gevolg van onbekendheid. Het betreft
dan ook ingrijpende veranderingen in het personeelsbeleid. Zoals in het antwoord
op vraag 11 is toegelicht, biedt het nieuwe personeelssysteem juist meer zekerheid
aan de personeelsleden en betere ontplooiingsmogelijkheden.
Het nieuwe personeelssysteem wordt thans, in overleg met de vakbonden
uitgewerkt. Onderdeel van dit overleg is de te hanteren overgangsregeling. Het
uitgangspunt is de gevolgen voor het zittend personeel zoveel mogelijk te
6/49
beperken. Zodra er een bevredigend resultaat is bereikt zullen de personeelsleden
en de Kamer uitvoerig worden ingelicht en voorgelicht, teneinde nog heersende
onzekerheid weg te nemen. Daarbij hoopt Defensie op de medewerking van de
vakbonden.
15
53
Is de regering op de hoogte van de kritische houding van vakbonden tegenover het
voornemen van Defensie om buitenlandse werknemers aan te trekken voor functies
die moeilijk te vullen zijn, waarbij gedacht wordt aan onder andere vliegers,
technisch personeel, et cetera? Begrijpt de regering deze kritische houding en kan
zij uitleggen waarom zij voor deze optie heeft gekozen?
Wat zegt de gebleken noodzaak om technisch personeel voor de Nederlandse
krijgsmacht uit het buitenland te halen over de kansen van het vullen van de
krijgsmacht met Nederlands personeel op de langere termijn, ook bijvoorbeeld.
wanneer de economie weer aantrekt en men gemakkelijker een baan kan vinden in
de private sector? Welke maatregelen zouden moeten worden genomen om de
krijgsmacht op termijn aantrekkelijk te laten blijven voor Nederlandse jongeren?
Wat zouden de meerkosten daarvan zijn?
Defensie is afhankelijk van het aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt en kan
daar geen invloed op uitoefenen. Als het aanbod in bepaalde segmenten van die
arbeidsmarkt onvoldoende is om in de personele behoefte van de krijgsmacht te
voorzien, moeten alternatieven worden onderzocht. In dat kader onderzoekt de
regering thans de mogelijkheid vacatures te vullen met personeel uit andere EU- en
Navo-landen.
De arbeidsmarkt is dynamisch en fluctueert sterk in de loop van de tijd. Defensie
houdt bij de personeelsplanning altijd rekening met de verwachtingen ten aanzien
van de economie en de arbeidsmarkt. Het streven is er op gericht een
aantrekkelijke werkgever te zijn, onder meer door de introductie van het nieuwe,
flexibele personeelssysteem.
16
74
75
Welke stappen zijn in het kader van het Actieplan Gender ondernomen?
Het onderwerp 'gender' zal worden opgenomen in de defensieopleidingen- en
trainingen. Op welke manier wil de regering 'gender' hierin opnemen? Welke
andere maatregelen treft de regering om de doelstellingen uit het Actieplan Gender
te behalen? Wat is er concreet bereikt sinds de presentatie van de plannen door de
staatssecretaris in november 2004?
Maakt het onderwerp 'gender' deel uit van het integrale beleid? Zo ja, hoe? Zo nee,
waarom niet?
Een effectief genderbeleid heeft een positieve invloed op de kwaliteit van het
personeelsbestand, op de werkbeleving en op de defensieorganisatie als zodanig.
Ook draagt het bij tot de verbetering van de taakuitvoering in
crisisbeheersingsoperaties. Mede in het kader van de uitvoering van de VN7/
49
resolutie 1325 is het project Genderforce van start gegaan. Dit project moet
bewerkstelligen dat het genderbeleid op structurele en duurzame wijze bij Defensie
wordt ingebed. Het Actieplan Gender is een wezenlijk onderdeel van het project
Genderforce.
Sinds de presentatie van het Actieplan Gender in oktober 2004 zijn de volgende
stappen gezet om het aantal vrouwen in de krijgsmacht te vergroten en om hun
loopbaanperspectieven, hun aandeel in de hogere rangen en het genderbeleid als
zodanig te verbeteren:
* In het proces van werving en selectie wordt meer aandacht aan gender besteed.
Zo zijn de krijgsmachtdelen bijvoorbeeld verschillende specifiek op vrouwen
gerichte wervingscampagnes begonnen.
* De voorbereiding van het mentorproject is voltooid en in januari 2006 gaat het
project bij alle defensieonderdelen van start. Het mentorproject steunt vrouwen
die de ambitie hebben bij Defensie door te groeien naar een leidinggevende
functie. Het project voorziet in gerichte begeleiding door een ervaren mentor
en, in overleg, in aanvullende opleidingen.
* Als gevolg van het Actieplan Gender zijn genderambassadeurs aangesteld,
vaak officieren met profiel in hun onderdeel. Zij hebben de taak de
genderdoelstellingen te bevorderen, onder andere door middel van maatwerk
bij bevorderingen. Ook wordt een mentaliteitsverandering nagestreefd. Mensen
worden aangesproken, gecorrigeerd en aangemoedigd om rekening te houden
met gender.
* Er wordt gewerkt met een communicatieplan. In het kader daarvan wordt bij
verschillende gelegenheden gediscussieerd over gender bij Defensie. In maart
2006 wordt een genderdag georganiseerd om het draagvlak voor gender bij
Defensie verder te verbreden.
* Ook de "quickscan" ten aanzien van de openstelling van de onderzeedienst
voor vrouwen is gereed. In dit onderzoek wordt geïnventariseerd hoe andere
landen het openstellen van hun onderzeedienst voor vrouwen hebben ingericht.
Het Commando Zeestrijdkrachten bestudeert thans welke voorwaarden nodig
worden geacht om de onderzeedienst te kunnen openstellen voor vrouwen.
Deze stappen zullen uiteindelijk moeten leiden tot een beduidend hoger percentage
vrouwen bij Defensie.
Het opnemen van gender in opleidingen en trainingen heeft vooral tot doel de
deskundigheid over genderaspecten te bevorderen. Dit gebeurt door het onderwerp
te laten terugkomen in praktische, korte en functiegerichte opleidingen in de
verschillende fasen van de militaire loopbaan. Het spreekt vanzelf dat het
onderwerp wordt verankerd in de bestaande basis- en carrièreopleidingen voor
leidinggevenden. Tijdens deze opleidingen wordt onder meer aandacht besteed
aan:
* specifieke competenties van vrouwen in een vredesmacht in relatie tot de
unieke omstandigheden ter plaatse;
* de invloed van een uitzending op de lokale bevolking;
* leiding geven aan groepen bestaande uit mannen en vrouwen en
groepsdynamische processen;
* problemen die zowel in de voorbereiding als tijdens de uitzending aandacht
8/49
behoeven, zoals vrouwenhandel, prostitutie, mishandeling en verkrachting van
vrouwen en meisjes.
Inmiddels is bij de School voor Vredesoperaties een begin gemaakt door in de
missiegerichte opleiding aandacht te besteden aan genderaspecten.
17 Kan de regering aangeven welke maatregelen in het kader van het beleidsplan
KMar (Koninklijke Marechaussee) 2010 reeds zijn ondernomen en wat het effect
van deze maatregelen is?
De minister van Defensie heeft het Beleidsplan KMar in januari 2005
goedgekeurd. Het plan wordt voortvarend uitgevoerd, waarbij het zwaartepunt ligt
in 2005 en 2006. Het gaat onder andere om de volgende maatregelen:
- De oprichting van een uitzendpool.
Marechaussees zullen gedurende enkele jaren van hun loopbaan deel uitmaken van
deze uitzendpool, die in 2006 operationeel zal zijn. Deze pool zorgt ervoor dat
marechaussees snel beschikbaar en inzetbaar zijn in het kader van uitzendingen en
beter worden opgeleid voor optreden in het missiegebied.
- Herinrichting opsporingsfunctie
Er is een studie 'Herinrichting opsporingsfunctie' uitgevoerd. Ook wordt de
samenwerking met partners geïntensiveerd. In expertisecentra wordt nauw
samengewerkt met de nationale recherche op het gebied van mensensmokkel en
met het KLPD op het gebied van fraude met reis- en identiteitsdocumenten. Deze
samenwerking leidt tot een effectievere en een meer doelmatiger inzet van de
betrokken organisaties.
- Nieuw concept voor mobiel toezicht vreemdelingen (MTV)
Er is een nieuw MTV-concept ontwikkeld. Dit concept gaat uit van
´informatiegestuurd´ optreden. Dit concept wordt thans uitgewerkt en zal
vervolgens worden ingevoerd. ´Informatiegestuurd´ optreden zal tot betere
resultaten van het MTV leiden.
- Herinrichting militaire politiedienst
In het Beleidsplan KMar 2010 is naar aanleiding van de herinrichting van de
krijgsmachtdelen onderkend dat de werkdruk binnen de militaire politiedienst
afneemt. De Koninklijke Marechaussee onderzoekt daarom de herinrichting van de
militaire politiedienst. De studie zal dit jaar worden voltooid.
- Professionalisering van de P&O-organisatie
Er is een externe interim-directeur P&O aangesteld die als opdracht de
beheersorganisatie op orde te brengen en vervolgens de personeelsorganisatie te
professionaliseren.
- Samenwerking met andere actoren in het veiligheidsbestel
Er zijn vergaande afspraken gemaakt met de korpsleiding van het KLPD over
operationele samenwerking, er wordt samengewerkt met de Politieacademie en er
9/49
wordt gewerkt aan voorstellen voor de intensivering van de samenwerking met de
regiokorpsen. Deze samenwerking heeft een effectiever en doelmatiger optreden
van de betrokken organisaties als doel.
- Decentralisatie bevoegdheden
In het beleidsplan is gekozen voor de invoering van drie managementniveaus
waarbij het niveau van districtscommandanten het laagste niveau van integraal
management is. Er bestaat een decentralisatie van verantwoordelijkheden en
bevoegdheden en een deconcentratie van beheer naar het niveau van
Districtscommandanten. Sinds 1 september 2005 is reeds een aanzienlijk aantal
bevoegdheden op personeels- en materieelgebied gedecentraliseerd. Op deze wijze
wordt de bureaucratische verstarring doorbroken, waardoor een snelle en
toereikende besluitvorming tot stand komt en er door het decentrale management,
vanuit zijn nieuwe positie, snel gereageerd kan worden op zich aandienende
(operationele) onderwerpen.
- Capaciteitsmanagement
Het door de KMar ontwikkelde capaciteitsmanagementmodel wordt gevalideerd
door TNO Arbeid. Met behulp van het model wordt bezien hoe de capaciteit en de
te verrichten werkzaamheden beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
- Cultuur.
In september 2004 is een externe deskundige aangetrokken die zich intensief met
cultuur bezig houdt. Sinds juli 2005 is in dit kader een regiegroep 'Leiderschap,
cultuurverandering en integriteit' ingesteld, onder voorzitterschap van de
plaatsvervangend Commandant KMar. Deze regiegroep moet de problematiek die
in het rapport Staal is geschetst op structurele wijze aanpakken. De onderwerpen
die aan de orde komen zijn: management development, integriteit, leiderschap,
competentiemanagement en het opleidingsbeleid (initieel en postinitieel).
- Leiderschap.
In samenwerking met het ´Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie
(LSOP), thans de Politieacademie, is een moderne visie op leidinggeven
ontwikkeld. Deze visie is inmiddels vastgesteld en er is een projectleider
aangetrokken om deze in te voeren. Er is een aanvang gemaakt met het traject om
brigadecommandanten 'nieuwe stijl' aan te stellen en individuele leidinggevenden
worden gecoacht.
18 Kan uit de hernummering van beleidsprioriteiten ten opzichte van de begroting
2005 een wijziging in de prioritering worden afgeleid?
Nee. De herschikking van de beleidsprioriteiten hangt samen met de inhoud. De
eerste drie beleidsprioriteiten hebben betrekking op de inzet van de krijgsmacht.
De andere twee prioriteiten richten zich op de reorganisatie en de vernieuwing van
het personeelsbeleid.
19 Hoe wordt rond de (stapsgewijze) invoering van een ERP (Enterprise Resource
Planning)-systeem voor tracking en tracing, bevoorrading, verwerving en
onderhoud gemeten of bij de logistieke ondersteuning sprake zal zijn van een
10/49
aanzienlijke verbetering?
Voor ieder plateau worden voor aanvang van de migratie een organisatieeindsituatie
en de te implementeren processen vastgelegd. Op basis hiervan worden
aansluitend voor ieder plateau de programmaopbrengsten (kwalitatief en
kwantitatief) nader bepaald. De te behalen gekwantificeerde programmaopbrengsten
worden opgedragen aan de verschillende migratieprojecten. Met
behulp van het geïmplementeerde SAP-pakket zullen de programmaopbrengsten na
de migratie worden gemeten en vergeleken met de opgedragen programmaopbrengsten.
20 Hoe garandeert de regering dat de "verbetering van de (snelle) inzetbaarheid van
de krijgsmacht" niet afdoet aan het democratische gehalte van de nationale
besluitvormingsprocedure hierover?
23 Kan een indicatie worden gegeven wat 'ruim van tevoren' inhoudt? Garandeert de
te hanteren termijn een zorgvuldige parlementaire behandeling met voldoende
voorbereidingstijd?
In haar reactie op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)
over crisisbeheersingsvraagstukken (Kamerstuk 29 521, nr. 5) van 11 juni 2004
heeft de regering laten weten dat de deelname aan internationale
samenwerkingsverbanden, zoals de NRF en de EU Battlegroups, geen afbreuk doet
aan de soevereine beslissingsbevoegdheid van de regering over de inzet van de
krijgsmacht. In haar reactie op het AIV-advies heeft de regering zich bereid
verklaard onderdelen van het Toetsingskader, voor zover mogelijk en relevant,
reeds toe te lichten op het moment van de toewijzing van eenheden, omdat zij
beseft dat de toewijzing niet vrijblijvend is en dat deze, zowel nationaal als
internationaal, verwachtingen wekt. De desbetreffende aandachtspunten kunnen
dan ook tijdig de vereiste aandacht krijgen in het overleg met de Kamer.
Voorts zal de regering, overeenkomstig eerdere toezeggingen, de Kamer door
middel van een kennisgeving informeren over een onderzoek in de Navo of de EU
naar de inzet van de NRF of de Battlegroups, wanneer Nederlandse eenheden
daarbij zijn betrokken. In een dergelijk geval zal de regering, ongeacht de exacte
juridische grondslag voor de uitzending, de Kamer in beginsel voorafgaand aan de
inzet, aan de hand van de aandachtspunten in het Toetsingskader, over het besluit
informeren.
De regering hecht belang aan het overleg met de Kamer en streeft dan ook naar een
tijdige en zo volledig mogelijke informatievoorziening. Het is evident dat bij de
besluitvorming over de toewijzing en de inzet van Nederlandse eenheden aan de
snelle reactiemachten van de Navo en de EU hun snelle inzetbaarheid én
beschikbaarheid centraal staan.
11/49
21 In 2006 is voorzien dat het Intelligence Surveillance, Target Acquisition and
Reconnaissance (ISTAR)-bataljon operationeel wordt. Hoeveel vertraging is er in
totaal opgetreden ten opzichte van de oorspronkelijke planning? Welke oorzaken
liggen hieraan ten grondslag? Functioneren de Sperwers van de Koninklijke
Landmacht nu naar behoren?
121 Hoe staat het thans met de inzetbaarheid van de Sperwers (UAV's)? Zijn deze
reeds ingezet in bijvoorbeeld Irak of Afghanistan? Zo ja, met welk resultaat?
Wordt overwogen om nieuwe tactische grondwaarnemingsmiddelen aan te
schaffen? Zo ja, welke en wat zouden de kosten zijn die daaraan zijn verbonden?
De oprichting van het Istar-bataljon heeft voor het grootste deel van het bataljon
geen vertraging opgelopen. Alleen een verkenningseskadron zal later operationeel
gereed zijn. Het instroomtempo van het verkenningsvoertuig Fennek bepaalt de
exacte datum van operationele gereedheid van deze eenheid. Omdat de productie
thans naar wens verloopt, is de operationele gereedheidstelling van het Istarbataljon
nu voorzien voor september 2006.
Het Sperwer-systeem functioneert naar behoren. Personeel van de Sperwer eenheid
heeft van eind 2003 tot begin 2004 ondersteuning geleverd aan een Canadese
Sperwer-eenheid in Kabul (Afghanistan). De eerste helft van 2005 heeft de
Sperwer-eenheid deel uitgemaakt van NRF 4. Daarbij is het niet tot werkelijke
inzet gekomen. Wel is deelgenomen aan oefeningen. De Sperwer is tot dusver nog
niet ingezet tijdens een crisisbeheersingsoperatie.
Op dit moment wordt bestudeerd op welke wijze kleinere tactische UAV's een
bijdrage kunnen leveren aan de informatievoorziening voor de operationele
commandant. Een behoeftestelling voor dergelijke systemen is later voorzien. Op
dit moment is het te vroeg om concrete uitspraken te doen over de aard van de
systemen en de daaraan verbonden kosten.
22 Kan volgens planning worden voorzien in de personele 'vulling' van het vierde
pantserinfanteriebataljon?
Ja.
23 Kan een indicatie worden gegeven wat 'ruim van tevoren' inhoudt? Garandeert de
te hanteren termijn een zorgvuldige parlementaire behandeling met voldoende
voorbereidingstijd?
Zie het antwoord op vraag 20.
24 Waarom is de bijdrage van Nederland aan de Nato Response Force (NRF) in 2006
zoveel minder dan in 2007? Is één van de redenen dat eenheden die ter beschikking
zijn gesteld aan de NRF gedurende een periode van anderhalf jaar niet meer
12/49
inzetbaar zijn voor andere operaties?
Tot op heden zijn alleen eenheden toegewezen voor het eerste half jaar van 2007
(NRF 8). De toewijzing voor de tweede helft van 2007 (NRF 9) volgt later dit jaar.
De regering is voornemens doorlopend een kwalitatief hoogwaardige bijdrage aan
de NRF te leveren, met een wisselende samenstelling en omvang. Bij de
samenstelling wordt rekening gehouden met lopende en toekomstige
(inter)nationale verplichtingen en toezeggingen, zoals deelneming aan de EU
Battlegroups.
De Nederlandse bijdragen aan NRF 7 en 8 zijn minder omvangrijk, om
planningsflexibiliteit te behouden voor deelneming aan crisisbeheersingsoperaties
en vanwege de bijdrage aan een EU Battlegroup samen met Duitsland en Finland,
die samenvalt met NRF 8 (eerste helft van 2007). Gedurende de periode van NRF
7 bevinden de Nederlandse eenheden zich in de gereedstellingsfase voor deze
Battlegroup.
25 Is de 11 Air Manoeuvre Brigade geschikt om zelfstandig, met aanvullende
transportcapaciteit, een EU Battle Group te vormen?
Rekening houdend met de inhoud van het Toetsingskader heeft de Nederlandse
regering bij het EU Battlegroup-concept bewust gekozen voor samenwerking met
andere lidstaten. In beginsel zijn alle brigades van de Koninklijke landmacht
alsmede het Korps mariniers geschikt om de kern van een Battlegroup te vormen,
met in aanvulling daarop specifieke ondersteunende capaciteiten.
26 Bij welke concrete projecten - zowel voor als na 2010 - denkt Defensie in EDA
(Europees Defensie Agentschap)-verband daadwerkelijk tot gezamenlijke
verwetving en exploitatie te kunnen komen?
Het EDA heeft "geïntegreerde ontwikkelingsteams" opgericht, die zoeken naar
mogelijkheden voor multinationale samenwerking ten behoeve van de verdere
ontwikkeling van Europese militaire capaciteiten. De teams zijn pas in de loop van
dit jaar operationeel geworden. Daarom zijn nog geen voorstellen gedaan voor
concrete projecten voor gezamenlijke verwerving en exploitatie.
27 Op welke wijze zal het EDA worden ingeschakeld bij de totstandkoming van de
nationale defensieplannen? Wat zal de invloed zijn die het EDA daarbij kan
uitoefenen? Welke structuur krijgt die beïnvloeding door het EDA?
29 Op welke concrete werkzaamheden van het EDA doelt de regering als zij schrijft
dat het EDA bijdraagt aan de totstandkoming van de nationale defensieplannen?
Welke van deze werkzaamheden kan het ministerie van Defensie zelf niet
uitvoeren?
Binnen het EDA is het Directoraat Capaciteiten verantwoordelijk voor de
13/49
ontwikkeling van militaire capaciteiten ter ondersteuning van het Europese
Veiligheids- en Defensiebeleid. Het EDA vervult de rol van aanjager van
capaciteitenontwikkeling op gebieden waar tekorten zijn geconstateerd. Daartoe
worden geïntegreerde ontwikkelingsteams opgericht, waarin onder meer
deskundigen van de nationale planningsstaven zitting hebben die de
capaciteitenbehoeften op specifieke gebieden analyseren en in concrete
projectvoorstellen of haalbaarheidsstudies omzetten. Besluitvorming over EDAprojecten
heeft plaats in de Bestuursraad die bestaat uit de ministers van Defensie
of hun vertegenwoordigers. Door de vertegenwoordigers van de nationale
planningsstaven van de lidstaten rechtstreeks te betrekken bij de Europese
capaciteitenontwikkeling in EDA-verband, worden het proces van Europese
capaciteitenontwikkeling en de totstandkoming van nationale defensieplannen
beter aan elkaar gekoppeld.
28 Behoort tot een optimale samenwerkingsrelatie van Defensie met het EDA ook de
vrije optie om materieel buiten de EDA om aan te schaffen wanneer dat op grond
van operationele eisen, van prijs-kwaliteitverhouding of van belangen van de
nationale Defensie-industrie gewenst is?
De aanschaf van materieel buiten het EDA om blijft mogelijk. Wel werkt het EDA
in samenspraak met de lidstaten momenteel aan een vrijwillige gedragscode
waarmee de geleidelijke totstandkoming van een transparante en open
defensiemarkt wordt nagestreefd. Deze gedragscode houdt onder meer in dat de
meeste defensieopdrachten op grond van vooraf gepubliceerde gunnings- en
selectiecriteria in openheid zullen worden aanbesteed. De uiteindelijke keuze blijft
echter een verantwoordelijkheid van de lidstaat.
29 Op welke concrete werkzaamheden van het EDA doelt de regering als zij schrijft
dat het EDA bijdraagt aan de totstandkoming van de nationale defensieplannen?
Welke van deze werkzaamheden kan het ministerie van Defensie zelf niet
uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 27.
30 In het kader van de Civiel-Militaire Bestuursafspraken zal voorzien worden in een
gemeenschappelijk oefenbeleid- en programma voor politie, brandweer,
geneeskundige hulpverlening bij rampen en Defensie. Zal het Korps Nationale
Reserve ook bij dit beleid en programma betrokken worden? Waarom wel of niet?
Het Korps nationale reserve (Natres) maakt integraal deel uit van de organisatie
voor de uitvoering van de derde hoofdtaak en zal bij de uitvoering van het
oefenprogramma worden betrokken. Deze eenheid wordt vooral ingezet voor de
bewaking en de beveiliging van vitale objecten.
31 Kan de inzet van 3000 militairen voor nationale taken in het kader van de Civiel-
Militaire Bestuursafspraken altijd worden gegarandeerd, dus ook als Defensie op
de maximale grens van het ambitieniveau voor crisisbeheersingsoperaties zit?
14/49
De 3.000 militairen ten behoeve van nationale taken (algemene diensten) kunnen te
allen tijde worden geleverd, met dien verstande dat bij een maximale inzet in
crisisbeheersingsoperaties het voortzettingsvermogen voor nationale taken beperkt
zal zijn en de gevolgen voor de bedrijfsvoering aanzienlijk.
32 Bestaat de financiering van Nederlandse wederopbouwinspanning uit het
Stabiliteitsfonds volledig uit ODA-middelen? Zo nee, voor welk deel wordt voor
dit doel een beroep gedaan op ODA-middelen?
Nee. Activiteiten die worden gefinancierd uit het Stabiliteitsfonds liggen op het
snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling. De financiering uit ODA of non-
ODA middelen is afhankelijk van het specifieke project. Voor de toerekening van
kosten aan ODA gelden de criteria die het DAV (Development Assistance
Committee) van de OESO daarvoor hanteert. Het is niet mogelijk vooraf exact
weer te geven hoe groot het beroep op ODA-middelen zal zijn voor toekomstige
projecten die worden gefinancierd uit het Stabiliteitsfonds.
33 Hoeveel gaat de inzet van militairen voor onder andere ontwapening en
demobilisatie, opbouw veiligheidsapparaat en hervorming van de veiligheidssector,
gefinancierd uit het Stabiliteitsfonds, Defensie (als contribuant aan dat fonds)
kosten?
Defensie is in financiële zin geen contribuant aan het Stabiliteitsfonds. Bij een
aantal activiteiten dat onder het fonds wordt gefinancierd, is Defensie betrokken en
draagt zij bij met personeel, materieel, kennis en deskundigheid. Het fonds kan de
additionele kosten dragen die gemoeid zijn met de inzet van deze
defensiemiddelen.
Defensie zal in 2006 in toenemende mate deze middelen ter beschikking stellen,
mede omdat in 2006 een pool van deskundigen beschikbaar is voor projecten in het
kader van de hervorming van de veiligheidssector (Security Sector Reform) en
ontwapening en demobilisatie.
34 Waarom wordt in de paragraaf 2 ('leveren van een bijdrage aan het geïntegreerd
buitenlands beleid') niet gesproken over civiel militaire samenwerking (CIMIC)?
Hoe spoort dat met het gegeven dat in de notitie 'Wederopbouw na gewapend
conflict' (waarnaar wordt verwezen) bij de opsomming van hetgeen door het
ministerie van Defensie kan worden verzorgd, CIMIC nog een prominente plaats
innam?
Het kenmerk van Cimic-activiteiten is, dat deze ten goede moeten komen aan het
welslagen van de militaire missie. Civiel-militaire samenwerking betreft het
verkrijgen van steun onder de bevolking, het bijdragen aan de "force protection" en
aan de bewegingsvrijheid van de militaire eenheden door contact te leggen met
civiele autoriteiten en soms door herstelprojecten uit te voeren. Bij
15/49
wederopbouwprojecten is het primaire doel anders. Deze projecten richten zich op
het duurzame herstel van door oorlog getroffen gebieden. Het oogmerk van Cimic
verschilt dus van het oogmerk van wederopbouwactiviteiten. Dit laat onverlet dat
projecten soms een tweeledig doel dienen en dat Cimic derhalve kan bijdragen aan
de wederopbouw van een operatiegebied. Effectieve wederopbouwactiviteiten
kunnen ook de militaire missie ondersteunen.
Om deze reden wordt Cimic vermeld in de notitie "Wederopbouw na gewapend
conflict", maar wordt Cimic niet gezien als een hoofdpunt van het geïntegreerd
buitenlands beleid.
35 Is het waar dat in geval van een ramp in Nederland binnen acht uur nog maar 200
militairen beschikbaar zijn voor het aanpakken daarvan (Vgl. Trivizier, oktober
2005)?
36
38
Is bij de planning van de inzet van militairen bij rampen en incidenten in
Nederland wel of geen rekening gehouden met een grootschalige watersnood? Is
het aantal beschikbare militairen voldoende voor dergelijke eventualiteiten? Zo
nee, hoeveel militairen zouden dan wèl beschikbaar moeten zijn in geval van een
grootschalige watersnood (vgl. Trivizier, oktober 2005)?
Welke meerkosten op jaarbasis zouden zijn gemoeid met het zodanig inrichten van
de krijgsmacht dat wel een adequate militaire inzet kan plaatsvinden in geval van
(bijvoorbeeld) een grootschalige watersnood in Nederland (zowel wat betreft het
aantal beschikbare militairen als wat betreft de beschikbaarheid van
rampenbestrijdingsmateriaal?
In het geval van incidenten of rampen kan de krijgsmacht, in zijn rol van
structurele veiligheidspartner, de civiele autoriteiten ondersteunen als de
capaciteiten van de civiele hulpverleningsdiensten (dreigen) tekort (te) schieten. De
bijstand en steun door Defensie zijn verankerd in rijksbrede wet- en regelgeving en
geschiedt onder civiel gezag. Deze afspraken zijn vastgelegd tussen de ministeries
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en van Defensie zijn
vastgelegd in de Civiel Militaire Bestuursafspraken (CMBA). In deze afspraken is
zowel personele (de beschikbaarheid van 3.000 militairen op zeer korte termijn) als
materieel/logistieke (het beschikbaar stellen van defensiecomplexen)
ondersteuning vastgelegd. Evenals bij de eigen taken geschiedt de ondersteuning
op basis van de vergoeding van de additionele kosten (de kosten die zonder inzet
niet zouden zijn gemaakt). Dit voorkomt dat de inzet van defensiecapaciteiten ten
koste gaat van middelen voor onderhoud, modernisering en gereedheid.
Momenteel wordt bekeken in hoeverre deze afspraken intensivering behoeven.
Defensie garandeert in overeenstemming met de CMBA de beschikbaarheid vn
3.000 militairen voor taken ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Daarvan
moeten er 1.500 binnen een etmaal gereed zijn: 500 militairen binnen twaalf uur en
van deze groep 200 militairen binnen acht uur. Deze garantie is een gegarandeerd
minimum en geldt uiteraard ook tijdens zon- en feestdagen. Los daarvan zal
Defensie haar bijdrage altijd zo snel mogelijk aanbieden. Als het mogelijk is en als
het dreigingsniveau daar aanleiding toe geeft, wordt geprobeerd de reactietijd te
verkorten door personeel te consigneren of op voorhand personeel onder te
brengen op of nabij de inzetlocatie.
Bij de ontwikkeling van de CMBA zijn in samenwerking met de politie, de
brandweer en de GHOR diverse rampscenario's bezien. Hoeveel militairen
16/49
werkelijk nodig zijn, hangt af van het verloop van de ramp, de aard van de ramp en
de mate waarin civiele hulpdiensten de ramp zelf kunnen afhandelen. Of het aantal
van 3.000 altijd voldoende zal zijn, is niet te voorspellen.
36 Is bij de planning van de inzet van militairen bij rampen en incidenten in
Nederland wel of geen rekening gehouden met een grootschalige watersnood? Is
het aantal beschikbare militairen voldoende voor dergelijke eventualiteiten? Zo
nee, hoeveel militairen zouden dan wèl beschikbaar moeten zijn in geval van een
grootschalige watersnood (vgl. Trivizier, oktober 2005)?
Zie het antwoord op vraag 35.
37 Is het Kustwachtcentrum, dat een centrale rol zou moeten spelen bij een eventuele
watersnood, zelf gevestigd op een buitendijks terrein dat niet voldoet aan de
Deltanorm (vgl. Trivizier, oktober 2005)?
Het kustwachtcentrum is, mede vanwege de relatie met de Koninklijke marine,
gevestigd op het Nieuwe Haven terrein in Den Helder. Dit terrein, grenzend aan de
Waddenzee, ligt buitendijks. Hoewel het gebied niet wordt aangemerkt als een
zwakke schakel in de kustzone, is bij de bouw van het Kustwachtcentrum, evenals
bij andere gebouwen op het terrein, rekening gehouden met hoog water. De begane
grond is één meter boven het maaiveld gesitueerd en bovendien is alle vitale
apparatuur op de hoger gelegen verdiepingen geplaatst. Op deze wijze is het
functioneren van het Kustwachtcentrum zeker gesteld.
38 Welke meerkosten op jaarbasis zouden zijn gemoeid met het zodanig inrichten van
de krijgsmacht dat wel een adequate militaire inzet kan plaatsvinden in geval van
(bijvoorbeeld) een grootschalige watersnood in Nederland (zowel wat betreft het
aantal beschikbare militairen als wat betreft de beschikbaarheid van
rampenbestrijdingsmateriaal?
Zie het antwoord op vraag 35.
39 Wat zijn de kenmerken (duur, voorwaarden en bevoegdheden) van de speciale
opleiding voor de SSR/DDR (Security Sector Reform /Demobilisation,
Disarmament and Reintegration)pool?
De opleiding zal zich richten op de voorbereiding van militairen op inzet als
adviseur of trainer voor de veiligheidssector in ontwikkelingslanden. Op dit
moment is de opleiding nog in ontwikkeling en is er nog geen curriculum
beschikbaar. De opleiding wordt in nauw overleg met het ministerie van
Buitenlandse Zaken ingericht. Gedacht moet worden aan lessen over de inhoud van
SSR en DDR, het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingbeleid, internationale
ontwikkelingen op het gebied van Security Sector Reform (SSR) en over de
17/49
organisatie en aansturing van de pool van deskundigen in Nederland. Ook zal een
deel van de lessen erop gericht zijn de voorbereidingstijd voor een inzet te
bekorten, door gebruik te maken van elementen uit de reguliere missiegerichte
opleiding. Ten slotte zullen wellicht ook taallessen worden gegeven, om leden van
de pool ook in anderstalige gebieden te kunnen inzetten.
40 Wat zijn de structurele afspraken over de ondersteuning door de krijgsmacht van
politie, brandweer en andere civiele organisaties? Welke militaire eenheden wenst
de regering in te zetten voor de pool van 3000 militairen die ter ondersteuning van
civiele autoriteiten ingezet kunnen worden?
De Kamerbrief "Defensie en nationale veiligheid" beschrijft een aantal taken die
Defensie structureel vervult door de inzet van, onder meer, de kustwacht, de
bijzondere bijstandseenheden en de militaire inlichtingendienst. In deze brief
kondigde de regering tevens een vervolgnota aan met aanvullende afspraken over
de ondersteuning van de civiele hulpverleningsdiensten met defensiecapaciteiten.
Hierbij gaat het om hoogwaardige capaciteiten die Defensie gegarandeerd ter
beschikking stelt voor de beveiliging van objecten, gebieden, havens en het
luchtruim. Overeenkomstig de toezegging in de brief "Defensie en nationale
veiligheid" worden de resultaten eind 2005 aan de Kamer aangeboden.
De structurele afspraken over de ondersteuning door de krijgsmacht van politie,
brandweer en andere civiele organisaties berusten enerzijds op wetgeving en
anderzijds op onlangs gemaakte afspraken. De van oudsher bekende regelingen op
het gebied van militaire bijstand en steunverlening zijn vastgelegd bij wet (onder
meer de Politiewet en de Wet Rampen en Zware Ongevallen). Inmiddels zijn
nieuwe afspraken vastgelegd in het raamconvenant CMBA tussen de ministers van
BZK, van Justitie en van Defensie. De CMBA zijn de Kamer dit voorjaar
aangeboden (zie ook de antwoorden op de vragen 35, 36 en 38). In het convenant
is de beschikbaarheid van maximaal 3.000 militairen geregeld. De samenstelling
varieert en is afhankelijk van de andere taken waarvoor eenheden zijn
geïdentificeerd, zoals de NRF en uitzendingen. Daarnaast zijn de duur en gewenste
continuïteit van invloed op de inzet, die hoe dan ook gefaseerd zal worden
uitgevoerd.
41 Hoeveel militairen zijn benodigd om eigen defensielocaties te beveiligen in het
geval van een verhoogde alertheidsstatus? Kan de regering bevestigen dat het om
ongeveer 1500 militairen gaat? In hoeverre is Defensie daartoe in staat, als
tegelijkertijd een maximum van 3000 militairen geleverd moet worden aan de
civiele autoriteiten?
Bij een verhoogde alertstate (hoogste dreigingsniveau) hebben de Operationele
commando´s (CZSK, CLAS en CLSK) 2.500 militairen extra nodig voor de
beveiliging van defensielocaties. De Operationele commando´s zijn in staat om,
behalve aan een eventuele eis voor extra beveiliging, te voldoen aan de
verplichtingen in het kader van de CMBA. Dat betreft 3.000 militairen met
voorgeschreven inzettermijnen. Hiervoor is echter wel een prioriteitstelling nodig.
De in te zetten militairen komen immers uit de reguliere organisatie. De
Operationele commando´s kunnen dus aan de inzet voor CMBA en extra
beveiliging voldoen, maar niet zonder gevolgen voor de bedrijfsvoering en de
gereedheid van de eenheden.
18/49
42 Welke lessen trekt de regering voor de derde hoofdtaak van Defensie uit de ramp
bij New Orleans, en de inzet van militairen en reservisten die daar nodig bleek?
Acht de regering de Nederlandse krijgsmacht in staat om in soortgelijke situaties in
Nederland adequaat invulling te geven aan deze derde hoofdtaak?
Vanwege de schaalverschillen en het verschil in de organisatiestructuur is een
vergelijking tussen de Verenigde Staten en Nederland op basis van de inzet van
eenheden en middelen moeilijk te maken. Het ministerie van Defensie in
Nederland heeft bijvoorbeeld geen territoriaal leger tot zijn beschikking dat
vergelijkbaar is met de Amerikaanse National Guard. Rampenbestrijding is ook in
Nederland de primaire verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkstaken. Defensie zal in voorkomend geval op verzoek van het
lokale en of landelijke bestuur alle beschikbare middelen inzetten om de gevolgen
van een ramp te bestrijden. De procedures voor militaire bijstand zijn toereikend.
De in het kader van de derde hoofdtaak van Defensie gemaakte afspraken tussen
het ministerie van Defensie en de andere betrokken ministeries (de elders
genoemde CMBA) gelden daarbij als een gegarandeerd minimum.
43 Wat wordt verstaan onder het in 2006 te bereiken resultaat 'een concept voor de
besluitvorming en aansturing van de nationale veiligheidsorganisaties onder
crisisomstandigheden' en hoe is dit dan tot die tijd geregeld?
44
48
Wat is precies het te bereiken resultaat 'een gezamenlijke kennisbasis op het
gebied van nationale crisisbeheersing' en hoe wordt vastgesteld (kwaliteit van de
kennisbasis? omvang kennisbasis?) of dit resultaat bereikt is?
Op welke wijze wil de regering specialistische capaciteiten voor de bescherming
van het luchtruim en de beveiliging van havens en aanvoerroutes organiseren? Wat
wordt bedoeld met 'specialistisch' en op welke termijn voorziet de regering
maatregelen?
Overeenkomstig de aankondiging in de brief "Defensie en nationale veiligheid"
worden alle genoemde onderwerpen thans uitgewerkt door interdepartementale
ambtelijke werkgroepen. De resultaten worden verwerkt in de vervolgnota
Defensie en nationale veiligheid, die is voorzien voor het einde van dit jaar. Hierop
kan niet worden vooruitgelopen. Voor de 'aansturing' is van belang dat de
benutting van defensiecapaciteiten altijd geschiedt onder gezag van de civiele
autoriteiten. Ook is de behoefte van de civiele autoriteiten aan gegarandeerde
toegang tot defensiecapaciteiten leidend, niet het aanbod van Defensie. Defensie
beschikt over veel kennis en deskundigheid over informatieverwerking en
bevelvoering onder crisisomstandigheden. Deze worden in de interdepartementale
werkgroepen actief benut door civiele autoriteiten, uiteraard met inachtneming van
hun gezag. Met de term 'specialistisch' in het kader van 'capaciteiten voor de
bescherming van het luchtruim en de beveiliging van havens en aanvoerroutes'
wordt gedoeld op hoogwaardige defensiecapaciteiten, die naar hun bijzondere aard
deel uitmaken van de krijgsmacht en niet beschikbaar zijn in civiele organisaties.
19/49
In het interdepartementale deelproject omtrent de kennisbasis brengen Defensie en
Binnenlandse Zaken hun inspanningen in kaart met het oogmerk bij te dragen aan
een optimale, doelmatige kennisbasis. Het te bereiken resultaat is een doelmatige
inzet van overheidsmiddelen (Defensie; BZK) voor het laten uitvoeren van
vraaggestuurde R&D op het gebied van nationale crisisbeheersing. Het doel
daarbij is de opbouw van een gezamenlijke externe kennisbasis ten behoeve van de
strategische beleidsontwikkeling en advisering van de overheid op dit gebied
(Defensie; BZK). De haalbaarheid van deze gezamenlijke kennisbasis is in 2005
onderzocht en in 2006 volgt de uitvoering in overeenstemming met het
kabinetsstandpunt over het rapport-Wijffels. De inhoudelijke omvang van de
kennisbasis wordt met alle bij het thema nationale crisisbeheersing vragende (o.a.
overheid; hulpdiensten) en aanbiedende partijen (onder meer universiteiten;
kennisinstituten) in dialoog bepaald. De kwaliteit ervan wordt continu bewaakt.
Een maat ervoor is het gebruik dat de overheid er uiteindelijk van maakt en de
tevredenheid erover. Daarnaast zal de wetenschappelijke kwaliteit worden bepaald
door het periodiek laten uitvoeren van onafhankelijke audits bij de kennisinstituten
waar de externe kennisbasis is belegd.
45 Worden bij de voorbereiding van de 'heldere regeling voor de Kustwacht
Nederland' ook de mogelijk te behalen voordelen door type-reductie en
samenwerking voor wat betreft onderhoud en type toestellen met bijvoorbeeld
Duitsland meegenomen?
In interdepartementaal overleg wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om
een rijksbrede civiele rederij te vormen. In dit onderzoek worden de schepen en
vliegtuigen van de Kustwacht Nederland betrokken. De verwachting is dat in een
gezamenlijk beheerde vloot besparingen zijn te realiseren op het gebied van
onderhoud, inkoop en werfbeurten, de standaardisatie van schepen en vliegtuigen
en de beperking van overhead. In eerste instantie richt dit onderzoek zich op de
harmonisatie van het vlootbeheer binnen de Nederlandse overheid. Daarnaast is er
sprake van groeiende aandacht voor Europese samenwerking binnen de taakvelden
van de kustwacht. Zo worden initiatieven ontplooid op het gebied van visserijinspecties.
Het is denkbaar dat die ontwikkelingen leiden tot verdergaande
samenwerking, uiteindelijk zelfs op het gebied van onderhoud of de aanschaf van
schepen.
46 Wat zouden de financiële consequenties voor Defensie zijn wanneer het zou
komen tot een betere, heldere regeling voor de Kustwacht Nederland met
mogelijkheden voor verdergaande samenwerking?
Naar aanleiding van het kabinetsbesluit wordt op dit moment in
interdepartementaal verband gewerkt aan de vormgeving van de Kustwacht
Nederland nieuwe stijl. De financiële consequenties voor Defensie beperken zich
in de huidige situatie tot de verantwoordelijkheid voor de instandhouding en de
bemanning van het Kustwachtcentrum in Den Helder en de inzet van
defensieschepen en -helikopters ten behoeve van de Kustwacht. Een betere, heldere
regeling van de Kustwacht is met name gericht op een efficiëntere inzet van
middelen. Naar verwachting zijn de financiële consequenties voor Defensie gering.
20/49
47 Kan de regering precies aangeven wat de uitbreiding van de samenwerking tussen
de inlichtingendiensten, vooral op het inlichtingentaak buitenland, inhoudt?
De MIVD werkt op vele terreinen samen met de AIVD. Op 8 juli 2005 is een
convenant getekend tussen beide diensten. Het convenant heeft de aanzet gegeven
tot een meer structurele intensivering van de samenwerking. Ook op het gebied van
de buitenlandtaak van de diensten, en meer specifiek op de onderzoeksterreinen
contraterrorisme en contraproliferatie, waar beide diensten hun eigen
onderscheiden verantwoordelijkheden hebben, is sprake van verdergaande
samenwerking en zijn reeds gezamenlijke rapportages opgesteld. De onderwerpen
van onderzoek zijn vastgelegd in het zogeheten 'Besluit tot Aanwijzing van de
minister-president' dat jaarlijks wordt geactualiseerd. Op grond van het gesloten
convenant AIVD-MIVD worden nu ook gezamenlijke onderzoeken door AIVD en
MIVD geïnitieerd op het gebied van inlichtingen.
48 Op welke wijze wil de regering specialistische capaciteiten voor de bescherming
van het luchtruim en de beveiliging van havens en aanvoerroutes organiseren? Wat
wordt bedoeld met 'specialistisch' en op welke termijn voorziet de regering
maatregelen?
Zie het antwoord op vraag 43.
49 Kan de regering een grafiek leveren, vergelijkbaar met de figuur op pagina 16, voor
elk van de krijgsmachtdelen afzonderlijk, waaruit de ontwikkeling van de
investeringsquote blijkt?
Met ingang van september 2005 zijn de krijgsmachtdelen opgeheven. De indeling
van de begroting 2006 is op de nieuwe organisatiestructuur afgestemd zodat naast de
operationele commando's de Defensie Materieelorganisatie en het Commando
Dienstencentra als aparte beleidsartikelen zijn opgenomen. De investeringsuitgaven
worden geraamd en verantwoord op het beleidsartikel Defensie Materieelorganisatie.
Hier wordt tevens inzichtelijk gemaakt welk deel van de investeringsuitgaven
bestemd is voor materieel voor de afzonderlijke operationele commando's. In de
grafiek in de bijlage treft u voor de zee-, land- en luchtstrijdkrachten de
investeringsraming als percentage van het totale budget van de Defensie
Materieelorganisatie.
50 Is de voorziene investeringsquote voor 2007 ten opzichte van de prognose in de
begroting 2005 gedaald?
Ten opzichte van de begroting 2005 is een meerjarige actualisering van de
investeringsraming opgesteld. Hierbij zijn alle investeringsplannen op projectniveau
bezien en aangepast naar de laatste inzichten. Hierbij zijn tevens de meerjarige
effecten van de hogere investeringsrealisatie in 2004 meegenomen. Deze actualisatie
leidt inderdaad tot een iets lager investeringspercentage in 2007 (-0,4%).
21/49
51 Hoe is het verschil tussen de 7400 in 2006 aan te nemen Beroeps Bepaalde Tijd
(BBT-ers) op pagina 18 en de 5000 te werven BBT-ers voor de landstrijdkrachten op
pagina 16, verdeeld over de andere krijgsmachtdelen?
In de kamerbrief "Nadere informatie Defensie migratieplan" van 11 februari 2005
wordt gemeld dat er een grote inspanning moet worden geleverd om in 2007 de
volledige vulling te verwezenlijken. Het is de bedoeling in het jaar 2006 7.400
militairen te werven. Het grootste deel hiervan wordt door het Commando
landstrijdkrachten geworven (5.000). Het Commando zeestrijdkrachten neemt 1.000
militairen voor zijn rekening, het Commando luchtstrijdkrachten 900 en het
Commando Koninklijke marechaussee 500.
52 Wat zijn de personele gevolgen van het halveren van het aantal brigadestaven en de
herinrichting van de staven?
De herstructurering en herinrichting van de brigades van het commando Koninklijke
marechaussee leidt vooral bij de territoriale districten tot een vermindering van het
aantal brigades en een schaalvergroting voor de nieuwe brigades. De personele
gevolgen van deze herstructurering zijn in kwantitatieve zin gering. Van
overtolligheid van personeel zal naar verwachting bij de marechaussee geen sprake
zijn. Wel zal een deel van het personeel een andere standplaats krijgen.
53 Wat zegt de gebleken noodzaak om technisch personeel voor de Nederlandse
krijgsmacht uit het buitenland te halen over de kansen van het vullen van de
krijgsmacht met Nederlands personeel op de langere termijn, ook bijvoorbeeld.
wanneer de economie weer aantrekt en men gemakkelijker een baan kan vinden in
de private sector? Welke maatregelen zouden moeten worden genomen om de
krijgsmacht op termijn aantrekkelijk te laten blijven voor Nederlandse jongeren?
Wat zouden de meerkosten daarvan zijn?
Zie het antwoord op vraag 15.
54 Deelt de regering de zorgen over een 'leegloop' bij Defensie en over 'een zich uit de
markt prijzen' van Defensie op het vlak van arbeidsvoorwaarden (vgl. onder meer
Trouw, 21 september 2005)? Welke maatregelen zouden moeten worden genomen
om een dergelijke 'leegloop' te voorkomen en wat zouden de meerkosten daarvan
zijn?
De regering deelt die zorgen niet. Het huidige pakket van arbeidsvoorwaarden is
relatief goed en Defensie staat als werkgever goed aangeschreven op de
arbeidsmarkt.
55 Welke modaliteiten zijn denkbaar bij het ondersteunen van militairen wanneer zij
rond hun 35e jaar de krijgsmacht moeten verlaten? Hoeveel geld zal de regering bij
de thans voorliggende plannen uittrekken (op jaarbasis) voor een dergelijke 'buffer'?
Hoe verhouden de regeringsvoornemens in dit opzicht zich tot hetgeen in de
22/49
Verenigde Staten aan vertrekkende militairen wordt geboden om hun overgang naar
de burgermaatschappij zo gunstig mogelijk te laten verlopen? Welke kostenplaatjes
zijn verbonden aan de diverse modaliteiten die in dat verband (ook op basis van
internationale vergelijkingen) denkbaar zijn?
Het uitgangspunt van Defensie is militairen die de dienst door gedwongen
tussentijds ontslag verlaten van werk naar werk te begeleiden. Het loopbaanbeleid is
gericht op het structureel versterken van de kansen van militairen op de reguliere
arbeidsmarkt. Het grootste deel van de militairen verlaat Defensie immers na
verloop van tijd.
De uitwerking van het beleid om militairen bij uitstroom naar ander werk te
begeleiden, zal een samenhangend pakket aan maatregelen betreffen. Er zijn drie
pijlers voor dit beleid te onderscheiden, die met elkaar samenhangen: het vergroten
van de kansen van de oud-militairen op de arbeidsmarkt ( " employability"-beleid) ,
een professionele arbeidsmarktbegeleiding en een passend sociaal vangnet, zo veel
mogelijk afgestemd op de situatie van de desbetreffende militair.
De instrumenten die de militair moeten ondersteunen bij een tussentijds ontslag
behoeven nog nadere uitwerking. Ze dienen in onderlinge samenhang te worden
afgewogen. Ook moeten ze worden besproken met de centrales van
overheidspersoneel. De keuze voor bepaalde instrumenten en bijgevolg ook de
hoogte van de daarmee samenhangende kosten zijn daarvan afhankelijk.
56 Welke ruimte is er nog op de begroting voor salarisverhogingen voor het
Defensiepersoneel?
57 Hoeveel ruimte is er op de begroting voor het verhogen van de buitenlandtoelage?
Wat is thans het minimuminkomen op maandbasis van Nederlandse militairen die in
landen als Bosnië-Herzegovina of Afghanistan dienen?
De salarisontwikkeling van het defensiepersoneel en de buitenlandtoelage zijn
onderwerp van het arbeidsvoorwaardenoverleg met de centrales van
overheidspersoneel. De ruimte voor een eventuele verhoging daarvan wordt bezien
binnen het totaal van de daar aan de orde zijnde maatregelen.
In 2005 zijn met de centrales van overheidspersoneel afspraken gemaakt over het
verhogen van de toelage voor uitzendingen. Hiervoor is binnen de begroting ruimte
gevonden. Het bruto minimuminkomen, op maandbasis voor een uitgezonden
militair van achttien jaar, bedraagt thans ongeveer ¤ 3.100 inclusief toelagen.
58 Wat zouden de meerkosten zijn van het niet verhogen van het functioneel
leeftijdsontslag (FLO) naar 60-62 jaar maar naar 58-60 jaar?
23/49
Zie het antwoord op vraag 12.
59 Waarom wordt nog gesproken over de werving van 7400 BBT-ers, terwijl het
onderscheid tussen BBT en Beroeps Onbepaalde Tijd (BOT) met ingang van 2007
toch vervalt?
Pas met de invoering van het nieuwe flexibel personeelssysteem in 2007 vervalt het
onderscheid tussen BT en OT. Gedurende 2006 zal de aanstelling daarom nog
gebeuren volgens de huidige systematiek.
60 Hoeveel vrouwen werk(t)en er binnen Defensie als militair personeel in de jaren
2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel vrouwen werk(t)en er als militair
personeel binnen de diverse rangen in elk krijgsmachtonderdeel van Defensie in de
jaren 2000, 2001, 2002 2003 2004 en 2005?
61 Hoeveel vrouwen werk(t)en er binnen Defensie als burgerpersoneel in de jaren 2000,
2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel vrouwen werk(t)en er als burgerpersoneel
binnen de diverse BBRA-schalen in elk krijgsmachtonderdeel van Defensie in de
jaren 2000, 2001, 2002 2003 2004 en 2005?
62
63
Hoeveel mannen werk(t)en er binnen Defensie als militair personeel in de jaren
2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel mannen werk(t)en er als militair
personeel binnen de diverse rangen in elk krijgsmachtonderdeel van Defensie in de
jaren 2000, 2001, 2002 2003 2004 en 2005?
Hoeveel mannen werk(t)en er binnen Defensie als burgerpersoneel in de jaren 2000,
2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel mannen werk(t)en er als burgerpersoneel
binnen de diverse BBRA-schalen in elk krijgsmachtonderdeel van Defensie in de
jaren 2000, 2001, 2002 2003 2004 en 2005?
Zie gevoegde tabel.
64 Hoeveel personeelsleden werkten op 1 januari 2005 in deeltijd? Hoeveel vrouwen en
hoeveel mannen zijn dit?
65 Welke functies werden in deeltijd vervuld op 1 januari 2005?
Het aantal personeelsleden dat per 1 januari 2005 in deeltijd werkt:
Burgerpersoneel: 1821 vrouwen, 545 mannen
Militairen : 399 vrouwen, 158 mannen
In de defensieorganisatie is een zeer groot aantal verschillende functies te
onderscheiden. Een uitputtend overzicht van alle functies die in deeltijd worden
vervuld is zeer veelomvattend. Over het algemeen worden verzoeken van
burgerpersoneel om in deeltijd te kunnen werken, gehonoreerd. Omdat de militair te
24/49
allen tijde beschikbaar en inzetbaar moet zijn, kan een verzoek om in deeltijd te
werken worden afgewezen of tijdelijk worden opgeschort. Van een zwaarwegend
dienstbelang is sprake indien de vermindering van de arbeidsduur leidt tot ernstige
problemen voor de bedrijfsvoering of bij varen, vliegen, oefenen, alsmede de
daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht en de voorbereidingen daarop. Voor
vrouwelijke militairen met een aanstelling van onbepaalde tijd geldt dat een verzoek
om deeltijdverlof zo snel mogelijk, maar uiterlijk bij de toewijzing van de volgende
functie moet worden gehonoreerd.
66 In welke functies is het aandeel vrouwen relatief groot? In welke functies is het
tekort aan vrouwen relatief groot, terwijl daar wel vrouwen gewenst zijn?
Defensie streeft in alle geledingen en in alle functiegebieden naar een evenwichtige
verdeling tussen mannen en vrouwen in haar personeelsbestand. Er zijn
functiegebieden waar relatief veel vrouwen werkzaam zijn, zoals bij de
geneeskundige dienst en in administratieve en logistieke functies. In
gevechtsfuncties en in technische functies werken naar verhouding minder vrouwen.
Vooral in de gevechtsfuncties is een groter aandeel vrouwen gewenst. Meer nog dan
het onevenwichtige aandeel van vrouwen in specifieke functies is het relatief zeer
lage aantal vrouwen in de hogere onderofficiersrangen (sergeant-majoor en
adjudant) en de hogere officiersrangen (vanaf luitenant-kolonel) een tekortkoming
die het genderbeleid nog niet heeft kunnen wegnemen. Het is ook van belang meer
vrouwen in deze rangen aan te stellen omdat zij kunnen gaan functioneren als
rolmodel voor andere vrouwen. Overigens is onlangs de eerste vrouwelijke generaal
aangesteld.
67 Hoeveel vrouwen maakten op 1 januari 2005 gebruik van kinderopvang in elk
krijgsmachtonderdeel? En hoeveel vrouwen maakten op die datum gebruik van
voorschoolse- dan wel naschoolse opvang?
68 Hoeveel mannen maakten op 1 januari 2005 gebruik van kinderopvang in elk
krijgsmachtonderdeel? En hoeveel mannen maakten op die datum gebruik van
voorschoolse- dan wel naschoolse opvang?
69 Wat is het bedrag dat mensen die gebruik maken van kinderopvang van hun
werkgever ontvangen als tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang? Hoe
groot is het bedrag dat mannen in totaal ontvangen naar krijgsmachtonderdeel? Hoe
groot is het bedrag dat vrouwen in totaal ontvangen naar krijgsmachtonderdeel?
In januari 2005 maakten 1.589 personeelsleden gebruik van kinderopvang. De
verdeling naar defensieonderdeel luidt als volgt:
Bestuursstaf: 26
Commando zeestrijdkrachten: 255
Commando landstrijdkrachten: 441
Commando luchtstrijdkrachten: 526
Commando Koninklijke marechaussee: 299
25/49
68
Commando dienstencentra: 42
De personeelsbestanden bieden niet de mogelijkheid om in de beschikbare gegevens
een onderscheid te maken tussen vrouwelijke en mannelijke personeelsleden.
Defensie houdt momenteel geen defensiebrede registratie bij van het gebruik van
voorschoolse dan wel naschoolse opvang.
In januari werd 181.888 euro uitbetaald aan personeelsleden die gebruik maakten
van kinderopvang. Uitgesplitst naar defensieonderdeel luiden de bedragen:
Bestuursstaf: ¤ 4.276
Commando zeestrijdkrachten: ¤ 33.066
Commando landstrijdkrachten: ¤ 44.778
Commando luchtstrijdkrachten: ¤ 64.500
Commando Koninklijke marechaussee: ¤ 29.929
Commando dienstencentra: ¤ 5.340
Als de bedragen worden geëxtrapoleerd zal aan het einde van dit jaar in totaal bijna
2,7 miljoen euro zijn uitbetaald aan werkgeversbijdragen ten behoeve van
kinderopvang.
Hoeveel mannen maakten op 1 januari 2005 gebruik van kinderopvang in elk
krijgsmachtonderdeel? En hoeveel mannen maakten op die datum gebruik van
voorschoolse- dan wel naschoolse opvang?
Zie het antwoord op vraag 67.
69
70
Wat is het bedrag dat mensen die gebruik maken van kinderopvang van hun
werkgever ontvangen als tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang? Hoe
groot is het bedrag dat mannen in totaal ontvangen naar krijgsmachtonderdeel? Hoe
groot is het bedrag dat vrouwen in totaal ontvangen naar krijgsmachtonderdeel?
Zie het antwoord op vraag 67.
Hoe monitort Defensie de instroom, de doorstroom en de uitstroom van
werknemers? Hoe wordt onderscheid gemaakt naar het aantal mannen en het aantal
vrouwen? En hoe wordt onderscheid gemaakt naar rang of naar schaal? Voor welke
jaren zijn deze gegevens bekend?
Iedere maand maakt Defensie in overleg tussen de bestuursstaf en de
defensieonderdelen de stand van zaken op, waarin de ontwikkeling van de personele
sterkte en van de instroom zijn afgezet tegen de aan het begin van het jaar gemaakte
26/49
planning. De defensieonderdelen houden zelf in detail de in-, door- en uitstroom in
hun onderdeel bij.
Jaarlijks wordt over de personeelsvoorziening gerapporteerd in de integrale monitor
personeelsvoorziening Defensie (IMPD) die, gelijktijdig met het Jaarverslag
Defensie, in mei aan de Kamer wordt aangeboden. De IMPD verschijnt sinds 2001.
Met behulp van de huidige personeelsinformatiesystemen kunnen desgewenst nadere
uitsplitsingen worden gemaakt, zoals naar geslacht of rang en schaal.
71 Voor een zorgvuldige selectie van het personeel zullen meer instrumenten worden
benut. Welke instrumenten gaat de regering benutten om de uitstroom en doorstroom
te beschrijven? Welke informatie met betrekking tot het personeelsbeleid wil de
regering verzamelen? Met welk doel?
Voor het bepalen van de mogelijkheid of een militair na zijn 35e zijn loopbaan bij de
krijgsmacht kan voortzetten is informatie nodig over het huidige functioneren van de
desbetreffende militair en een prognose van diens toekomstige functioneren.
Daarvoor zal gebruik worden gemaakt van instrumenten met behulp waarvan een
betrouwbaar en valide beeld is opgebouwd. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan
beoordelingen, assessments en opleidingsresultaten.
Als voor een militair de doorstroom niet mogelijk blijkt te zijn, zal hem of haar de
gelegenheid worden geboden zich via opleidingen te kwalificeren voor een loopbaan
buiten de defensieorganisatie.
72
89
90
De noodzaak bestaat om aanzienlijke aantallen jong personeel te werven. Wat
verstaat de regering onder 'grote inspanning'? Welke concrete acties staan op stapel
om in 2006 7400 BBT'ers aan te nemen?
Heeft de taakgroep Personeelsvoorziening reeds verbeteringen voorgesteld? Zo ja,
welke en welke meerkosten zouden daaraan zijn verbonden (per voorgestelde
maatregel)?
Hoe wil Defensie haar streven 7400 BBT'ers te werven waarmaken?
De aanzienlijke verhoging van de wervingsaantallen vanaf 2005 heeft als gevolg dat
extra maatregelen moesten worden genomen om deze aantallen te halen. Daarvoor
heeft ook de taakgroep Personeelsvoorziening voorstellen gedaan. Voorbeelden zijn
de intensivering van de wervingscampagnes, het vaker aanwezig zijn bij
evenementen, het frequenter afleggen van schoolbezoeken, etc.
Defensie spant zich in om wervingsinformatie voor iedereen beschikbaar te stellen
via het internet. Daarnaast streeft Defensie naar persoonlijk contact met iedere
sollicitant. VMBO-ers zijn een belangrijke doelgroep voor de werving van BBT
militairen. Deze groep oriënteert zich vooral lokaal en regionaal op de arbeidsmarkt.
Om 7.400 BBT-ers aan te nemen zal Defensie derhalve aanwezig moeten zijn op de
regionale en lokale arbeidsmarkten. Sinds april 2005 wordt tevens samengewerkt
met de Taskforce Jeugdwerkloosheid van SZW en met de CWI´s. De resultaten
27/49
vertonen een stijgende lijn.
Alle maatregelen die in 2005 zijn getroffen om 7.000 militairen te werven, worden
in 2006 geprolongeerd. Voorts is ook de taakgroep Personeelsvoorziening nagenoeg
gereed met een concreet activiteitenplan, waarover nader besloten zal moeten
worden. De verwachting is dat het uiteindelijke doel van 100% vulling met dit
pakket aan maatregelen en activiteiten kan worden verwezenlijkt. De verwachtingen
voor de wervingsresultaten bij de VMBO-doelgroep zijn positief voor 2006. Zoals
ook gemeld in de Integrale monitor personeelsvoorziening Defensie (IMPD) is er
voor het werven van kandidaten voor de gevechtsfuncties in kwantitatieve zin
voldoende aanbod.
73 De verhouding tussen BOT'ers en BBT'ers zal zich in 2006 ontwikkelen van 52:48
naar 47:53. Hoe zijn deze verhoudingscijfers tot stand gekomen? Hoe wil de
regering de nieuwe cijfers bereiken?
Het werken met verhoudingscijfers voor de aantallen personeelsleden met een
aanstelling voor bepaalde tijd (BBT) en die met een aanstelling voor onbepaalde tijd
(BOT) had het oogmerk een voor de taakuitvoering betere samenstelling van het
personeelsbestand te verkrijgen. De oorsprong hiervan ligt in de Defensienota 2000.
Daarin werd een nieuwe personeelsstructuur beschreven die uitgaat van flexibiliteit,
professionaliteit en verjonging. In deze beoogde structuur moet de verhouding tussen
BBT-ers en BOT-ers veranderen ten gunste van de BBT-ers. Jaarlijks wordt in de
begroting de beoogde sterkte vastgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met het
streven naar een groter aandeel BBT-ers en de haalbaarheid hiervan. De afgelopen
jaren is gepoogd de verhouding door de nieuwe instroom van militairen te
veranderen door alleen nog personeelsleden als BBT-er aan te nemen. In 2006 zal dit
beleid worden voortgezet. De organisatie zal in 2007 volledig zijn gevuld. De
vacatures zijn er vooral in de lagere rangen. De verhoogde instroom van BBT-ers die
nodig is voor het vullen van deze vacatures, zal de verhouding tussen het aantal
militairen met een BBT- en met een BOT-aanstelling ten gunste van de eerste groep
veranderen.
74 Het onderwerp 'gender' zal worden opgenomen in de defensieopleidingen- en
trainingen. Op welke manier wil de regering 'gender' hierin opnemen? Welke
andere maatregelen treft de regering om de doelstellingen uit het Actieplan Gender
te behalen? Wat is er concreet bereikt sinds de presentatie van de plannen door de
staatssecretaris in november 2004?
Zie het antwoord op vraag 16.
75 Maakt het onderwerp 'gender' deel uit van het integrale beleid? Zo ja, hoe? Zo nee,
waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 16.
28/49
76 In de Personeelsbrief 2004 (29 800 X, nr. 5) worden de streefpercentages vrouwen in
de krijgsmacht in 2010 genoemd, verdeeld naar rang en schaal. Welke planning
houdt de regering aan om de streefcijfers te halen? Welke concrete acties worden
ondernomen tot aan 2010 om de planning te monitoren? Hoe gaat de regering de
planning (tussentijds) bijsturen indien de streefcijfers achterblijven bij de
geformuleerde doelen?
In overleg met de verschillende defensieonderdelen worden planreeksen ontwikkeld
die moeten leiden tot realisatie van de streefcijfers. De realisatie wordt periodiek
gemonitord met behulp van gegevens uit Peoplesoft en uit het salarissysteem. Ook
wordt onder leiding van de staatssecretaris twee maal per jaar over de voortgang
gesproken met de genderambassadeurs van de defensieonderdelen. Bij tegenvallende
cijfers zijn de mogelijkheden tot (bij)sturing afhankelijk van de oorzaken. Oorzaken
binnen de invloedssfeer van Defensie worden geanalyseerd en doelgericht
aangepakt.
77 Welke middelen trekt de regering uit om de doelstelling met betrekking tot het
aandeel vrouwen binnen de krijgsmacht te behalen?
78 Welke middelen trekt de regering uit om tegemoet te komen aan de wensen van
potentiële vrouwelijke medewerkers, met name met betrekking tot parttime
dienstverband?
Het project Genderforce wordt voor de helft gefinancierd door Defensie en voor de
helft door een subsidie van het Europese Sociaal Fonds. Genderforce is een driejarig
project dat loopt tot 2008. De uitgaven voor alle verschillende activiteiten die onder
dit project vallen, belopen naar schatting 2 miljoen euro. Met Genderforce investeert
Defensie in mensen en middelen. In de bestuursstaf is een tijdelijke uitbreiding van
de capaciteit gerealiseerd om Genderforce te kunnen uitvoeren. Ieder
defensieonderdeel stelt daarvoor capaciteit beschikbaar. Ook zijn er
genderambassadeurs benoemd, die zich intensief inzetten om de
genderdoelstellingen te halen. Zie over het genderbeleid ook het antwoord op vraag
16.
Er worden geen middelen specifiek gereserveerd voor het faciliteren van parttime
dienstverbanden van vrouwelijke medewerkers.
79 Welke concrete maatregelen treft de regering om vrouwen de gelegenheid te bieden
om binnen schooltijden te werken?
80 Welke concrete maatregelen treft de regering om mannen de gelegenheid te bieden
om binnen schooltijden te werken?
Er zijn geen bijzondere, specifiek op mannen of vrouwen gerichte maatregelen
genomen.
29/49
81 Hoeveel vrouwen zijn er binnen Defensie heringetreden bij het militair personeel in
de jaren 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel vrouwen zijn er
heringetreden bij het militair personeel binnen de diverse rangen van Defensie in de
jaren 2000, 2001, 2002 2003 2004 en 2005?
82 Hoeveel vrouwen zijn er binnen Defensie heringetreden bij het burgerpersoneel in de
jaren 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel vrouwen zijn er heringetreden
bij het burgerpersoneel binnen de diverse BBRA-schalen van Defensie in de jaren
2000, 2001, 2002 2003 2004 en 2005?
83 Hoeveel mannen zijn er binnen Defensie heringetreden bij het militair personeel in
de jaren 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel mannen zijn er
heringetreden bij het militair personeel binnen de diverse rangen van Defensie in de
jaren 2000, 2001, 2002 2003 2004 en 2005?
84 Hoeveel mannen zijn er binnen Defensie heringetreden bij het burgerpersoneel in de
jaren 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005? Hoeveel mannen zijn heringetreden bij
het burgerpersoneel binnen de diverse BBRA-schalen van Defensie in de jaren 2000,
2001, 2002 2003 2004 en 2005?
Defensie houdt in de personeelssystemen niet bij of personeelsleden al dan niet
herintreder zijn. De herintredende personeelsleden worden geregistreerd als nieuw
personeel. Het is om deze reden niet mogelijk een sluitend overzicht te geven van
personeelsleden die in de afgelopen jaren in de diverse categorieën zijn
heringetreden.
85 Wat is de reden van de afschaffing van het meldpunt ongewenst gedrag bij de
Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK)?
De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht heeft in zijn jaarverslag 2004 aanbevolen
de activiteiten bij het Meldpunt ongewenst gedrag Defensie te staken. Naar zijn
oordeel kunnen meldingen van ongewenst gedrag via de normale bedrijfsvoering
van zijn staf in behandeling worden genomen. Deze aanbeveling is overgenomen.
Defensie beschikt inmiddels over een groot netwerk van vertrouwenspersonen en
heeft de integriteitfuncties heringericht. Tevens zijn de voorzieningen voor
klachtenbehandeling verder verbeterd. Deze maatregelen hebben een afzonderlijk
meldpunt overbodig gemaakt.
86 Wat is het plan van aanpak ten aanzien van de zorgplicht van de veteranen (motie
Eijsink c.s., 30 139, nr. 4).
87 Wat is de stand van zaken ten aanzien van de integrale regeling voor maatwerk voor
uitgezonden veteranen, waarbij zij in ieder geval via één loket en één
keuringsinstantie worden behandeld en beoordeeld? (motie Eijsink en Veenendaal,
30 139, nr. 5)?
88 Wat is de stand van zaken omtrent het sluiten van een convenant met de militaire
bonden en de veteranenorganisaties over het vaststellen van een norm die de
kwaliteit van hulpverlening aan veteranen vaststelt? Wanneer gaat het onafhankelijk
onderzoek plaatsvinden naar de kwaliteit van de nazorg aan veteranen sinds 1990
(motie Eijsink en Veenendaal, 30 139, nr. 6)?
30/49
147 Wordt reeds uitvoering gegeven aan de motie Aasted Madsen (30 139, nr.3) over
PTSS en lichamelijk onverklaarbare klachten als beroepsziekte en over volledige
risicoaansprakelijkheid? Wat zijn de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van
de motie?
U wordt vóór het begrotingsoverleg in een afzonderlijke brief geïnformeerd over de
stand van zaken van de moties en van toezeggingen uit het algemeen overleg over
veteranenaangelegenheden van 20 juni jongstleden.
89 Heeft de taakgroep Personeelsvoorziening reeds verbeteringen voorgesteld? Zo ja,
welke en welke meerkosten zouden daaraan zijn verbonden (per voorgestelde
maatregel)?
Zie het antwoord op vraag 72.
90 Hoe wil Defensie haar streven 7400 BBT'ers te werven waarmaken?
Zie het antwoord op vraag 72.
91 Heeft de wijziging van status van de Uitkeringswet Gewezen Militairen per 1 januari
2006 gevolgen voor het percentage werkgeversaandeel ZVW, dat voor rekening van
de verzekerde zonder werkgever komt?
Zowel de status van de Uitkeringswet Gewezen Militairen zelf als het
werkgeversaandeel ZVW, dat voor rekening van de verzekerde zonder werkgever
komt, maakt onderdeel uit van het op 11 oktober gestarte
arbeidsvoorwaardenoverleg met de Centrales van Overheidspersoneel.
92 Kan worden aangegeven op welke wijze de bij de voorjaarsnota 2004 afgesproken ¤
100 miljoen in 2006 aan de defensiebegroting wordt of is toegevoegd (zie begroting
2005, pagina8)?
De toevoeging van ¤ 100 miljoen, zoals afgesproken bij de Voorjaarsnota 2004, was
al verwerkt in de begroting 2005. In de begroting 2006 zijn geen nieuwe
taakstellingen of verschuivingen van het budget op de investeringen aangebracht.
93 Wat is het percentage van de hoogte van de Defensiebegroting voor 2006 ten
opzichte van het geschatte BBP voor 2006? Wat is het laatst bekende Navogemiddelde
wat betreft de verhouding tussen de hoogte van de Defensiebegrotingen
enerzijds en de omvang van het betreffende BNP/BBP anderzijds (ongeacht de
grootte van het land)?
In de Miljoenennota 2006 wordt het BBP voor Nederland in 2006 geraamd op ¤ 504
31/49
miljard. De defensiebegroting bedraagt 1,54% van het geraamde BBP. Het geraamde
BNP over 2006 bedraagt ¤ 514 miljard (bron : Macro Economische Verkenningen).
De defensie-uitgaven als percentage van het BNP bedragen 1,51%. De Navo streeft
naar een verhouding van 2% ( defensieuitgaven als percentage van het BNP). Het
laatst bekende ongewogen Navo-gemiddelde stamt uit 2003 en bedraagt 2,1%.
Hierin zijn de in 2004 toegetreden lidstaten niet meegeteld. Overigens bedroeg het
door Navo berekende percentage voor Nederland in 2003 1,6%.
94 Hoe wordt de additionele toevoeging van ¤ 0,6 miljoen voor terrorismebestrijding
besteed?
De toevoeging van ¤ 0,6 miljoen is gebruikt voor de uitbreiding van de MIVD met 6
VTE'n. De Raad voor Nationale Veiligheid (RNV) heeft in het kader van de
verdeling van de ´enveloppe-analyse´ van de Van Gogh-gelden op 30 mei met deze
uitbreiding 2005 ingestemd.
95 Op welke wijze kan binnen Defensie een bijdrage worden geleverd aan de
taakstelling 'electronische overheid' of is de mate waarin een organisatie zich
daarvoor leent niet van belang bij deze taakstelling?
Het actieprogramma ´electronische overheid´ is een onderdeel van het programma
Andere Overheid. Dit is in eerste instantie gericht op de contacten van de overheid
met de burgers en het bedrijfsleven. Het biedt tevens een stimulans voor de
verbetering van de rijksbrede bedrijfsvoering en de ondersteuning daarvan. Het is
vanzelfsprekend dat Defensie hierin investeert en tevens haar aanwezige kennis en
deskundigheid hiervoor beschikbaar stelt. In de begroting van Defensie zijn
bedragen opgenomen voor onderdelen van het programma electronische Overheid.
Het betreft de kosten van RYX/RijksWeb, Electronische Nederlandse
IdentiteitsKaart (E-Nik), Gemeenschappelijke Beheer Organisatie (GBO) en Werken
bij het Rijk.
96 Waar in de HGIS-nota is het in de defensiebegroting genoemde bedrag van ¤ 18,5
miljoen structureel extra voor crisisbeheersingsoperaties terug te vinden?
Ten opzichte van de ontwerpbegroting 2005 is het beschikbare budget voor
additionele uitgaven crisisbeheersingsoperaties en VN-contributies verhoogd van in
totaal ¤ 195,0 miljoen tot ¤ 213,5 miljoen. De structurele verhoging hield
gedeeltelijk verband met de voorziene hogere uitgaven voor de VN-contributies.
¤ 10 mln. wordt gebruikt voor onder meer de inzet van een mariniersbataljon in
Afghanistan en de verlenging van de verblijfsduur van het detachement in de
Afgaanse provincie Baghlan (Provincial Reconstruction Team). Zie hiervoor ook de
HGIS-nota. De overige ¤ 8.5 miljoen houdt vooral verband met de gestegen
dagtoelages bij uitzending en extra bijdragen aan het ABP en worden gedekt uit de
HGIS-voorziening voor loon- en prijsbijstelling.
32/49
97 Komt de stijging van de VN-contributies waarmee rekening moet worden gehouden,
bovenop het bedrag van ¤ 18,5 miljoen voor crisisbeheersingsoperaties?
Neen, de verwachte stijging van de VN-contributies is inbegrepen in de ¤ 18,5
miljoen.
98 Kan de stijging van de kosten van het uitvoeren van crisisbeheersingsoperaties op
jaarbasis worden weergeven mèt de bedragen die daarvoor vanuit de begroting van
het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn verstrekt?
Het HGIS-budget voor de additionele uitgaven voor crisisbeheersingsoperaties is
structureel verhoogd. Dit budget is voldoende om de uitgaven van de thans lopende
crisisbeheersingsoperaties en de verwachte aanslagen voor VN-contributies te
financieren. Deze middelen zijn afkomstig uit de HGIS en brengen geen verlaging
van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken met zich mee.
99 Is het bedrag van ¤ 18,5 miljoen dat structureel vanaf 2006 voor Defensie
beschikbaar komt voor het uitvoeren van crisisbeheersingsoperaties afkomstig uit de
algemene middelen? Hoe moet één en ander in relatie worden gebracht met het
gegeven dat op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken de post
'regionale stabiliteit en crisisbeheersing' een zeer sterke, aanhoudende daling
vertoont voor de periode 2005-2010?
Neen, de verhoging wordt gefinancierd vanuit HGIS-middelen; zie tevens het
antwoord op vraag 96. De daling van het budget in het subartikel 2.5 ´regionale
stabiliteit en crisisbeheersing´ in de ontwerpbegroting 2006 van het ministerie van
Buitenlandse Zaken wordt veroorzaakt door aflopende wederopbouwbudgetten voor
Soedan en landen die door de tsunami zijn getroffen.
100 Waarom is vanaf 2006 een daling voorzien van de VN-contributies, terwijl als een
van de redenen voor de verhoging van het HGIS-budget met ¤ 18,5 miljoen
aangegeven wordt dat de VN-contributies gestegen zijn?
De hoogte van de uitgaven voor VN-contributies kent een grillig verloop. Thans is
gekozen voor de uitgaven voor 2005 als ijkpunt. De uitgaven van VN-operaties
vertonen echter een stijgende lijn. De thans aangegeven verhoging van het budget
(van ¤ 49,5 miljoen tot ¤ 60 miljoen) wordt voldoende geacht om de Nederlandse
uitgaven te dekken.
101 Waarom wordt het HGIS-budget verhoogd met ¤ 18,5 miljoen voor de uitvoering
van crisisbeheersingsoperaties, terwijl de begrote uitgaven voor de uitvoering van
crisisbeheersingsoperaties juist dalen van ¤ 222,8 miljoen naar ¤ 213,5 miljoen?
Het budgetniveau van de ontwerpbegroting 2005 bedroeg ¤ 195,0 miljoen. Gelet op
de ontwikkeling van de additionele uitgaven voor crisisbeheersingsoperaties en VNcontributies
is een structurele verhoging van het budget tot totaal ¤ 213,5 miljoen
33/49
gewenst. Het budget voor 2005 is incidenteel verhoogd tot ¤ 222,8 miljoen.
102 Hoe verhoudt zich de begrote daling in de uitgaven aan crisisbeheersingsoperaties
tot de hoge kosten die gemoeid zijn met de operaties in Afghanistan en de voorziene
langdurige inzet aldaar? Zijn in de lagere uitgaven de besparingen ingeboekt die
mogelijk zijn door de aanschaf van de derde DC10?
De begroting geeft alleen inzicht in de begrote additionele uitgaven van
crisisbeheersingsoperaties die formeel zijn goedgekeurd. Uitgaven van nog niet
goedgekeurde crisisbeheersingsoperaties zijn niet in de begroting opgenomen.
De aanschaf van een derde DC-10 heeft hierop geen invloed.
103 Waarom is voor 2006 geen bedrag voorzien voor de Nederlandse bijdrage aan de
NATO Trainings Mission Irak?
De huidige Nederlandse bijdrage aan de Navo trainingsmissie in Irak is voorzien tot
medio februari 2006. Er is nog geen besluit genomen over een verlenging van de
Nederlandse deelname. Een besluit daarover wordt eind dit jaar voorzien. De
verwachte uitgaven voor de Nederlandse deelname in 2006 bedragen ongeveer ¤
50.000. In het Beleidsartikel 'Uitvoering crisisbeheersingsoperaties' zijn geen
bedragen zichtbaar die kleiner zijn dan ¤ 100.000.
104
119
In hoeverre zijn de Luchtmobiele Brigade en het Korps Mariniers als initial entry
forces daadwerkelijk inzetbaar, nu er tevens veel een beroep op deze eenheden
gedaan wordt voor crisisbeheeringsoperaties die ook door de pantserinfanterie
kunnen worden uitgevoerd? Hoeveel extra infanteriebataljons zouden er nodig zijn
om het ambitieniveau van drie crisisbeheersingsoperaties op bataljonsgrootte te
halen, en daarnaast de Luchtmobiele Brigade en het Korps Mariniers daadwerkelijk
als initial entry force in te kunnen zetten?
In hoeverre is de 11 Air Manoeuvre Brigade als initial entry force daadwerkelijk als
zodanig inzetbaar, nu er voortdurend een beroep gedaan wordt op de infanterie van
de Luchtmobiele Brigade, respectievelijk de gevechts- en transporthelikopters voor
verschillende crisisbeheersingsoperaties?
Overeenkomstig het in de Prinsjesdagbrief 2003 vastgestelde ambitieniveau moet de
krijgsmacht in staat zijn tot het leveren van een kwalitatief en technologisch
hoogwaardige militaire bijdrage aan internationale operaties in alle delen van het
geweldsspectrum, ook in de beginfase van een operatie (initial entry). Deze ambitie
is nader geoperationaliseerd door onder andere de maximale omvang van de
Nederlandse deelname vast te stellen. De taak ´initial entry´ kan bij iedere vorm en
omvang van deelname aan de orde zijn, zowel in het hogere deel van het
geweldsspectrum als in het lagere deel. De krijgsmacht kan voor de uitvoering van
dit soort operaties putten uit de beschikbare eenheden waaronder de Luchtmobiele
Brigade en het Korps Mariniers. Er worden geen eenheden of capaciteiten specifiek
aangeschaft of gereserveerd voor maar één doeleinde. Indien grote delen van de
34/49
eenheid elders zijn ingezet valt inzet van de complete 11 Air Manoeuvre Brigade
uiteraard niet te garanderen. De getraindheid van de Air Manoeuvre capaciteit gaat
bij verminderde beschikbaarheid van helikopters achteruit.
In de Prinsjesdagbrief 2003 zijn de maatregelen aangekondigd waarmee de omvang
van de krijgsmacht en het ambitieniveau met elkaar in evenwicht worden gebracht.
Een uitbreiding met infanteriebataljons is niet aan de orde. Ten behoeve van de
deelneming aan maximaal drie operaties in het lagere deel van het geweldspectrum
met bijdragen van bataljonsgrootte of, bij zee- en luchtoperaties, equivalenten
daarvan, put de krijgsmacht niet alleen uit de infanteriebataljons, maar uit alle
beschikbare eenheden van de krijgsmacht.
105 Bestaan er nog belangrijke, niet-vervulde wensen wat betreft de mogelijkheden om
de (elementen uit de) krijgsmachtdelen 'joint' te laten optreden? Zo ja, welke en
welke kosten zijn daaraan verboden?
Expeditionair optreden van de krijgsmacht is een van de speerpunten die
voortkomen uit het Strategisch Akkoord en de Prinsjesdagbrief 2003. Het
gezamenlijk optreden met andere krijgsmachtdelen (joint) en andere krijgsmachten
(combined) is hierbij een belangrijk criterium. Operationele behoeften worden in dit
licht bezien en capaciteiten die hieraan bijdragen genieten prioriteit. Dit is een
doorlopend proces dat tijd vergt. Niet alle investeringsmogelijkheden zijn reeds
benut. De onlangs aangeboden kamerbrief over de uitbreiding en de versterking van
de Chinookhelikoptercapaciteit en over de vervanging van de Zuiderkruis zijn
voorbeelden van het voorzien in een gemeenschappelijke (joint) behoefte.
106 Kan thans reeds worden gesproken over een zodanige, modulaire opbouw van de
Nederlandse krijgsmacht dat optimaal 'joint' (met andere krijgsmachtdelen) en
'combined' (met andere krijgsmachten) kan worden opgetreden? Zo niet, welke
belangrijke wensen bestaan er nog in dat opzicht en wat zijn de daaraan verbonden
kosten?
De Nederlandse krijgsmacht is opgebouwd uit modules en wordt veelvuldig joint en
combined ingezet. Zowel in Bosnië, in Irak als in Afghanistan zijn Nederlandse
eenheden gezamenlijk (joint) in samenwerking met eenheden van andere landen
(combined) ingezet. Investeringen zijn noodzakelijk om dit ook in de toekomst te
kunnen blijven doen. Eenheden moeten geschikt gemaakt worden voor het uitvoeren
van verschillende taken en de informatie uitwisseling moet worden verbeterd
(Network Enabled Capabilities). De voorstellen zoals gedaan in de Studie
Koninklijke marine - u onlangs aangeboden - zijn hiervan een voorbeeld.
107 Wat houdt het bezien van "de plek van de VN-contributies binnen de HGIS als
geheel" precies in?
Er is afgesproken dat in de ontwerpbegroting 2007 de post VN-contributies als
HGIS-post overgaat van de defensiebegroting naar de begroting van Buitenlandse
Zaken.
35/49
108 Zal de EU-ambitie op militair gebied op hetzelfde niveau blijven nu het
grondwettelijk verdrag is weggestemd, Finland heeft aangegeven dat het zich
tijdens het Finse voorzitterschap van de EU zal keren tegen de vorming van een
Europees militair bondgenootschap (zie Defensenews, 19 september 2005), de
nieuwe Poolse regering zich waarschijnlijk zal keren tegen een te breed Europees
integratiestreven , et cetera?
Veel van de afspraken betreffende het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid
(EVDB) die in het Grondwettelijk Verdrag waren opgenomen, vormden een
codificering van reeds bestaande afspraken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de taken
van het EVDB, het oprichten van het Europees Defensie Agentschap (EDA) en de
mogelijkheid voor een beperkte groep EU-lidstaten om een operatie uit te voeren.
Dat laatste gebeurt nu reeds in Bosnië en Herzegovina (operatie ALTHEA). Ook de
Battlegroups die in januari 2007 volledig operationeel zijn, zijn hiervan een
voorbeeld. De Nederlandse regering heeft de verdere operationalisering van het
EVDB, één van de prioriteiten tijdens het Nederlands Voorzitterschap, steeds
gesteund en zal dit blijven doen. Wel zal zij kritisch blíjven kijken naar eventuele
nieuwe ontwikkelingen.
109 Wat zullen in 2006 de kosten zijn van de Europese Defensiesamenwerking (in
verband met EU-battlegroups, etc) die ten laste komen van de Defensiebegroting?
Wat betreft de Nederlandse bijdragen aan EU-geleide vredesoperaties gaat het in
2006 om de inzet van Nederlandse militairen in het kader van EUFOR en de EUPM.
De uitgaven daarvoor worden gefinancierd uit de post vredesoperaties van de
Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). In het geval van inzet van
de Duits-Nederlands-Finse battlegroup gedurende de eerste zes maanden van 2007
zullen de desbetreffende additionele uitgaven eveneens via de HGIS worden
gefinancierd. HGIS zal overigens eveneens worden aangesproken in het geval van
EU-battlegroups zonder Nederlandse deelname. In dat geval gaat het om de
Nederlandse bijdrage aan de overeengekomen gemeenschappelijke kosten van de
inzet van militairen voor EU-geleide operaties.
110 Op welke wijze wordt budgettair rekening gehouden met het eventueel niet (kunnen)
reduceren van het Nederlandse aandeel in EUFOR?
Het in de ontwerpbegroting opgenomen budget is gebaseerd op de huidige inzet van
Nederlandse middelen in EUFOR. Wanneer de Nederlandse inzet wordt gewijzigd,
zal het budget worden aangepast in de eerstvolgende suppletore begroting.
111 Moet uit de tabel op pagina 29 worden afgeleid dat ook in 2006 geen Nederlandse
Apaches zullen worden ingezet in Afghanistan?
Nee, de tabel op pagina 29 beperkt zich tot de tot op heden genomen besluiten over
de deelneming aan crisisbeheersingoperaties.
112 Waarom wordt bestrijding van piraterij niet expliciet genoemd als taak van de
Koninklijke Marine?
36/49
Defensie heeft drie hoofdtaken: de bescherming van de integriteit van het eigen en
bondgenootschappelijk grondgebied, de handhaving en de bevordering van de
internationale rechtsorde en stabiliteit en de ondersteuning van civiele autoriteiten
bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als
internationaal. De Koninklijke Marine levert hieraan een bijdrage en kan in dit kader
worden ingezet voor het tegengaan van smokkel, het handhaven van een embargo,
het assisteren van schepen in nood en het beschermen van koopvaardijschepen.
113 Zijn er thans genoeg manschappen om de twee parate mariniersbataljons optimaal te
laten roteren? Wat zouden de eventuele meerkosten zijn om die bataljons wel
zodanig te vullen dat een optimale rotatie mogelijk is?
Neen. De huidige omvang en samenstelling van de parate manoeuvrebataljons van
het Korps mariniers zijn niet meer berekend op de huidige eisen die gesteld worden
aan modern militair optreden tijdens vredesmissies en bij amfibische operaties. In de
Kamerbrief 'De Marinestudie 2005', zoals op 14 oktober 2005 bij u aangeboden,
wordt dit onderwerp nader toegelicht. Voor de uitbreiding van het Korps mariniers is
een bedrag van 45 miljoen euro noodzakelijk voor investeringen in infrastructuur,
terreinvoertuigen, communicatiemiddelen en persoonlijke uitrusting. Daar komen de
jaarlijkse exploitatielasten van ongeveer 12 miljoen euro voor het extra personeel
bij. De uitbreiding van 250 VTE´n wordt in de KM studie gerealiseerd vanuit de
personele ruimte die wordt gecreëerd door de afstoting van M-fregatten.
114 Wat zouden de voordelen zijn van een derde paraat mariniersbataljon, mede gezien
de intensieve inzet van marinierseenheden bij crisisbeheersingsoperaties, et cetera?
Wat zouden de meerkosten zijn van een derde paraat mariniersbataljon?
Met een derde mariniersbataljon zou het Korps mariniers in staat zijn om
achtereenvolgens drie bataljons uit te zenden. In de brief 'Studies naar aanleiding
van de Prinsjesdagbrief 2003', die de Kamer is aangeboden op 20 september 2004,
wordt uiteengezet waarom de regering afziet van een derde mariniersbataljon.
Nederland beschikt over voldoende lichte infanteriebataljons om invulling te geven
aan het ambitieniveau voor crisisbeheersingsoperaties. In vergelijking met de thans
beoogde kwantitatieve versterking van de huidige twee mariniersbataljons zou het
paraat stellen van een derde mariniersbataljon een substantieel grotere uitbreiding en
evenredig grotere investerings- en exploitatiekosten met zich meebrengen.
115 Waarom wordt in 2007 de trend ten aanzien van de uitgaven voor het Commando
landstrijdkrachten (CLAS) doorbroken en wordt er ¤ 933,249 miljoen uitgegeven?
Binnen de programma-uitgaven CLAS worden alle personele en materiële
exploitatiekosten geraamd, exclusief de staf van het Commando. De programmauitgaven
CLAS vertonen in de begrotingsperiode een licht dalende reeks. Dit wordt
veroorzaakt door de daling van het aantal personeelsleden (burgers en beroeps
onbepaalde tijd). In onderstaande tabel treft u de trend van de programma-uitgaven
waarbij 2005 als basisjaar is genomen.
2005 2006 2007 2008 2009 2010
37/49
programma-uitgaven 100 99,2 99,9 98,5 98,0 97,7
De beperkte trendafwijking in 2007 wordt veroorzaakt door tijdelijk hogere uitgaven
in de materiële exploitatie, die te wijten zijn aan een groot aantal kleine afwijkingen
waaronder het onderhoud aan wapensystemen.
116 Probeert Defensie nog altijd de pantserhouwitsers 2000 te verkopen die eerder in het
kader van een uitruil naar Noorwegen zouden gaan? Wordt ook overwogen een
aantal pantserhouwitsers 2000 terug te leveren aan Duitsland in het streven om een
zo gunstig mogelijke prijs te bedingen voor de Boxer-voertuigen?
Nu de "Noorse deal" niet is doorgegaan worden de pantserhouwitsers 2000 opnieuw
ter verkoop aangeboden. Thans worden verkennende besprekingen gevoerd met een
gegadigde. Indien die besprekingen niet tot het gewenste resultaat leiden, is
teruglevering aan de fabrikant een mogelijkheid. Dit heeft echter niet de voorkeur
omdat hieraan hoge kosten zijn verbonden.
117 Wat kan worden gemeld over de nauwkeurigheid van de bij het CLAS aanwezige
pantserhouwitsers? Hoe verhoudt één en ander zich tot het actuele streven naar een
maximale vermijding van 'collateral damage'?
Thans is de pantserhouwitser 'M109´ in gebruik. Dit type voldoen niet meer aan de
eisen die het moderne gevechtsveld stelt. Met name de lage vuursnelheid, de korte
dracht (maximaal 18 km) en de geringe bescherming vormen grote tekortkomingen.
Daarom is besloten over te gaan tot de aanschaf van PzH2000 en een daarbij horend
munitiepakket. Hiermee kan met een grotere nauwkeurigheid over duidelijk grotere
afstanden worden geschoten. Ook de nauwkeurigheid van PzH2000 met de
bijbehorende munitie is groter. Dit houdt in dat bij inzet het risico van 'collateral
damage' kleiner is. Verder is Defensie voornemens aanvullende precisiemunitie te
voor PzH 2000 te verwerven, die in staat is gericht puntdoelen uit te schakelen.
118 Zijn pantserhouwitsers ingezet door NAVO-lidstaten bij de operaties in de afgelopen
tien jaar in bijvoorbeeld Irak en Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben gemechaniseerde
houwitsers ingezet in Irak. In 1999 heeft Nederland achtereenvolgens de 11 Afdeling
Rijdende Artillerie en 41 Afdeling Veldartillerie uitgezonden naar Kosovo. Deze
eenheid was uitgerust met M-109 houwitsers.
119 In hoeverre is de 11 Air Manoeuvre Brigade als initial entry force daadwerkelijk als
zodanig inzetbaar, nu er voortdurend een beroep gedaan wordt op de infanterie van
de Luchtmobiele Brigade, respectievelijk de gevechts- en transporthelikopters voor
verschillende crisisbeheersingsoperaties?
38/49
Zie het antwoord op vraag 104.
120 Kan de regering nader ingaan op de term opkomsttijden? Wat houdt deze term in?
Onder de term opkomsttijd wordt de tijd verstaan waarbinnen het personeel gereed is
om van de kazernelocatie te vertrekken.
121 Hoe staat het thans met de inzetbaarheid van de Sperwers (UAV's)? Zijn deze reeds
ingezet in bijvoorbeeld Irak of Afghanistan? Zo ja, met welk resultaat? Wordt
overwogen om nieuwe tactische grondwaarnemingsmiddelen aan te schaffen? Zo ja,
welke en wat zouden de kosten zijn die daaraan zijn verbonden?
Zie het antwoord op vraag 21.
122 Kan de regering bevestigen dat nachtelijke vluchten van F-16's in het kader van
Quick Reaction Alert veel geluidsruimte verbruiken? In hoeverre levert dit
problemen op met de resterende geluidsruimte? Acht de regering ontheffing op het
verbruik van geluidsruimte wenselijk bij vluchten van F-16's in het kader van Quick
Reaction Alert?
Als onderdeel van de 'Quick Reaction Alert'(QRA)-taak worden regelmatig F-16's
ingezet voor luchtruimbewaking. Nachtelijke QRA-vluchten gebruiken aanzienlijk
meer van de beschikbare geluidsruimte dan vluchten overdag, omdat 's nacht de
nachtstraffactor van toepassing is. Door zorgvuldig gebruik van de militaire
luchtvaartterreinen is overschrijding van de geluidszones tot op heden voorkomen.
Indien mocht blijken dat als gevolg van de QRA-taak structurele overschrijding van
de geluidszones onvermijdelijk is, zal in samenwerking met VROM worden gezocht
naar een passende oplossing.
123 Waarom worden de light utility helikopters afgestoten? Welke taken verrichte deze
helikopters nu en hoe gaan deze taken worden overgenomen? Acht de regering de
uitvoering van light utility taken door middelzware helikopters wenselijk en
rendabel?
Zoals in de Prinsjesdagbrief 2003 en de studie Integrale Helikoptercapaciteit is
uiteengezet, is besloten geen separaat type helikopter voor 'light utility taken aan te
schaffen. Deze taken worden thans verricht door de lichte transporthelikopter
Cougar en zullen in de toekomst ook kunnen worden uitgevoerd door de NH-90. De
uitbreiding van de helikoptervloot met middelzware transporthelikopters (Chinooks)
- waarmee wordt voorzien in de Europese behoefte aan transporthelikopters - draagt
ertoe bij dat de lichte transporthelikopters meer voor deze taken kunnen worden
vrijgemaakt. Specifieke 'light utility' taken die kunnen worden belegd bij de lichte
transporthelikopters zijn: Mobile Air Operations Team (MAOT), Medical
Evacuation, Aviation Control (AMC) en Command and Control (C2). De light utility
helikopter van het type Bolkow is inmiddels afgestoten. De AB412SP en Alouette
39/49
III zullen op een nader te bepalen moment worden afgestoten.
124 Wat is de invloed van rust en arbeidstijdenwetgeving op de exploitaitiekosten en
uitvoerbaarheid van de Quick Reaction Alert-taak?
Er zijn 24 uur per dag, zeven dagen per week, twee F16´s bemand. In totaal gaat het
om twee vliegers en twee zogenaamde crewchiefs. Bij het inroosteren van het
personeel wordt rekening gehouden met de rust en arbeidstijdenwetgeving. De
Quick Reaction Alert-taak is binnen de huidige kaders uitvoerbaar.
125 Zal bij verkoop van circa vijf Apaches het overblijvende bestand aan personeel en
toestellen nauwelijks in staat zijn om te zorgen voor opleidingen, reguliere training
en mogelijke (antiterreur)-inzet in Nederland? Zal daarbij ook de retentie van het
hoog gekwalificeerde personeel onder druk komen te staan door de hoge frequentie
van de uitzendingen (zie een commentaar daarover van de Koninklijke Vereniging
Onze Luchtmacht
http://www.onzeluchtmacht.nl/modules.php?name=News&file=article&sid=116)?
De 24 Apache-helikopters zijn ingedeeld in vijf zogenaamde vluchten. Hierdoor kan
de inzet van één vlucht, bijvoorbeeld voor crisisbeheersingsoperaties, langdurig
worden volgehouden en kan tevens worden voorzien in reguliere opleidingen,
training en nationale inzet.
126 Welk bedrag hoopt de regering te innen door de voorgenomen verkoop van een
aantal Apache-gevechtshelicopters?
Over de verkoopprijzen worden om commerciële redenen vooraf geen mededelingen
gedaan.
127 Zal de Kamer vóór de behandeling van de Defensiebegroting voor 2006 worden
geïnformeerd over de opvolging van de Hr. Ms. Zuiderkruis? Wordt daarbij ook nog
rekening gehouden met optie vier uit de GOSKM-studie? Hoe verhoudt die optie
zich tot de budgettaire mogelijkheden bij Defensie?
128 Wat kan worden gezegd over de gewenste snelheid van de opvolger van Hr. Ms.
Zuiderkruis, ook bijvoorbeeld wanneer die zou worden uitgevoerd volgens 'optie
vier'? Zijn aan een optimalisering van de snelheid extra financiële consequenties
verbonden? Zo ja, welke?
De vereiste maximumsnelheid voor de vervanger van Hr. Ms. Zuiderkruis bedraagt
20 zeemijlen (knopen) per uur. Deze snelheid is gebaseerd op de maximale
kruissnelheid van een maritiem-expeditionaire taakgroep. Ook de huidige
bevoorradingsschepen voldoen aan deze voorwaarde. De verhoging van de snelheid
vereist omvangrijke investeringen die, gegeven het beschikbare budget, ten koste
gaan van de benodigde capaciteiten voor de missies waarvoor het schip is bestemd.
Een verhoging van de maximumsnelheid met bijvoorbeeld 5 zeemijlen, zou een
extra investering van ongeveer 20 miljoen euro betekenen.
40/49
128 Wat kan worden gezegd over de gewenste snelheid van de opvolger van Hr. Ms.
Zuiderkruis, ook bijvoorbeeld wanneer die zou worden uitgevoerd volgens 'optie
vier'? Zijn aan een optimalisering van de snelheid extra financiële consequenties
verbonden? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 127.
129 Zal de Kamer vóór de behandeling van de Defensiebegroting voor 2006 worden
geïnformeerd over de aanschaf van kruisvluchtwapens voor de LC-fregatten? Wat
zouden de extra kosten zijn die uit een positief besluit zouden voortvloeien voor de
Defensiebudgetten van de komende jaren (op jaarbasis)?
130
130
Kan het schietbereik van de Nederlandse fregatten ook worden verhoogd door de
aanschaf van 'enhanced range guided munition'? Welk voordeel qua bereik zou
daarmee worden geboekt? Hoe verhoudt zich dat tot de optie van de
kruisvluchtwapens? Wat kan worden gezegd over het risico van 'collateral damage'
bij die 'enhanced range guided munition' (ook in vergelijking met de
kruisvluchtwapens)? Wat zouden de kosten zijn van de aanschaf van 'enhanced
range guided munition' voor Nederlandse fregatten?
Het bereik van het geschut aan boord van Nederlandse fregatten kan met verbeterde
munitie worden vergroot. Voor de ontwikkeling van lange afstand precisiemunitie
voor het kanon aan boord van het LC-fregat is een samenwerkingsproject met Italië
begonnen. De eerste fase van dit zogeheten Vulcano-project voorziet in de
vergroting van het bereik van deze munitie van 20 tot 70 kilometer. De kosten voor
Nederland van deze fase bedragen 19 M¤ (inclusief de munitie). De tweede fase van
dit project voorziet in eindgeleide munitie met een bereik van 100 km. Behalve het
toegenomen bereik is het voordeel van deze munitie het nauwkeuriger trefferbeeld,
waardoor het risico van onbedoelde nevenschade wordt verkleind. Nederland heeft
zich nog niet uitgesproken over deelname aan deze ontwikkeling. Naar verwachting
bedragen de kosten voor Nederlandse deelname hieraan ongeveer 48 M¤ (exclusief
de kosten van de munitie zelf).
Tactische kruisvluchtwapens zoals de 'Tactical Tomahawk' (TACTOM) hebben een
bereik van ongeveer 1600 km. Daardoor zijn deze wapens geschikt om te worden
ingezet tegen landinwaarts gelegen doelen die (op dat moment) niet met andere
middelen effectief kunnen worden bestreden. Bij kruisvluchtwapens is het risico van
nevenschade kleiner dan bij eindgeleide munitie. Dit komt doordat
kruisvluchtwapens tijdens de vlucht beter kunnen worden bijgestuurd.
Kan het schietbereik van de Nederlandse fregatten ook worden verhoogd door de
aanschaf van 'enhanced range guided munition'? Welk voordeel qua bereik zou
daarmee worden geboekt? Hoe verhoudt zich dat tot de optie van de
kruisvluchtwapens? Wat kan worden gezegd over het risico van 'collateral damage'
bij die 'enhanced range guided munition' (ook in vergelijking met de
kruisvluchtwapens)? Wat zouden de kosten zijn van de aanschaf van 'enhanced
range guided munition' voor Nederlandse fregatten?
Zie het antwoord op vraag 129.
41/49
131 Wordt ook overwogen zgn. 'drones' aan te schaffen om mijnen te jagen? In hoeverre
bestaat er behoefte aan dergelijke drones? Wat zouden de kosten zijn van de
aanschaf van dergelijke drones?
De verwerving van 'drones' vormt onderdeel van het voornemen om de
mijnenjaagcapaciteit uit te breiden met een mijnenveegcomponent. Dit voornemen
en de kosten die hieraan zijn verbonden, zijn nader toegelicht in de Kamerbrief
betreffende de Marinestudie 2005, die op 14 oktober door de bewindslieden is
aangeboden.
132 Zou de aanschaf van de Amerikaanse MALE UAV Predator en inzet daarvan voor de
Kustwacht Nederlandse Antillen een belangrijk operationeel voordeel opleveren bij
de samenwerking met de Amerikanen in dit gebied? Wat is het commentaar van de
regering op het pleidooi daarvoor van generaal-majoor b.d. KLu W. Glazer in 'Onze
Luchtmacht' van augustus/september daarover?
In de Prinsjesdagbrief (Kamerstuk 29 200X, nr. 4) wordt gemeld dat NH-90's en,
mogelijk (MALE) UAV's, de benodigde patrouillecapaciteit gaan leveren, ook voor
operaties boven zee en in kustwateren. Ook in de brieven van 18 maart 2004 en 24
mei 2004 aan de Kamer naar aanleiding van het afstoten van de Orions (Kamerstuk
29 200X 67 en 2900X 77) wordt melding gemaakt van de mogelijke rol van MALE
UAV's bij kustwachttaken. Als gevolg daarvan houdt de gestelde behoefte aan
MALE UAV's derhalve mede in dat Nederland hiermee maritieme verkenningen
wil kunnen uitvoeren. In het kader van het Defensie Materieel Proces (DMP) wordt
deze behoefte meegenomen. Voor het samenwerken met de VS is het, ongeacht de
locatie, van belang dat de systemen voldoen aan vastgestelde interoperabiliteitseisen.
In beginsel hoeft het dan niet uit te maken of de MALE UAV een Predator is, of dat
het gaat om een ander type. Alle systemen die door Navo-landen worden gebruikt,
moeten voldoen aan de eisen die aan het opereren daarmee in een (internationaal)
sensornetwerk worden gesteld.
133 Hebben crisisbeheersingsoperaties er aanleiding toe gegeven om te overwegen extra
mortieropsporingsradars aan te schaffen? Welke eisen zouden daaraan worden
gesteld? Wat zouden de kosten daarvan zijn?
Het aantal aangeschafte radars was gebaseerd op de behoefte aan
grondwapensysteembestrijding binnen een operationeel concept gericht op een
grootschalig conflict. Dat concept voorzag niet in maandenlang onafgebroken
gebruik.
Jarenlange uitzendingen met intensief optreden hebben tot andere inzichten geleid.
Het gebruik in crisisbeheersingsoperaties (zoals in Bosnië in de jaren '90) en dat in
het kader van de beveiliging van compounds maken het noodzakelijk dat de
systemen vele uren achtereen kunnen worden ingezet. De huidige generatie radars
(ANTPQ 36) is niet of nauwelijks in staat aan deze eisen te voldoen. Dit heeft er in
het verleden (2003-2004) ook toe geleid dat meer ANTPQ 36 radarcapaciteit is
aangeschaft. De vervanging van de huidige systemen is gepland vanaf 2010. Op
korte termijn zoekt Defensie naar een tijdelijke oplossing om de technische
operationele inzetbaarheid van de ANTPQ 36 radar te garanderen.
42/49
134 Wat zijn de gevolgen van het niet doorgaan van de 'Noorse deal'? Wat gaat er
gebeuren met de 18 overtollige pantserhouwitsers?
Noorwegen heeft in 2004 besloten af te zien van de voorgenomen materieelruil. In
deze ruil zou Nederland onder meer achttien PzH 2000 ruilen tegen Noors materieel
Dit Noorse materieel betrof: SHORAD-wapensystemen, brugleggende tanks,
genietanks, doorbraaktanks en munitie voor de PzH 2000. Zoals u eind 2004 is
gemeld (Kamerstuk 29 800 X, nr. 18) zijn de behoeftes ingepast in de
investeringsplannen. Wat betreft de overtollige pantserhouwitsers verwijs ik naar het
antwoord op vraag 116.
135 Kan de regering de berichtgeving (Jane's Defence Weekly van 22 juni 2005 )
bevestigen dat Nederland samen met Noorwegen studeert op een gezamenlijke
luchtverdedigingseenheid? Kan de regering bovendien bevestigen dat wanneer deze
studie succesvol is de Nederlandse luchtverdedigingseenheden niet meer uitgerust
hoeven te worden met NASAM-raketsystemen en dat daarmee voor Nederland
aanzienlijke besparingen gerealiseerd kunnen worden?
Thans wordt een gezamenlijke studie uitgevoerd naar de mogelijkheden van
bilaterale samenwerking op het gebied van grondgebonden luchtverdediging. In deze
studie worden de mogelijkheden én de beperkingen op operationeel, technisch,
financieel en juridisch gebied in kaart gebracht. Of de samenwerking met
Noorwegen in een deel van deze Nederlandse behoefte kan voorzien, zal moeten
blijken uit de studie.
136 Voor de upgrade van de cockpit van de DC10's is een bedrag van ¤ 7 miljoen
geraamd. Is deze upgrade militair-operationeel noodzakelijk of anderszins in
verband met regelgeving ten aanzien van luchtvaart, overvliegrechten, et cetera?
Worden de DC10's hiermee moderner uitgerust dan die van civiele
luchtvaartmaatschappijen en zo ja, waarom is dat nodig?
Het project 'Cockpit Upgrade Program' (CUP) betreft een aanpassing van de cockpit
van drie vliegtuigen (2 KDC-10's en 1 DC-10) en heeft een totale waarde van
ongeveer ¤ 30 miljoen, exl BTW. De uitvoering is voorzien voor 2006 (DC-10) en
2007 (beide KDC-10's). De CUP betreft een combinatie van modificaties (1) om te
kunnen blijven opereren in het civiele luchtruim, (2) om ingezet te kunnen worden
tijdens militaire operaties en (3) om de instandhouding te kunnen blijven verzekeren.
De toekomstige civiele regelgeving is gericht op een efficiënter gebruik van het
luchtruim. Zo stelt de nieuwe regelgeving hogere eisen aan de verbindingsmiddelen
(communications), de precisie voor plaatsbepaling van het vliegtuig (navigation) en
aan de automatische informatie rapportage vanuit het vliegtuig aan grondstations en
43/49
andere luchtruimgebruikers (surveillance). Voor militaire operaties is in de toekomst
aanvullende apparatuur noodzakelijk, zoals militaire radio's, militaire GPS en LINK
16. Ten aanzien van de instandhouding wordt een aantal instrumenten vervangen die
sinds de ingebruikname nog niet zijn vervangen en steeds moeilijker te onderhouden
zijn.
137 Kan de regering bevestigen dat de ontwikkeling van de JSF ons land zeker 15.000
arbeidsplaatsen zal opleveren, zoals in een recent onderzoeksrapport van de
Universiteit van Tilburg wordt geconcludeerd?
138 Kan de regering bevestigen dat de omzet in Nederland (op basis van ontwikkeling en
productie van de JSF) $ 9,2 miljard zal bedragen en de verdere ontwikkeling nog
eens $ 1,3 miljard?
De regering heeft van deze studie kennis genomen. Voor de analyse van de regering
wordt verwezen naar de jaarrapportage 'vervanging F-16' over het jaar 2004 en de
antwoorden op vragen naar aanleiding van deze rapportage. Zoals hierin is gemeld,
wordt een waarde van $ 8 miljard aan productieomzet voor de Nederlandse industrie
haalbaar geacht. Dit berust op de onderbouwing van Lockheed Martin in zijn brief
van 6 december 2004 waarover de Tweede Kamer op 14 januari 2005 (Kamerstuk
26 488, nr.26) nader is geïnformeerd.
In een antwoord op een verzoek van de vast commissies voor Defensie,
Economische Zaken en Financiën en de commissie voor de Rijksuitgaven, zal de
Kamer binnenkort nader worden geïnformeerd over de tussenrapportage "Spin-off
en spillover effecten in het JSF programma" van de universiteit Tilburg.
139 Maakt Nederland kans op de vestiging hier van een 'maintenance valley' voor het
onderhoud van de JSF? Wat zijn de meest recente ontwikkelingen in dit opzicht?
Binnekort zal de Tweede Kamer schriftelijk worden geïnformeerd over het
geactualiseerde beleid inzake het Luchtvaartcluster. De ontwikkelingen rondom
Maintenance Valley maken hier deel van uit. De economische kengetallen van het
luchtvaartcluster, waaronder die over het MRO-deel (MRO = Maintenance, Repair
and Overhaul) zijn te vinden in de door KPMG uitgevoerde evaluatie van het
regeringsstandpunt uit 1998. Deze evaluatie is uitgevoerd in opdracht van het
ministerie van Economische Zaken en in januari 2005 aan de Tweede Kamer
gezonden (Kamerstuk: 25820 nr. 12).
140 Welke inspanningen zal de regering nog verrichten tussen nu en eind 2006 om een
zo gunstig mogelijke 'deal' te maken bij de mogelijke aanschaf van JSFgevechtsvliegtuigen?
Voor de toetreding tot de 'Production Sustainment and Follow-on Development
Memorandum of Understanding' (PSFD MoU) staan nog drie formele
onderhandelingsrondes gepland. Naast deze formele onderhandelingen kunnen,
44/49
indien daartoe aanleiding bestaat, specifieke onderwerpen ook ter sprake worden
gebracht tijdens ontmoetingen met hooggeplaatste Amerikaanse ambtenaren en
bewindspersonen. De regering is voornemens midden 2006 een besluit te nemen
over de toetreding tot het genoemde MoU. Het document waarin het voornemen
wordt aangekondigd zal, samen met het uitonderhandelde MoU worden voorgelegd
aan de Kamer.
141 Kan de regering aangeven of er op dit moment zicht is op meerdere "tweeden
markt"-activiteiten bij DTO? Hoeveel zal er boven de opgelegde taakstellig worden
gekomen?
Op korte termijn zal de Kamer schriftelijk worden ingelicht over de toekomst van
DTO. In deze Kamerbrief wordt onder andere ingegaan op de stand van zaken van
de activiteiten voor de "tweeden markt". Die activiteiten behelzen vooral het
Netherlands armed forces integrated network (Nafin). Ook gaat het hier om
opdrachten van andere overheidsinstanties en ministeries: netwerkvoorzieningen ten
behoeve van C2000 ( de ruggengraat voor de Politienutsvoorziening, het
communicatienetwerk Haagse Ring en het leveren van een computervloer en
uitwijkcentrum voor Justitie. In de toekomst zal bij het werken voor andere
departementen de reeds ingezette koers worden voortgezet, waarbij de focus ligt op
de sector openbare orde en veiligheid. Bij de beperkte beschikbare capaciteit past
een dienovereenkomstig ambitieniveau. Het werken voor andere ministeries mag
niet ten koste gaan van de kwaliteit van de interne dienstverlening aan Defensie.
Verwacht wordt dat de opgelegde taakstelling van structureel ¤ 64 miljoen vanaf
2006 ruim kan worden gehaald. Voorts zal aan DTO een aanvullende taakstelling
worden opgelegd van ¤5 miljoen in 2006 en ¤5 miljoen in 2007.
142 Zal het registratiesysteem van alle ex-militairen worden gekoppeld aan PeopleSoft
en aan de gemeentelijke basisadministratie, zodat Defensie automatisch bericht
krijgt wanneer een ex-militair verhuist? Zijn hieraan extra kosten verbonden? Zo ja,
welke kosten?
Het Veteranen Registratie Systeem zal worden gevoed vanuit Peoplesoft op het
moment dat een militair de dienst verlaat en betrokkene veteraan is. Defensie heeft
een verzoek bij het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en
Reisdocumenten van het Ministerie van BZK ingediend om het bestaande
berichtenverkeer met de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) uit te breiden
zodat ook adreswijzigingen van veteranen worden doorgegeven. Over extra kosten
kan nu nog geen uitspraak worden gedaan.
143 Kunnen reeds mededelingen worden gedaan over het budget dat nodig is om aan de
Universiteit van Utrecht een kenniscentrum te creëren dat onderzoek doet naar de
fysieke en psychische problemen waarmee veteranen kampen (en de oorzaken
daarvan)?
De inrichting van een kenniscentrum voor de Geestelijke Gezondheidszorg en van
45/49
een centrum voor wetenschappelijk onderzoek naar problematiek als gevolg van
uitzendingen, worden uitgewerkt in de reorganisatie van de Militaire Geestelijke
Gezondheidszorg. Daarbij zullen onderdelen van de Universiteit van Utrecht worden
betrokken. Het benodigde budget is nog niet bekend. Wel is er voor komend jaar een
budget van ¤ 600.000 euro gereserveerd voor het reeds vanuit de Militaire
Gezondheidszorg ingezette onderzoek naar de fysieke en psychische problemen
onder veteranen en militairen die uitgezonden zijn geweest.
144 Wat zijn de actuele meerjarenramingen (inclusief 2005) voor de kosten voor het
veteranenbeleid? Kan vóór de begrotingsbehandeling (bijvoorbeeld bij de
beantwoording van deze vragen) meer duidelijkheid worden gegeven over nieuwe
meerjarige cijfers voor het veteranenbeleid (kosten die voortvloeien uit de nieuwe
veteranennota en uit de vervolgens door de Kamer uitgesproken wensen)?
Het is thans niet mogelijk de totale kosten inzichtelijk te maken van het
veteranenbeleid, inclusief de kosten die voortvloeien uit nieuwe initiatieven en
wensen ter zake van de Kamer. Zoals toegezegd zal dit in de ontwerpbegroting van
2007 inzichtelijk worden gemaakt.
145 Kan bij het verschaffen van inzicht in de nieuw geraamde, meerjarige kosten voor
het veteranenbeleid ook een uitsplitsing worden gemaakt naar pensioenen,
uitkeringen, zorg, et cetera?
Onder de uitgaven van het veteranenbeleid (zie het antwoord op vraag 144) vallen
niet de uitgaven voor pensioenen, uitkeringen en zorg.
De meerjarenraming voor de uitgaven aan militaire invaliditeitspensioenen en
sociale zorg voor alle militaire oorlogs- en dienstslachtoffers treft u aan in de bijlage.
146 Zal de capaciteit van het Veteraneninstituut worden uitgebreid en hoe zal de
financiering daarvan dan worden gerealiseerd?
Het handhaven en het verbeteren van de kwaliteit van het veteranenbeleid krijgt
onder meer gestalte door de nieuw op te zetten klant/leverancier-relatie met het
Veteraneninstituut. Hierdoor krijgt deze relatie een impuls die zal leiden tot een
professionalisering van de dienstverlening door het Veteraneninstituut. Dat is
belangrijk, omdat de diensten van het instituut deel uitmaken van het
personeelszorgbeleid dat Defensie de veteranen aanbiedt. Het inrichten van een
klant/leverancier-relatie met het Veteraneninstituut betekent dat transparante eisen
worden gesteld aan de kwaliteit van de te leveren dienstverlening. Het beschrijven
van de geëiste producten en het definiëren van de kwaliteit van de te leveren
dienstverlening is nog niet gereed.
De overgang naar een klant/leverancier-relatie zal geleidelijk geschieden. De
gevolgen van deze overgang zullen over enkele jaren zichtbaar worden in de
begroting van Defensie. Ook de gevolgen voor de capaciteit van het
Veteraneninstituut zullen pas na verloop van tijd zichtbaar worden.
46/49
147 Wordt reeds uitvoering gegeven aan de motie Aasted Madsen (30 139, nr.3) over
PTSS en lichamelijk onverklaarbare klachten als beroepsziekte en over volledige
risicoaansprakelijkheid? Wat zijn de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van
de motie?
Zie het antwoord op vraag 86.
148 Welke concrete resultaten heeft de UVA leerstoel Militair recht opgeleverd?
De leerstoel Militair recht is gericht op het wetenschappelijk onderwijs op het terrein
van het militair straf- en tuchtrecht, militair bestuursrecht en sinds 2001 ook op het
gebied van het internationale recht inzake militaire operaties. De colleges worden
jaarlijks gevolgd door gemiddeld 65 studenten, waarvan ongeveer de helft afkomstig
is van Defensie. Daarnaast verricht de bekleder van de leerstoel wetenschappelijk
onderzoek. Thans zijn onder leiding van de leerstoelhouder drie
promotieonderzoeken gaande. Twee promovendi zijn werkzaam bij Defensie.
Tevens zijn diverse artikelen gepubliceerd in juridische tijdschriften, alsmede
bijdragen geleverd aan wetenschappelijke congressen en conferenties. Met ingang
van 1 september 2005 wordt een speciale cursus militair recht gegeven voor militaire
juristen binnen de krijgsmacht, alsmede voor burgerambtenaren binnen Defensie,
Justitie en Buitenlandse Zaken voor wie specialistische kennis van het militair recht
van belang is. Daarnaast is de leerstoelhouder nauw betrokken bij het onderwijs in
het militaire recht dat binnen de defensieopleidingsinstituten wordt verzorgd.
149 Welke activiteiten worden door de Stichting Jeugdwerk Duitsland ontplooid?
De stichting stelt zich ten doel de uitvoering van jeugd- en buurtwerk ten behoeve
van de in Duitsland woonachtige Nederlandse gezinnen.
Op grond van haar doelstelling ontplooit de stichting de volgende activiteiten;
a. het instandhouden van accommodaties nodig voor de uitvoering van het jeugd- en
buurtwerk,
b. het geven van adviezen ten behoeve van de uitvoering van het jeugd- en
buurtwerk, het stimuleren tot de uitvoering ervan en het bevorderen van onderzoek
naar de behoeften,
c. het nemen van initiatieven ter verbetering van de uitvoering van het jeugd- en
buurtwerk,
d. het in administratieve en andere organisatorische zin begeleiden van de
plaatselijke afdelingen,
e. het aangaan en bevorderen van aangaan met andere Nederlandse instellingen en
met in Duitsland aanwezige niet-Nederlandse instellingen van contacten ten behoeve
van het belang van het Nederlandse jeugd- en buurtwerk,
f. het verwerven en onderhouden van alle mogelijke middelen, die ten dienste
47/49
kunnen staan aan de uitvoering van de hier boven onder a. tot en met e. vermelde
activiteiten.
150 Kan de regering nader ingaan op het programma 'Stichting bijzondere scholen voor
onderwijs op algemene grondslag'? Wat houdt dit in?
Voor het onderwijs van kinderen van in Duitsland geplaatst defensiepersoneel
bestaan defensiescholen. Deze scholen worden bestuurd door een in Nederland
gevestigd schoolbestuur: de Stichting bijzondere scholen voor Onderwijs op
Algemene Grondslag III (StOAG III). Dit schoolbestuur beheert uitsluitend de
defensiescholen, en is ondergebracht bij een organisatie die zich bezighoudt met de
professionele ondersteuning en organisatie van schoolbesturen. Het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen subsidieert de StOAG III. Defensie betaalt
mee door een jaarlijkse bijdrage te verstrekken aan OC&W.
151 Op basis van welke criteria wordt er besloten of een project 'over and above' is?
Op basis van Navo-regelgeving komen alleen die (delen van) projecten in
aanmerking voor Navo-vergoeding, die duidelijk boven de nationale
verantwoordelijkheden uitstijgen. Dit is een algemeen geldend principe, dat niet is
uitgewerkt in een (limitatieve) lijst van concrete projecten. Over de betekenis en de
interpretatie wordt regelmatig gesproken in de relevante Navo-fora.
152 Is inmiddels meer informatie bekend naar aanleiding van de kans die Boeing is
geboden om de niet volledig onderbouwde kostenstijging van $ 100 miljoen bij het
AWACS-moderniseringsprogramma, alsnog te onderbouwen?
Neen. Verwacht wordt dat in 2006 meer bekend is.
153 Welke relatie is er tussen het AGS (Alliance Ground Surveillance)-project en
MALE-UAV? Kan de regering aangeven op welke wijze zij met de Kamer over dit
project heeft gecorrespondeerd?
De MALE UAV en het Navo AGS zijn beide lucht-grond waarnemingsmiddelen.
Het Navo AGS richt zich vooral op het grote en strategische lucht-grond beeld. De
AGS-vliegtuigen verzamelen daarvoor in een omvangrijk gebied en op grote afstand
inlichtingen. Voor het vergaren van meer gedetailleerde operationele informatie
wordt de MALE UAV ingezet. Deze opereert op kortere afstand en in een kleiner
gebied dan het Navo AGS. Het Navo AGS en de MALE UAV zijn derhalve
complementaire systemen. Samen maken ze deel uit van een omvangrijkere luchtgrond
waarnemingsketen waarvan bijvoorbeeld ook waarnemingssatellieten en
andere types bemande en onbemande verkenningsvliegtuigen, zoals tactische en
lokale UAV's, deel uitmaken.
Over Navo AGS is onder meer op de volgende momenten met de Tweede Kamer
48/49
gecorrespondeerd; de brief van 14 juni 2000 (Kamerstuk 26 800-X-41) over het
Defence Capability Initiative; de brief van 22 februari 2001 (Kamerstuk 27 400-X-
32) over de ontwikkelingen van de SOSTAR-radar als demonstratiemodel voor de
AGS-radar; de brief van 25 april 2001 (Kamerstuk 27 400-X-39) met de lijst van
vragen en antwoorden naar aanleiding van de voorgaande brief; de brief van 8
november 2002 (Kamerstuk 28676, nr. 1) over EVDB-intensivering / NL-bijdrage
aan Prague Capability Commitment; de brief van 12 november 2002 (Kamerstuk
28676 nr. 2) over de Nederlandse inzet voor de Top van Praag; de brief van 16
september 2003, de Prinsjesdagbrief 2003 (Kamerstuk 29 200X, nr. 4); de brief van
12 augustus 2004 (Kamerstuk 26571 nr. 3) over de F-16
luchtverkenningsapparatuur. AGS is ook vermeld in de defensiebegrotingen van de
afgelopen tien jaren. In de genoemde brieven en begrotingen wordt vanaf 2002 ook
gesproken over de MALE UAV. Specifiek is met de Tweede Kamer over de MALE
UAV gecorrespondeerd met de brief van 28 mei 2002 (Kamerstuk 2800-X-30) over
het ondertekenen van een MALE UAV Memorandum of Understanding met
Frankrijk en met de brief van 4 november 2003 (Kamerstuk 29 200X, nr. 50) over de
voortgang van de Frans Nederlandse MALE UAV-samenwerking.
154 Gekeken wordt in hoeverre de output van Research & Development kan worden
verhoogd door verregaande internationale samenwerking. Worden hierbij ook
initiatieven in het kader van het Europees Defensie Agentschap overwogen?
Nederland maakt waar mogelijk gebruik van de mogelijkheden van internationale
samenwerking om de opbrengsten van R&D te verhogen. Daarbij zal ook het EDA
voor Nederland een rol gaan vervullen.
155 Wat is de stand van zaken met betrekking tot de huisvesting van de KMar in
Amsterdam (kazerne/kantooraccommodatie, opgezegde huurcontracten, eventuele
kosten tijdelijke huisvesting), aangezien de voorgenomen nieuwbouw volgens
opgave van Defensie 'uiterlijk op 30 november 2004 (einde huurcontract van de
Kolonel Sixkazerne) gereed voor gebruik' had moeten zijn? (antwoorden op
Kamervragen, vergaderjaar 2002-2003, 675)
Het nieuwe districtskantoor van de Koninklijke marechaussee op de Marinekazerne
te Amsterdam zou oorspronkelijk eind 2004 worden opgeleverd. Het project is om
verschillende redenen vertraagd. Nadat duidelijkheid bestond over het voortbestaan
van de Marinekazerne noopten reorganisaties binnen de Koninklijke marechaussee
tot het aanpassen van de eisen. Vervolgens nam de aanpassing van het bestaande
bestemmingsplan meer tijd in beslag dan was verwacht. Ook begonnen enkele
omwonenden een bezwarenprocedure. Inmiddels is de bouwvergunning verleend en
is de aanbestedingsprocedure gaande.
Eind 2004 heeft Defensie volgens plan de Kolonel Sixkazerne verlaten. Op dat
moment was duidelijk geworden dat niet de staf van het district Noord-
Holland/Utrecht het nieuwe pand op de Marinekazerne zou gaan betrekken, maar de
staf van het nieuw te vormen district West. De staf van het district Noord-
Holland/Utrecht wordt getransformeerd tot de staf van het district Landelijke en
Buitenlandse Eenheden en zal in de loop van 2006 tijdelijk worden ondergebracht op
Kamp Nieuw Milligen. Tot die tijd is voor deze staf extra ruimte gehuurd in het
49/49
Coengebouw te Amsterdam.
Om deze accommodatie (het Coengebouw) geschikt te maken voor de Koninklijke
marechaussee ¤ 450.000 geïnvesteerd. Hiervan is reeds ¤ 420.000 betaald. Het
betrof infrastructurele aanpassingen (herinrichting), beveiligingsvoorzieningen en de
aanschaf van meubilair. Dit meubilair wordt na vertrek van de DLBE beschikbaar
gesteld aan het district West.
De totale exploitatiekosten gedurende de tijd dat de Koninklijke marechaussee van
het Coengebouw gebruik heeft gemaakt (augustus 2004 t/m april 2006) bedragen ca
¤ 645.000. De exploitatiekosten bestaan uit huur en servicekosten.
156 Wanneer verwacht de regering over te gaan tot de aanschaf van MALE-UAV's? Kan
één en ander in de loop van 2006 zonder problemen 'op de begroting worden
geaccommodeerd'?
Zie het antwoord op vraag 4.