Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid


Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
17 oktober 2005 AV/A&Z/2005/83089 nr. 2050601500
Onderwerp Datum
Kamervragen van het lid Koser Kaya (D66) 9 november 2005

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Koser Kaya (D66) over de vraagafname in de Rotterdamse kinderopvang.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

2

2050601500

Vragen van het lid Koser Kaya (D66) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vraagafname in de Rotterdamse kinderopvang. (Ingezonden
14 oktober 2005)

Vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat een aantal Rotterdamse deelgemeenten, zoals Charlois, Feijenoord en Delfshaven, sinds de invoering van de Wet Kinderopvang te maken heeft met een vraagafname in de kinderopvang van soms wel 20 procent, met als meest voor de hand liggende redenen dat ouders de subsidieaanvraag te ingewikkeld vinden en dat de kinderopvang zonder subsidie voor hen onbetaalbaar is?

Antwoord 1.
De gegevens van de Rotterdamse deelgemeenten waren mij niet bekend. Meer algemeen is wel bekend dat er sinds de Wet kinderopvang allerlei ontwikkelingen op wijkniveau hebben voorgedaan, variërend van aanmerkelijke groei tot aanmerkelijke daling. De rijksoverheid, de gemeente, het UWV en de kinderopvangorganisaties hebben veel gedaan om ouders te ondersteunen bij hun subsidieaanvraag, vaak gebeurde dat voor deze doelgroep op individuele basis.

Vraag 2.
Is het u bekend dat de kinderdagverblijven in deze wijken vóór de invoering van de Wet Kinderopvang per 1 januari 2005 voornamelijk gesubsidieerde plaatsen hadden en dat zij door het prijsverschil met de niet gesubsidieerde plaatsen vaak niet in de gelegenheid waren een weerstandsvermogen op te bouwen? Is het u ook bekend dat deze kinderdagverblijven door afwezigheid van een weerstandsvermogen en de forse vraagafname nu in de problemen komen?

Antwoord 2.
Het is mij bekend dat voor de invoering van de Wet kinderopvang kinderopvangorganisaties afhankelijk waren van gemeentelijke regels, die ook betrekking konden hebben op de opbouw van het weerstandsvermogen. Daarom heb ik aan het Waarborgfonds kinderopvang gevraagd een overgangsfaciliteit te ontwikkelen om organisaties, die in principe financieel gezond zijn, te helpen om in financieel opzicht een positie op te bouwen, die past bij de Wet kinderopvang. Voor deze faciliteit heb ik in 2004 30 mln. beschikbaar gesteld. Deze faciliteit is in de voorbereiding op de invoering van de Wet kinderopvang ruim bij de kinderopvangorganisaties onder de aandacht gebracht. Tot en met eind 2006 kunnen kinderopvangorganisaties een beroep doen op deze faciliteit.

3

Vraag 3.
Deelt u de mening dat de evaluatie van de Wet Kinderopvang niet moet worden afgewerkt, maar dat nu actie moet worden ondernomen om de administratieve last te verminderen, zodat ouders, met name vrouwen, hun kinderen weer naar de opvang kunnen brengen en zelf volop kunnen participeren op de arbeidsmarkt?

Antwoord 3.
De administratieve lasten voor ouders komen voort uit de keuze van het kabinet en Tweede Kamer om de ouder centraal te stellen door de ouder zelf bijdragen te laten ontvangen, waarmee de ouder zelf kinderopvang kan kiezen. Naast de eisen die de wet stelt, volgen er ook administratieve lasten uit eisen van werkgevers. Sommige ouders ervaren weinig administratieve lasten, andere ouders zien het als een grote last. Ik wacht niet de evaluatie van de Wet kinderopvang af in 2008 maar laat reeds in 2006 een onderzoek doen naar de omvang van de administratieve lasten van burgers bij kinderopvang in 2005. Mede op grond van die onderzoeksresultaten, streef ik naar een (verdere) reductie van de administratieve lasten burgers voor kinderopvang. De onderzoeksresultaten zal ik u aanbieden voor september 2006.

Vraag 4.
Bent u bekend met het Rotterdamse project `Economische Kansenzones'1), dat inhoudt dat ondernemers die investeren in achterstandswijken onder bepaalde voorwaarden hun investering van de overheid terugkrijgen? Deelt u de mening dat het ter wille van de toegankelijkheid van de kinderopvang voor de lagere inkomensgroepen en voor eenoudergezinnen en ter bevordering van de sociale en economische integratie meer dan wenselijk is kinderopvang in deze wijken te stimuleren? Bent u derhalve bereid eenzelfde subsidie te verlenen aan ondernemers in de kinderopvang die zich vestigen in achterstandswijken?

Antwoord 4.
De Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam is mij bekend. Deze verordening van de gemeente Rotterdam bepaalt dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, die investeren in bedrijfsonroerend goed en/of in aard- en nagelvaste duurzame bedrijfsmiddelen in aangewezen wijken in Rotterdam, daarvoor subsidie kunnen krijgen van 50% tot een bedrag van ten hoogste 100.000.
De Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam staat toe dat ook ondernemers met een onderneming in de (para-)medische en sociale sectoren in aanmerking komen voor een dergelijke gemeentelijk subsidie, mits hun investeringen bijdragen aan de leefbaarheid van de betreffende wijk. Hieronder vallen dus ook kinderopvangorganisaties.
Voor het rijksbeleid op het gebied van achterstandswijken, verwijs ik u naar het Grote Stedenbeleid.


1) www.rotterdam.nl