VVD



Nieuws

9 nov 2005 - Spreektekst Jozias van Aartsen
'Staat van de Unie'

Op dinsdag 8 november 2005 had het debat over de Staat van de Unie plaats in de Tweede Kamer. Hieronder vindt u de inbreng van Jozias van Aartsen tijdens dit debat.

Voorzitter,

Het EU-referendum van 1 juni bracht een politieke optater van jewelste. Toch is de Staat van de Unie jaargang 2006 eigenlijk business as usual.

Dit is onze eerste plenaire gedachtewisseling over de EU sinds 'the day after the night before', 2 juni. Een aantal collega's was toen zo van de kaart dat ze overhaast instemden met een Brede Maatschappelijke Discussie over Europa, om er na de zomer schielijk vanaf te zien. Mijn fractie zag als enige van begin af aan niets in een B
MD. Onze stelling was
dat de bevolking duidelijk had gesproken en dat wij juist naar onszelf moesten kijken. Daarom heb ik in dat debat de minister-president verzocht de Raad van State om advies te vragen over de invloed van de Europese constitutionele orde op de Nederlandse. Dat advies ligt er nu - en het liegt er niet om.

Na de Franse en Nederlandse referenda is het Europese wensdenken definitief failliet. De VVD heeft daar als bekend geen probleem mee. Ook de meest verstokte federalisten moeten nu erkennen dat de Europese burgers niet willen dat hun eigen lidstaat verdwijnt in de EU. Met of zonder Europese Grondwet, Nederland blijft.

Maar dit Europa van de lidstaten is wel een politieke unie. Dus niet een 'vrijhandelszone', zoals clichés beweren. Ook nu al. De Britse premier Tony Blair noemde in juli in Straatsburg de Unie een 'politiek project'. Dat is bij deze Schot geen wensdenken, nee, daaruit spreekt een helder oog voor de werkelijkheid op ons continent. Europa is een politiek feit, van 25 landen met een gezamenlijke toekomst.

Dit politieke feit heeft zich anders ontwikkeld dan de onderhandelende ambtenaren en de toenmalige Kamer in 1957 konden voorzien. Twee zaken vallen op:

Ten eerste is - tegen de Nederlandse verlangens in - een instelling gegroeid waar de regeringsleiders op het hoogste niveau de lijnen uitzetten: de Europese Raad. Dit is - of wij het leuk vinden of niet - de power house van de Unie.

Ten tweede is de Unie geen gewone internationale organisatie. De contacten tussen ons land en Brussel lopen niet alleen bovenlangs via de regering, maar ook rechtstreeks, via ambtenaren, decentrale overheden en belangengroepen. Daarmee is de Unie binnenland geworden.

Daarom moeten wij naar onszelf kijken. Wij als Kamer hebben ook een Europese rol - net als de 24 andere EU-parlementen.

De PvdA daarentegen schuift in een recente notitie de schuld van het wantrouwen jegens de EU toch weer af op 'Brussel'. Met een harde aanval op het hart van het Europese succes: de Interne Markt. Dat is kwalijk, want juist die markt werkt, die zorgt voor welvaart en banen.

Opmerkelijk ook, omdat veel andere sociaal-democraten inmiddels wél inzien dat zonder de Interne Markt een sociaal Europees gezicht onmogelijk is. In de woorden van Tony Blair: "Of course we need a social Europe. But it must be a social Europe that works." Blair verwijst nota bene graag naar het rapport van die andere sociaal-democraat, Wim Kok, die hamert op het enorme belang van het doorzetten van het interne marktprogramma!

Nu het advies van de Raad van State. De Raad legt een directe koppeling tussen het verloren grondwetsreferendum en de politieke omgang in Nederland met Europa. De hoofdstelling is: Europees beleid is géén buitenlands beleid. Zowel parlement als regering en overheid moeten zich daarop inrichten. De Raad doet naar ons oordeel een aantal uitstekende voorstellen.

Ten eerste wat betreft onszelf, de Kamer. Sterk is de gedachte dat Europese regelgeving behandeld moet worden als ware het een nationaal wetsvoorstel. Dan trekken wij het politieke debat vanzelf deze Kamer in. Een extra suggestie onzerzijds. Zou het misschien een idee zijn dan een politiek instrument als het vragenuur hiervoor te benutten? Dat wij bijvoorbeeld de Minister van VROM kunnen vragen hoe het precies zit met het Groenboek Hypothecair Krediet, en wat Nederlandse experts daar in de diverse comités over beweren? Bijvoorbeeld één Europees vragenuur per maand. Wat vindt het Presidium daarvan?

Wat betreft de toetsing van subsidiariteit: wij hebben zelf de Gemengde Commissie Subsidiariteit die een rapport uitbracht. Laten we dat nu omarmen en meteen beginnen! Dat is stap één. Gaat het Presidium dit nu doen?

Daarenboven doet de Raad van State een voorstel van brutale eenvoud over de subsidiariteitstoets uit de Grondwet: Niet wachten, gewoon zelf invoeren. Dus niet alleen zelf, maar ook de steun zoeken bij 24 andere parlementen, en de gezamenlijke uitslag zenden naar de Europese instellingen. Dat is stap twee. Wij moeten niet klagen over Brussel, wij moeten zelf - liefst met alle 25 nationale parlementen - deze machtsgreep doen! Wat vindt het Presidium daarvan?

Dan wat betreft kabinet en overheid. Een bekend moeilijk punt. Wie voert de politieke regie over het Nederlandse EU-beleid? Gezien beide genoemde ontwikkelingen - de Europese Raad als krachtscentrum, de verbinnenlandisering van Europa -, kan dat alleen maar zijn: de minister-president. Neem nu het probleem van de Luchtkwaliteit. Als er ergens in de Randstad vanwege die Europese richtlijn straks geen woningen of wegen gebouwd kunnen worden, dan is het aan niemand anders dan aan de minister-president om dat hoog op de agenda van de Europese Raad te zetten. Dan moet hij zeggen, à la de Franse president: "Mevrouw, mijne heren, dit gaat zo niet." De lucht boven Rotterdam, daar gaat Buitenlandse Zaken toch niet over?

Tegen deze rol voor de minister-president hoor ik in veel gemurmureer, maar werkelijke geen enkel goed argument. Laten wij nu boven al die persoonlijke en departementale belangetjes uitstijgen!

Wij moeten ook dit in twee stappen benaderen. Laten wij eerst maar eens doen wat de Raad van State voorstelt. Graag vandaag een wat uitgebreidere reactie op dit punt dan de minister van Bestuurlijke Vernieuwing in zijn brief gaf. In tweede instantie ontkomen wij niet aan een herschikking. De premier kan de regie doen, zonder dat AZ topzwaar wordt. Elk vakdepartement coördineert zelf, met AZ erboven voor als er conflicten tussen departementen zijn, plus politieke sturing vooraf. Wij beseffen ook, dat is iets voor een komende kabinetsformatie. Wat vindt de premier daarvan?

En wat gaat het kabinet doen met de suggestie van de Raad om bij het benoemingenbeleid vanaf DG-niveau Europese ervaring te eisen?

Deze herschikking heeft bovendien een voordeel voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken - dat zoals bekend mij zeer lief is. Het kan zich in EU-verband weer ten volle ontplooien als vakdepartement. Er is genoeg te doen! Ik denk daarbij, en ik stel nu een vraag aan de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Balkan. Als het daar de komende jaren misgaat, is de Unie daar naar zijn idee voldoende op geprepareerd? Of gaan wij dan weer de beschamende vertoningen uit de jaren negentig meemaken, toen de Amerikanen de boel in onze achtertuin hebben opgeknapt?

Jozias van Aartsen

8 november 2005