Manifest duurzame ontwikkeling
Op 5 november jl. heeft het Partijcongres het manifest 'Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan' aangenomen.
In de bijlage kunt u de definitieve versie van het maniefest downloaden.
U kunt hier de aangenomen resoluties downloaden. (zie onderaan)
download
download (zie onderaan)
Resoluties
Tijdens het partijcongres van 5 november 2005 werden op het terrein van duurzame ontwikkeling een drietal resoluties aangenomen.
Resolutie Duurzaamheidsmanifest, ingediend door het Dagelijks Bestuur
Het CDA Partijcongres op zaterdag 5 november 2005 in vergadering bijeen in Utrecht:
Overwegende dat:
* Rentmeesterschap een van de vier uitgangspunten is van het CDA;
* Rentmeesterschap van de christen-democratie vraagt de huidige overexploitatie van natuur en leefmilieu tegen te gaan c.q. te voorkomen, ook met het oog op na ons komende generaties;
* Klimaatverandering en slechtere luchtkwaliteit de urgentie van de problematiek bewijzen, en vragen om ingrijpende maatregelen
* Integraal beleid op meerdere beleidsterreinen noodzakelijk is om tot duurzame ontwikkeling te komen.
Constaterende:
* dat CDA-leden tijdens de Fonteinavonden najaar 2003 energie, milieu en rentmeesterschap op de eerste plaats op de politieke agenda van het CDA hebben gezet;
* CDA-leden tijdens deze Fonteinavonden tevens hebben aangegeven dit thema te willen verbreden tot duurzame ontwikkeling
* dat er door CDA-leden vervolgens intensief is gediscussieerd over de discussienotitie Investeren in duurzame ontwikkeling;
* dat de uitkomsten van deze discussie zijn betrokken bij de opstelling van het manifest Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan;
* dat ook de standpunten van maatschappelijke organisaties, werkzaam op het terrein van duurzame ontwikkeling, zijn betrokken bij de opstelling van het manifest Om een gezondhebben deelgenomen aan dit debat);
* dat CDA-Afdelingen, groepen leden en gelieerde organisaties intensief hebben gediscussieerd over de beleidsaanbevelingen in dit manifest;
* dat ook maatschappelijke organisaties hebben gereageerd op de beleidsaanbevelingen in het manifest. en deze aanbevelingen waar mogelijk zijn overgenomen.
Spreekt uit
Dat het manifest "Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan" een belangrijke bouwsteen vormt voor het verkiezingsprogramma 2007-2011 en draagt de Programcommissie op de inhoud van dit manifest optimaal te verwerken in het verkiezingsprogramma.
Resolutie gebruik aardgas als transportbrandstof
Ingediend namens de CDA-afdeling Zoetermeer, mede-ondersteund door de Provinciale Afdeling Zuid-Holland
Het CDA -Congres, in vergadering te Utrecht bijeen op 5 november 2005,
Constaterende dat:
. De thema's 'Milieu' en 'Rentmeesterschap' prominente waarden zijn in het CDA-program van uitgangspunten
. Burgers, bedrijfsleven en overheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het milieu dragen.
. Het thema lokale luchtkwaliteit in korte tijd is uitgegroeid tot een urgent milieuprobleem
. Op het gebied van de luchtkwaliteit verdere inspanningen noodzakelijk zijn om tijdig de Europese normen te kunnen realiseren.
. De matige kwaliteit van de Nederlandse lucht voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door het wegverkeer.
. Dat vooral het gebruik van diesel als transportbrandstof leidt tot een aanzienlijke uitstoot van schadelijke emissies zoals NOx en van fijnstof.
. Er schonere alternatieven zijn.
Overwegende dat:
. Naast LPG ook aardgas als transportbrandstof een alternatief kan zijn voor diesel en benzine, met verhoudingsgewijs gunstige milieu-eigenschappen,
. Schonere alternatieven dan aardgas voorlopig nog schaars inzetbaar zijn,
. Aardgas is in Nederland via een fijnmazig net in ruime mate beschikbaar is,
. Internationaal al veel ervaring is opgedaan met het gebruik van aardgas als transportbrandstof,
. Implementatie van aardgas als transportbrandstof relatief beperkte investeringen vergt,
. Aardgas een functie zou kunnen vervullen als transitiebrandstof naar nog schonere brandstoffen,
. Vanuit het bedrijfsleven serieuze belangstelling bestaat voor het gebruik van aardgas als transportbrandstof
. In Nederland al meerdere lokale initiatieven bestaan waarbij aardgas als transportbrandstof wordt gebruikt,
. Overheid en bedrijfsleven in deze initiatieven veelal gezamenlijk participeren,
Spreekt als zijn mening uit dat:
. Het stimuleren van aardgas als transportbrandstof past binnen de CDA-visie op duurzame ontwikkeling;
. De tijd rijp is voor bredere navolging van lokale initiatieven met aardgas als transitie-transportbrandstof;
. Lokale, regionale en nationale overheden, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, een actieve rol behoren te spelen om bredere toepassing van aardgas als transportbrandstof mogelijk te maken.
Resolutie van Harry Wesselink te Nijmegen inzake rentmeesterschap, investeren in duurzame ontwikkeling en het MINISTERSCHAP van MILIEUBELEID
Het CDA-partijcongres op 5 november 2005 bijeen te Utrecht.
A. Constateert dat:
1. We in Nederland sinds jaar en dag een minister hadden voor het milieubeleid.
2. In het kabinet Balkenende-II er slechts een staatssecretaris is voor het milieubeleid.
3. Een ministerschap in de Nederlandse staatsrechtelijke hiërarchie van een zwaarder gewicht is dan een staatssecretariaat.
4. Een minister voor het milieubeleid wekelijks in de vergaderingen van de ministerraad de vinger aan de pols kan houden betreffende het (inter)nationale, integrale milieu-beleid
5. Dit belangrijk is, aangezien het milieubeleid op de beleidsterreinen van diverse ministers vorm en inhoud dient te krijgen. (Bijvoorbeeld: de E.U.-normen voor schone lucht blokkeren naar het oordeel van de Raad van State momenteel veel nieuwe bouwprojecten en de aanleg van nieuwe infrastructuur.)
B. Overweegt dat:
1. Rentmeesterschap één van de basisuitgangspunten van het CDA is.
2. Het CDA-partijbestuur in het najaar van 2003 acht zogenoemde Fonteinavonden organiseerde waarop de partijgenoten konden aangeven welke beleidsterreinen naar hun oordeel in de toekomst politieke prioriteit verdienen.
3. Tijdens deze ledenraadplegingen bleek dat de partijleden het onderwerp rentmeesterschap, investeren in duurzame ontwikkeling, energie en milieu op de eerste plaats op de politieke agenda van het CDA zetten.
4. Het partijbestuur als een vervolg op deze Fonteinavonden de discussienotitie "Investeren in duurzame ontwikkeling" uitbracht.
5. De resultaten van alle bovenstaande discussies verwerkt worden in een manifest dat belangrijke bouwstenen bevat voor het verkiezingsprogramma 2007-2011.
C. Spreekt uit dat:
1. Gezien alle bovengenoemde feiten en overwegingen in het manifest wordt opgenomen dat er bij de eerstvolgende kabinetsformatie weer een minister van milieubeleid zal zijn met royale bevoegdheden.
2. Gezien het eminente belang dat het CDA hecht aan rentmeesterschap en het investeren in duurzame ontwikkeling deze minister van milieubeleid bij voorkeur van CDA-huize zal zijn.
Roept alle CDA'ers die daar tijdens de eerstvolgende kabinetsformatie invloed op (kunnen) uitoefenen op om uitvoering te geven aan deze resolutie.
Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan
Investeren in duurzame ontwikkeling
Manifest
Vastgesteld op het CDA-Congres van 5 november 2005
Inhoudsopgave
Voorwoord 3
Samenstelling commissie duurzame ontwikkeling 5
Inleiding 6
Hoofdstuk 1 Duurzame energie 12
Hoofdstuk 2 Duurzame mobiliteit 15
Hoofdstuk 3 Duurzame woon- en leefomgeving 20
Hoofdstuk 4 Duurzame internationale samenwerking 26
Woordenlijst 30
Voorwoord
Den Haag, november 2005
Geacht lid, geachte mevrouw/heer
Voor u ligt het manifest Om een gezond, veilig en leefbaar bestaan,
investeren in duurzame ontwikkeling.
Het manifest is een rechtstreeks resultaat van de Fonteinavonden, die
in 2003 en 2004 verspreid over het land hebben plaatsgevonden.
Tijdens de eerste reeks Fonteinavonden gaven de CDA-leden te kennen
dat duurzame ontwikkeling op de eerste plaats van de politieke
agenda van het CDA moest komen te staan.
Het partijbestuur stelde vervolgens een commissie in onder leiding
van partijvoorzitter Van Bijsterveldt. Deze commissie is vervolgens
met de discussienotitie Investeren in duurzame ontwikkeling, tijdens
zes Fonteinavonden verspreid over het land, in debat gegaan met vele
CDA-leden. Ook zijn gesprekken gevoerd met tientallen maatschappelijke
organisaties, variërend van Natuur en Milieu tot Transport en
Logistiek Nederland, van Natuurmonumenten tot de NOVIB, met
kerken en religieuze organisaties.
De resultaten van de Fonteinavonden, de gesprekken met maatschappelijke
organisaties en kerken en de schriftelijke reacties per brief of
via Internet zijn gebruikt door de Commissie-Rietkerk, die eind 2004
door het partijbestuur is ingesteld.
Deze breed samengestelde commissie heeft dit manifest opgesteld.
Waarom dit manifest?
Duurzaamheid gaat ons allen aan, en vraagt steeds meer om aandacht
en inzet.
Mensen kunnen zich immers alleen echt welbevinden in een veilige,
gezonde en leefbare omgeving.
Duurzame ontwikkeling zegt niet alleen iets over hier en nu, maar
ook over het in takt laten van mogelijkheden voor toekomstige generaties
om straks ook een goed bestaan te hebben en over mensen verder
weg in de wereld die evenals wij recht hebben op welvaart en welzijn.
Nationaal en internationaal vragen de klimaatverandering en
luchtkwaliteit om effectieve maatregelen. De urgentie hiervan wordt
door iedereen onderschreven.
Dáárom dit manifest dat zo past bij onze christen-democratische uitgangpunten.
Meer dan ooit is een beleid nodig dat duurzame ontwikkeling
tot uitgangspunt neemt. Dit vraagt om bewuste, en hier en
daar scherpere keuzes van de overheid, maar we doen ook een appèl
op mensen en bedrijven om hun bijdrage te leveren.
Dat is de ambitie die wij hebben.
Tegelijk kunnen wij vaststellen dat er al het nodige is bereikt.Met
name water en bodem zijn schoner geworden. Duurzame ontwikkeling
stelt ons ook voor nieuwe uitdagingen en geeft nieuwe kansen.
Innovatie en duurzaamheid zijn wat het CDA betreft dan ook onlosmakelijk
met elkaar verbonden.
Ambitie vraagt ook om actie. Het CDA wil handelingsperspectief bieden.
Niet met allerlei nieuwe regels, maar met effectieve inzet, normering
en stimulansen. Daar wil dit manifest toe aanzetten.
Duurzame ontwikkeling raakt aan een groot aantal beleidsterreinen,
variërend van energiebeleid tot ruimtelijk ordeningsbeleid, van mobiliteitsbeleid
tot internationale samenwerking.
Ter wille van de overzichtelijkheid is gekozen voor vier deelterreinen:
1. duurzame energie,
2. duurzame mobiliteit,
3. duurzame woon- en leefomgeving,
4. duurzame internationale samenwerking.
Deze indeling sluit aan op de indeling, die ook tijdens de
Fonteinavonden is gehanteerd.
Na discussie in de partij en na discussie met maatschappelijke organisaties heeft het CDA-Congres van 5 november 2005 dit manifest vastgesteld en uitgesproken dat het een belangrijke bouwsteen vormt voor het nieuwe verkiezingsprogramma 2007-2011.
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart, Partijvoorzitter
Theo Rietkerk, Voorzitter commissie duurzame ontwikkeling
Samenstelling commissie Duurzame ontwikkeling
De commissie Duurzame ontwikkeling staat onder leiding van Theo Rietkerk (in
het dagelijks leven gedeputeerde Ruimte en Milieu in de provincie Overijssel en
oud-Tweede Kamerlid).
Van deze commissie maken verder deel uit: Arjan Brak; Piet Bukman; Gert van
Dijk; Jothijs van Gaalen; Ineke Giezeman; Frank van den Heuvel; Renee Jansen;
Sander Lensink;Willemien van Montfrans; Ellen van Moorsel; Klaas Johan
Osinga; Loek Schueler; Pieter Tulner; Pier Vellinga; Peter van Wijmen; Rein
Willems en Corien Wortmann-Kool
Adviserende leden: Marja van Bijsterveldt (partijvoorzitter) en Ab Klink (directeur
Wetenschappelijk Instituut)
Secretariaat en eindredactie:Willemien Hasselaar en Marcel Meijer
Redactie manifest: Guusje Dolsma
Inleiding
Urgentie
We putten de aarde uit
De aarde en de natuur zijn ons gegeven; we mogen er gebruik van maken om te
leven en van te genieten.Maar we zullen hen ook weer over moeten dragen aan
volgende generaties, zodat zij er ook weer van en in kunnen leven.
Wij dreigen echter de aarde uit te putten. In rap tempo maken we beschikbare
fossiele brandstoffen op. De uitstoot van met name CO2 leidt tot klimaatverandering,
tot opwarming van de aarde en bijvoorbeeld smeltende gletsjers. Dat heeft
blijvende gevolgen voor mensen en natuur. Vervuiling van lucht en water tasten
de gezondheid van mensen aan. In Nederland sterven er jaarlijks duizenden mensen
eerder door luchtvervuiling.Wereldwijd sterven er jaarlijks drie miljoen mensen
aan vervuild drinkwater. Soorten planten en dieren verdwijnen door vervuiling
of ontbossing. De aantasting van natuur en milieu is nu op onderdelen al
onomkeerbaar.
We worden in eigen land direct geconfronteerd met de consequenties. Zo wordt
de gezondheid van veel Nederlanders bedreigd door de slechte luchtkwaliteit of
door stoffen waaraan zij zijn blootgesteld. Ook kunnen wegen en woningen niet
worden aangelegd, verbreed of gebouwd, vanwege de normen voor luchtkwaliteit.
Onze huidige stijl van consumptie, productie en mobiliteit heeft grote gevolgen
voor de natuur en onze leefomgeving.
We kunnen niet veel langer meer wachten met ingrijpende maatregelen te nemen.
Extra inzet nationaal en internationaal is nodig.
Mondiale problematiek
Nieuw opkomende economieën zoals China en India zullen extra milieubelasting
veroorzaken en het tempo van vervuiling versnellen. Onze afhankelijkheid van
fossiele brandstoffen maakt ons kwetsbaar voor instabiliteit in die delen van de
wereld waar deze brandstoffen vandaan komen. De voorraden olie, aardgas en
ook kolen zijn bovendien eindig.Weliswaar kunnen we vermoedelijk nog vele
tientallen jaren vooruit, toch moeten we ons hierop bezinnen. Bovendien blijkt
onze economie meer en meer kwetsbaar te zijn voor schommelingen van olieprijzen.
In Nederland zien we dat een groot deel van onze luchtvervuiling van over de
grens komt. Ook de kwaliteit van ons water wordt beïnvloed.
Ontwikkelingslanden hebben hier in grote mate mee te maken: droogte, overstromingen,
onveilig water en gebrekkige sanitair. Er bestaat een directe relatie tussen
het armoedevraagstuk en duurzaamheid. Stijgende energieprijzen raken met
name de armste landen. Zij kunnen die prijzen moeilijk betalen, er is weinig
ruimte meer voor sparen, voor kapitaalopbouw en dus voor investeringen.
Milieuproblemen zijn dus mondiale problemen.
Sociale dimensie
Veel mensen maken zich zorgen. In Nederland zijn miljoenen mensen lid van
natuur- en milieu-organisaties.Maar mensen vragen zich tegelijkertijd af wat hun
persoonlijke gedrag nog uitmaakt voor de mondiale milieuproblematiek. Alleen
door ons gemeenschappelijk in te spannen, is er een verschil te maken. De overheid
kan hier een belangrijke rol bij spelen.Moreel gedrag van de enkeling leidt
overigens zeker wel tot resultaat. De boer en zijn gezin, die in ontwikkelingslanden
hun producten tegen een rechtvaardige prijs kunnen verkopen, kunnen
daardoor wel menswaardig leven. Zij hoeven ook geen roofbouw te plegen op de
natuur.
Duurzame ontwikkeling reikt verder dan het milieu.Milieu is verweven met al
ons doen en laten en gaat over alle grenzen heen. De kunst is dan om milieubelangen
zoveel mogelijk te verbinden met andere gerechtvaardigde belangen, zoals
economische ontwikkeling, armoedebestrijding, veiligheid en gezondheid.
Resultaten
Er is overigens al het nodige bereikt. Goed beleid en samenwerking tussen overheid
en bedrijfsleven bijvoorbeeld blijken resultaat te hebben.We produceren in
Nederland flink wat milieuvriendelijker dan enige jaren geleden: we slagen er
gaandeweg in om een ontkoppeling tot stand te brengen tussen economische
groei en milieudruk. Er zijn ook voorbeelden van goede internationale samenwerking.
Met de Kyoto-afspraken zijn zeker vorderingen gemaakt, maar nog lang
niet genoeg. De CO2-emissiehandel leidt tot energiebesparing en innovatie in het
bedrijfsleven.
Innovatie bevorderen: het economisch belang van duurzaamheid
Economische ontwikkeling is nodig, ook om onze leefomgeving schoner en veiliger
te maken. Meer en meer blijkt ook dat het ontwikkelen van alternatieven
voor vervuilend consumeren en produceren niet alleen maar geld kost. Schoner
produceren en innoveren passen uitstekend in de agenda van een kenniseconomie.
Een land dat het aandurft als eerste ambitieus te zijn in duurzame ontwikkeling,
heeft een enorme voorsprong op andere landen (first movers advantage).
De innovatie, kennis- en productontwikkeling en exportpositie zullen verbeteren.
Het land daarentegen dat achterblijft, loopt wellicht een langdurige achterstand
op en zal slechts afnemer van elders ontworpen producten zijn. Milieu kan en
moet veel meer verbonden worden met innovatie. De agrosector, maar ook de
afvalverwerking zijn daarvan goede voorbeelden. Duurzaamheid is een kansrijke
economische 'sector'
Afspraken op wereldschaal zullen minder noodzakelijk zijn als duurzaamheid zèlf
een groeimarkt blijkt te (kunnen) zijn. Anderzijds zijn die afspraken gemakkelijker
te maken, zodra de gerechtvaardigde belangen van economie en ecologie
meer parallel beginnen te lopen. Ook op die manier is een bijdrage te leveren om
de mondiale impasse rond milieu en economische groei te doorbreken.
Ambitie
Rentmeesterschap
Christen-democratisch gezien heeft elke persoon de opdracht zich te bekommeren
om de naaste, om komende generaties en om de schepping.Wij bezitten de
aarde niet.Wij mogen en moeten haar goed beheren en bewerken. Dat is belangrijk
om ruimte te geven aan planten, dieren en mensen. Het is ook belangrijk om
het goede dat de aarde biedt, te behouden voor de mensen die na ons komen.
Dat noemen wij rentmeesterschap.
De natuur heeft een eigen, intrinsieke waarde. Goed rentmeesterschap voorkomt
de huidige tendens van overexploitatie van de natuur en ons leefmilieu. Zeker
onherstelbare schade aan de schepping moet verhinderd worden.
Rol van de overheid, en het subsidiariteitsbeginsel
De overheid moet zien te waarborgen dat de natuur op een verantwoorde manier
wordt beheerd. Grenswaarden mogen wij niet overschrijden, omdat er anders wel
degelijk onherstelbare schade optreedt. Duidelijkheid over die grenswaarden leidt
bovendien tot een snellere innovatie op het gebied van duurzame ontwikkeling.
Hoe de overheid haar rol waarmaakt, is niet onbelangrijk. Voor het CDA is daarbij
het subsidiariteitsbeginsel richtinggevend. Het CDA vindt dat de overheid dìe
instrumenten moet kiezen die burgers en maatschappelijke verbanden aansporen
om zoveel mogelijk zèlf duurzaamheid in afwegingen te betrekken.Morele afwegingen
zijn immers geen exclusief politieke aangelegenheid. Zij moeten dat ook
nooit worden. Dat zal alleen maar leiden tot onthechting en afwenteling. Alleen
door consumenten, producenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties te
betrekken bij het milieubeleid en aan te spreken op hun verantwoordelijkheid is
er een breed draagvlak voor duurzaamheid te creëren.
De overheid moet dus geen verantwoordelijkheden bij burgers en bedrijven gaan
weghalen. Zij heeft wel een andere taak: namelijk burgers, bedrijven en maatschappelijke
organisaties aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor het
milieu. Dat doet zij door te normeren. Bij die normering moet zij die methoden
kiezen die zoveel mogelijk een appèl doen op de verantwoordelijkheid van particuliere
personen en instanties. Duurzaamheid kan niet zonder de verinnerlijking,
zonder een collectief geweten. Dat vraagt om normen die duidelijk zijn, die elkaar
niet overlappen en tegenspreken. De overheid moet daarom krachtig (blijven)
inzetten op deregulering, ontbureaucratisering en verminderen van administratieve
lastendruk.
De aantasting van natuur en leefmilieu vindt op vele terreinen plaats: lokaal,
nationaal, Europees en mondiaal. Het subsidiariteitsbeginsel betekent ook dat
problemen moeten worden opgelost op het schaalniveau waarop zij zich voordoen.
Lokale problemen vragen om lokale oplossingen, regionale problemen om
regionaal initiatief, terwijl het oplossen van mondiale problemen om coördinatie,
afspraken en toezicht op wereldschaal vraagt.We kunnen in Nederland niet de
wereldproblemen oplossen; andersom kunnen de Nederlandse problemen het
beste door de nationale overheid worden aangepakt.
Acties
Om zonder al te veel economische en maatschappelijke ongelukken uit de buurt
van de grenswaarden te blijven, blijkt het van buitengewoon belang tijdig alternatieven
(bijvoorbeeld in de vorm van schone energiebronnen) te ontwikkelen en
toe te passen.Wie wacht tot de grenzen in zicht zijn, handelt onverantwoord.
Uitdaging is om ervoor te zorgen dat rendabele en reële alternatieven voor
milieuvervuilende productie, consumptie en mobiliteit op tijd worden ontwikkeld.
Aanpak aan de bron is daarvoor de beste manier. Door de kosten van
milieuvriendelijke productie, consumptie en mobiliteit te verlagen en die van
milieuschadelijke te verhogen, worden bedrijven en consumenten gestimuleerd
om naar alternatieven op zoek te gaan, om hun creativiteit aan te boren, om
nieuwe minder vervuilende producten en om nieuwe -meer duurzame- markten
aan te boren. Dit prijsbeleid werkt het beste in combinatie met wettelijke horizonbepalingen:
vanaf moment X is het dan niet meer toegestaan om producten
op de markt te brengen die het milieu te zwaar belasten. Bedrijven en consumenten
weten dan waar zij naar toe moeten werken. Dat kan een krachtige impuls
aan duurzaamheid geven. Zelfregulering kan daarbij een goed middel zijn om de
grenswaarden te halen.
Fiscale maatregelen kunnen in de aanloopfase en in het toegroeien naar duurzame
productie en consumptie dus behulpzaam zijn. Nederland doet daar al veel
aan. Het hoort tot de categorie Europese landen met het hoogste percentage
groene belastingen. Zo'n 14% van de totale belastingontvangsten is zogenaamd
'groen'.
Ook subsidies kunnen een rol spelen bij het creëren van een level playing field
tussen milieuvriendelijke en milieuvervuilende producten.
Heffingen en subsidies kunnen zo vervuilend gedrag tegengaan. Maar het verzwaren
van heffingen zonder dat er reële alternatieven zijn, maakt burgers en bedrijven
moedeloos en bezorgt het milieu een slechte naam. Heffingen zijn dan niet
gedragsregulerend en dus worden zij opgevat als pure lastenverzwaringen.
Daarom is het van groot belang te werken aan alternatieven die schoon en duurzaam
zijn. Dan krijgen heffingen en subsidies zin en dan is het mogelijk om via
duidelijke normen te gaan werken aan een markt voor duurzame producten.
Transities zijn vaak lang lopende veranderingsprocessen in de richting van een
economie die duurzaam is. De aanpak moet gericht zijn op lange termijnveranderingen,
waarin de concrete acties van vandaag gekoppeld zijn aan de resultaten
die morgen noodzakelijk zijn.
In dit manifest worden de volgende transities verder uitgewerkt:
. transitie naar duurzame energie
. transitie naar duurzame mobiliteit
. transitie naar een duurzame woon- en leefomgeving (pagina )
. transitie naar duurzame internationale samenwerking (pagina )
Hoofdstuk 1 Duurzame energie
Energie is van essentieel belang voor onze samenleving. Om schadelijke klimaatveranderingen
te vermijden, zijn richtinggevende en vertrouwenwekkende stappen
nodig. Ook om andere redenen is het nodig om te werken aan schone energiebronnen.
Met groeiers als China en India, zullen wij steeds harder moeten
concurreren om aan betaalbare energie te komen. Dit klemt te meer omdat de
komende vijftig jaar het gas van Slochteren op zal raken. Alternatieven zijn dringend
gewenst.
De gevolgen van het energiegebruik voor klimaat, mens en milieu maken veranderingen
urgent:
. de samenleving heeft een steeds grotere behoefte aan energie;
. de energievoorziening moet betaalbaar en de levering moet stabiel zijn;
. het huidige energiegebruik is grotendeels gebaseerd op fossiele brandstoffen die
veel ecologische schade aanrichten;
. de balans tussen economie, ecologie en solidariteit wordt verstoord door de
huidige wijze van energiewinning.
Vanuit haar uitgangspunten van gerechtigheid, solidariteit, rentmeesterschap en
gespreide verantwoordelijkheid streeft de christen-democratie naar een duurzame
energiehuishouding. Dit is een energiehuishouding waarbij de gebruikte energiebronnen
nu en in de toekomst voldoende beschikbaar zijn, de effecten van het
energiegebruik blijvend onschadelijk zijn voor de natuur en de mens, de levering
betrouwbaar en veilig is, en een ieder toegang heeft tot energie tegen een redelijke
prijs.
Duurzame energiebronnen vormen dus het lange-termijnperspectief waarop we
stevig moeten inzetten. Het ontwikkelen van duurzame energiebronnen draagt
bij aan de voorzieningszekerheid en kan de energie-afhankelijkheid van ons land
verminderen.
1. Energie is van essentieel belang voor onze samenleving. Om de economie en
de ecologie zo goed mogelijk te dienen,moeten we onze energiehuishouding
veranderen.
1.1 Een volledige omschakeling naar duurzame bronnen zal enkele decennia in
beslag nemen. Het is evenwel zaak om nu al te beginnen met deze omschakeling
(de zogenaamde energietransitie).
1.2 Op de korte en middellange termijn dient een duurzamere energiehuishouding
bereikt te worden door energiebesparing, een schoner gebruik van fossiele
bronnen en de inzet van klimaatneutrale bronnen.
2. Het CDA wil van overheidswege een markt voor meer duurzame energie en
duurzame producten realiseren door innovaties te stimuleren en hun verspreiding
te versnellen.Het CDA wil Europa binnen 20 jaar voor 25% op duurzame
alternatieven en schone fossiele grondstoffen over laten stappen.
2.1 Het CDA wil van overheidswege een markt voor meer duurzame energie en
duurzame producten realiseren door innovaties te stimuleren en hun verspreiding
te versnellen. Dit laatste kan door de duurzame producten qua prijs
aantrekkelijker te maken ten opzichte van vervuilende producten. Na verloop van tijd- als het product bekend en verspreid raakt- gaat een duidelijke normstelling in. Ruim van tevoren moet
duidelijk zijn dat na een bepaalde, helder gecommuniceerde periode voor de
vervuilende producten geen plek meer is.
2.2 Gedragsbeïnvloedende instrumenten als heffingen krijgen een groter draagvlak
als de hieruit voortvloeiende gelden geoormerkt worden ten gunste van
het stimuleren van duurzame energievoorzieningen. Instrumenten stimuleren
bij voorkeur zelfregulering, waardoor de overheid niet zelf hoeft te werken
aan optimale oplossingen voor de milieuproblematiek. De creativiteit die
in de samenleving aanwezig is, wordt zo het beste gestimuleerd.
2.3 De BTW op spaarlampen, milieuvriendelijke brandstoffen en groene energie moet worden verlaagd van 19% naar 6% (BTW laagtarief).
3. Het CDA maakt zich sterk om over te stappen naar a) schonere toepassingen
van fossiele energiebronnen, b) klimaatneutrale bronnen (bijvoorbeeld CO2-
opslag) en uiteindelijk naar c) duurzame energie (zonne-energie, windenergie
etc.).
3.1 Zuinig omgaan met energie biedt nog veel mogelijkheden. Energiebesparing
is een kosteneffectieve manier om de risico's van het huidige energiegebruik
te verminderen. Het CDA wil vanaf 2010, of zoveel eerder als mogelijk een
energiebesparing van 2% per jaar in Nederland realiseren. Bij de energievoorziening voor nieuwe woningen en bedrijfspanden moet worden gezocht naar efficiëntere verwarmingsmethoden zoals aardwarmte, restwarmte uit de industrie, zonne-energie en warmte-koude-opslag. De energieprestatie-norm (EPN) valt verder te vereenvoudigen en aan te scherpen.
3.2 Het stimuleren van aardgas en biobrandstoffen bij verkeer en vervoer kan per direct
gestart worden. Aardgas is als transitiebrandstof te gebruiken. Naar verwachting
zullen rond 2015 de eerste commercieel aantrekkelijke zero-emission
voertuigen van de band rollen. Tegen 2015 dient daarom in Nederland waterstof
getankt te kunnen worden. De infrastructuur voor aardgas zal ons tegen
die tijd uitstekend van pas komen. Door nu in gas te investeren, zal de overgang
naar zero-emission gemakkelijker kunnen verlopen. In het verkeer en
vervoer moeten stedelijk openbaar vervoer en stadsdistributies overschakelen
op aardgas als transportbrandstof. De extra gasvoorzieningen die hiervoor
aangelegd worden, moeten geschikt zijn voor toekomstig gebruik van waterstof.
3.3. Energie-opwekking, bijvoorbeeld via gemoderniseerde kolencentrales, zal
meer en meer gepaard moeten gaan met het afvangen en opslaan van CO2.
Binnen de context van Europa, het blijvend ontwikkelen van innovatieve afvalverwerking en het veilig opslaan van afval, blijft kernenergie gedurende de transitie naar duurzame energie één van de opties om op een klimaatneutrale manier de CO 2 uitstoot van de elektriciteitsproductie te verminderen. Vanzelfsprekend worden ook hoge eisen gesteld aan de productie: veilig en met de modernste technieken.
3.4 Duurzame energie zal gaandeweg een groeimarkt zijn. Een markt die kansen
biedt aan de Nederlandse economie. Onderzoek en Ontwikkeling (R&D) van
duurzame energie moet daarom gericht worden gestimuleerd, bijvoorbeeld
op het terrein van de energie-opslag. Het onderzoek naar en de toepassing
van alternatieve en duurzame energiebronnen dient geïntensiveerd te worden.
Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor wetenschap, bedrijfsleven
en overheid.
3.5 Het is van groot belang dat de overheid exploitanten van windenergie meerjarige zekerheid biedt over stimuleringsmaatregelen, waarbij open einde constructies moeten worden voorkomen
3.6 Het bedrijfsleven zal onder het nieuwe systeem van de emissiehandel de
kosten minimaliseren; dat zal innovatie bevorderen. Nederland moet zich
daarom sterk blijven maken voor het Kyoto-verdrag en voor een goed vervolg
daarop.
3.7 Nederland heeft belangrijke pluspunten die het kan benutten voor de beoogde
energietransitie. Die pluspunten hebben te maken met de goede mogelijkheden
om CO2 op te slaan, met de kennisintensieve landbouw, met kennisinstituten
die op het gebied van duurzame ontwikkeling tot de wereldtop behoren
en met de huidige voorzieningen voor relatief schoon aardgas. Opslag
van aardgas in lege gasvelden biedt ons land bovendien de mogelijkheid om
een knooppunt voor voorzieningszekerheid in West-Europa te worden.
Werkgelegenheid kan groeien in de offshore-industrie (CO2-opslag en windenergie
op zee), in de biomassa-sector (landbouw, afvalverwerkers en distributie)
en bij de PV-industrie (ten behoeve van zonnecellen).
4. Het CDA ziet een leidende rol voor de overheid.
4.1 Internationale verdragen en richtlijnen van de Europese Unie, sturen het
Nederlandse klimaatbeleid. Het CDA wil streefwaarden, opgenomen in EUrichtlijnen
op het gebied van energiegebruik (duurzame elektriciteit, biobrandstoffen)
zo snel mogelijk in Nederlandse wetgeving vertalen.
4. 2 Het CDA wil dat de Nederlandse overheid primair verantwoordelijk blijft
voor de energievoorzieningszekerheid, zodat de overheid de volledige controle
over gaswinning uit onze eigen voorraden kan behouden. Om te zorgen dat aardgas ook beschikbaar is als transitiebrandstof tussen 2030 en het jaar 2055 dient er nu een productieplanning gemaakt te worden met de aardgasvoorraden in de Nederlandse bodem waarmee deze doelstelling gehaald kan worden.
4.3 Alom moet de samenleving doordrongen zijn van de sense of urgency
om de energievoorziening te verduurzamen. De politiek kan bijdragen aan
het besef van urgentie, waardoor vele veranderingsprocessen soepeler verlopen.
4.4 Besef van urgentie vergroot de effectiviteit van convenanten met het bedrijfsleven,
waardoor meer regelgeving niet nodig is.
4.5 De overheid moet samenwerking tussen wetenschap, overheid, politiek, burgers
bedrijfsleven en niet-gouvernementele organisaties stimuleren ten gunste van
de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening.
4.6 Gedragsverandering bij consumenten vergt voorlichting via bijvoorbeeld een
keurmerk en meer aandacht voor ecologie in het onderwijs..
5. Het CDA wil bijdragen aan een rechtvaardiger verdeling van energie voor
alle wereldburgers. Extra investeringen in duurzame energie ten behoeve van
ontwikkelingslanden zijn dringend noodzakelijk.
5.1 Uitbreiding van de handel in CO2-rechten is noodzakelijk. Voorwaarde is
wel dat deze handel de ontwikkeling van arme landen niet hindert.
5.2 Ook na 2012 -het jaar dat het Kyotoprotocol afloopt- moeten internationale
afspraken over milieumaatregelen tussen arme- en rijke landen worden
gemaakt. Bovendien is internationale druk nodig om ervoor te zorgen dat de
landen, die het protocol niet hebben ondertekend, zich alsnog aansluiten bij
de internationale milieuafspraken
6. Vanwege het grote belang dat het CDA hecht aan rentmeesterschap en duurzame
ontwikkeling, dient er van af 2007 een minister voor Milieubeleid te
komen met coördinerende bevoegdheden op het terrein van duurzame ontwikkeling.
Hoofdstuk 2 Duurzame mobiliteit
Mobiliteit is niet meer weg te denken in onze samenleving. Zonder mobiliteit verschraalt
het sociale leven, is er geen economische groei en stagneert de samenleving.
De groei van mobiliteit is enorm. Met grote inspanningen is die groei, van
met name het autoverkeer, enigszins af te vlakken, maar te vermijden is zij niet of
nauwelijks. Er zal enerzijds in openbaar vervoer moeten worden geïnvesteerd terwijl
dat ons anderzijds niet zal ontslaan van de plicht en de noodzaak om in
schoon rijden te investeren. Het CDA wil inzetten op betere bereikbaarheid én
duurzaamheid van mobiliteit, vanuit de overtuiging dat deze twee samen moeten
zullen gaan.
De bereikbaarheidsproblematiek van Nederland is groot. Zij vertaalt zich in een
toenemend aantal files en vertragingen. Dat kost onze samenleving niet alleen
veel geld; het belemmert ook het sociale en economische verkeer tussen mensen
en leidt paradoxaal genoeg tot meer milieuvervuiling. De betrouwbaarheid van
het openbaar vervoer moet daarom verhoogd worden. Het CDA wil bovendien
starten met de aanleg van een beperkt aantal ontbrekende schakels in ons wegennet
en overigens met de verbreding van wegen (of de uitbreiding via hoge snelheidswegen,
mits die ruimtelijk goed zijn in te passen). Op regionaal niveau en
rond grote steden moet er ruimte komen voor eigen oplossingen en creativiteit
bij het opvangen van de (extra) mobiliteit, via bijvoorbeeld transferia, railverbindingen,
goede aansluitingen tussen wegverkeer en openbaar vervoer etc.
Om onze leefomgeving ook voor de toekomst gezond te houden, is het nodig stiller,
schoner en zuiniger te gaan rijden. Het CDA wil met grote prioriteit schoner
verkeer en vervoer bevorderen. Het openbaar vervoer is daarbij van wezenlijk
belang. Door de automobiliteit anders te beprijzen is het mogelijk om enerzijds
schoon rijden te belonen en anderzijds meer te investeren in de verbreding van
wegen. Nieuwe doorsnijdingen in het landschap wil het CDA in principe niet
voor zijn rekening nemen. Er kan begonnen worden met een bestemmingsheffing
op knelpunten: heffingen die ten goede komen aan het oplossen van die knelpunten.
De macro-lasten van mobiliteit hoeven en moeten bij dat alles niet toenemen.
Het CDA vindt dat het milieuvraagstuk bij de bron moet worden aangepakt.
De uitstoot van CO2 en fijn stof is een groot punt van zorg. Het CDA richt zich
op het creëren van milieuvriendelijke alternatieven in de sfeer van brandstoffen,
energiedragers en motoren. Het CDA wil ook Europees inzetten op schoner en
zuiniger vervoer, onder meer door strenge normen aan voertuigen waar mogelijk
versneld in te voeren. Het CDA is voor een heffing op luchtkilometers in
Europees verband.Maar de verwijzing naar Europa moet niet leiden tot gebrek
aan ambitie in Nederland. Het is bepaald niet erg om voorop te lopen. Nederland
heeft niet de schaal van Californië en kan geen markten afdwingen, maar het kan
via belonen, beprijzen en normstelling de ontwikkeling naar duurzaamheid wel
een extra duw in de rug geven.
1.Het CDA beschouwt mobiliteit als een basisvoorwaarde voor onze samenleving
en onze economie. Om onze leefomgeving ook voor de toekomst gezond te
houden moet het wel stiller, schoner en zuiniger.
1.1. Mobiliteit is belangrijk voor mensen om deel te nemen aan onze samenleving, in alle fasen van het leven. Mobiliteit is niet minder belangrijk voor onze welvaart en werkgelegenheid ; dat geldt juist ook voor een handelsland als Nederland.
1.2 Mobiliteit en duurzaamheid moeten veel meer samengaan. Duurzame mobiliteit
richt zich op het voorkomen en bestrijden van de negatieve effecten van
mobiliteit. Speerpunten daarin zijn stil, schoon en zuinig vervoer; veilig vervoer;
en het beperken van het ruimtebeslag van transport.
1.3 Het CDA wil een maximale inzet op innovaties rond motoren, brandstoffen,
verkeersgeleiding, aansluiting wegverkeer en openbaar vervoer etc. om
bereikbaarheidsproblemen goed op te lossen en onze leefomgeving ook voor
de toekomst gezond te houden.
2. Het CDA wil beter openbaar vervoer
2.1 Het CDA wil de betrouwbaarheid van het spoor (kernnet) bevorderen. Daarom moeten de investeringsachterstand en onderhoudsachterstand in het spoor worden weggewerkt.
Tevens wil het de veiligheid in het openbaar vervoer en de stations vergroten.
2.2 Er zijn verschillende vormen van stadsgewestelijk vervoer. Stadsgewestelijk
vervoer moet snel zijn en frequent rijden. Het stimuleren van openbaar vervoer
voor het woon-werkverkeer blijft van essentieel belang.
2.3 Het CDA wil prioriteit geven aan snelle verbindingen tussen steden c.q. stedelijke agglomeraties, met name in de Randstad en Brabantstad, en een snelle verbinding naar het Noorden..
2.4 Regionaal vervoer moet maatwerk en betrouwbaarheid bieden, met specifieke
aandacht voor de bereikbaarheid van het platteland
2.5 Gemeenten en regio's moeten geprikkeld c.q. beloond worden om de kwaliteit
en efficiency van de veelheid aan vormen van vervoer zoals ziekenvervoer,
leerlingenvervoer, gehandicaptenvervoer te verbeteren en integratie te
bevorderen.
3. Het CDA wil meer integratie van het verkeer- en vervoerbeleid in het ruimtelijke
ordeningsbeleid en meer ruimte voor maatwerk op regionaal niveau.
3.1 Het rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet
en hoofdrailnet. De regionale overheden zijn verantwoordelijk voor bereikbaarheid
en openbaar vervoer in de stedelijke regio's en op het platteland.
3.2 Het CDA wil meer ruimte voor praktische en vraaggestuurde oplossingen.
Een rijksstimuleringsregeling voor regionale innovaties moet regio's beter in
staat stellen van deur-tot-deur-oplossingen te realiseren. Dynamisch verkeersmanagement
en een van deur-tot-deur-benadering bieden nog veel kansen
om de bereikbaarheid te verbeteren.
3.3 Het CDA vindt dat belangrijke voorzieningen in dorpen en steden met een
centrumfunctie bereikbaar moeten zijn per openbaar vervoer; juist voor de
mensen die daar afhankelijk van zijn.
3.4 Gebruik van ICT-oplossingen in het verkeersmanagement (dynamisch verkeersmanagement)
moet ingezet worden om de betrouwbaarheid en voorspelbaarheid
van de af te leggen route te vergroten en de beste keuze te
maken (keuze voor auto of openbaar vervoer, of een combinatie ervan)
3.5 Maak meer ruimte voor creatieve oplossingen op regionaal niveau:
3.5.1 Betrek alle vervoersmodaliteiten bij het oplossen van knelpunten;
3.5.2 Zorg voor intensiever inschakelen van het bedrijfsleven, bijvoorbeeld
door afspraken te maken met afzonderlijke bedrijven;
3.5.3 Stimuleer het gebruik van de fiets voor de korte afstanden en bij het voor- en natransport naar het openbaar vervoer, onder meer door het meer fietsvriendelijk inrichten van wegen, het realiseren van voldoende fietsenstallingen en het bevorderen van het fietsgebruik van en naar school door kinderen en opvoeders;
3.5.4 Stimuleer telewerken;
3.5.5 Maak slimmer gebruik van privaat risicokapitaal, bijvoorbeeld door
het mogelijk maken van PPS (publiek-private-samenwerkings) -constructies
waarbij het ontwerp, de bouw, financiering en onderhoud
van een (snel)weg als één pakket in de markt worden gezet;
3.5.6 Integreer plannen voor wegenaanleg met planologische- en natuurontwikkeling
in een bepaald gebied;
4. Het CDA wil de autobereikbaarheid verbeteren, waarbij 'de gebruiker
betaalt'.
4.1 Het CDA geeft prioriteit aan wegverbreding. Slechts rond een beperkt aantal
ontbrekende schakels kunnen nieuwe doorsnijdingen van het landschap nog
aan de orde zijn.
4.2 Het CDA vindt dat er gewerkt moet worden aan een andere vorm van beprijzing
van autoverkeer:
4.2.1 BPM (aanschafbelasting), motorrijtuigenbelasting en Eurovignet worden
uiteindelijk geheel of gedeeltelijk vervangen door een systeem
van betalen per kilometer.
4.2.2 Er is meer transparantie nodig voor wat betreft de bestemming van
de kilometerprijzen. Een bedrijfsmatige aanpak van wegbeheer en
wegenaanleg is te realiseren door verzelfstandiging en fondsvorming.
De burger moet erop kunnen vertrouwen dat opbrengsten ook werkelijk
en efficiënt aan infrastructuur en bereikbaarheid worden besteed.
Een NV Mobiliteitsfonds kan daarbij behulpzaam zijn..
4.2.3 Eventuele meeropbrengsten vanwege heffingen rond knelpunten
komen beschikbaar voor extra investeringen in bereikbaarheid, infrastructuur
en openbaar vervoer.
4.2.4 Het beprijzingssysteem wordt alleen ingevoerd als dat doelmatig kan en
er geen buitensporige inningskosten zijn.
4.3 Het CDA vindt dat als een andere vorm van beprijzing ingevoerd wordt deze
ook is in te zetten als methode voor verkeersmanagement, om verkeersstromen
te sturen (variabel naar tijd, plaats en milieudruk). Dit betekent dat in
de spits en op wegen met veel verkeersdrukte soms meer betaald zal worden
dan buiten de spits en op rustige wegen.
4.4 Het CDA is voor uitbreiding van 80-kilometer zones op trajecten, namelijk
op die plekken waar het noodzakelijk is voor wezenlijke verbetering van de
luchtkwaliteit en/of voor een goede doorstroming.
5. Het CDA wil met grote prioriteit schoner vervoer bevorderen.
5.1 Het CDA wil een schonere en stillere leefomgeving bevorderen door het
creëeren van een markt voor schone producten: het CDA wil goed gedrag
van burgers/overheden belonen door schonere mobiliteit te belonen en
meer vervuilende mobiliteit extra te belasten. Bij voorkeur gebeurt dat aan de
bron: bij de aanschaf van de auto en aan de pomp. Daar moet helder zijn dat
milieuvervuiling haar prijskaartje kent en dat schoner rijden goedkoper is.
Gerichte maatregelen zijn een noodzakelijke keerzijde van een op doorstroming
gericht mobiliteitsbeleid. Het één kan niet zonder het ander.
Bij dat alles denkt het CDA aan:
5.1.1 Meer accijnsdifferentiatie, bijvoorbeeld biobrandstof of aardgas als
goedkoper alternatief aanbieden
5.1.2 De aanschaf van minder vervuilende auto's (klein, hybride) goedkoper
te maken dan meer vervuilende en zwaardere auto's.
5.1.3 Milieukenmerken van de auto kunnen -indien de variabilisatie aan de
bron (bij de aanschaf van auto's en aan de pomp) onvoldoende
gedragssregulerend is- leiden tot differentiatie in de prijs die automobilisten
gaan betalen per kilometer. Voor schonere auto's betaalt men dan
minder per gereden kilometer,
5.2 Het CDA wil op Europees niveau strengere normen voor geluidsoverlast en
voor emissies van voertuigen. Dat levert prikkels op voor technologische
innovaties. Daarom wordt ernaar gestreefd de normen die bedoeld zijn om in
2010 in te gaan - bij voorkeur op Europese schaal - versneld in te voeren.
Roetfilters voor dieselauto's dienen in 2007 verplicht gesteld te worden.
5.3 Schoon (stadsgewestelijk) openbaar vervoer met gebruikmaking van schone
brandstoffen, bijvoorbeeld aardgas en/of waterstof of bio-brandstof, dient
gestimuleerd te worden
5.4 De overheid dient een voorbeeldfunctie te vervullen door bij de aanschaf van
eigen auto's en de aanbesteding van het openbaar vervoer schone voertuigen
prioriteit te geven, bijvoorbeeld voertuigen die rijden op aardgas en/of waterstof
of biobrandstof
5.5 De overheid ontwikkelt aanbestedingsbeleid waarin vanaf 2012 dient te zijn
voldaan aan duurzaamheidscriteria.
6. Het CDA wil duurzaam transport bevorderen.
6.1 Duurzame logistiek moet hoger op de innovatieagenda komen te staan
6.2 Goederenvervoer per binnenvaart, Europese kustvaart en maritiem vervoer
moeten schoner. Samen met internationaal spoorvervoer zijn dit belangrijke
alternatieven die het Europese wegennet kunnen ontlasten.
6.3 Het luchtvervoer is, gemeten aan de milieuoverlast die het veroorzaakt, te
goedkoop. Zeker als men het vergelijkt met alternatieven als trein- en busvervoer.
Daarom is het CDA voorstander van een BTW heffing op vliegkilometers en/of accijns op kerosine op het intra-Europees vervoer, als opstap naar het internationale vliegverkeer.
6.4 Onderhoud van onze waterwegen moet meer prioriteit krijgen om nationaal
en regionaal vervoer per binnenvaart te ondersteunen.
6.5 Het CDA wil een extra inspanning voor een goed wegen- en waternetwerk
tussen economische centra. Internationale verbindingsassen zijn juist voor
Nederland van eminent belang.
7. Het CDA wil meer integratie van het verkeer-en vervoerbeleid in het economische
beleid en meer ruimte voor maatwerk op regionaal niveau.
7.1 Het Rijk investeert, naast fysieke bereikbaarheid, ook in virtuele bereikbaarheid
voor wonen en werken.
7.2 Investeringen in bedrijfsterreinen, winkelcentra en kantoorlocaties dienen
samenhang te vertonen met kosteneffectieve maatregelen voor bereikbaarheid
(infrastructuur, verkeersmanagement en vraaggestuurde dienstverlening
aan reizigers.)
7.3 Programma's van werkgevers en werknemers gericht op 'slimmer werken'
dienen gekoppeld te worden aan programma's voor mobiliteitsmanagement.
Hoofdstuk 3 Duurzame woon- en leefomgeving
Het Nederlandse landschap met zijn cultuur-historische landschapspatronen/
-kenmerken is het waard om behouden te blijven. Het landschap heeft een eigen,
intrinsieke waarde met eigenschappen (rust, ruimte, schoonheid, rijkdom aan
flora en fauna) waar mensen behoefte aan hebben en van kunnen genieten. Door
het 'kunnen genieten van' heeft het landschap ook een zelfstandige, economische
waarde, en wel als vestigingsfactor (kwaliteit leefomgeving) en als inkomstenbron
in de sfeer van recreatie en toerisme.
Landschapsbeleid mag daarom geen restpost zijn, maar speerpunt in het beleid.
Nederland kent een rijke schakering aan landschapstypen en biotopen; het is dan
ook niet verwonderlijk dat Nederland veel plant- en diersoorten telt. Helaas gaat
het met veel plant- en diersoorten niet goed, zowel in Nederland als daarbuiten.
Het is belangrijk dat de habitat van deze soorten intact blijft of wordt verbeterd.
Zonder agrarisch ondernemerschap is een duurzaam en vitaal platteland niet
mogelijk. Dat kan alleen als de concurrentiekracht van de land- en tuinbouw versterkt
wordt. De land- en tuinbouw is bovendien één van de meest innovatieve
maaksectoren in Nederland. Ruimte, letterlijk en figuurlijk, voor ondernemerschap
is nodig.
Duurzaam ondernemerschap betekent allereerst dat ondernemers moeten voldoen
aan de randvoorwaarden voor duurzame productie. Ook is het noodzakelijk
dat er binnen de EU qua regelgeving dezelfde randvoorwaarden zijn. De agrarische
sector heeft de afgelopen jaren goede vorderingen gemaakt om de belasting
van het milieu terug te dringen. Zo is de verontreiniging van zowel het grond- als
het oppervlaktewater als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen de
afgelopen jaren sterk verminderd.
Maar de overheid moet de land- en tuinbouw stimuleren om meer te doen: te
innoveren en te investeren in duurzame land- en tuinbouw, ook om economisch
concurrerend te blijven.
De overheid moet zelf de administratieve lastendruk fors verminderen.
Zolang agrarisch grondgebruik economisch rendabel is, zal het landschap behouden
blijven en ontwikkeld worden, zonder veel extra kosten voor de overheid.
Boeren zijn de dragers van het landschap.
De positie van agrarische ondernemers staat onder druk. De commissie adviseert
om ten behoeve van het verkiezingsprogramma Tweede Kamer 2007-2011 een
nadere verdiepings- en verbredingsslag te maken om zo alle aspecten goed in
beeld te krijgen.
Het CDA vindt dat mensen moeten kunnen genieten van natuur en landschap en
voldoende mogelijkheden moeten hebben om buiten te kunnen recreëren.
Natuur en landschap vergen veel aandacht, maar we mogen de problemen in de
stad niet uit het oog verliezen. Inwoners van steden worden nog te vaak met leefbaarheids-
en milieuproblemen geconfronteerd. Denk aan de luchtverontreiniging
door intensief verkeer. Daarom moet het proces van stedelijke vernieuwing
en bodemsanering de komende jaren worden versneld (zonodig met extra inzet
van overheidsmiddelen), en verdient het verbeteren van de luchtkwaliteit in steden
de hoogste prioriteit.
Klimaatverandering, bodemdaling en het realiseren van een goede waterkwaliteit
leiden tot ingrijpende veranderingen in inrichting en gebruik van zowel stad als
platteland. Hoofddoel is water van goede kwaliteit in een natuurlijker functionerend
watersysteem. Rivieren zullen meer ruimte moeten krijgen, en water zal
meer dan in het verleden de ruimtelijke inrichting van stad en platteland moeten
bepalen. De waterkwaliteit zal moeten verbeteren ten behoeve van natuur, landbouw,
drinkwater en recreatie.
1. Het CDA zet in op een duurzame ontwikkelingsgerichte ruimtelijke inrichting
van Nederland.
1.1 De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft weer welke waarden tenminste
gegarandeerd worden en voor welke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid
heeft.
1.2 Landschappelijke- en natuurkwaliteiten zijn van sociaal-economisch belang
als het gaat om de vestigingsfactor van bedrijven en als inkomstenbron voor
de toeristisch-recreatieve sector. Zij vertegenwoordigen tevens een eigen
intrinsieke kwaliteit die bescherming verdient.
1.3 Integrale gebiedsontwikkeling, waaronder milieu, natuur en landschap, water
wordt gestimuleerd met als voorbeelden de IJsseldelta, de Blauwe Stad en het
Wieringerrandmeer. Naast economie, infrastructuur is er wisselwerking/
afstemming met duurzame leefomgeving zodat mensen/sociale verbanden
naast welvaart zich verantwoordelijk voelen, juist ook voor het welzijn.
1.4 Decentraal wat kan, centraal wat moet; gemeenten en provincies krijgen blijvend
meer verantwoordelijkheden, middelen en instrumenten. Het Rijk stelt
kaders op voor nationale- en internationale thema's en zorgt in Brussel voor
effectievere kaders. Ontwikkelkracht en doorzettingsmacht bij gemeentelijke-,
provinciale en rijkskaders is noodzakelijk, ter versterking van de kwaliteit.
1.5 Salderen betekent dat door sociaal-economische ontwikkeling de duurzame
ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteit versterkt wordt.
1.6 Creatieve, innovatieve ideeën komen tot stand via zogeheten ontwikkelingsplanologie
gebruikmakend van onder meer rood-voor-rood, rood-voorgroen,
de investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit en de zogeheten ruimtevoor-
ruimteregeling
2. Het CDA kiest voor een vitale en duurzame land- en tuinbouw.
2.1 Het CDA spreekt vertrouwen uit in agrarisch ondernemerschap en wil de
concurrentiekracht van de land- en tuinbouw versterken door ruimte te
scheppen voor ondernemerschap. Dat is van groot belang voor de vitaliteit
van het platteland.
2.2 Ruimte voor ondernemerschap bestaat uit het verminderen van ruimtelijke
belemmeringen, hulp bij structuurverbetering zoals landinrichting en kavelruil
en hulp bij investeringen in bedrijfsvernieuwing. Door vanuit het Rijk
een impuls te geven aan kennis en innovatie in de agrofoodsector ontstaan
meer mogelijkheden voor het toevoegen van waarde aan produktie en ketensamenwerking.
Daarnaast moet ook ingezet worden op toegevoegde waarde
van producten, waaronder toerisme, natuur en landschap, water, windenergie,
biogas etc.
2.3 De sturingsfilosofie van de overheid ten aanzien van duurzame ontwikkeling
in de land- en tuinbouw moet niet gericht zijn op enkele individuele aansprekende
concepten of activiteiten. Elk initiatief dat rendeert en duurzaam
is verdient op voorhand waardering. Goede ondernemers regelen hun eigen
zaken, de overheid biedt hen de ruimte en ondersteunt hen door te investeren
in kennisontwikkeling.
2.4 De overheid moet eraan werken dat de consument het verband ziet tussen
zijn koopgedrag en het milieu en het welzijn van dieren. Consumeren is en
blijft een morele daad. Er dient meer eenduidigheid te ontstaan in keurmerken
voor verantwoord geproduceerde producten.
2.5 Stimuleren van de afzet van biologische producten is van belang.
Experimenten waarbij het prijsverschil tussen gangbare en biologische producten
worden opgeheven, verdienen uitbreiding. De Rijksoverheid, provinciale en gemeentelijke overheden dienen over te schakelen op biologische catering om daarmee een ondergrens in de
markt voor biologische producten te creëren.
2.6 Agrarische en andere gebouwen die vanuit agrarisch, industrieel of cultureel
erfgoed functioneel waardevol zijn, dienen behouden te blijven
2.7 Zonodig moet het Rijk in gebieden waar overname van een boerenbedrijf
vanuit economisch oogpunt niet meer interessant is, zélf bedrijf en grond
verwerven en vervolgens tegen een gunstig tarief aan jonge, startende boeren
verpachten. Dit kan bijvoorbeeld in het veenweidegebied in het Groene Hart
en alle andere Nationale Landschappen, waar momenteel veel agrarische
bedrijven worden beëindigd, noodzakelijk zijn. Het Rijk moet hier samen
met de betrokken provincies voldoende 'interventiebudget' voor vrijmaken.
Zo kan het grondgebonden boerenbedrijf in waardevolle landschappen met
sterke gebruiksbeperkingen blijven voortbestaan.
2.8 In de glastuinbouw dienen initiatieven gericht op een gesloten kas met
warmte-, CO2 en wateropslag in de bodem en de productie van groene energie
op akkerbouwgebieden -met behoud van ontkoppelde EU-steun -ondersteund
te worden.
2.9 In de reconstructie van de intensieve veehouderij (Noord Brabant, Limburg,
Gelderland, Overijssel en Utrecht) zal de overheid blijven investeren. Het landinrichtingsinstrument dient hierbij verder te worden gemoderniseerd om effectiever te kunnen worden ingezet.
3. Het CDA wil de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waar mogelijk versneld,
realiseren (2018).
3.1 Er zijn veel natuurwaarden, die de overheid, samen met anderen, wil
beschermen en versterken. In de Nota Ruimte is het belang van het landschap
erkend door de aanwijzing van 20 Nationale Landschappen. Provincies zullen
samen met betrokken gemeenten het beleid voor de Nationale Landschappen
moeten uitwerken.
3.2 Landschapsbeleid moet kansenbeleid worden: kansen voor de recreant, kansen
voor de natuur, kansen voor de boeren (extra inkomen via landschapsbeheer,
agrarisch natuurbeheer en duurzaam toerisme).
3.3 De 20 Nationale Landschappen verdienen fors meer ondersteuning voor het
versterken van de kwaliteiten van het gebied: landschappelijke, cultuurhistorische
en natuurlijke. Hierbij geldt ook dat 'het behoud van boeren het
behoud van het landschap is'.
3.4 Het Europese landbouwbeleid maakt een verschuiving door van ondersteuning
van produktie naar ondersteuning van groene diensten. Dat past perfect
bij de activiteiten die agrariërs in Nationale Landschappen kunnen ontplooien.
Essentieel hiervoor is dat voldoende geld beschikbaar komt voor onder
andere cofinanciering.
3.5 Omdat boeren onlosmakelijk verbonden zijn met het Nederlandse cultuurlandschap
en de natuurwaarde van dit landschap, wil het CDA waar mogelijk
de huidige of oorspronkelijke eigenaren van de grond (agrariërs en andere
particulieren) de voorkeur geven boven de natuurbeschermingsorganisaties
bij het realiseren van ecologische doelstellingen waarvoor de overheid financiële
vergoedingen geeft. Agrariërs moeten kunnen rekenen op een fatsoenlijke
vergoeding en structurele zekerheid over die vergoeding (via de
Algemene Beheerswet). De voorlichting hierover moet verbeterd worden.
3.6 Natuurbeschermingsorganisaties hebben een groot draagvlak en verrichten
voor de bijzondere beheerspakketten intensief doelrealisatie. In de verschillende
gebieden dienen deze organisaties regulier in contact/overleg te zijn
met de grondeigenaren van aangrenzende gebieden. Natuurtransferia en
natuurinformatiepunten worden ontwikkeld. Deze voorzien in een groeiende
behoefte van de recreanten.
3.7 Inpassing van infrastructuur wordt integraal meegenomen in een ontwerp.
Ruimtelijke kwaliteit, fietsverbindingen en wandelroutes dienen hierbij versterkt
te worden.
3.8 Het bevorderen van de biodiversiteit en het behoud van bijzondere soorten
vraagt bijzondere aandacht, ook buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Dat
hoeft niet direct te resulteren in compleet nieuw beleid; vaak kan worden
aangesloten bij bestaande of voorgenomen beleidsprogramma's. Een balans
tussen economie en ecologie is daarbij van belang.
3.9 De zogeheten leefgebiedenbenadering, waarbij voor meerdere soorten tegelijk
een beschermingsplan wordt opgesteld, moet gestimuleerd worden.
Daarnaast is consistentie in het overheidsbeleid van belang; verbetering en
instandhouding van leefgebieden van plant- en diersoorten is een kwestie
van lange adem. De financiering van het 'soortenbeleid' moet daarom ook op
langere termijn verzekerd zijn.
3.10Een succesvol soortenbeleid is ook van direct belang voor de Nederlandse
economie, omdat daardoor de mogelijkheden voor het uitvoeren van projecten
toenemen. De 'ruimte' voor activiteiten van groot maatschappelijk belang
neemt toe, indien het voortbestaan van soorten gegarandeerd is. Op deze
wijze hoeven een effectief natuurbeleid en economische ontwikkeling elkaar
dus niet in de weg te zitten en is er sprake van een win-win-situatie.
4. Het CDA wil de toeristisch-recreatieve infrastructuur een impuls geven.
4.1 Mensen moeten zonder door anderen veroorzaakte beperkingen of overlast
van een park of bos kunnen genieten. De overheid moet hier -veel meer dan
nu het geval is - handhavend optreden. Dat kan bijvoorbeeld door park- en
plantsoenwachters in te stellen, die bij overtredingen direct boetes kunnen
uitdelen.
4.2 Er moet ingezet worden op het versterken van de relatie stad-land; groen en
blauw in en om de stad waar aandacht moet komen voor fietsen, wandelen,
kanovaren etc. Bestaande groene plekken in de steden moeten, waar mogelijk
behouden blijven en de bereikbaarheid/toegankelijkheid van het landelijke
gebied moet verbeterd worden. Multifunctioneel ruimtegebrek is een goede manier om
schaarse ruimte goed te benutten.
4.3 Wandelaars, fietsers en andere recreanten moeten voldoende keuzevrijheid
hebben om te recreëren; aanleggen van en versterken van de basisinfrastructuur
is noodzakelijk. Natuurgebieden, agrarisch cultuurlandschap en recreatiegebieden
dienen goed toegankelijk te zijn.
4.4 Nieuw recreatief groen kan gerealiseerd worden door een integrale exploitatie
van woningbouwlokaties, Publieke- Private Samenwerkings (PPS)-constructies
en inzet van groene diensten.
4.5 Het CDA vindt dat de aanleg van nieuwe parken en bossen bij de steden
sneller van de grond moet komen. De aanwezige groene plekken in de
bestaande stad moeten zoveel mogelijk behouden blijven en de bereikbaarheid
en toegankelijkheid van het landelijk gebied moet worden verbeterd voor voetgangers, fietsers en duurzaam openbaar vervoer.
4.6 Het moet helder zijn welke bestuurslaag primair verantwoordelijk is voor de
realisering van een nieuw groengebied. Daarnaast moeten er meer mogelijkheden
komen om tekorten bij de financiering van groene functies te verevenen
met opbrengsten bij de realisering van rode functies. Dit kan gebeuren
door van private partijen die ergens willen bouwen zonodig te eisen dat zij
een bepaald bedrag storten in een regionaal groenfonds ('bovenplanse verevening').
5. Het CDA vindt dat het thema water meer prioriteit moet krijgen.
5.1 Hoofddoel is water van goede kwaliteit in een natuurlijker functionerend
watersysteem. Rivieren zullen meer ruimte moeten krijgen, en water zal meer
dan in het verleden de ruimtelijke inrichting van stad en platteland moeten
bepalen. De waterkwaliteit zal moeten verbeteren ten behoeve van natuur,
landbouw, drinkwater en recreatie. Internationale verplichtingen, zoals die
bijvoorbeeld voortvloeien uit de Kaderrichtlijn water, moeten worden nagekomen.
5.2 De verdroging van natuurgebieden moeten binnen 10 jaar, dus ruim
binnen de termijn waarbinnen de EHS moet zijn gerealiseerd (2018), zijn
opgeheven. Het multifunctionele gebruik van waterbergingsgebieden (denk
aan wonen op water of het combineren van waterberging en natuurontwikkeling)
moet krachtig worden gestimuleerd. Zo wordt ook waterbeleid 'kansenbeleid'
met exportmogelijkheden.
5.3 Veiligheid tegen hoogwater en beperken wateroverlast; de rivieren zullen meer ruimte moeten krijgen; water is medeordenend voor de ruimtelijke inrichting. Het werken aan veilige dijken en verbeterde kustwering dient meer prioriteit te krijgen waardoor middelen ingezet dienen te worden zodat er geen catastrofale rampen kunnen ontstaan als gevolg van extreme weersomstandigheden.
5.4 De waterkwaliteit moet verbeteren ten behoeve van drinkwater, natuur, landbouw
en recreatie. Voor natuur gaat het om het terugdringen van fosfaat,
nitraat en bestrijdingsmiddelen, voor landbouw gaat het om verminderen
van riooloverstorten en voor recreatie om het verbeteren van zwemkwaliteit.
5.5 Toekomstgerichte combinaties verdienen stimulering: water-wonen, watertoerisme,
water-landbouw (blauwe diensten), water-bedrijvigheid etc.Water
biedt goede mogelijkheden voor verbreding met natuurontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Duurzame internationale samenwerking
In onze wereld raken werelddelen, regio's en landen steeds meer op elkaar betrokken.
Wereldwijd komt 60% van de producten en diensten- zoals vis, hout, energie,
bodemvruchtbaarheid, klimaat en waterregulering - uit gebieden met kwetsbare
ecosystemen.
Er bestaat een directe relatie tussen het armoedevraagstuk en duurzaamheid.
De toenemende duurzaamheidproblemen verminderen de mogelijkheden van
ontwikkelingslanden om het armoedevraagstuk het hoofd te bieden.
Milieudegradatie treft ontwikkelingslanden onevenredig hard - verwoestijning,
droogte, overstromingen, onveilig water - terwijl deze landen niet over de noodzakelijke
middelen beschikken om deze problemen het hoofd te bieden.
Tussen milieudegradatie en instabiliteit en conflicten bestaat een verband.Menig
conflict, zoals het conflict in Darfur, vindt mede hierin zijn oorsprong.
Voorkomen moet worden dat ontwikkelingslanden bij hun economische ontwikkeling
de fouten herhalen die door de rijke landen zijn gemaakt; dit mag echter
niet ten koste gaan van hun economische ontwikkeling.
De snelle economische groei van landen als China en India legt een extra druk op
grondstoffen en dat dwingt eens te meer tot duurzame productie en duurzame
handel. De productie - en consumptiepatronen van de rijke landen zijn medeverantwoordelijk
voor duurzaamheidsproblemen van ontwikkelingslanden
- bijvoorbeeld ontbossing - en moeten, ook om deze reden, worden aangepast.
Daarom moet er een transitie naar een duurzame internationale samenwerking
worden gemaakt. De overtuiging groeit dat zo'n transitie naar duurzame ontwikkeling
de beste kansen heeft als er wordt voortgeborduurd op het bestaande,
eigen economische, maatschappelijke en culturele potentieel van ontwikkelingslanden.
Dat vraagt om versterking en ontwikkeling van capaciteiten om zelf problemen
op te lossen. Het is daarbij van belang om rekening te houden met het
verschil in ontwikkeling tussen de verschillende ontwikkelingslanden. De transitie
zal de nodige tijd in beslag nemen. Dat maakt het alleen maar urgenter om bij
wijze van spreken vandaag een begin te maken. Transitieperioden kunnen per
sector en per land variëren.
1. Economische ontwikkeling.
Het CDA wil dat ontwikkelingslanden volwaardig en op duurzame wijze participeren
in mondiale economische ontwikkelingen.Vrijhandel is daarvoor een
belangrijke voorwaarde.Het eigen potentieel van ontwikkelingslanden is uitgangspunt
voor hun economische participatie.Verder moet duurzame ontwikkeling
hoog op de agenda staan bij het internationale handelsbeleid.
1.1 Er moet in (inter)nationaal beleid structureel meer aandacht komen voor de
agrarische sector en plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden.
De landbouwproductie van ontwikkelingslanden moet op duurzame wijze
worden gemoderniseerd.
1.2 In relatie tot deelname van ontwikkelingslanden aan de wereldmarkt, moeten
zij in samenwerking met westerse landen de eigen voedselzekerheid beter
garanderen. Dit om te voorkomen dat een land slechts gaat produceren voor
de (kwaliteits)eisen van de wereldmarkt. Duurzame agrarische systemen en
diversificatie in landbouwproducten zijn daarbij onmisbaar.
1.3 Gentechnologie moet -mits verantwoord ontwikkeld en toegepast- beter
toegankelijk worden voor ontwikkelingslanden. De afhankelijkheid van
westerse patenten werpt nieuwe afhankelijkheidsrelaties op.
1.4 De westerse landen moeten ontwikkelingslanden helpen om hun marketingmethoden
en (voedsel)kwaliteitseisen aan te laten sluiten bij de wereldmarkt.
1.5 De Europese Unie is haar exportsubsidies aan het afbouwen. Het EBA-initiatief
moet verder worden uitgebouwd en vereenvoudigd.
1.6 Met ingang van 2010 moeten de minst ontwikkelde landen tarief- en quotavrije
toegang hebben tot alle OESO- landen.
1.7 In 2015 dienen alle Europese importtarieven voor niet-agrarische producten
te zijn afgeschaft.
1.8 Alle Europese handelsbarrières moeten zijn afgeschaft in 2025. Bij het afbouwen
moet zorgvuldig worden gekeken naar de economische positie van ontwikkelingslanden
en naar de positie van kwetsbare marktgroepen (bijvoorbeeld
boeren) in Europa.
1.9 Nieuwe internationale non-tarifaire handelsbelemmeringen moeten worden
tegengegaan.
1.10 Om in internationaal verband een integrale aanpak en samenhangend beleid
op het gebied van duurzaamheid te bevorderen, moet de UNEP (Verenigde Naties Milieu Programma) worden omgevormd in een gespecialiseerde VN milieuorganisatie.
1.11 De EU, de VS en Japan moeten gelijk optrekken in het vergroten van de toegankelijkheid
van hun markten. Handelsbesprekingen met China, India en
Brazilië over dit onderwerp zijn noodzakelijk
1.12Met het aanpakken van de handelsbelemmeringen tussen ontwikkelingslanden
kan veel winst worden behaald. Ontwikkelingslanden moeten gestimuleerd
worden hun onderlinge handelsbarrières te slechten en op economisch
gebied nauwer samen te werken.
2. Capaciteitsopbouw.
Het CDA vindt dat ontwikkelingslanden op duurzame wijze versterkt moeten
worden in hun probleemoplossend vermogen. De bestaande capaciteiten van
samenlevingen van ontwikkelingslanden moeten centraal worden gesteld bij
het aangaan van ontwikkelingsrelaties.
2.1 Het beschermen en duurzaam exploiteren van de zogenaamde 'global commons'(
regenwouden, oceanen, Antartica) moet dringend aandacht krijgen bij
de Millenium Development Goals.
2.2 Binnen het ODA-budget van 0,8% BNP moet 0,1% worden gereserveerd
voor milieu en water.
2.3 De capaciteitsopbouw dient behoeftegestuurd te worden vormgegeven.
Lokale organisaties en instituten spelen daarbij een belangrijke rol. Speciale
aandacht voor vrouwen en jongeren is nodig. Er moet rekening gehouden
worden met de noodzaak om uitval van capaciteit als gevolg van HIV/Aids te
ondervangen.
2.4 Overdracht van innovatieve technologieën - bijvoorbeeld rond zonne- energie-
kan een belangrijke bijdrage leveren aan duurzame productiemethoden
en de afhankelijkheid van ontwikkelingslanden op dit vlak verminderen.
2.5 Voor een goed ondernemersklimaat is transparante wetgeving, het tegengaan
van corruptie, verbetering van de (digitale) infrastructuur, verbetering van de
toegang tot financiële diensten en van de toegang tot beroepsonderwijs, -
opleidingen en -trainingen onontbeerlijk. Op deze terreinen moeten bestaande
capaciteiten, ook via het bedrijfsleven, worden versterkt.
2.6 Westerse bedrijven moeten stoppen met de export van afgeschreven, milieuvervuilende
industrieën en producten (auto's, energiecentrales,
sloopschepen)
3. Productie en consumptie.
Het CDA is van mening dat zowel aan productie- als aan consumptiezijde meer
concrete activiteiten op het terrein van duurzaamheid nodig zijn.Het CDA wil
door middel van partnerschappen bedrijven bewegen verantwoordelijkheid te
nemen voor de gehele keten.
3.1 Westerse overheden en bedrijven moeten in publiek- privaat verband investeren
in eerlijke prijzen, toegang voor ontwikkelingslanden tot informatie en
kapitaal, een goede onderhandelingspositie en rechtsbescherming voor
ondernemers in ontwikkelingslanden. De Westerse overheden moeten hiervoor
minimumnormen aan het bedrijfsleven stellen.
3.2 Het ontwikkelingsbudget dat via bedrijven loopt moet worden verdubbeld.
Duurzaam ketenbeheer moet, gezien de urgentie van de mondiale ecologische
schade, vast onderdeel worden van bedrijfsplannen.
3.3. Belangenorganisaties van het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW en MKBNederland
dienen een belangrijke rol te spelen bij de opbouw van duurzaam
ketenbeheer en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
3.4 Ontbossing moet worden tegengegaan door (financiële) prikkels voor duurzaam
bosbeheer. Het is van belang om dit op Europees niveau te regelen. Implementatie van EU-regelgeving is dan de volgende stap
3.5 Niet-duurzame visserijpraktijken en overbevissing moet worden bestreden.
3.6 Er moeten duidelijke internationale minimumnormen worden vastgesteld
voor wat verstaan wordt onder duurzame en fair trade producten.
3.7 Bedrijven moeten worden gestimuleerd om hun keten transparant te maken.
Hierdoor wordt consumentenbewustwording bevorderd.
3.8 Maatschappelijk Verantwoord Consumeren dient geïntroduceerd te worden,
bijvoorbeeld door bevordering van gebruik van gecertificeerde producten en
duurzaam vervoer door consumenten.
3.9 De overheid moet haar verantwoord en duurzaam inkoopbeleid handhaven
en uitbreiden.
4.Vrede en veiligheid.
Het CDA is van oordeel dat zonder veiligheid, stabiliteit en een sterke civil
society duurzame ontwikkeling onmogelijk is.
4.1 Bij vredesbesprekingen, verzoeningsprocessen en wederopbouwplannen dient
milieudegradatie expliciet te worden meegenomen.
4.2 Overheden in ontwikkelingslanden dragen medeverantwoordelijkheid voor
duurzame ontwikkeling.
4.3 Investering in onderwijs op alle niveaus bevordert duurzame ontwikkeling.
Speciale aandacht is nodig voor de positie van vrouwen.
4.4 De capaciteit van de civil society moet versterkt worden. Een volwaardig
functionerende samenleving kan niet zonder een vitaal maatschappelijk
middenveld.
Woordenlijst
Algemene Beheerswet
Tegenover natuurproductie hoort een reële betaling met een langdurig perspectief
te staan. Deze natuurbeheersvergoedingen worden ter wille van de rechtszekerheid
vastgelegd in een 'Algemene Beheerswet'.
EBA
Everything But Arms. Dit is een voorstel van de Europese Commissie voor
Handel. Het voorstel behelst vanaf 2003 vrije toegang tot de Europese markt voor
alle producten behalve wapens uit de 48 minst ontwikkelde landen.
EHS
Ecologische Hoofdstructuur: het streven naar realisatie van een samenhangend
netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden.
Emissiehandel
Emissiehandel is een beleidsinstrument om emissies (uitstoot) van broeikasgassen
te reduceren. Bedrijven krijgen een bepaalde hoeveelheid emissies toegewezen
en mogen deze emissierechten verhandelen als ze ze zelf niet nodig hebben.
Emissiehandel gaat in EU-kader alleen om CO2.
EPN
EnergiePrestatieNormering
Een berekeningsmethodiek voor nieuwbouw om energiezuinig te bouwen.
Groene en blauwe diensten
Blauwe diensten: het zoeken van perspectieven voor de landbouwsector door
waterdoelstellingen te realiseren
Groene diensten: het zoeken van perspectieven voor de landbouwsector door
natuur-, recreatie- en landschapsdoelen te realiseren.
ILG
Investeringsbudget Landelijk Gebied: een stelselwijziging voor de meer landelijke
gebieden, die voldoet aan eisen van bundeling, ontschotting, meerjarige financiële
zekerheid en beperking tot gespecificeerde rijksdoelen.
Investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit
Met het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) draagt het ministerie
van VROM financieel bij aan ruimtelijke investeringsprojecten die passen binnen
het nationaal ruimtelijk beleid. Projecten die anders niet van de grond komen of
niet met de gewenste kwaliteit worden gerealiseerd. Met de extra bijdrage kunnen
regionale en lokale overheden het project op een hoger niveau tillen.
Kyotoprotocol
Het Kyotoprotocol is een uitwerking van het Klimaatverdrag dat in 1992 in Rio
de Janeiro werd afgesloten. De Kyotodoelstelling voor de EU is dat de broeikasemissies
(uitstoot) in de periode 2008-2012 met 8% moeten dalen ten opzichte
van 1990.
Binnen de EU is deze doelstelling doorvertaald naar de verschillende
lidstaten. Nederland heeft -6% als doelstelling. Het Nederlandse beleid is maar
ten dele gericht op CO2-reductie. CO2 is het belangrijkste broeikasgas, maar
tamelijk lastig te bestrijden. Nederland is succesvol met de bestrijding van andere
broeikasgassen. Daarom daalt onze emissie in totaal. Maar de CO2-emissie blijft
constant of stijgt naar verwachting licht naar 2010 toe.
Lissabonstrategie
Op de Europese top in maart 2000 besloten de EU-lidstaten tot een ambitieus
doel: binnen 10 jaar moet de EU de meest concurrerende en duurzame kenniseconomie
ter wereld worden.
Near shore windpark
Een windturbinepark op de Noordzee (bij Egmond aan Zee), zolang dit uit oogpunt
van scheepvaartveiligheid is toegestaan.
ODA
Official Development Assistance. De internationale richtlijnen die gelden voor
Ontwikkelingssamenwerking.
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Dit is een organisatie
van geindustrialiseerde landen ter bevordering van economische groei,
werkgelegenheid en welvaart in de aangesloten landen, en de ontwikkelingslanden.
Ontkoppeling
Ontkoppeling betekent dat de druk op het milieu minder wordt, ook als de economie
groeit. In het beleid is dit een hoofddoelstelling.
PV-industrie
Industrie om elektriciteit uit zonlicht op te wekken (fotovoltaïsche energie)
Reconstructie
Met de varkenspest als primaire aanleiding is dit het proces om het landelijk
gebied kwalitatief verantwoord in te richten door een balans te zoeken tussen
natuur-, milieu- en landbouwbelangen.
Ruimte voor ruimte
Om te voorkomen dat gebouwen langdurig leegstaan, verpauperen of kwalitatief
niet in de omgeving passen, hebben provincies de mogelijkheid om, naast hergebruik,
deze gebouwen te slopen en in ruil daarvoor - en ter financiering daarvan
- bijvoorbeeld woningen terug te bouwen. De rood-voor-rood - respectievelijk
rood-voor-groen- regelingen zijn met dit principe vergelijkbaar, met dat verschil
dat er meer nadruk ligt op de ligging van agrarische bedrijven in relatie tot hun
omgeving.
Salderen
Beleidsdoelstellingen en activiteiten worden in één verband gezien.
Vergroening
Vergroening van het belastingstelsel betekent dat de belastingdruk op arbeid en
winst verschuift naar belastingdruk op milieugrondslag. Op deze manier wordt
het gebruik van het milieu meer belast. Dit voldoet aan het principe 'de vervuiler
betaalt'. De huidige milieubelastingen zijn: grondwaterbelasting, belasting op leidingwater,
afvalstoffenbelasting, brandstoffenbelasting en de energiebelasting.
Vergroening betekent ook dat goed milieugedrag via positieve prikkels wordt
beloond. Voorbeelden van deze positieve prikkels zijn: groen beleggen, de milieu-investeringsaftrek,
de energie-investeringsaftrek en de vrije afschrijving milieuinvesteringen.
Wereldtop Duurzame ontwikkeling te Johannesburg
Deze VN-Top vond plaats in september 2002. Op voorstel van de secretaris-generaal
van de VN werd hier besloten tot een samenhangend pakket van maatregelen
op vijf gebieden: water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit.
WTO
WTO staat voor World Trade Oganisation, waarvan een groot aantal landen lid is.
De WTO streeft niet alleen naar verdere liberalisatie van de wereldhandel, maar
fungeert ook als scheidsrechter in handelsgeschillen tussen haar lidstaten. De
WTO ziet tevens toe op de naleving van afspraken die haar lidstaten met elkaar
gemaakt hebben over handelsliberalisatie.
---- --