Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA Den Haag Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer d.d. 29 november 2005, nr. 205-164 W&B/B&K/05/98567

Onderwerp Datum Contactpersoon Reactie op Armoedemonitor 6 december 2005

Naar aanleiding van het verzoek van mevr. S.E.A. Noorman-Den Uyl (PvdA) reageren wij bij deze op de uitkomsten van de Armoedemonitor 2005 van het CBS en het SCP.

De Armoedemonitor 2005 meldt dat 10,5% van de huishoudens in Nederland onder de lage inkomensgrens van het CBS en het SCP leeft. Ook geven meer mensen aan dat zij moeilijk kunnen rondkomen. Deze berichten hebben de serieuze aandacht van het kabinet. Het uitgangspunt van het kabinetsbeleid is dat de inkomensontwikkeling evenwichtig moet zijn en dat iedereen moet kunnen meedoen in onze samenleving. Het kabinet heeft hiervoor een aantal maatregelen genomen die wij u hierna in deze brief noemen.

Allereerst zouden wij stil willen staan bij het begrip `laag inkomen' dat in de armoedemonitor wordt gehanteerd. Deze lage inkomensgrens van het CBS en SCP is gebaseerd op het sociaal minimum van 1979. Het niveau van het sociaal minimum van 1979 is historisch gezien het hoogste. Hierdoor vallen in 2005 ook werkenden met een inkomen vlak boven het sociaal minimum nog onder de lage inkomensgrens. Dit inkomen is uiteraard geen riant inkomen, maar het houdt niet in dat mensen hiermee in armoede leven. Of een huishouden in de praktijk kan rondkomen hangt mede van een aantal andere factoren af. Een voorbeeld hiervan is het budgetteren van uitgaven, zodat iemand aan het eind van de maand niet voor verrassingen komt te staan. Ook is het belangrijk dat iemand volledig gebruik maakt van inkomensafhankelijke regelingen. En uiteraard is het van belang dat schuldsituaties zo veel mogelijk worden voorkomen.

De hoogte van het minimuminkomen is niet op de eerste plaats de oorzaak of oplossing van groeiende problemen met rondkomen. Individuele omstandigheden, het bestedingsgedrag en eisen die gesteld worden aan het minimum inkomen spelen een grote rol. Dat laatste kan geïllustreerd worden met een voorbeeld uit de armoedemonitor. Uit het onderzoek valt op te maken dat minima én de rest van de bevolking in 2003 een hoger bedrag als minimaal nodig geacht inkomen noemden dan in 1995. Prijsstijgingen zijn daarbij meegerekend. Aangezien vanaf medio jaren '90 de minima en de rest van de Nederlandse bevolking er in koopkracht op vooruit zijn gegaan, betekent dit kennelijk dat de behoeften meer zijn gestegen dan het inkomen. Een blik over de landsgrens levert

2

tevens een relativerend inzicht op. In vergelijking met buurlanden met een vergelijkbaar welvaartsniveau zoals Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk hebben minder huishoudens in Nederland een relatief laag inkomen.

De armoedemonitor laat ook een aantal hoopgevende signalen zien. Volgens ramingen zal in 2006 het aandeel huishoudens onder de lage inkomensgrens afnemen naar 9,7%. En de Armoedemonitor laat zien dat ouderen met een AOW-uitkering wel erop vooruit zijn gegaan. Maar hoopgevend is vooral dat er meer perspectief is voor mensen om via werk hun positie te verbeteren. Recente berichten laten zien dat het aantal vacatures in twee jaar tijd bijna is verdubbeld. Met de opleving van de economie en werkgelegenheid in 2006 zijn er dus nog meer mogelijkheden om via werk armoede te voorkomen. Ook is het bemoedigend dat voor het eerst in 10 jaar er over de hele linie een daling van het aantal uitkeringen waarneembaar is. Met de hervormingen van het kabinet is de sociale zekerheid meer activerend geworden. En met deze activerende werking worden mensen aangemoedigd om de kansen te grijpen die er komend jaar op de arbeidsmarkt komen.

Het kabinet heeft zich ingespannen om armoede en sociale uitsluiting zo veel mogelijk tegen te gaan. De nadruk van het kabinetsbeleid ligt daarbij op het bevorderen van vaardigheden waarmee mensen zichzelf kunnen redden, een beter perspectief op de arbeidsmarkt hebben en volwaardig kunnen meedoen in de samenleving. Het effect van deze activerende impuls van het kabinetsbeleid is helaas overschaduwd door de gevolgen van de economische recessie. Hierdoor is het aantal inactieven gestegen en is de koopkracht over de gehele linie gedaald. In 2001, toen de economische recessie begon, leefde 9,4% van de huishoudens onder de lage inkomensgrens. In 2005 was dit gestegen naar 10,5%. Overigens was tijdens de voorgaande recessies het percentage huishoudens onder de lage inkomensgrens aanmerkelijk hoger. In 1994 bedroeg dit 16% en in 1985 22%.

Ook in koopkracht zal 2006 voor de meeste mensen met een laag inkomen een verbetering opleveren. Vooral de gezinnen met kinderen zullen er in koopkracht op vooruit gaan. Dit betreffen zowel minima, als ook ouders die een minimum of modaal loon verdienen. Gunstig voor werkenden met een laag inkomen is dat de arbeidskorting en combinatiekorting in 2006 worden verhoogd. Werkenden met een minimum of modaal loon gaan er gemiddeld genomen in koopkracht op vooruit.

De berichtgeving uit de armoedemonitor over schuldsituaties neem neemt het kabinet serieus. Schulden kunnen een belangrijke rol spelen bij problemen om rond te komen. Op dit moment wordt een onderzoek voorbereid om de omvang van het aantal huishoudens in Nederland te meten die met een problematische schuld of een risico daarop te maken hebben. De resultaten van dit onderzoek zullen in de loop van 2006 bekend zijn. Op 14 november heeft het kabinet de nota "Rijk rond schulden" aan u gezonden. Het uitgangspunt van het kabinet is dat bij de aanpak van problematische schulden in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de schuldenaar voorop staat. Uiteraard hebben ook gemeenten een belangrijke rol in de aanpak van problematische schulden, vooral bij de vormgeving van het minnelijke traject. Maar ook vanuit het Rijk worden maatregelen genomen om problematische schulden tegen te gaan. Ter preventie van problematische schulden neemt het Ministerie van Financiën maatregelen om overkreditering te

3

voorkomen. In de Wet financiële dienstverlening zijn gedragsregels neergelegd die misleidende informatie verbieden. Daarnaast heeft Financiën het voornemen om de maximale kredietrente te verlagen en de BKR toets te verplichten bij kredieten vanaf 250 (ipv vanaf 1000).

Ook voorlichting en educatie zijn heel belangrijk bij het voorkomen van schulden. Daarom financiert ons ministerie campagnes om jongeren bewust te maken van de gevaren van het lenen van geld of het kopen op krediet. Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) speelt hierin een belangrijke rol. Ook vanuit het Ministerie van Onderwijs wordt gewerkt aan voorstellen om aandacht te besteden aan consumeren en budgetteren in het onderwijs. Het sluitstuk in de aanpak van problematische schulden is de wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Het Ministerie van Justitie heeft onlangs een wetsvoorstel ingediend tot herziening van deze wet. Daarbij wordt een vereenvoudigde procedure en verbeterde selectie bij de toegang tot de schuldsaneringsregeling voorgesteld, zodat de regeling beter beheersbaar wordt en zij diegenen helpt voor wie zij echt bedoeld is. Concluderend menen wij dat zowel het Rijk als gemeenten hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Schulden blijven echter wel op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van mensen zelf.

Het beeld uit de armoedemonitor dat allochtone bevolkingsgroepen op een aantal terreinen achterstanden hebben, heeft de volledige aandacht van het kabinet. Bij allochtonen boven 65 jaar komt dikwijls een onvolledige opbouw aan AOW-rechten voor. Wanneer hun inkomen onder het bijstandsniveau daalt, kunnen zij een beroep doen op aanvulling vanuit de bijstand. Door de ouderenkorting is het sociaal minimum voor 65-plussers structureel hoger dan voor de rest van de bevolking. Dat geldt ook voor allochtone ouderen.

Bij de groep onder 65 jaar is een toename van de arbeidsdeelname van allochtonen belangrijk. Hiervoor heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen. Voorbeeld hiervan is het breed initiatief maatschappelijke binding. Als onderdeel daarvan heeft het kabinet onlangs 3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de bevordering arbeidsdeelname vluchtelingen. Voorts worden allochtonen met generieke maatregelen en maatwerk bereikt zoals reïntegratie, terugdringing van voortijdig schoolverlaten, bestrijding van leerachterstanden en de inrichting van leer- en werkplekken voor jongeren. Uit verschillende onderzoeken blijkt talenkennis een belangrijke factor voor het perspectief op de arbeidsmarkt. In het inburgeringsbeleid leggen we daar juist de nadruk op. Opvallend uit de armoedemonitor is dat de verschillen tussen allochtonen groot zijn. Dat kan erop duiden dat het onderscheid allochtoon-autochtoon wellicht minder relevant zou kunnen zijn dan verschillen in kennis van de Nederlandse taal, opleiding en arbeidsmarktperspectief.

Tot slot noemen wij nog een bemoedigd voorbeeld uit het onderzoek. De armoedemonitor heeft een groep van 10.000 nieuwkomers met een laag inkomen gevolgd. Na vier jaar had meer dan de helft geen laag inkomen meer. Naarmate een groep beter meedoet in de Nederlandse samenleving, neemt de kans op een laag inkomen af.

Principieel vinden wij dat werk moet lonen. Het vooruitzicht op een hoger inkomen blijft belangrijk om mensen weer aan de slag te krijgen. De armoedeval is daarin niet de enige factor. Voldoende kinderopvang, wennen aan werkritme, goede begeleiding naar werk is ook belangrijk. Hierop wordt juist in het kabinetsbeleid de nadruk op gelegd.

4

Afsluitend kunnen wij u melden dat het kabinet het komend jaar volop doorgaat met het voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, o.a. door het meedoen aan de samenleving centraal te stellen.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus) (H.A.L. van Hoof)