Persbericht
Sluiting detentiecentrum Schiphol-Oost
6 december 2005
1. Inleiding
Uw Kamer verzocht vrijdagmiddag 2 december 2005 om een brief over de
gevolgen van het besluit van de gemeente Haarlemmermeer om de
gebruiksvergunningen van het detentiecentrum Schiphol-Oost in te
trekken en het centrum te sluiten, te ontvangen op maandag 5 december
2005.
Bij deze voldoe ik aan dit verzoek. Het gevraagde moment van
toezending van de brief brengt met zich dat nog geen sluitend beeld
kan worden gegeven van de situatie rondom de mogelijke sluiting van
het detentiecentrum. Ik licht dit nader toe.
De brand in het detentiecentrum Schiphol-Oost die aan elf personen het
leven kostte was een bijzonder aangrijpende gebeurtenis, niet alleen
voor degenen die ten tijde van de brand in het detentiecentrum
verbleven, maar voor eenieder die zich direct of indirect betrokken
voelt bij het detentiecentrum. De onrust over de brandveiligheid van
het centrum, die is ontstaan binnen de gemeente Haarlemmermeer
waarbinnen het detentiecentrum is gelegen, is dan ook alleszins
begrijpelijk.
Ook ik was geschokt door de tragische gevolgen van de brand; de
brandveiligheid van het detentiecentrum, maar ook van alle andere
justitiële inrichtingen, is voor mij dan ook van groot belang. Dat ik
ten aanzien van het detentiecentrum al het nodige heb gedaan om die
brandveiligheid te waarborgen, wil ik in deze brief uiteenzetten.
2. De vestiging van het detentiecentrum op Schiphol-Oost
De problematiek van de bolletjesslikkers is in 2001 ontstaan en nam in
korte tijd ernstige vormen aan. In reactie hierop werd in 2002
tijdelijk een faciliteit voor bolletjesslikkers ingericht in
Bloemendaal, onder leiding van de Koninklijke marechaussee (KMar) en
de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Het vervoeren van personen die bolletjes in hun lichaam hebben, is
zeer risicovol. Het was daarom van groot belang om in de onmiddellijke
nabijheid van de luchthaven Schiphol een faciliteit in te richten om
bolletjesslikkers verantwoord te kunnen opvangen. Daarbij was er, in
relatie tot deze problematiek, de behoefte aan een dependance van het
OM en de rechtbank aldaar. Hier kon ook tegemoet worden gekomen aan de
behoefte van een politiebureau met celcapaciteit ten behoeve van de
KMar.
Om het detentiecentrum op het luchthaventerrein te kunnen realiseren,
diende door de Rijksgebouwendienst een ontheffing te worden
aangevraagd van het vigerende bestemmingenplan. Deze ontheffing werd
begin 2002 bij de gemeente Haarlemmermeer aangevraagd ex artikel 17
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het ging om de aanvraag
voor een tijdelijke ontheffing voor de duur van vier jaar (tot 24
april 2006). Gekozen werd voor een tijdelijke ontheffing omdat de
verwachting was dat de problematiek van de drugskoeriers in de omvang
die deze destijds had, als gevolg van de intensieve controles op
risicovluchten, in een aantal jaren substantieel zou zijn verminderd.
Een tweede meer pragmatische overweging was dat een procedure ex art.
17 WRO een kortere doorlooptijd heeft dan die voor de aanvraag van een
permanente ontheffing (ex art. 19 WRO).
Nadat ontheffing van het bestemmingenplan was verkregen voor een
periode van vier jaar, zijn voor het detentiecentrum in de periode
maart 2002 tot maart 2005 in totaal vier bouwvergunningen aangevraagd
voor de onderscheiden delen van het detentiecentrum en door de
gemeente Haarlemmermeer verleend. Vanaf november 2002 tot april 2004
zijn drie gebruiksvergunningen aangevraagd en door de gemeente
verleend. Overigens is in deze periode de functie van het complex ook
uitgebreid met vreemdelingenbewaring en grenshospitium.
Bij inspecties door de brandweer in 2004 en 2005 werden enkele
overtredingen geconstateerd. Hierbij was geen sprake van
tekortkomingen in de bouwkundige voorzieningen maar ging het om
organisatorische aspecten van de brandveiligheid, in het bijzonder om
het openstaan van zgn. branddeuren. Alle geconstateerde overtredingen
waren beëindigd bij hercontrole door de brandweer, meest recent in
september 2005.
In maart 2005 is overleg gestart tussen de Rijksgebouwendienst, het
ministerie van Justitie en de gemeente Haarlemmermeer over langere
vestiging van het detentiecentrum op Schiphol-Oost dan aanvankelijk
beoogd, nu de problematiek van de bolletjesslikkers nog altijd
omvangrijk is. Ook de overige functies van het complex zijn nauw
verweven met de functie van de luchthaven Schiphol en maken
voortzetting van vestiging op of nabij de luchthaven wenselijk.
Daartoe is ook in maart een aanvraag ingediend voor een permanente
ontheffing van het bestemmingenplan ex art. 19 WRO. Van de zijde van
de gemeente Haarlemmermeer is in maart aangegeven dat een eventuele
permanente ontheffing afhankelijk gesteld werd van de uitkomsten van
een te verrichten locatiestudie voor wat betreft de meest wenselijke
vestigingplaats van het detentiecentrum. Inmiddels is deze studie
verricht; de huidige locatie kwam daaruit als tweede meest wenselijke
optie naar voren. De meest wenselijke locatie is inmiddels echter niet
meer beschikbaar. Daarmee is de huidige locatie van het
detentiecentrum feitelijk de meest wenselijke geworden.
In de berichtgeving rondom het detentiecentrum is wel de indruk gewekt
dat het - aanvankelijke - tijdelijke karakter van het centrum zijn
weerslag zou vinden in een lager niveau van
brandveiligheidsvoorzieningen dan wanneer op voorhand van een
permanent karakter was uitgegaan. Dit is niet juist. In de regelgeving
met betrekking tot brandveiligheid wordt geen onderscheid gemaakt
tussen tijdelijke en permanente vestiging. De
brandveiligheidsvoorzieningen van het detentiecentrum voldeden en
voldoen aan alle relevante eisen zoals die werden gesteld in het kader
van de verlening van de bouw- en gebruiksvergunningen alsmede op grond
van de brandweerinspecties. Ook een duurzame vestiging, eventueel op
een andere locatie, zal moeten voldoen aan dezelfde veiligheidseisen.
Derhalve moet de discussie over een duurzame vestiging van het complex
onderscheiden worden van de discussie over de veiligheid en de
gebruiksvergunningen van het huidige tijdelijke complex.
3. Controles en handhaving na de brand
Na het uitbreken van de brand in het detentiecentrum Schiphol-Oost in
de nacht van 26 op 27 oktober 2005, zijn alle daar verblijvende
gedetineerde vreemdelingen overgeplaatst, met uitzondering van de
drugskoeriers (zgn. bolletjesslikkers). Voor hen was het met het oog
op hun lichamelijke gezondheid niet verantwoord dat zij zouden worden
verplaatst. Wel zijn zij binnen het complex overgebracht naar de
nieuwbouwvleugels L en M. Deze zijn van een geheel andere constructie
dan de vleugels J en K waar de brand plaatsvond.
Momenteel verblijven er nog altijd drugskoeriers in het
detentiecentrum, zij het andere personen dan ten tijde van de brand.
Gezien de achtergrond van de vrijheidsbeneming gaat het immers om een
vlottende populatie.
Sedert de brand is er regelmatig overleg gevoerd op zowel ambtelijk
als bestuurlijk niveau tussen de gemeente Haarlemmermeer en het
ministerie van Justitie. Meest recent heb ik op 28 november 2005
overleg gevoerd met de burgemeester van Haarlemmermeer. Naar
aanleiding van dit overleg heb ik een tweetal brieven aan de
burgemeester gezonden op respectievelijk 29 en 30 november 2005. In
deze brieven heb ik de burgemeester geïnformeerd over de specifieke
karakteristieken van het detineren van drugskoeriers in het
detentiecentrum in afwijking van de reguliere regimevoering in huizen
van bewaring. Daarnaast heb ik het proces geschetst inzake de
verlening van de bouw- en gebruiksvergunningen voor het
detentiecentrum, alsmede de recente inspecties door de brandweer van
de gemeente Haarlemmermeer en de acties die hierop zijn ondernomen.
Op basis hiervan ben ik tot de conclusie gekomen dat het
detentiecentrum altijd heeft beschikt over geldige
gebruiksvergunningen, en voor zover bekend steeds heeft voldaan aan de
voorwaarden die hierbij werden gesteld door de brandweer van de
gemeente Haarlemmermeer ten aanzien van de brandveiligheid (met
uitzondering van de overtredingen met betrekking tot de branddeuren).
Dat geldt onverkort voor de inspecties van de brandweer na de brand in
het detentiecentrum. Justitie is hierbij steeds voortvarend opgetreden
en heeft gevraagde maatregelen onverwijld getroffen. De bewering dat
Justitie bij de uitvoering van brandveiligheidsmaatregelen dan ook
traag of onwillig zou zijn, berust mijns inziens niet op feiten.
Wat dat laatste betreft hecht ik eraan meer en detail aan te geven wat
de gang van zaken is geweest, nadat de brandweer van Haarlemmermeer op
16 november 2005 voor het eerst na de brand een spoedcontrole in het
centrum uitvoerde.
Op 16 november vond voor het eerst sinds de brand een spoedcontrole
plaats van de brandweer. Later op deze dag kondigde de brandweer de
plaatsing aan van twee brandwachten in het detentiecentrum.
Op 17 november vond een uitgebreide inspectie plaats. De conclusie van
de brandweer was dat er geen acuut gevaarlijke situatie bestond. Wel
waren beperkte aanpassingen op korte termijn noodzakelijk. Later op
die dag stelde de brandweer per ommegaande de aanvullende eis dat tot
de realisatie van deze aanpassingen 10 extra BHV-opgeleide personen
aanwezig moesten zijn in de nachtdienst.
Op 18 november zond de gemeente een fax aan het detentiecentrum met de
aanschrijving en een termijn van vier weken voor RGD om aanpassingen
te realiseren. Tevens legt zij een boete op van 2000,- euro omdat de
brandweer bij de inspectie twee openstaande deuren had aangetroffen.
Ter toelichting: het ging hierbij om deuren van een bewaarderswacht
die tevens als branddeur zijn aangewezen. Deze deuren worden gedurende
de dag veelvuldig geopend vanwege het binnentreden en verlaten van de
bewaarderswacht.
Op 19 november vond overleg plaats tussen de gemeente, de brandweer,
de RGD en justitie. De brandweer lichtte de laatste controle toe en er
werd een vervolgoverleg afgesproken voor 21 november. Gelijktijdig met
dit overleg bleek de brandweer opnieuw een controle uit te voeren in
het detentiecentrum. Er werd een openstaande deur geconstateerd en er
zouden te weinig BHV-opgeleide personen aanwezig zijn. In telefonisch
overleg tussen de afdeling Handhaving van de gemeente Haarlemmermeer
en de directie van het detentiecentrum bleek de brandweer, zonder dat
dit Justitie bekend was, de BHV-eis te hebben uitgebreid naar de
nacht- én dagdienst. De gewijzigde eis was Justitie op vrijdag 18
november zonder aankondiging per fax meegedeeld op een tijdstip dat
niemand meer aanwezig was op de bureaus waar de fax binnenkwam. De
brandweer besloot hierop een blusauto op het terrein te plaatsen. Deze
vertrok om 18.00u toen alsnog was voldaan aan de nieuwe BHV-eis.
De BHV-eis van de gemeente Haarlemmermeer resulteerde in een totale
bezetting van 21 (nacht) c.q. 27 (dag) personeelsleden op gemiddeld 25
bolletjesslikkers. Deze verhouding overtreft meermalen de
personeelsinzet in een reguliere penitentiaire inrichting. Gelet
evenwel op het feit dat deze aanvullende eis slechts zou gelden
hangende de realisatie van de gevraagde verbeteringen is Justitie
hiermee akkoord gegaan.
Op 20 november voerde de brandweer opnieuw een spoedcontrole uit. Aan
alle eisen was voldaan.
Op 21 november vond wederom overleg plaats tussen de gemeente, de
brandweer, de RGD en justitie. De discussie richtte zich op drie
aspecten van de brandveiligheidsvoorzieningen:
* De situering van de brandwerende afscheidingen.
De oorspronkelijke situering (inspringend boven de cellen t.o.v.
de celdeuren) was conform de door de gemeente goedgekeurde
bouwtekeningen. Niettemin stelde de brandweer na controle de eis
dat de brandwerende scheidingen op gelijke hoogte met de celdeuren
moesten worden geplaatst.
* Rookmelders in technische schachten naast de cellen.
De brandweer eiste tevens het aanbrengen van deze rookmelders
terwijl deze in het goedgekeurde programma van eisen voor het
gebouw expliciet niet zijn geëist.
* De afdichting van de doorvoeropeningen van de leidingen.
Bij de inspectie op 17 november constateerde de brandweer dat de
afdichtingen moesten worden verbeterd. De brandweer eiste
vervolgens deze verbetering, alsmede het overleggen van
certificaten van het afdichtingmateriaal.
In deze discussie heeft de brandweer aangegeven geen reden tot
sluiting van het detentiecentrum te zien. De Rijksgebouwendienst heeft
vervolgens binnen een week alle nieuw geëiste aanpassingen aan het
gebouw gerealiseerd, terwijl in de aanschrijving van het college van
B&W van 18 november 2005 als gezegd een termijn van vier weken was
gesteld.
Op 23 november werd aan de brandweer een cel gepresenteerd die aan
alle eisen was aangepast. De brandweer gaf aan akkoord te gaan met de
getoonde uitvoering, waarna de voorzieningen op dezelfde wijze voor
het gehele centrum werden gerealiseerd.
Op 26 november waren deze werkzaamheden afgerond.
Op 28 november vond een controle door de brandweer plaats. Toen bleek
dat de brandweer zijn eindoordeel moest aanhouden, omdat het college
van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer besloten had TNO een
oordeel te laten geven over de eerder door de brandweer geaccordeerde
maatregelen. Het ministerie van Justitie heeft tot op heden niet de
beschikking gehad over het TNO-rapport.
Op dezelfde dag vond op verzoek van de minister van Justitie overleg
plaats met de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer over de
verdere voortgang met betrekking tot het complex. In dit overleg kwam
de gemeente Haarlemmermeer met de wens om nog slechts te praten over
een sluitingsscenario, op het moment waarop de tijdelijke vergunning
afloopt. Tegelijk vroeg de gemeente om de 10 BHV-ers te handhaven tot
dat tijdstip. Door mij is daarop aangegeven dat deze laatste eis na de
verwezenlijking van de gevraagde verbeteringen niet meer
gerechtvaardigd zou zijn uit een oogpunt van veiligheid, zoals
voortvloeide uit de oorspronkelijke eis van de gemeente. Ook zou de
extra voorziening gelet op de mogelijke uitstraling daarvan naar
andere inrichtingen niet verantwoord zijn.
Wat betreft de wens van de gemeente om nog slechts over sluiting van
het complex te spreken, heb ik mijnerzijds gesteld dat dit nog niet
aan de orde is, zeker niet zo lang de resultaten van het onderzoek
door de Raad voor de Veiligheid naar de oorzaken van de brand nog niet
bekend is. Daarbij heb ik gewezen op het sinds maart 2005 gevoerde
overleg over een permanente vergunning en gesteld dat de discussie
over de voortzetting van het centrum, op deze of een andere plaats, zo
spoedig mogelijk op ambtelijk niveau zou moeten worden voortgezet.
4. Aangekondigde sluiting van het detentiecentrum
Op 1 december 2005 nam ik kennis van de brief van het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer aan de
gemeenteraad, waarin het besluit werd medegedeeld om de
gebruiksvergunningen voor het detentiecentrum in te trekken en het
aanzeggen van bestuursdwang teneinde binnen 36 uur alle afdelingen van
het centrum te sluiten. Hieruit begreep ik dat het door het college
zelf gevraagde oordeel van TNO over de eindsituatie blijkbaar niet
langer werd afgewacht, noch de termijn die door de gemeente was
gesteld voor de realisatie van de inmiddels gerealiseerde
verbeteringen.
Nadat het besluit van het college van B&W aan de gemeenteraad was
voorgelegd en de gemeenteraad met dit besluit instemde, heeft het
college mij later op dezelfde dag schriftelijk in kennis gesteld van
het voornemen tot sluiting van het detentiecentrum.
Conform de vigerende procedure in deze situatie, heeft de
Landsadvocaat mijn zienswijze op het besluit van de gemeente op 2
december per brief kenbaar gemaakt aan het college. Ik voeg deze brief
ter kennisneming bij.
Kort samengevat ben ik van oordeel dat de gronden voor intrekking van
de gebruiksvergunningen zich niet voordoen. Zo kan niet worden gesteld
dat aannemelijk is dat opnieuw overtreding zal plaatsvinden en dat als
gevolg van deze verwachte overtredingen ernstige risicos zullen kunnen
ontstaan. Zo vindt het onderzoek naar de oorzaak van de brand in het
detentiecentrum door de Onderzoeksraad voor veiligheid nog plaats en
kan dus niet nu reeds worden gesteld dat de minister van Justitie als
houder van de gebruiksvergunning niet zou hebben voldaan aan de
voorwaarden van de vergunning. Ook ontbreken concrete aanwijzingen dat
het - veronderstelde - niet naleven van de vergunning de brand of de
gevolgen daarvan heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de mogelijke intrekkingsgronden voor de
gebruiksvergunning dat een verandering van inzichten of omstandigheden
heeft plaatsgevonden, gelegen buiten het bouwwerk, waaraan door nieuwe
of gewijzigde voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen,
herhaal ik dat het ministerie van Justitie steeds bereid is geweest om
direct aan nieuwe, aanvullend gestelde brandveiligheidsvoorschriften
te voldoen. Ook deze intrekkingsgrond kan zich dan naar mijn oordeel
niet voordoen.
Los van de bezwaren van de gegrondheid van het besluit heb ik voorts
steeds duidelijk gemaakt dat sluiting op korte termijn niet wenselijk
is in verband met de specifieke voorzieningen voor de bewaring van
bolletjesslikkers.
Naar aanleiding van enerzijds het besluit van het college van B&W van
de gemeente Haarlemmermeer en anderzijds de door mij benadrukte
behoefte om aldaar bolletjesslikkers op te vangen en gelet op de
nevenvestiging van de rechtbank heb ik samen met de ministers van
VROM, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op zaterdag 3 december
besloten dat de inspecties van VROM en Openbare Orde en Veiligheid met
spoed gezamenlijk een onderzoek dienen uit te voeren naar de
brandveiligheid van het detentiecentrum. Dit onderzoek is verricht op
zondag 4 december. Op 5 december hebben de inspecties gezamenlijk
advies uitgebracht aan de betrokken bewindslieden. Naar het oordeel
van de inspecties is de materiële onderbouwing voor het intrekken van
de gebruiksvergunningen zwak. De eerste indruk van de
brandveiligheidssituatie van de afdelingen L en M, waarin de
bolletjesslikkers zijn ondergebracht, is positief met uitzondering van
de brandveiligheidsinstructie van het personeel. Er zijn geen
aanwijzingen gevonden voor knelpunten die niet op korte termijn kunnen
worden opgelost. Ook de brandweer van de gemeente Haarlemmermeer komt,
aldus de inspecties, niet met dergelijke knelpunten. De inspecties
geven aan dat uit de TNO-rapportage mogelijk nieuwe knelpunten naar
voren kunnen komen. Het ministerie van Justitie beschikt echter op dit
moment nog niet over het TNO-rapport.
5. Tot slot
Gelet op het voorgaande bestond, noch bestaat enige aanleiding om aan
te nemen dat de Rijksgebouwendienst of het ministerie van Justitie in
de toekomst de geldende brandveiligheidsvoorschriften niet
onmiddellijk zal naleven. Er is dus geen sprake van een situatie
waarin met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden
gesteld dat door het ministerie van Justitie de aan de
gebruiksvergunningen verbonden (en nog te verbinden) voorwaarden zal
gaan overtreden. Op die grond bestaat dan ook geen aanleiding tot
onmiddellijke staking van het gebruik van het detentiecentrum.
Op verzoek van de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland vindt
heden een overleg onder zijn voorzitterschap plaats met de ministeries
van Justitie en BZK en de gemeente Haarlemmermeer, teneinde te bezien
of bemiddeling in deze mogelijk is. Afhankelijk van de uitkomst
hiervan, en het vervolgens door de gemeente Haarlemmermeer te nemen
definitieve besluit inzake de eventuele intrekking van de
gebruiksvergunningen voor het detentiecentrum, zal ik mij beraden over
de dan te nemen vervolgstappen, teneinde de voortzetting van het
gebruik van het detentiecentrum zeker te stellen. Ik zal u over de
voortgang op de hoogte houden.
De Minister van Justitie
Ministerie van Justitie