Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 22 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-Gravenhage

Uw brief Ons kenmerk
SV/V&V/05/98994

Onderwerp Datum
Memorie van Antwoord betreffende het 6 december 2006
wetsvoorstel 30.223

./. Hierbij doe ik u de Memorie van Antwoord toekomen met betrekking tot wetsvoorstel 30 223 tot Wijziging van enige socialeverzekeringswetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

2

30 223 Wijziging van enige socialeverzekeringswetten in verband met de beëindiging van de verzekeringsplicht van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden

MEMORIE VAN ANTWOORD

Met waardering heeft de regering kennisgenomen van de vragen van de leden van de PvdA-fractie betreffende dit wetsvoorstel. De vragen van deze leden zien bijna alle op de internationaal-rechtelijke implicaties van dit wetsvoorstel. Hieronder wordt op deze vragen ingegaan.

Uit de memorie van toelichting leiden de leden van de PvdA-fractie af dat met de voorgestelde regeling wordt aangesloten bij Verordening (EG) nr. 883/2004 die nog niet is ingegaan. Deze leden vragen of daaraan geen juridische risico's zijn verbonden.

Het voorliggende wetsvoorstel schrapt alle nog resterende verplichte verzekeringsgrondslagen voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. Vanaf het moment van vertrek naar het buitenland worden deze personen namelijk uitgesloten van de verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen. Dit vloeit voort uit de met ingang van 1 januari 2000 doorgevoerde maatregel in het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746). De achterliggende gedachte van deze maatregel is om alleen degenen die in Nederland wonen, te verzekeren voor de volksverzekeringen. Dit ingezet beleid staat geheel los van de totstandkoming van Verordening (EG) nr. 883/2004, en is in het licht van de huidige Verordening (EG) nr. 1408/71 door het Europese Hof van Justitie (HvJ) in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën bevestigd.

Met de verwijzing in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel naar Verordening (EG) 883/2004 is alleen bedoeld aan te geven dat het aan het wetsvoorstel ten grondslag liggende uitgangspunt overeen komt met het uitgangspunt dat alle lidstaten hierover op Europees niveau hebben ingenomen. Door de wijze waarop dit in Verordening (EG) nr. 883/2004 is vormgegeven, zouden alle in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden vanaf het moment van de toepassing van de Verordening onderworpen zijn aan de wetgeving van het woonland, ook wanneer er in Nederland nog verzekeringsgrondslagen zouden voorkomen. Uit het voorgaande vloeit voort dat er geen juridische risico's zijn verbonden aan dit wetsvoorstel in relatie tot Verordening (EG) nr. 883/2004. Het staat Nederland vrij om vooruitlopend op het van toepassing worden van deze Verordening, hieraan op de voorgestelde wijze invulling te geven.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister kan aangeven waarom hij de bezwaren van de vakbonden tegen het voorliggend wetsvoorstel niet steekhoudend acht, althans deze niet heeft willen honoreren. Vervolgens vragen deze leden of de minister de analyse onderschrijft dat de aanleiding voor de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën was dat de in 2000 ingevoerde mogelijkheid tot vrijwillige verzekering dermate onvoordelig is dat deze botst met het uitgangspunt van vrij verkeer. Waarom acht de minister deze kans met het nu voorliggende wetsvoorstel niet aan de orde? Is de Sociale verzekeringsbank hieromtrent geraadpleegd? Beschikt de minister over een advies in deze? Zo ja, kan de Kamer hiervan een afschrift krijgen?

Het HvJ is in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën van oordeel dat het onder voorwaarden is toegestaan dat de in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigde nog verplicht verzekerd is voor één deel van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Hiervoor is wel vereist dat het deel waarvoor de verplichte verzekering is beëindigd vervangen is door een stelsel van vrijwillige verzekering met voorwaarden die even gunstig zijn als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Anders zou sprake zijn van strijd met het vrije verkeer van werknemers. Gelet hierop onderschrijf ik dan ook de door de leden van de PvdA-fractie weergegeven beknopte analyse van de uitspraak van het HvJ in bovengenoemde zaak.

Het voorliggende wetsvoorstel heft vanaf 1 januari 2006 voor de buiten Nederland wonende uitkeringsgerechtigden de nog aanwezige verzekeringsgrondslagen op. Dat betekent dat vanaf die datum deze uitkeringsgerechtigden niet meer verplicht verzekerd zijn voor het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Het gevolg hiervan is dat de voorwaarden die het HvJ stelt aan de vrijwillige verzekeringen hierdoor per 1 januari 2006 niet meer relevant zijn. De Sociale verzekeringsbank (SVB)heeft een uitvoeringstoets over dit wetsvoorstel uitgebracht. Bijgaand doe ik uw Kamer deze uitvoeringstoets toekomen. Deze uitvoeringstoets is

3

uitgebracht voordat het Hof van Justitie uitspraak in voornoemde zaak heeft gedaan. Na de uitspraak van het Hof van Justitie is de Sociale Verzekeringsbank om een aanvullende uitvoeringstoets gevraagd omtrent de wijze waarop ik voornemens was uitvoering te geven aan de uitspraak. Ook deze uitvoeringstoets treft u hierbij aan.

Voorts creëert dit wetsvoorstel de mogelijkheid dat degenen op wie de uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJ) in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën van toepassing is over een in het verleden gelegen periode kunnen deelnemen aan een vrijwillige AOW en/of ANW-verzekering tegen even gunstige voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. De uitwerking van deze reparatie voor het verleden is opgenomen in het ontwerpbesluit vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden. De SVB heeft hierover uitvoeringstechnisch commentaar uitgebracht. Dit ontwerpbesluit is inmiddels voor advies aan de Raad van State voorgelegd.

In de brief van 20 september jl. stelt de FNV zich te kunnen vinden in het uitgangspunt dat vanaf 2006 het woonland de zorgplicht heeft voor deze groep van postactieven. Hiermee onderschrijft de FNV de doelstelling van het wetsvoorstel.
Daarnaast stelt de FNV in deze brief een reparatie voor het verleden (de periode 2000 ­ 2005) voor. Deze reparatie houdt het volgende in.
Aan alle in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden wordt met terugwerkende kracht alsnog een verplichte AOW en ANW verzekering aangeboden. De premies voor de vrijwillige AOW/ANW-verzekeringen worden gerestitueerd. Voorts kunnen er geen premies meer worden geheven voor de verplichte AOW/ANW- verzekering voor de periode 2000 t/m 2005 als de definitieve aanslag door de belastingdienst is vastgesteld.

Het is evident dat het voorstel van de FNV veel verder gaat dan het voorstel van de regering. Het voorstel van het FNV leidt ertoe dat een bepaalde groep uitkeringsgerechtigden gedurende een bepaalde periode gratis verzekerd zal zijn en eventueel betaalde premies gerestitueerd zou krijgen terwijl andere in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden die geen rechten kunnen ontlenen aan de uitspraak van het HvJ deze gratis verzekering niet zouden krijgen. Het lijkt de regering onjuist om gelijke gevallen ongelijk te behandelen. Het voorstel zoals verwoord in de nota naar aanleiding van het verslag en het conceptbesluit vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden is adequaat om tegemoet te komen aan de uitspraak van het HvJ in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën.Volgens de SVB brengt deze hersteloperatie geen overkomelijke uitvoeringsproblemen met zich mee.

De leden van de PvdA-fractie komt het voor, dat het stoppen van de opbouw van de AOW voor iemand, die Nederland verlaat, op gespannen voet zou kunnen staan met het voorschrift van ILO-Verdrag 121, dat een door een bedrijfsongeval getroffen werknemer adequaat en zonodig levenslang gecompenseerd moet worden voor door hem opgelopen schade.

Artikel 9, derde lid van ILO-Verdrag 121 stelt, dat een uitkering moet worden betaald tijdens de gehele duur van het door de verzekering gedekte geval. In het Nederlandse systeem heeft zo'n werknemer tot hij/zij de leeftijd van 65 jaar bereikt een WAO-uitkering. Deze uitkering wordt bij het bereiken van die leeftijd omgezet in een AOW-uitkering, hetgeen - op grond van bevindingen van de commissie van deskundigen van de ILO - is toegestaan.
Volgens artikel 20 van het ILO-Verdrag 121 moet in geval van een volledig arbeidsongeschikte persoon, de uitkering vermeerderd met de kinderbijslag voor de modelgerechtigde (man met vrouw en twee kinderen) ten minste 60 % zijn van het loon van een ongeschoolde mannelijke arbeider vermeerderd met de kinderbijslag. Aan die norm voor de modelgerechtigde moet dus ook de AOW-uitkering van de door fractie bedoelde werknemer.
Het wetsvoorstel verandert wat dit betreft niets aan de huidige situatie. Nu is die norm van toepassing en dat blijft zo.

Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie waarom de minister vindt dat een ingangsdatum per 1 januari 2006 beslist geboden is. Wat is het verlies, in termen van onnodige uitgaven, als de regeling eerst wordt ingevoerd nadat een gedegen advies is ingewonnen over de mogelijke internationaalrechtelijke implicaties?

Zoals uit het voorgaande blijkt repareert dit wetsvoorstel voor de toekomst de gevolgen van de uitspraak van het HvJ in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën. Doordat per 1 januari 2006 als gevolg van dit wetsvoorstel alle verzekeringsgrondslagen voor in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden worden geschrapt, is het

4

arrest van het HvJ vanaf die datum niet meer relevant. Immers de ongunstige voorwaarden van de vrijwillige verzekering zijn alleen relevant als iemand nog voor een bepaalde tak Nederlands verzekerd is.

Met dit wetsvoorstel wordt tevens de periode waarin Nederland in strijd met het Europese recht handelt als gevolg van het Van Pommeren-arrest, zo kort mogelijk gehouden. Het wetsvoorstel bevat immers de grondslag voor de algemene maatregel van bestuur, die de vrijwillige verzekering naar het verleden toe repareert.

Het arrest van het HvJ in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën is helder. De regering is stellig van mening dat, door middel van de gekozen oplossing, waarbij de internationaal rechtelijke aspecten in acht zijn genomen, recht is gedaan aan het arrest. De regering wenst zo spoedig mogelijk duidelijkheid te scheppen. Daarnaast acht de regering het belangrijk dat de herstelactie via vrijwillige verzekering over een zo kort mogelijke periode betrekking zal hebben. Daarom dient dit wetsvoorstel zo snel mogelijk in te gaan. Immers bij een langere duur van deze herstelactie via vrijwillige verzekering zullen de kosten ­ ook voor de uitvoering ­ toenemen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A.J. de Geus)

5

Aan de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
de heer mr. A.J. de Geus
Postbus 90801
2509 LV DEN HAAG

telefoon 24 maart 2005 RvB.54/05/ES/ep 020-6564803

Betreft: Uitvoeringstoets concept wetswijziging vervallen verzekeringsplicht voor buiten Nederland wonende uitkeringsgerechtigden

Mijnheer de Minister,

Op 25 februari jl. ontving ik uw brief (UB/K/2005/10061) waarin u de SVB vraagt om een uitvoeringstoets met betrekking tot de conceptwetswijziging vervallen verzekeringsplicht voor buiten Nederland wonende uitkeringsgerechtigden. Hieronder zal ik een beeld schetsen van de uitvoeringsconsequenties die invoering van de wetswijziging met zich mee brengt. Ik zal daarbij beginnen met enkele algemene opmerkingen om vervolgens in te gaan op het voorgestelde artikel 7c AKW en de eventuele gevolgen van het te verwachten arrest van het Hof van Justitie in de zaak `Van Pommeren'.

Algemeen
Vanuit Europeesrechtelijk oogpunt ondersteunt de SVB de wetswijziging die tot gevolg heeft dat in het buitenland wonende post-actieven niet meer verplicht verzekerd zullen zijn voor de werknemersverzekeringen.

Voor de uitvoering van de volksverzekeringen heeft de voorgestelde wetswijziging slechts zeer beperkte gevolgen. Het in de artikelen 26 en 27 van KB 746 neergelegde beleid wordt vrijwel ongewijzigd voortgezet, met dien verstande dat er na de wetswijziging geen nieuwe rechtgevende kinderen voor de betrokkenen meer bij kunnen komen. Op grond van het huidige artikel 27 bestaat die mogelijkheid wel. Zo ontstaat er bijvoorbeeld recht op kinderbijslag voor een kind dat is geboren na 1 januari 2000. Dit komt omdat de betrokkenen op grond van artikel 27 nog voor de AKW verzekerd zijn. Voor het overige zijn er geen noemenswaardige gevolgen voor de uitvoering en de handhaving van de SVB.

Artikel 7c AKW
Met de wetswijziging wordt een nieuw artikel 7c aan de AKW toegevoegd, dat regelt dat bestaande AKW- rechten behouden blijven. In dit verband merk ik op, dat het recht op kinderbijslag voor EU-ingezetenen met een Nederlandse werkloosheidsuitkering, een Nederlands pensioen of een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering in het algemeen is gebaseerd op artikel 74 en 77 van Verordening 1408/71. Ingevolge artikel 1c onder J van Bijlage VI van de Verordening vallen ook de oudere pensioenregelingen voor ambtenaren, militairen e.d. onder de reikwijdte van de Verordening. Artikel 4 onder J van de bijlage kwalificeert ook de WAZ onder de reikwijdte. Het recht op kinderbijslag voor deze uitkeringsgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de Verordening. In EU-verband kan zich alleen een probleem voordoen bij de Wajong. Deze uitkering wordt wel genoemd in artikel 26 van het huidige KB 746, maar is op de lijst gezet van niet-exporteerbare uitkeringen in het kader van de verordening. Voor Wajong-gerechtigden blijft een overgangsbepaling dus wel nog noodzakelijk.

6

Daarnaast is de overgangsregeling voornamelijk van toepassing op niet EU-onderdanen.

Hoewel ik de beleidsmatige wenselijkheid van het behoud van bestaande rechten onderschrijf, wil ik over het voorstel het volgende opmerken.
De tekst van het nieuwe artikel bepaalt niet dat ook na de peildatum van 31 december 1999, voldaan moet worden aan alle andere voorwaarden voor de uitbetaling van het recht op kinderbijslag. Het voorstel gaat nu immers uit van slechts één peildatum. Doordat in de nieuwe tekst de verwijzing naar het voormalige artikel 26 van het KB 746 wegvalt, vervalt niet alleen de verzekeringsgrondslag, maar ook de beperking hiervan, zoals de in lid 3 genoemde voorwaarden op grond waarvan het recht op uitkering vervalt als gerechtigden buiten Nederland arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een buitenlandse regeling. Ook in de AKW worden nog voorwaarden gesteld voor het krijgen en behouden van een uitkering. Indien u de voorgestelde tekst handhaaft, hebben de betrokkenen recht op kinderbijslag totdat het jongste kind 18 jaar wordt, ongeacht gewijzigde omstandigheden met betrekking tot rechten in het buitenland of het niet meer voldoen aan nationale voorwaarden. Als gevolg daarvan zullen de uitkeringslasten hoger uitvallen dan bij ongewijzigd beleid. Ter illustratie: in 2004 is in 45 gevallen de kinderbijslag beëindigd op grond van het niet meer voldoen aan de voorwaarden van artikel 27.

Ik stel voor dat de tekst van het nieuwe AKW artikel zodanig wordt aangepast dat de voorwaarden als genoemd in het voormalige artikel 26, lid 3 KB 746 hierin worden opgenomen en af te sluiten met de zinsnede "onder dezelfde voorwaarden als genoemd in deze wet", zodat ook de voorwaarden van de AKW blijven gelden.

Het arrest Van Pommeren-Bourgondiën
Een aspect dat u slechts zijdelings aansnijdt in de Memorie van Toelichting is de mogelijke verplichting naar aanleiding van een negatieve uitslag van de zaak Van Pommeren-Bourgondiën, om voor de periode 2000 t/m 2005 ook een gelijke behandeling te garanderen ten aanzien van zowel de volksverzekeringen als werknemersverzekeringen. De huidige wetsvoorstellen voorzien niet in een terugwerkende kracht. Dit betekent dat op basis van het te verwachten arrest de mogelijkheid bestaat dat voor deze periode verplichte verzekering inzake de volksverzekeringen moet worden aangenomen.

De SVB ondersteunt het voornemen van het Ministerie van Sociale Zaken om dit aspect afzonderlijk te bespreken tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van de Commissie Verzekeringsaangelegenheden. Toch wil ik hier een opmerking maken die direct met de zaak Van Pommeren-Bourgondiën verband houdt en die de ingangsdatum van de wet betreft.
Op basis van het verwachte arrest bestaat het risico dat een groot aantal post-actieven met terugwerkende kracht verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen. Die mensen zullen dan dus ook premie verschuldigd zijn. Vanuit uitvoeringsoptiek is het zeer gewenst dat in de praktijk geen wijziging in het inhoudingsregime hoeft plaats te vinden. Voor klanten is het moeilijk uit te leggen dat ze de ene maand geen inhoudingen hebben, de volgende maand wel, maar een paar maand later niet meer. Inhoudingen met terugwerkende kracht zijn nog minder gewenst. Ik verzoek u daarom de wet een ingangsdatum te geven die direct aansluit op de rechterlijke uitspraak. Indien dat niet mogelijk is verzoek ik u te bepalen dat in de tussenliggende periode geen premie verschuldigd is. Bij een eerdere ingangsdatum dan 1 januari 2006 dient wel rekening te worden gehouden met lopende verzekeringen op basis van de Ziekenfondswet en de AWBZ.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.

Hoogachtend,
De Sociale Verzekeringsbank

drs. E.F. Stoové
voorzitter Raad van bestuur


---

Aan de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
de heer H.A.L. van Hoof
Postbus 90801
2509 LV DEN HAAG

telefoon
2 september 2005 RvB.193/05/ES/ep 020-6564809

Mijnheer de Staatssecretaris,

Met uw brief van 23 augustus 2005 vraagt u uitvoeringstechnisch commentaar op de notitie `Alternatieve hersteloperatie naar aanleiding van de uitspraak van het HvJ in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën'.

Op de vier aandachtspunten die u in uw brief noemt, wil ik als volgt reageren:
1. Hoewel risico's niet volledig zijn uit te sluiten, komt het voorstel tegemoet aan de uitspraak in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën (hierna arrest Van Pommeren). Wel vraag ik uw aandacht voor de begindatum van 1 januari 2000.

2. De voorkeur van de SVB gaat uit naar de optie om de ANW te repareren via de vrijwillige verzekering.
3. Hoewel de uitvoering van het voorstel complex is, brengt het geen onoverkomelijke uitvoeringsproblemen met zich mee. De uitvoeringskosten zullen de oorspronkelijke raming van 2,7 miljoen niet overschrijden.
4. In het laatste deel van deze brief doe ik voorstellen om de in de nota aangegeven pm-punten beleidsmatig in te vullen.
Hieronder treft u een toelichting aan op de bovenstaande punten.

Komt het voorstel tegemoet aan de uitspraak in de zaak Van Pommeren?
De notitie geeft een alternatief voor de reparatie van de verzekeringssituatie van postactieven die binnen de EU wonen en nog voor één of meer takken van verzekering in Nederland zijn verzekerd. Dit alternatief is gebaseerd op de uitkomst van het arrest Van Pommeren, doordat dit arrest de mogelijkheid open laat voor een reparatie in de vrijwillige verzekeringssfeer. De CVA notitie1 over de mogelijke gevolgen van het arrest Van Pommeren geeft een overzicht van de gevolgen als reparatie plaatsvindt door middel van het aannemen van wettelijke verzekering voor de periode van 2000-2006. Aan deze reparatie zijn hoge kosten verbonden omdat over genoemde periode wettelijke verzekering moet worden aangenomen terwijl daar geen premie-inkomsten tegenover staan, premies die al betaald zijn voor de vrijwillige verzekering gerestitueerd moeten worden en uitkeringen met terugwerkende kracht verhoogd c.q. alsnog toegekend moeten worden. Als alternatief wordt nu overwogen om de betrokkenen voor de periode van 2000-2006 een vrijwillig verzekeringspakket aan te bieden, dat qua dekking en voorwaarden overeenkomt met de wettelijke verzekering. De groep personen waarop de reparatie betrekking heeft bestaat enerzijds uit mensen die zich al voor de AOW/ANW vrijwillig verzekerd hebben en in aanmerking komen voor restitutie van een deel van de premie en anderzijds uit mensen die zich niet vrijwillig verzekerd hebben, maar aan wie alsnog het verbeterde pakket moet worden aangeboden.

Met betrekking tot de termijn en de groep personen waarop het voorstel betrekking heeft merken wij het volgende op.
In de bespreking van de aanleiding tot het voorstel wordt gesproken van een reparatieperiode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2006. In de CVA notitie werd reeds melding gemaakt van de mogelijkheid dat het arrest ook gevolgen heeft voor andere groepen van personen dan diegenen die door de wijziging van het Besluit


1 CVA 05/14, gewijzigde nota Van Pommeren-Bourgondiën

8

uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen per 1 januari 2000 zijn uitgesloten van de Nederlandse volksverzekeringen. De begindatum van 1 januari 2000 is wellicht een goede richtlijn voor de uitvoering, maar mag niet uitsluiten dat ook vrijwillige verzekering wordt aangeboden aan personen die voor deze datum gedeeltelijk werden uitgesloten van de Nederlandse verzekering. De vraag is bijvoorbeeld nog in hoeverre vutters verzekerd zijn gebleven voor één tak van de Nederlandse sociale verzekeringen in de periode vóór 2000. De mogelijkheid bestaat dat een eventuele reparatie van de verzekeringspositie van bepaalde postactieven moet plaatsvinden vanaf de invoering van artikel 13, lid 2 sub f van Verordening (EG) nr. 1408/71. Om die reden wordt geadviseerd om in het voorstel terzake de reparatie van de vrijwillige verzekering wel de einddatum, maar niet de begindatum van 1 januari 2000 te noemen.

De SVB gaat ervan uit dat het voorstel uitsluitend betrekking heeft op postactieven die wonen in een ander EU land dan Nederland. Dit heeft tot gevolg dat in de nationale wetgeving een onderscheid wordt gemaakt tussen degenen op wie Verordening (EG) nr. 1408/71 van toepassing is en degenen die daar niet onder vallen. De SVB sluit niet uit dat op de regeling ook een beroep wordt gedaan door mensen die niet tot de doelgroep behoren en dat zij zich in een rechterlijke procedure zullen beroepen op discriminatie. Het onderscheid wordt gerechtvaardigd door het feit dat de verschillende groepen personen onder verschillende rechtsregimes vallen en dat de aanwijsregels in de bilaterale socialezekerheidsverdragen geen aanwijsregels bevatten voor post- actieven, maar uitsluitend voor werknemers en eventueel zelfstandigen. Het gaat dus om verschillende groepen personen. Dit neemt echter niet weg dat procedures waarin een beroep wordt gedaan op discriminatie altijd een zeker procesrisico met zich meebrengen.

Rekening houdend met de hiervoor gemaakte opmerkingen zijn wij van mening dat het voorstel tegemoet komt aan het arrest Van Pommeren. In dit verband merken wij nog wel op, dat de SVB zich zal inspannen om de doelgroepen zo goed mogelijk te informeren, maar dat wij al op voorhand weten dat wij niet iedereen kunnen bereiken. Dit betekent dat wij in de toekomst de nodige souplesse moeten betrachten bij toetreding tot de vrijwillige verzekering ten aanzien van degenen die wij niet hebben kunnen bereiken ten einde nieuwe procedures te voorkomen.

Reparatie ANW
Bij de ANW is sprake van een risicoverzekering waardoor de hersteloperatie een ander karakter heeft dan bij de AOW. Toch gaat onze voorkeur uit naar de oplossing van vrijwillige verzekering omdat deze past binnen de systematiek van de reparatie.
Met betrekking tot de doelgroep wordt het volgende opgemerkt. Indien het risico zich niet heeft voorgedaan in de periode waarop de reparatie betrekking heeft, zal er waarschijnlijk geen vrijwillige ANW-verzekering worden aangegaan. In dit verband is ook van belang dat de voorwaarden voor vrijwillige verzekering met ingang van 1 januari 2006 weer hetzelfde zijn als thans het geval is. Ook om die reden ligt het niet voor de hand dat deze mensen zich alsnog vrijwillig zullen verzekeren als zij eerder de keus hebben gemaakt om dit niet te doen. Er kunnen evenwel bijzondere redenen zijn dat iemand zich alsnog voor de toekomst wil verzekeren, bijvoorbeeld in geval van ernstige ziekte.
Het alsnog aanbieden van vrijwillige verzekering is wel aantrekkelijk voor de nabestaanden van degenen uit de doelgroep die inmiddels zijn overleden. De Sociale Verzekeringsbank heeft er geen moeite mee als de nabestaande van een postactieve die is overleden zich alsnog vrijwillig kan verzekeren. In het jaar 2000 heeft de SVB eveneens nabestaanden van postactieven toegelaten tot de vrijwillige verzekering in gevallen waarin de postactieve binnen de aanmeldingstermijn voor vrijwillige verzekering was overleden. Het voorstel om de ANW te repareren via de vrijwillige verzekering sluit aan bij dit beleid.

Uitvoerbaarheid van het voorstel
Met betrekking tot de uitvoerbaarheid van voorstel wordt opgemerkt dat de uitvoeringstechnische aspecten van het voorstel gecompliceerd zijn en vooral veel menskracht vergen. Doordat de eis van de minimumpremie vervalt en bij de berekening van de premie voor de vrijwillige verzekering naast de algemene heffingskorting rekening moet worden gehouden met de bijzondere heffingskortingen, moet de premie van ongeveer 3500 vrijwillig verzekerden over een zestal jaren opnieuw worden berekend. Bovendien moet rekening worden gehouden met een nieuwe instroom van vrijwillig verzekerden. Daarnaast moet het AOW-pensioen van degenen die zich alsnog vrijwillig verzekeren en die inmiddels pensioengerechtigd zijn opnieuw worden berekend en moet een ANW-uitkering worden toegekend aan nabestaanden die zich alsnog vrijwillig verzekeren.

De uitvoeringstechnische aspecten van dit voorstel zijn vooral gericht op:
- het invoeren van een systeemwijziging om de extra heffingskortingen te kunnen berekenen

9


- het systeem zodanig inrichten dat vrijwillige premies kunnen worden gerestitueerd
- het aanpassen van beleid en instructies

- het opnieuw berekenen van de premie van degenen die al vrijwillig verzekerd zijn en het restitueren van een deel van de premie

- het herzien van het AOW-pensioen van degenen die zich alsnog vrijwillig verzekeren
- het toekennen van een ANW-uitkering aan nabestaanden die zich alsnog vrijwillig verzekeren
- het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal voor degenen die alsnog voor vrijwillige verzekering in aanmerking komen. Het gaat daarbij zowel om algemene voorlichting als gerichte voorlichting.
- inrichting callcentra

Het voorstel brengt geen onoverkomelijke uitvoeringsproblemen met zich mee, maar vergt wel de nodige tijd van de SVB. In vergelijking met het CVA voorstel ligt het zwaartepunt van de werkzaamheden bij dit voorstel op de herberekening van premies die al zijn betaald voor de vrijwillige verzekering en op de nieuwe instroom van vrijwillig verzekerden, terwijl bij het CVA voorstel het zwaartepunt lag op de herberekening van al toegekende uitkeringen.
Met betrekking tot de uitvoeringskosten wordt opgemerkt dat er voor de kosten van het oorspronkelijke voorstel ten laste van 2004 reeds een voorziening is gevormd van 2.774.380,-- . Tengevolge van de korte reactietermijn hebben wij de kosten van dit voorstel nog niet kunnen berekenen, maar wij gaan er vooralsnog vanuit dat de kosten van dit voorstel de kosten van het eerdere voorstel niet overtreffen.

Opmerkingen naar aanleiding van de nota en pm-punten

Verschillen vrijwillige en verplichte AOW-verzekering

Premieheffing
In de notitie wordt gesteld dat de regeling met betrekking tot de verschuldigde minimumpremie alleen betrekking heeft op personen met een lage uitkering. Op zich is dit juist, maar als de bijzondere heffingskortingen toegepast gaan worden zal dit er toe leiden dat door een grotere groep niet langer de minimumpremie verschuldigd is.

Met betrekking tot de bijzondere heffingskortingen wordt het volgende opgemerkt. Met deze kortingen zal rekening worden gehouden vanaf het jaar 2001 omdat ze toen zijn ingevoerd. Verder is het mogelijk dat bij degenen die geen belasting in Nederland verschuldigd zijn een onderscheid wordt gemaakt tussen het premie- en belastingdeel. De SVB past deze handelwijze nu ook al toe in het kader van de vrijwillige AWBZ- verzekering. Om de nieuwe berekeningen uit te voeren is wel een systeemwijziging nodig.

De notitie gaat uit van de veronderstelling dat voor de vrijwillige verzekering de maximale premie verschuldigd is, tenzij de betrokkene zijn feitelijke inkomen aantoont. In de praktijk wordt uitgegaan van het feitelijke inkomen van het voorgaande jaar, en wordt de maximale premieheffing zelden toegepast. De bepalingen kunnen aangepast worden aan de praktijk door het feitelijke inkomen als uitgangspunt te nemen.

In de notitie wordt opgemerkt dat een aparte betalingsregeling moet worden gecreëerd voor de alsnog te innen premies. Aan de SVB is gevraagd om een voorstel te doen voor een betalingsregeling. Deze problematiek is niet nieuw voor de SVB omdat dit ook speelt bij de inkoop van de vrijwillige verzekering voor de AOW. De SVB stelt daarom voor om aan te sluiten bij het beleid dat in het kader van de inkoopregeling is ontwikkeld. Hiervoor geldt standaard een langere betalingstermijn en bij het vaststellen van de hoogte van de termijnbetalingen wordt rekening gehouden met het inkomen betrokkene. Verder heeft de SVB de mogelijkheid om op verzoek van klanten een soepeler betalingsregeling voor te stellen. Een aparte, bij AMvB vastgestelde betalingsregeling is dan niet nodig.

Met betrekking tot de restitutie van premies die zijn betaald voor de vrijwillige verzekering wordt het volgende opgemerkt. De notitie gaat uit van de veronderstelling dat in het geheel geen restitutie van premie kan plaatsvinden. Dit is niet juist. In de praktijk vindt er geen restitutie plaats van terecht betaalde premies. Omdat de premie voor de vrijwillige verzekering normaal gesproken vooruit wordt betaald, wordt bij een opzegging van de verzekering door de klant in de loop van het verzekeringsjaar wel de premie gerestitueerd over de maanden die liggen na de opzegging. Een aanpassing voor de restitutie van premies kan op grond van het voorgaande achterwege blijven.

10

Andere verschillen

De vrijwillige AOW-verzekering kan voor maximaal 10 jaren worden aangegaan. In de notitie wordt het voorstel gedaan om een nieuw overgangsrecht te ontwikkelen, met een onbeperkte termijn. Het nieuwe overgangsrecht zou dan betrekking hebben op mensen die na 2000 Nederland hebben verlaten of na 2000 hun werkzaamheden in Nederland hebben beëindigd. Dit is slechts een beperkte groep. Voor de groep die in 2000 verzekerd was en door de wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen ophield verzekerd te zijn voor de Nederlandse volksverzekeringen geldt namelijk al een overgangsregeling, in die zin dat de termijn voor vrijwillige verzekering niet is beperkt tot 10 jaar.

Het voorstel om voorafgaande wettelijke verzekering aan te nemen bij één dag verzekering sluit aan bij de wetgeving zoals die vóór 2001 gold. Voor de mensen die in 2000 door de wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen werden uitgesloten, geldt deze gunstigere voorwaarde dus al.

In de notitie wordt voorgesteld om de verzekering niet te laten eindigen als de vrijwillige verzekeringspremie niet wordt betaald. Dit voorstel wordt gedaan omdat de wettelijke verzekering ook niet eindigt als geen premies worden betaald. In dit verband wordt opgemerkt dat bij de verplichte verzekering ten aanzien van degenen die in dienstbetrekking werkzaam zijn sprake is van bronheffing. Bij zelfstandigen worden de premies door middel van een aanslag geheven. Indien de premies niet worden betaald resulteert dit bij degenen die schuldig nalatig zijn om de premies te betalen in een korting op het AOW-pensioen. Op grond van het voorgaande zijn wij van mening dat de vrijwillige verzekering moet eindigen als de premie niet wordt voldaan. Indien de verzekering zou doorlopen zonder dat de verschuldigde premies zijn voldaan, zou dit net als bij de verplichte verzekering moeten resulteren in een sanctie. Dit past naar onze mening niet in het stelsel van vrijwillige verzekering omdat die verzekering is gebaseerd op de vrijwillige keuze van de betrokkene. Uiteraard moet bij deze doelgroep wel de nodige soepelheid in acht worden genomen als het niet betalen van de premies voortvloeit uit betalingsonmacht.

AKW
Met betrekking tot de AKW kan aangenomen worden dat het grootste deel van de doelgroep recht op kinderbijslag heeft gehad op basis van de overgangsregeling van KB 746 dan wel op basis van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1408/71. Het is echter niet uit te sluiten dat bepaalde personen die behoren tot de doelgroep buiten de hiervoor bedoelde bepalingen vallen. Op grond van het arrest van Pommeren moeten zij dan als verzekerd worden aangemerkt en mag hen als ze aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag voldoen de kinderbijslag niet onthouden worden. Op grond van het voorgaande is het niet noodzakelijk om voor de hiervoor bedoelde restcategorie een aparte voorziening te treffen.

AWBZ
De in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden die niet ziekenfonds- en AWBZ-verzekerd zijn gebleven, zijn in principe niet meer voor één tak in Nederland verzekerd. Het simpele feit dat zij verzekerd zouden zijn gebleven voor de AWBZ bij verblijf in Nederland is niet relevant.

Als in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden wel verzekerd zijn gebleven voor enkele takken van de werknemersverzekeringen, dan hebben zij grond hiervan recht op vrijwillige AWBZ verzekering die gelijk is aan de wettelijke verzekering. Dit is waarschijnlijk het geval voor de WAO-ers met een inkomen boven de loongrens. Dit geldt echter niet voor de eveneens vermelde AOW- en ANW gerechtigden en vermoedelijk evenmin voor de in de notitie beschreven WAZ- en WAJONG-gerechtigden.

De huidige vrijwillige AWBZ-verzekering hoeft inhoudelijk niet te worden aangepast omdat die gelijk is aan de verplichte verzekering. Wel geldt de regeling voor een beperkte doelgroep en geldt een aanmeldingstermijn. Deze punten zouden in het kader van de reparatie aangepast moeten worden.

11

Hoogachtend,
Sociale Verzekeringsbank

drs. E.F. Stoové
voorzitter Raad van bestuur