Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
15 november / Kenmerk 2050603030 AV/IR/2005/93758
Onderwerp Datum
Antwoorden op de Kamervragen over 6 december 2005
oververmoeide artsen
./. Mede namens de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport doe ik u hierbij toekomen
de antwoorden op de bovenvermelde vragen van de leden Timmer, Stuurman (beiden
PvdA), Van Gent en Vendrik (beiden GroenLinks) van de Tweede Kamer.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2
2050603030
Vragen van de leden Timmer, Stuurman (beiden PvdA), Van Gent en Vendrik (beiden
GroenLinks) aan de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport over oververmoeide artsen. (Ingezonden 14 november
2005)
Vraag 1.
Bent u bekend met het bericht dat uit onderzoek van MedNet Magazine blijkt dat driekwart
van de artsen vaker werkt dan wettelijk is toegestaan en dat 63% van de artsen wekelijks een
of meer keren oververmoeid is door of tijdens het werk? Wat is uw reactie hierop?
Antwoord 1.
Ja, ik ken het bericht. Het onderzoek is uitgevoerd onder 345 artsen. Om de uitkomsten van
het onderzoek op waarde te kunnen schatten is het van belang welke artsen aan het
onderzoek hebben meegewerkt. Uit navraag bij MedNet Magazine blijkt onderstaande
verdeling: 101 huisartsen, 23 basisartsen, 27 bedrijfs- en verzekeringsartsen, 9 studenten
geneeskunde, 97 medisch specialisten en 88 overige artsen.
Van deze artsen is alleen bij de 23 basisartsen slechts zekerheid te zeggen dat ze onder de
arbeids- en rusttijdenregelgeving vallen. Huisartsen en vrijgevestigde medisch specialisten
zijn ondernemer en daarmee zelf verantwoordelijk voor hun arbeidstijden. Overigens blijkt
uit onderzoek van het Capaciteitsorgaan dat de mannelijke huisartsen in 2005 gemiddeld
0,89 fte werken en de vrouwelijke 0,64 fte. Bij de medisch specialisten is in het onderzoek
geen uitsplitsing gemaakt naar loondienst en vrije vestiging en is de categorie overig erg
groot. De onderbouwing van de conclusie dat driekwart van de artsen langer werkt dan is
toegestaan vind ik dan ook erg mager. Of, en zo ja in welke mate, de gerapporteerde
oververmoeidheid wordt veroorzaakt door het werk is niet vastgesteld. De vraag die aan de
respondenten is voorgelegd luidde namelijk: "Bent u tijdens of door het werk wel eens
oververmoeid".
Vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat uit dit onderzoek blijkt dat één op de drie artsen het een
geaccepteerd gegeven noemt dat artsen door oververmoeidheid fouten maken?
Zijn er gegevens bekend over fouten bij medisch handelen als gevolg van oververmoeidheid
van artsen? Zo ja, wat is de inhoud hiervan? Zo neen, bent u bereid hier onderzoek naar te
doen?
Antwoord 2.
Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar over fouten bij medisch handelen als gevolg
van oververmoeidheid anders dan wat hierover in de wetenschappelijke literatuur
gerapporteerd is. Artsen die, om wat voor reden dan ook, fouten maken kunnen door de
Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierop worden aangesproken, zo nodig
tuchtrechtelijk. Overigens heeft de werkgever en bij vrijgevestigde artsen het ziekenhuis ook
een verantwoordelijkheid hierin, zowel ter wille van de veiligheid van de patiënten als ter
wille van de gezondheid van de arts.
3
Vraag 3.
Zal de voorgenomen wijziging van het Arbeidstijdenbesluit tot gevolg hebben dat deze
situatie zal verergeren, omdat het dan wettelijk is toegestaan om gemeten over een periode
van een halfjaar 60 uur per week te werken, wat in de praktijk kan neerkomen op 78 uur per
week? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet ?
Antwoord 3.
De wijziging van het Arbeidstijdenbesluit heeft als doel om de Nederlandse regelgeving die
tengevolge van het Jaegerarrest van het Europese Hof van Justitie strijdig is met het
gemeenschapsrecht aan te passen. Tegelijkertijd wordt met de wijziging de mogelijkheid
geboden om de huidige praktijk van aanwezigheidsdiensten te kunnen voortzetten (binnen
de grenzen van het EU-recht). De aanpassing beoogt niet de arbeidstijden van artsen die
onder genoemd besluit vallen te verlengen, maar zorgt ervoor dat de huidige
aanwezigheidsdiensten
juridisch weer toelaatbaar worden. Om te voorkomen dat er méér gewerkt zou kunnen
worden zijn in het besluit verschillende waarborgen opgenomen, waardoor de facto dezelfde
roosters en feitelijke arbeidsuren mogelijk zijn als in de situatie voor het Jaegerarrest.
Daartoe worden aan de arbeidstijd normen gesteld (gemiddeld 48 uur per week tot
maximaal gemiddeld 60 uur per week als de werknemer (arts) daarmee instemt) die als
gevolg van het Jaegerarrest nu ook de uren dat de arts aanwezig is maar feitelijk geen arbeid
verricht, omvatten. Voorts blijft het maximum aantal aanwezigheidsdiensten dat voor
artsen(-werknemers) is toegestaan gehandhaafd op gemiddeld twee maal per week (evenals
nu het geval is).
De basisregeling in het gewijzigde Arbeidstijdenbesluit voldoet aan de normen die de
Europese richtlijn voorschrijft. Op CAO- of ondernemingsniveau kunnen partijen ook voor
de arts(-werknemer) gunstiger afspraken maken. De maximale arbeidstijd per week of per
aanwezigheidsdienst kan in een collectieve regeling begrensd worden, door bijvoorbeeld
een maximum af te spreken voor het aantal uren dat daadwerkelijk tijdens een
aanwezigheidsdienst gewerkt mag worden.
Vraag 4.
Wat vindt u van de bewering van de directeur van de Landelijke Vereniging van Artsen in
Dienstverband (LAD) dat artsen in opleiding een groot risico lopen als de voorgenomen
wijziging van het Arbeidstijdenbesluit intreedt, omdat zij een minder sterke positie hebben
in ziekenhuizen? Hoe gaat u de bescherming van de positie en de gezondheid van deze
artsen en
hun patiënten waarborgen?
Antwoord 4.
Ik ga er niet van uit dat de wijzigingen in het besluit zullen leiden tot structureel langere
werktijden dan nu het geval is. Zoals vermeld in antwoord 3 voorziet de wijziging in het
wegnemen van juridische belemmeringen om de bestaande praktijk te kunnen voortzetten.
Aanvullende beschermingsmaatregelen kunnen werkgevers- en werknemersorganisaties in
collectief overleg afspreken. Op CAO-niveau kan de Landelijke Vereniging van Artsen in
Dienstverband dus mede zorgdragen voor goede collectieve afspraken voor artsen (-
werknemers) die in aanwezigheidsdiensten werken. Voorts kan ik melden dat ook van
4
overheidswege door de Arbeidsinspectie toezicht wordt gehouden op de naleving van de
normen uit het besluit. Voor de positie van de patiënten verwijs ik naar het antwoord op
vraag 2.
Vraag 5.
Deelt u de mening dat het voornemen om de toestemming van de arts om maximaal 60 uur
per week te werken elk half jaar stilzwijgend te verlengen in ieder geval geen goede
waarborg is? Zo ja, gaat u deze norm aanpassen in de voorgenomen wijziging van het
Arbeidstijdenbesluit? Zo neen, waarom niet ?
Antwoord 5.
Een stilzwijgende verlenging van de schriftelijke verklaring maakt het voor de werknemer
(waaronder artsen die onder het Arbeidstijdenbesluit vallen) eenvoudig mogelijk om zijn
bestaande arbeidspatroon te kunnen voortzetten zonder extra administratieve lasten voor de
werkgever. Een werknemer kan echter ook tussentijds aan de werkgever duidelijk maken
dat hij zijn arbeidspatroon wil wijzigen. Als hij daarvoor zijn instemming wil intrekken, zal
hij dat tijdig kenbaar moeten maken zodat de werkgever daarmee rekening kan houden bij
de inroostering. Overigens als een arts niet wil instemmen of zijn verleende instemming na
verloop van tijd wil intrekken, dan mag hij daarvan geen nadeel ondervinden.
Naast de expliciete (individuele) instemming voor een verlengde arbeidstijd (ingeval in
aanwezigheidsdiensten) is ook sprake van een collectieve waarborg voor het werken in
aanwezigheidsdiensten. Zo is het werken in aanwezigheidsdiensten, evenals in de huidige
situatie, uitsluitend mogelijk, indien dit collectief is overeengekomen. Collectieve afspraken
bieden bescherming van het individuele belang als het individu dat zelf niet eenvoudig kan
afdwingen. Collectief moet dus eerst overeenstemming bestaan dat een aanwezigheidsdienst
vanwege de aard van de arbeid noodzakelijk is en dat dit door het op een ander wijze
organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen. Dit is geen verandering ten
opzichte van de huidige praktijk.
Vraag 6.
Klopt het dat de voorgenomen wijziging van het Arbeidstijdenbesluit momenteel bij de
Raad van State ligt? Wat is de geplande datum van inwerkingtreding van het gewijzigde
Arbeidstijdenbesluit ? Bent u bereid dit besluit voor inwerkingtreding aan de Kamer voor te
leggen?
Antwoord 6.
De wijziging van het Arbeidstijdenbesluit zal op 6 december 2005 in het Staatsblad
verschijnen (Staatsblad 605). In de Nota van toelichting is het voornemen opgenomen het
besluit met ingang van 1 maart 2006 in werking te laten treden. De definitieve datum van
inwerkingtreding zal plaatsvinden na overleg met de desbetreffende sectoren. Inmiddels
bestaat voor de zorgsectoren het voornemen genoemd besluit met ingang van 1 juni 2006 in
werking te laten treden. Daardoor wordt aan de desbetreffende sectoren (op hun verzoek)
een termijn van zes maanden geboden om zich op de nieuwe regels voor te bereiden. Een
parlementaire behandeling is in dit traject niet voorzien. De vaste commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid heeft naar aanleiding van de brief waarin de voorgenomen
wijziging is meegedeeld (Kamerstukken II, 2004/05 nr. 29376 nr. 6) een aantal feitelijke
vragen gesteld die mede namens de ministers van Volksgezondheid Welzijn en Sport,
5
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Defensie op 20 oktober jl. zijn beantwoord
(Kamerstukken II, 2004/05, nr 29 376, nr. 7). Vervolgens heeft de vaste commissie voor
SZW naar aanleiding van de beantwoording verzocht om inzet voor een spoedige Europese
besluitvorming over de aanpassing van de richtlijn 2003/88/EG (zie het verslag van de
procedurevergadering van de vaste commissie voor Sociale zaken en Werkgelegenheid van
26 oktober 2005, punt 9). Ik zal daaraan graag voldoen. Inmiddels is bekend dat het Engelse
Voorzitterschap zich inspant om nog tijdens de Sociale Raad van 8 december a.s. een
politiek akkoord over de aanpassing van de richtlijn 2003/88/EU te bereiken.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid