Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA Den Haag

Uw brief Ons kenmerk
UB/A/2005/92556

Onderwerp Datum
IWI-rapport "De gevolgen van selectie bij 6 december 2005
reïntegratietrajecten voor WW-
gerechtigden"

Hierbij bied ik u het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen met als titel De gevolgen van selectie bij reïntegratietrajecten voor WW-gerechtigden aan. De inspectie presenteert in dit rapport de resultaten van een onderzoek naar mogelijke afroming van cliënten gedurende de verschillende fasen in het reïntegratieproces.

Sinds de invoering van de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) op 1 januari 2002 wordt de reïntegratie van WW-gerechtigden uitgevoerd door private partijen. De regering is van mening dat een marktconforme uitvoering van reïntegratie met (gedeeltelijke) resultaatfinanciering leidt tot de beste prijs/prestatie verhouding. De marktwerking dient evenwel zo vormgegeven te worden dat alle uitkeringsgerechtigden, dus ook die met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, optimaal worden geholpen. Het is de vraag in hoeverre actoren erin slagen om in dit institutionele kader afroming zo veel mogelijk te voorkomen.

Het doet mij dan ook genoegen dat de inspectie in haar rapport positief oordeelt over de manier waarop UWV afroming voorkomt bij het starten van een traject. Vrijwel geen enkele WW-gerechtigde wordt in deze fase zonder goede reden teruggestuurd.

Bij de uitvoering van de reïntegratietrajecten constateert de inspectie dat alle WW'ers nagenoeg eenzelfde traject ontvangen. Tijdens het traject spannen reïntegratiebedrijven zich soms meer in voor kansrijke dan voor kansarme WW'ers omdat die eerste groep makkelijker aan het werk te krijgen is. De inspectie concludeert hieruit dat sprake is van een vorm van afroming. Hoewel de inspectie erkent dat de reïntegratiebedrijven in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor reïntegratietrajecten, is de inspectie van mening dat UWV er beter op moet toezien dat cliënten de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.

In de bestuurlijke reactie geeft UWV aan op welke wijze het de inhoud en uitvoering van de reïntegratietrajecten beoordeelt. De vraag hoe te komen tot de meest adequate dienstverlening voor elke WW-gerechtigde behoeft voortdurend aandacht. De

2

onderzoeksperiode van de Inspectie bij een deel van het onderzoek naar de selectie door reïntegratiebedrijven liep van 2004 tot en met de eerste helft van 2005. UWV verwacht met de recente ontwikkelingen het risico op afroming te verminderen. Zo wordt de methode om de afstand tot de arbeidsmarkt te bepalen (profiling) geprofessionaliseerd, waardoor het mogelijk wordt om homogenere doelgroepen te onderscheiden en producten in te zetten die meer aansluiten bij de individuele behoefte. De implementatie van de reïntegratiecoach, die
1 oktober jl. van start is gegaan en 1 april a.s. geheel operationeel zal zijn, maakt het mogelijk dat cliënten tijdens het reïntegratietraject niet uit het zicht van het UWV verdwijnen, maar een vaste contactpersoon hebben om de inzet en voortgang van reïntegratie-activiteiten te bewaken.

Naast bovenstaande ontwikkelingen zijn er sinds najaar 2004 nog meer ontwikkelingen gaande waardoor afroming kan worden voorkomen. UWV heeft sinds vorig jaar meer ruimte gekregen om contracten te sluiten voor langere duur, waardoor duurzame relaties met de reïntegratiebedrijven mogelijk zijn. De mogelijkheid om een individuele reïntegratieovereenkomst te sluiten maakt maatwerk mogelijk, net als het scholingsprotocol en de mogelijkheid tot modulaire inkoop van producten. Ik verwacht dat al deze ontwikkelingen ertoe leiden dat het UWV zijn cliënten steeds beter leert kennen en dat daardoor het aanbieden van maatwerk gemeengoed wordt.

Het deel van het IWI-onderzoek naar de fase 1-cliënten vond plaats in de periode april 2003 tot en met oktober 2004. Tijdens deze periode deed IWI de constatering dat een kwart van de WW-gerechtigden die een WW-duur van 1 jaar bereiken nog steeds als fase 1 geregistreerd staat. Voor deze cliënten zijn op dat moment dus nog geen reïntegratie- activiteiten gestart. Dit zou niet zo mogen zijn. Immers, alle fase 1 cliënten dienen na 6 maanden opnieuw beoordeeld te worden en afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt een passend reïntegratie-aanbod te krijgen.

CWI en UWV geven in hun reactie op deze constatering aan dat zij deze problematiek serieus nemen en met voorrang oppakken. Daarbij wijst UWV op de ontwikkeling van het elektronisch klantdossier en de reïntegratiecoach. Van belang is met name de implementatie van zogenoemde `signaleringslijsten sluitende aanpak'. Met deze maatregelen verwachten CWI en UWV de mate van sluitendheid te verbeteren.

Ik ben voornemens om de voortgang van deze verbetering te monitoren. Daartoe zal ik de ketenpartners vragen om vanaf het eerste kwartaalverslag 2006 te rapporteren over een tijdige doorstroom van WW-gerechtigden van CWI naar UWV.

De Minister van Sociale Zaken
en werkgelegenheid

(mr. A.J. de Geus)