D66

Hoe teleurstellend het referendum over het grondwettelijk verdrag ook is verlopen; en hoe ernstig dat voor Nederland kan uitpakken als nu niet met wijsheid verder beleid wordt gevoerd,niet te ontkennen valt, dat Europa aanmerkelijk meer aandacht heeft gekregen. Europa als politiek thema is sterk op de agenda geplaatst en ook de media zijn het debat terdege gaan volgen. Zonder referendum zou die aandacht voor Europa niet zo zijn gegroeid.

Toch is het duidelijk dat het referendum - zo dat ooit binnen de Nederlandse democratische systematiek wordt ingevoerd - anders gestalte dient te krijgen. Mijn fractie vindt dat referenda door de bevolking dienen te worden gevraagd. Van bovenaf opgelegde referenda horen er niet te zijn. Bovendien dient er wel geoefend te worden met referenda, te beginnen met lokale. De manier waarop het referendum over het grondwettelijk verdrag tenslotte tot stand is gekomen, blijkt achteraf toch niet juist te zijn. Dat staat los van de uitslag. Maar er was gewoon te weinig tijd om de discussie goed te voeren. Als 33% zijn stem heeft uitgebracht op grond van wantrouwen tegenover de politiek en tenminste nog zo`n percentage op grond van overwegingen die helemaal niet in het grondwettelijk verdrag aan de orde waren zoals de betalingsverplichting en de uitbreiding, dan is er iets niet goed gegaan. Referenda, ik zei het hiervoor al, vragen ook een daarin geoefende bevolking. Zwitserland kan daarbij als voorbeeld dienen.

De wens van de Raad van State dat de Europese thema`s moeten worden gepolitiseerd is eigenlijk al werkelijkheid geworden. Het is nu zaak de aandacht te blijven vasthouden. Hoe negatief mijn fractie op zichzelf de uitkomst van het referendum ook percipieert, de opgeleefde belangstelling voor Europese politiek is winst. Aanvankelijk heeft politiek Den Haag onzeker gereageerd op de uitslag. De brede maatschappelijke discussie die op de avond van de uitslag werd aangekondigd, is er niet gekomen en ook de regering heeft geen duidelijke visie ontwikkeld hoe het nu verder moet. Het laatste is erger dan het eerste.
In het beleidsdebat over Europa aan de overzijde is met de motie Van Aartsen tenminste het initiatief genomen om een subsidiariteittoets in de parlementen van alle lidstaten in te voeren, waarvan het gezamenlijke resultaat rechtstreeks aan de Europese instellingen wordt kenbaar gemaakt. In de pers werd dit direct als een historische stap gezien. Mijn fractie vindt inderdaad dat met deze motie een begin is gemaakt met een antwoord op het nee uit het referendum. In landen met een bicameraal stelsel zoals ook wij hebben, dient de organisatie er van nog wel nader bezien te worden. Het instellen van een gezamenlijke commissie uit beide Kamers is een goede start maar kan naar de opvatting van mijn fractie geen eindpunt zijn. Ik heb al meer dan eens gepleit om inzake de goedkeuring van Europese Verdragen de Verenigde Vergadering die taak te geven. Hetzelfde zou misschien ook met de subsidiariteittoets kunnen. Het voordeel is niet alleen tijdwinst maar ook zal naar verwachting de aandacht van de media voor een Verenigde Vergadering groter zijn hetgeen goed is om de belangstelling van de bevolking vast te houden. Om dit te kunnen realiseren is een grondwetswijziging nodig en het zou zinvol zijn als de regering nog in deze kabinetsperiode de mogelijkheid daarvoor onderzoekt. Zijn de bewindslieden bereid in het kabinet daarvoor te pleiten?

Voorzitter, de vraag hoe nu verder dient elke zichzelf respecterende politieke partij onder ogen te zien. Daarbij is de eerste vraag, hoe krijgen wij het thema Europa bij de bevolking blijvend onder de aandacht. Duidelijk zal moeten worden gemaakt, dat Nederland onderdeel is van Europa en dat het in zichzelf keren, min of meer binnen nationale grenzen, eenvoudigweg onmogelijk is maar bovendien ook heel ongewenst. Om dat inzicht algemeen te doen postvatten, is het nodig veel scherper dan tot nu toe is gebeurd, aan te geven wat Europa voor Nederland betekent, zowel economisch als cultureel. De Europese integratie heeft volgens het kwartaalbericht van de Nederlandse Bank ( een instantie die het meest van alle publieke organen het vertrouwen van de bevolking geniet) door het instellen van een gemeenschappelijke markt en door het geleidelijk bij elkaar brengen van het economische beleid van de lidstaten, tot een grote stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de lidstaten geleid. De interne markt heeft gezorgd voor meer marktintegratie en concurrentie in Europa, dit komt niet alleen door lagere transactiekosten maar ook door een toename van het aantal exporterende landen. Dat moet over het voetlicht worden gebracht, met wellicht de Nederlandse Bank daarbij als belangrijke penvoerder.

Maar ook is het nodig om naast historische overwegingen die over vrede en veiligheid gaan, aan te geven dat in een voortgaande mondialisering Europa wel samenhang moet hebben om mee te kunnen blijven doen met de opkomende nieuwe grootmachten als daar zijn India, China, Brazilië. Er zal met andere woorden veel meer dan tot nu toe moeten worden aangegeven hoever we willen gaan met afspraken in Europees verband. In de Algemene Beschouwingen noemde ik als mogelijkheid om het Deense model in te voeren, waarbij de regering eerst in het parlement spreekt over de in te nemen standpunten in de Europese Raad. Het heeft er toe geleid, dat Denemarken meer Europees is gaan denken en bovendien ook aangeeft, dat meer Europees geregeld dient te worden. Ik zou de bewindslieden willen vragen te reageren op het voorstel om het zo genoemde Deense model ook in Nederland in te voeren. Dit veronderstelt een actieve rol van de nationale overheid naar het parlement. De anonimiteit van de besluitvorming in de Raad te Brussel is dan, door debatten in het Nederlands parlement die aan die besluitvorming vooraf gaan, verleden tijd geworden.

Het is de vraag of diezelfde overheid nog voldoende krediet heeft, om ook de voorlichting over Europa aan de bevolking naar zich toe te trekken. Het lijkt me verstandig daar een andere organisatie mee te belasten, die onafhankelijk is en ook genuanceerd. Zo`n organisatie hoeft niet alles zelf te doen, maar dient wel de instrumenten te bezitten om naast eigen activiteiten projecten uit te besteden. Een opzet gelijkend op die van het Nederlands Centrum voor Duurzame Ontwikkeling ( het NCDO) kan wellicht als voorbeeld dienen. Natuurlijk kost het enige tijd om iets dergelijks in de steigers te zetten, maar het voordeel is dat er dan wel iets blijvends ontstaat waarmee de voorlichting gestalte krijgt over een reeks van jaren. En de verwachting is gerechtvaardigd dat jarenlange actie om de activiteiten binnen Europa toe te lichten noodzakelijk is. Zien de bewindslieden iets in een dergelijke aanpak? Graag een reactie.

Voorzitter, het zou me niet verbazen als we voor het communiceren met de burgers over een aantal in te nemen standpunten nog maar weinig tijd hebben. Midden 2006 is de bezinningsperiode binnen de Gemeenschap ten einde en ongetwijfeld zal er van Nederland dan iets gevraagd worden. Dat betekent dat, op zijn laatst, 2007 het jaar der waarheid zal worden. Met een wisseling van de wacht in Frankrijk, de recente wisseling in Duitsland en met een onzekere positie van Engeland, valt er niet te voorspellen hoe dat zal uitpakken, maar belangrijk is wel om daar actief bij betrokken te blijven en niet vleugellam te zijn vanwege interne onzekerheid. Nu doet zich een ideale kans voor, om in dat jaar een extra licht op Euopa te laten schijnen. Immers we vieren dan het bestaan van vijftig jaar verdragen inzake de Unie. Het is een mooi moment om enerzijds te reflecteren waarom die Unie nodig was, en welk enorme successen er in vijftig jaar zijn geboekt. En anderzijds leent een dergelijke viering zich natuurlijk ook bij uitstek om de blik vooruit te richten naar laat ons zeggen, de komende twintig jaar. De voorbereidingen moeten nu echter wel snel ter hand worden genomen. Is het kabinet al actief op dit punt, dan wel zijn er opdrachten verleend aan anderen om zowel de reflectie als de vooruitblik vorm te geven?

Voorzitter, als we bij de viering van vijftig jaar verdragen inderdaad een tijd vooruit willen kijken, dan zijn er tenminste twee thema`s die aan de orde dienen te komen. Ten eerste de discussie over de uitbreiding van de Unie en ten tweede de uitbreiding van de eurozone. Bij de uitbreiding is de aandacht eigenlijk veel te veel op Turkije gericht. Het is duidelijk dat een Turks lidmaatschap nog een lange weg te gaan heeft en dat de uitkomst vooralsnog onvoorspelbaar is. Het is van belang om de mogelijke uitbreiding van de Unie naar het Oosten met landen als de Oekraïne en Georgië - die een heel andere discussie vergen dan Turkije - van begin af aan in het publiek te voeren. Het mooie boek van Neal Ascherson "De zwarte zee" maakt duidelijk hoe de Europese wortels ook in die landen aanwezig zijn. Medea, de Argonauten en het Gulden Vlies zijn enkele woorden die dat kunnen aantonen. Als we die uitbreiding zouden afwijzen, komt de vraag op, waarom we Griekenland hebben toegelaten. Maar de vraag stellen, is al absurd. Voor Turkije ligt dat genuanceerder zoals ook voorstanders van de toetreding - en dat is mijn partij - hebben te erkennen. De uitbreiding van de Eurozone is een ander chapiter. Nu zelfs de consumentenbond en het Nibud hebben laten zien, dat voor de eerste levensbehoeften de Euro het leven goedkoper heeft gemaakt, is toetreding natuurlijk een begerenswaardig iets. Mogen wij aannemen dat bij de nieuwe lidstaten die bijna aan de Euro toe zijn geen andere criteria uit de hoge hoed worden getoverd dan gelden voor de reeds in de zone aanwezige landen, en dat ook de interpretatie voor die landen geen andere wordt?

Het voorgaande heeft betrekking op hetgeen de komende tijd in Nederland dient te gebeuren na het "nee" bij het referendum. Maar ook de actualiteit vraagt aandacht. Immers er is nauwelijks een pas op de plaats mogelijk. Het verdrag van Nice is tot nader order de overeenkomst waarmee de 25 landen verder gaan. En de komende dagen zal er gesproken dienen te worden over de meerjarenbegroting 2007-2013 van de Unie. Hoewel de verwachtingen niet al te hoog zijn gespannen en men zich ook in strikte zin nog de luxe van enig uitstel kan veroorloven, zou het voor het aanzien van de Unie van belang zijn als er overeenstemming over de meerjarenbegroting zou zijn op de komende top. Dat is in ieder geval dan een bijdrage aan herstel van vertrouwen. Naar de opvatting van mijn fractie dient Nederland tot het uiterste te gaan om overeenstemming te bereiken. Nu er een kleine beweging is gemaakt inzake de problematiek van de landbouwsubsidies doordat Frankrijk - met pijn - akkoord is gegaan met voorstellen van de WTO . Voorstellen, die er op neerkomen dat tot een afbouw gekomen wordt van de exportsubsidies aan boeren en er ook een moeizaam compromis inzake de suiker is bereikt, is er ruimte voor Engeland als voorzitter om ook een stapje te doen inzake het opgeven van een deel van de voorkeurspositie. Dan is het voor Nederland ook het moment om ten aanzien van de discussie rondom de netto betalingspositie niet tot het uiterste te gaan. Het zou in ieder geval beschamend zijn als dat probleem tot een blokkade zou leiden bij het bereiken van overeenstemming inzake de meerjarenbegroting.
Men dient in ieder geval de discussie niet te belasten met het vraagstuk vanuit welke cijfers die netto positie dient te worden beoordeeld. Ook als men de opvatting van de Europese Rekenkamer hanteert, en daar is veel voor te zeggen, dan nog heeft Nederland recht op een netto begrenzer. De weg er heen behoeft echter niet in een keer te worden afgelegd. Gezien de noodzaak om het aanzien van de Europese Unie geen verdere schade toe te brengen, is het verstandig om een aanbod dat een fractie hoger ligt dan hetgeen op de vorige top werd voorgesteld nu niet te weigeren. Hoe zien de bewindslieden dit? In de hoorzitting die deze Kamer op 31 oktober heeft georganiseerd over de toekomst van de Unie en de Nederlandse positie daarbij, merkte de heer Wellenstein terecht op dat het uitblijven van de financiële perspectieven in het bijzonder de nieuwe lidstaten dupeert omdat zij in het eerste volle jaar van hun lidmaatschap niet tijdig met de beleidsvoorbereiding kunnen beginnen die nodig zijn om binnen de kaders te blijven.

Bij dit alles is het van belang om de positie van Duitsland goed te blijven volgen. Na het traditionele bezoek van de nieuwe bondskanselier aan Frankrijk, werd op dezelfde dag Brussel aangedaan en belangrijker nog een dag later Engeland. Tijdens dat bezoek werd de mededeling gedaan dat Duitsland ook de regelmatige consultaties op regeringsniveau met de Britten wenst te herstellen, hetgeen direct al leidde tot een wijziging in standpunt inzake de hervormingen op de arbeidsmarkt en bij het standpunt inzake de dienstenrichtlijn. Voor de begrotingsproblemen wees de nieuwe kanselier op de positie van de nieuwe lidstaten en op de positie van de excessieve nettobetalers. Behalve hernieuwde kontakten met de Britten, werd er ook gezinspeeld op regelmatig overleg met de Duitse buren. Het is een teken aan de wand dat voor Nederland het overleg verliep op het niveau van de ministers van buitenlandse zaken en niet op het niveau van de premiers. Een bepaalde verkoeling in de relatie met Duitsland kende Nederland al eerder tijdens het derde kabinet Lubbers. Het is de verdienste van oud-premier Kok geweest dat hij energie heeft gestoken in herstel van de relatie met kanselier Kohl. Welke energie steekt de regering in goede verstandhouding met onze Oosterburen? Nederland - zeker in Beneluxverband - als kleinste van de groten of grootste van de kleinen kan een belangrijke rol spelen. Daarvoor is soepelheid van onze kant nodig inzake de netto betalerspositie en een stevige visie op hoe wij na het nee verder in Europa wensen te acteren. Hoe zien de bewindslieden de nieuwe positie van Duitsland in relatie tot onze betrekkingen met dat land?

Voorzitter, in de brief die de staatssecretaris op 7 november stuurde aan de Tweede Kamer wordt een verhoging van het Europafonds voorgesteld. Hiervoor gaf ik al aan dat naar het oordeel van mijn fractie dit geld niet door het departement zelf dient te worden beheerd. Maar behalve deze mededeling werd ook duidelijk dat de regering naar het oordeel van mijn fractie terecht een belangrijk accent op onderwijs wenst te leggen. Toch straalt die passage uit de brief nu niet direct een groot elan uit. Onderwijs is een veelkoppig monster en iedere kop dient op een andere wijze te worden gevoed. Dat is een zaak van zeer lange adem en dient in ieder geval tezamen met het departement van onderwijs te worden aangepakt. Leerdoelen voor het voortgezet onderwijs kunnen onmogelijk voor alle vormen gelijkluidend zijn en ook de leermiddelen kunnen dat niet. Wellicht is het zinvol om een aparte denktank te maken uit de beide ministeries aangevuld met leerplanontwikkelaars van de Stichting voor de Leerplanontwikkeling en de Gemeenschappelijke Educatieve Uitgevers. Deze laatste zijn allang niet meer alleen uitgevers van boeken. De kennis van ICT leermiddelen is er volop aanwezig. En het is verstandig om de algemene voorlichting die er komt natuurlijk in het onderwijs niet te veronachtzamen. Er is met andere woorden een duidelijke samenhang tussen de voorlichtingsplannen en de voorgenomen onderwijsactiviteiten. Zien de bewindslieden dat ook zo en hoe denken ze een en ander gestalte te gaan geven?

Voorzitter, ik kom tot een afronding door tot slot wat nadrukkelijker aandacht te vragen voor het advies van de Raad van State. De regering heeft per brief van 13 oktober weliswaar uitgesproken dat advies belangrijk te vinden en het een plaats te willen geven in het publiek debat maar daar is tot op heden nog weinig van terecht gekomen. Voor zover het gaat om Europa in Nederland te integreren en de rol van het burgerschap - het Europees burgerschap in relatie tot het Nederlands burgerschap - te versterken en te verduidelijken, geeft de brief geen enkel aanknopingspunt hoe de regering daarbij te werk denkt te gaan. Wij mogen toch aannemen dat de regering niet van oordeel is dat anderen aan zet zijn. Ook al is het verstandig om de werkzaamheden die nodig zijn om deze doelen te bereiken niet alleen zelf ter hand te nemen, er wordt wel regie gevraagd. Wanneer kunnen we die verwachten, zo luidt mijn slotvraag. Wij wachten met belangstelling de reactie van de regering af.

6-12-2005 19:00