Rechtbank Alkmaar
Rechtbank veroordeelt zelfdodingsconsulent tot één jaar cel
De rechtbank heeft vandaag de 73-jarige J.H. veroordeeld tot één
jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht bewezen dat
J.H. in 2003 opzettelijk een destijds 25-jarige vrouw behulpzaam is
geweest bij zelfdoding en haar daartoe middelen heeft verschaft.
Daarnaast heeft J.H. onbevoegd medicijnen aan haar afgeleverd. Deze
medicijnen zijn door de vrouw gebruikt voor zelfdoding.
J.H. correspondeerde met de vrouw en liet haar weten dat hij iemand
die zich afvraagt of bepaalde medicijnen voor beëindiging van het
eigen leven te gebruiken zijn, op verzoek zou kunnen informeren over
eventuele risico's. Ook zou hij informatie kunnen geven over de
dodelijke dosis of de dodelijke combinatie van beschikbare middelen en
de wijze van innemen. Hij schreef de vrouw later dat zij het medicijn
Tranxene zou kunnen gaan sparen en deze vervolgens via de zogenoemde
"virtuele apotheek" zou kunnen ruilen tegen de pijnstiller Depronal om
over het gewenste mengsel te kunnen beschikken. De ruil heeft
uiteindelijk daadwerkelijk plaatsgevonden.
J.H. voerde tijdens de zitting onder meer aan dat uit het rapport van
het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de dood van de vrouw
niet kan worden verklaard als gevolg van de door hem aan de vrouw
verstrekte medicijnen en dat hij op het moment van de zelfdoding niet
bij de vrouw aanwezig was.
Op grond van het rapport van de lijkschouwer, het rapport van het
Nederlands Forensisch Instituut en het proces-verbaal van het
technisch onderzoek, oordeelt de rechtbank dat de vrouw zichzelf
gedood heeft door het innemen van een combinatie van medicijnen en
door verstikking. De rechtbank acht het moment waarop de hulp geboden
is niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of er sprake was
van "behulpzaam zijn". Ook het feit dat J.H. op het moment van de
uitvoering van de zelfdoding niet bij de vrouw was, acht de rechtbank
niet doorslaggevend.
Tijdens de zitting heeft J.H. aangegeven dat zijn doel is de angst
voor de dood te verzachten en dat hij het onbegrijpelijk vindt dat men
er tegen kan zijn dat het lijden van personen met een doodswens wordt
verkort.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van zijn ervaring als
maatschappelijk werker J.H. had moeten weten dat hij niet de diagnose
kon stellen dat de vrouw ondraaglijk leed aan het leven, dat zijn
inschatting niet berustte op gedegen medisch onderzoek, dat hij zich
in de eerste plaats had moeten wenden tot de haar behandelende medici
om te onderzoeken of aan de vrouw een uitweg kon worden geboden via
andere disciplines.
J.H. pretendeert weliswaar de grenzen van het recht te eerbiedigen
maar overschrijdt die grenzen door hulp bij zelfdoding te verschaffen
aan mensen die mogelijk vooral medische bijstand zoeken.
De rechtbank merkt op dat J.H. ter terechtzitting op de rechtbank de
indruk heeft gemaakt van iemand die zozeer overtuigd is van zijn eigen
visie op zelfdoding, dat hij niet meer open staat voor andere visies
en deskundigheid van bestaande hulpverlenende instanties.
Einde bericht
LJ Nummer
AU7519
Bron: Rechtbank Alkmaar
Datum actualiteit: 7 december 2005 Naar boven