Den Haag, 8 december 2005
Vragen van het lid Straub (PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de weigering van de minister zich onvoorwaardelijk garant te stellen voor de financiële gevolgen voor politiemensen op het moment dat er sprake is van een terroristische aanslag
1. Heeft u kennis genomen van het persbericht van de ACP, NPB en VMHP d.d. 08-12-05 over bovenaangehaald onderwerp?
1. Is het waar dat de minister tijdens een overleg op 08-12-05 heeft aangegeven vooralsnog geen reden te zien politiemensen, die dagelijks geconfronteerd kunnen worden met de gevaren en de gevolgen van terroristische aanslagen, te vrijwaren van nadelige financiële consequenties?
2. Komt die zienswijze voort uit het gegeven dat verzekeraars de financiële gevolgen van aanslagen uitsluiten?
3. Geldt die zienswijze van de minister onverkort voor alle politiemensen?
4. Maakt de minister een onderscheid naar politiemensen die bijvoorbeeld werkzaam zijn bij afdelingen als persoonsbeveiliging en speciale interventies? Zo nee, waarom maakt hij dit onderscheid niet?
5. Zo de minister, zeker naar degenen die werkzaam zijn bij persoonsbeveiliging en speciale interventies, dit onderscheid niet maakt waarop baseert de minister zich dan?
6. Erkent de minister een speciale verantwoordelijkheid naar politiemensen die door aard en omstandigheden van hun eenheid een bovengemiddeld risico lopen slachtoffer van een aanslag te worden omdat juist zij worden ingeschakeld bij beveiliging van personen waarvoor een indicatie tot de beveiliging bestaat, dan wel aanhoudingen verrichten omdat er zeer dringende aanwijzingen zijn voor ernstige escalaties bij een aanhouding? Zo ja, waaruit bestaat dan deze erkenning? Zo neen waarom niet?
7. Welk belang hecht de minister eraan dat politiemensen, zeker die ingezet worden onder omstandigheden als aangegeven in vraag 7, zich over veel het hoofd mogen breken wat hun inzet betreft maar zeker niet over de eventuele gevolgen die hun risicovolle werk met zich meebrengt naar hun privé-situatie indien hun onverhoopt iets mocht overkomen als gevolg van een inzet? Indien hij er belang aan hecht hoe brengt hij dat dan tot uitdrukking?
8. Hoe oordeelt de minister over de oproep van de politiebonden aan hun leden de uiterste zorgvuldigheid en voorzichtigheid te betrachten bij werkzaamheden die nadrukkelijk een risicoverhogend karakter hebben zoals het beveiligen van VIPS en het aanhouden van, van terrorisme verdachte personen?
9. Hoe past de gekozen opstelling van de minister binnen zijn herhaaldelijk uitgesproken waardering voor het -moeilijke - politiewerk?
10. Wat onderneemt de minister om het gerezen geschil van inzicht ten spoedigste weg te nemen?
---- --
Partij van de Arbeid