Speech van minister Dekker tijdens het KWH-jubileum-congres
'Corporaties scoren met kwaliteit' op 8 december 2005, in hotel en
congrescentrum Papendal te Arnhem.
Dames en heren,
Graag heb ik de uitnodiging aangenomen om te spreken ter gelegenheid
van het tienjarig bestaan van het KWH, het Kwaliteitscentrum
Woningcorporaties Huursector.
1995 was een bepalend jaar voor de corporaties. Met de brutering werd
de verzelfstandiging van corporaties voltooid. De gouden koorden
tussen corporaties en rijk werden doorgesneden. Deze financiële
verzelfstandiging heeft een aantal ontwikkelingen op gang gebracht.
In de eerste plaats schaalvergroting door fusies. Met name daar waar
regionaal en bovenregionaal werkende corporaties zijn ontstaan is
inmiddels de vraag opgekomen of lokale binding en aanspreekbaarheid
voor huurders voldoende gegarandeerd zijn.
In de tweede plaats de omzettingen van vereniging naar stichting.
De hoogste macht ligt niet langer bij de ledenvergadering en het
belang van een goed intern toezicht nam daardoor toe. De commissie
Glasz heeft aanbevelingen gedaan over professionalisering van dit
intern toezicht. Door deze commissie werd onder meer aanbevolen
gebruik te maken van de Balanced Score Card-methodiek. Inmiddels is er
ook de Vereniging Toezichthouders in Woningcorporaties. De
voorzitster, mevrouw Meindertsma, gaat u vanmiddag meer vertellen over
de ontwikkelingen rond intern toezicht.
In de derde plaats zijn er met name door het Centraal Fonds
Volkshuisvesting meetinstrumenten ontwikkeld om goed zicht te krijgen
op de financiële positie van elke individuele corporatie en de sector
als geheel.
Het Centraal Fonds verstrekt aan iedere corporatie benchmarks waarmee
zij zich kan vergelijken met andere corporaties. Ook door anderen zijn
benchmarks op het financiële terrein ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld de
Aedex-index.
Een en ander heeft geleid tot een professioneel werkende sector die
financieel robuust is. Daarmee werd de basis gelegd om te komen van
financiële naar financiële én maatschappelijke prestaties. In mijn
optiek moeten de maatschappelijke opgaven bij corporaties centraal
staan.
Toen we eind jaren negentig dachten dat de woningnood was opgelost en
er zelfs leegstand dreigde gaf dit een enorme impuls aan het
kwaliteitsdenken. De aandacht voor dienstverlening en keuzevrijheid
van de klant nam toen sterk toe. Ik zie dat ook terug in het groeiende
aantal deelnemers aan het KWH in die periode.
De aandacht verschoof in de periode van de kwantiteit naar de
kwaliteit van het wonen. Door het Rijk zijn toen ook "leefbaarheid" en
"wonen en zorg" in het Besluit beheer sociale huursector als taken
voor de corporatie toegevoegd. Door de taakverbreding van de
corporatie met "leefbaarheid" en "wonen en zorg" zijn ook de
zorginstellingen en welzijnsinstellingen naast de gemeente en huurders
uitdrukkelijker in beeld gekomen.
Ik vind dat we trots kunnen zijn op de kwaliteit die door de sector
tot stand is gebracht. Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de
sociale woningvoorraad uitstekend is. Vergeleken met de rest van
Europa is dat een enorme verworvenheid. 95% van de bewoners is volgens
het SCP tevreden met zijn woonsituatie. Ik reken op blijvende inzet
van de corporaties om in Nederland een situatie te houden van leefbare
wijken met een gemengde bevolking. Het verheugt mij ook dat wonen en
zorg bij nagenoeg elke corporatie hoog op de agenda staat. Dat is te
zien aan concrete prestaties. Zo is het aantal toegankelijke woningen
voor ouderen en gehandicapten in 2004 toegenomen met 26 duizend door
verbouw en nieuwbouw.
Ik moet echter constateren dat door de sector te traag is gereageerd
op de veranderde woningmarktsituatie. Op dat moment werden de
rafelranden van de brutering zichtbaar. Door de financiële
zelfstandigheid als gevolg van de brutering is er een grote
beleidsvrijheid op corporatieniveau ontstaan. Zowel ten aanzien van
investeringsbeslissingen als de huurprijsvorming in relatie tot
onrendabele toppen. Voor stakeholders buiten de corporatie is het
moeilijker geworden deze beslissingen te beïnvloeden. Ook het bijstaan
van collega's in de vorm van matching bleek een stroperig proces,
terwijl er binnen de sector toch sprake is van overmaat. De
rolverdeling op de woningmarkt dient daarom verduidelijkt te worden.
Gemeente en huurders hebben door de verzelfstandiging en
professionalisering een andere positie ten opzichte van de corporatie
gekregen. Bovendien zijn er nieuwe stakeholders in beeld gekomen. Mijn
insteek is dat een corporatie moet werken aan een gedeelde
beleidsvisie. U kunt daartoe gemeente, huurders en andere lokale
stakeholders - zoals zorginstellingen en welzijnsinstellingen -
uitnodigen. Alleen zo krijgt een corporatie scherp wat er moet
gebeuren en welke bijdrage de corporatie daaraan kan leveren.
Van de corporaties verwacht ik dat zij bij hun beleidsvorming niet
alleen varen op eigen inzicht, maar vooral de primaire stakeholders,
de huurders en andere wijkbewoners, een wezenlijke inbreng gunnen. Zij
vormen, in de woorden van de WRR immers: ' het sociale kapitaal van de
buurt'. De commissie Leemhuis heeft daartoe nuttige aanbevelingen
gedaan. Samen met de Woonbond, en in overleg met verhuurders bezie ik
momenteel de voorstellen.
Ook de diverse andere belanghebbende partijen moeten hun rol op het
niveau van de buurt goed kunnen vervullen. Zoals gezegd niet alleen de
gemeenten, maar ook bv. instellingen voor zorg en welzijn.
In het voorgaande heb ik een aantal initiatieven uit de sector genoemd
om meer zicht te verkrijgen op de prestaties van de corporaties. De
toepassing van dergelijke methodieken is nog onvoldoende als ik
bijvoorbeeld kijk naar het feit dat maar ongeveer 10% van de
corporaties zich laten visiteren door Raeflex. Het Rigo constateert
bovendien dat de systematische meting en beoordeling van
maatschappelijke prestaties een nog grotendeels onontgonnen gebied is.
Dit geldt zowel voor het meten van de prestaties als voor wie er de
meetlat langs legt.
Ik zie individuele corporaties die hun maatschappelijk ondernemerschap
zeer serieus nemen, die werken aan kwaliteit en dat, ook voor de
"buitenwacht" zichtbaar maken in hun jaarverslag. Ik noem bijvoorbeeld
Woonstichting de Leyakkers te Rijen die in het jaarverslag openheid
geeft. Ook een samenvatting van de resultaten van de Balanced Score
Card-methodiek is in het jaarverslag opgenomen. Voor een groot aantal
corporaties moet ik echter constateren dat de verslaglegging op grond
van het Bbsh over 2004, weinig inzicht biedt in de prestaties en de
keuzes die de corporatie daarbij heeft gemaakt.
Ook de commissie Sas, die voor de Aedes ledenraad de relatie
overheid/corporatie/ burger onder de loep nam, was zeer kritisch.
'Vrijblijvende visitatie is niet meer acceptabel', zei voorzitter
Maarten Sas op het omslag van Aedes Magazine. En hij voegde daaraan
toe: 'Als je de beeldvorming bij met name de landelijke politiek wilt
verbeteren, dan moet je nu de moed hebben om stevige besluiten te
nemen'. Het is bemoedigend dat dit geluid door de Aedes ledenraad is
bekrachtigd.
Ik ben van mening dat we op dit punt moeten komen:
* van vrijblijvendheid naar afrekenbaarheid: geen vage afspraken,
maar heldere en concrete doelstellingen, meetbare prestaties;
* van verslaglegging naar verantwoording: stel niet de vraag wat heb
ik gedaan, maar waarom heb ik het gedaan ? Verantwoord uw doelen
en prestaties en de keuzes die u daarbij maakt.
De vormgeving van de governance- en toezichtstructuur acht ik daarbij
nog steeds een verantwoordelijkheid die primair bij de sector zelf
ligt. Goed ondernemerschap - in uw geval uitdrukkelijk maatschappelijk
ondernemerschap - vraagt om checks en balances. Instrumenten als
benchmarking en visitatie kunnen u daarbij helpen. Zoals u weet, wil
de TK dat ik corporaties wettelijk verplicht tot periodieke visitatie.
Die visitatie moet, maar ik vind dat de sector daar zelf een rol in
moet spelen. Op voorhand stel ik daarbij wel dat het een onafhankelijk
visitatie-instrument moet zijn, dat zowel binnen als buiten de sector
kan rekenen op een breed draagvlak. Een instrument dat concreet meet
of de afgesproken resultaten worden gerealiseerd. Of dat efficiënt
gebeurt en of 'primaire stakeholders' (huurders) zich hebben kunnen
laten gelden.
De nieuwe meetproducten die het KWH ontwikkelt, zoals het
maatschappijlabel en het goed-bestuurlabel kunnen daaraan bijdragen.
De resultaten van de recent gestarte pilots met het maatschappijlabel
zie ik dan ook met spanning tegemoet. De vier onderdelen van dit label
sluiten aan bij de accenten die ik in het voorgaande heb gelegd., Te
weten: een open beleidsproces, een vertrouwengevend
ondernemingsbeleid, gewaardeerde maatschappelijke prestaties en een
goede reputatie
Resumerend:
* de verzelfstandiging heeft geresulteerd in een financieel gezonde
sector. Het is tijd om niet het financieel presteren, maar het
maatschappelijk presteren centraal te stellen.
* de positie van de partijen op de woningmarkt is mede door de
brutering veranderd. Door nieuwe opgaven zijn nieuwe stakeholders
in beeld gekomen. Corporaties hebben deze partijen nodig om
gewenste prestaties scherp te krijgen.
* de vrijblijvendheid, zowel op het gebied van presteren als op het
gebied van verantwoorden dient doorbroken te worden.
Tot slot
Zoals gezegd vind ik het essentieel voor de inrichting van het nieuwe
corporatie-stelsel dat de vrijblijvendheid die het huidige stelsel
kent, verdwijnt. Dit signaal hoor ik overigens ook uit de
corporatiesector. Ik word bijna continu aangesproken op het
achterblijven van prestaties en wil daarom met u naar een stelsel dat
deze prestaties en daarmee de inzet van het maatschappelijk vermogen
zekerder stelt. Hierbij staan overigens wel de lokale opgaven en
mogelijkheden voorop. De instrumenten, zoals die ook door het KWH
ontwikkeld worden, kunnen een goede rol vervullen.
Als corporatie en gemeente niet tot afspraken over de prestaties
komen, wil ik er toch zeker van zijn dat de investeringen in
woningbouw en herstructurering er komen.
Dat wil ik doen aan de hand van een investeringsdoelstelling voor wat
redelijk is dat een corporatie tenminste in deze opgaven kan
investeren. Zo'n investeringsdoelstelling kan partijen helpen om tot
afspraken te komen. Maar tegelijkertijd kan dit een corporatie ook
beschermen tegen mogelijk onredelijke eisen van een gemeente. Als
sluitstuk houd ik - net als nu - mijn publiekrechtelijk toezicht en
zal ik in het uiterste geval zonodig corrigerend optreden. Maar
nogmaals: de bal ligt eerst en vooral in het lokale veld.
Rest mij u een prettige en nuttige voortzetting van dit congres toe te
wensen.
Ik dank u wel
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer