09-12-05 Van Gennip: Road map voor Europa De Eerste-Kamerfractie wil van de regering een visie, een programma, hoe wij weer op de Europese weg kunnen komen, aldus senator Jos van Gennip tijdens het debat over de Staat van de Unie in de Eerste Kamer, op dinsdag 6 december jl. Nederland is door het massale nee bij het referendum over de Europese grondwet van de Europese weg af geraakt.

Volgens de CDA-fractie in de Eerste Kamer moet er een totaalstrategie worden opgezet, waarbij de civil society maximaal betrokken is. Van Gennip: Websites, inventarisaties van wat de burger denkt, het is allemaal prachtig, maar marginaal. Wat we nodig hebben is iets anders: een faciliteit, misschien een platform, dat echte samenlevingsinitiatieven de kans biedt hun Europa-debat te organiseren, hun Europa-voorlichting uit te dragen. Een faciliteit, misschien een commissie Europa in de 21e Eeuw. Herkenbaar, aanspreekbaar en pluriform. Niet anti-Europa, maar ook ruimte latend voor kritiek en het ontwikkelen van alternatieven.

Partners Ik denk dan, ja zeker, aan het onderwijs, maar ook aan de sociaal-economische partners, aan de Europese organisaties en de wetenschappelijke instituten bij universiteiten en de denktanks; ik denk aan de politieke partijen en hún wetenschappelijke bureaus, maar ook aan bredere maatschappelijke organisaties, van consumenten- tot ouderenbond, sportorganisaties (zijn we vergeten, dat de Spaanse regering de fantasie en de durf had om iemand als Cruijff in te zetten?), de nieuwe idolen, voor mij part dus Idols, zoals de popsterren in de Angelsaksische wereld het ideaal van internationale solidariteit bij de tijd brengen. Ik denk aan kerken, die in Ierland b.v. het herstelreferendum positief hebben laten uitvallen, aan organisaties van allochtonen. Er liggen voorbeelden voor het grijpen. Binnen en buiten de overheid. Voorbeelden, die veel meer zijn dan alleen maar propaganda of voorlichting. Het gaat dan wel om vragen, waar Europa onmisbaar is en waar niet, maar veel dieper ook, waar de grote toekomstvragen liggen voor onze economie, onze samenleving, onze cultuur. Participatie in dat debat via vooral bestaande maatschappelijke organisaties, niet van bovenaf, want geëmancipeerde burgers zijn actoren daarbij, geen doelgroep van reclamemakers. Het gaat om hun mobilisering.

Dubbelmandaat Van Gennip ging ook kort in op de opgelaaide discussie over het zogenoemde dubbelmandaat voor parlementariërs. Inderdaad, dat beeld van die echte volksvertegenwoordiger, die zijn invloed in een serie bestuurslagen kan doen gelden, heeft iets aantrekkelijks, iets romantisch zelfs. Die Franse afgevaardigde: burgemeester in zijn eigen dorp, lid van de Nationale Assemblee en dan ook nog naar Straatsburg en Brussel. Vergeet het maar: Het is verleden tijd. Van Gennip vervolgde: Alleen al de aanwezigheidsnoodzaak op dinsdagen is prohibitief. We weten allen, hoeveel moeite het al kost om een zekere trouw op te brengen in het volwaardig functioneren in parlementaire assemblees en hoe beperkt dat met name full time parlementariërs lukt. Dan lukt dat zeker niet bij een veeleisende functie als die van Europarlementarier. Er moeten andere formules ontwikkeld worden en dat is mogelijk om Europarlementariers bij de Nederlandse burgers en besluitvormingsprocessen te betrekken en Nederlandse parlementariërs bij het Europese.

De hele bijdrage van Jos van Gennip aan het debat over de Staat van de Unie kunt u hier downloaden. (zie onderaan)

DE STAAT VAN DE UNIE.

Het Nederlandse nee.

Toekomstvastheid van de verzorgingsstaat, weerbaarheid van onze economie, integratie, veiligheid, die nationale prioriteiten van deze regering zijn aangevuld met het weer op de weg raken van en in Europa. Terecht. ''The end of Europe?'' is de omineuze vraag in het jongste nummer van Foreign Affairs n.a.v. het Franse en Nederlandse ''nee'' tegen het Constitutionele Verdrag. In het voorjaar nog spraken velen over de herontdekking van Europa. Het dubbele bezoek van de Amerikaanse President en de redes van Condoleeza Rice wezen op de - wat late - erkenning van de enig overgebleven superpower, dat veiligheid, vrede en orde in de wereld niet tot stand konden komen zonder de inzet van de ''soft power'' van ons continent, en zelfs niet zonder onze militaire inzet in een aantal crisisgebieden. Publicaties van auteurs als Jermy Rifkin of Mark Leonard onderstreepten de perspectieven en de nieuwe macht en verantwoordelijkheid van Europa als dé sociale en economische supermacht en beantwoorden de vraag ''Waarom Europa de 21e eeuw zal domineren''. Een half jaar later wordt tijdens een zinvolle en verrijkende hoorzitting in deze Kamer de vraag gesteld, nog net niet naar het overleven van het Europese project, maar met de Luxemburgse minister president, of het Europese project niet twintig jaar - eigenlijk een generatie- op achterstand is gesteld. Sommigen in deze Kamer tijdens die hoorzitting classificeerden de tegenslag - anderen zeggen de zege - van het referendum als een van de vele hindernissen, waar het eenwordingsproces in de afgelopen halve eeuw is tegen aangelopen, en die het ook wel weer te boven zal komen. Laurent Cohen-Tanugi, de auteur van het artikel in Foreign Affairs is er niet zo zeker van., dat, zoals hij het noemt, ''the most progressive political experiment of our time'' krachtiger zal blijken dan ''dat mengsel van linkervleugel radicalisme, rechtervleugel soevereiniteitsaanhang, populisme en anti-Americanisme'' overigens niet alleen hier, maar in heel de Unie. Want wat te denken van het vertrouwensvotum, dat diezelfde Juncker moest stellen in zijn eigen land, nota bene de allerhoogste netto-ontvanger van EU-middelen. Wat ging er mis in Nederland, en wat is het antwoord van de politiek? In heel Europa en hier, want daar gaat het debat vandaag vooral om. Intussen wordt al een halve bibliotheek volgeschreven met opdrachten om na te gaan, wat er echt mis ging, waarom een land, dat zo enorm veel te danken én verdiend heeft aan dat Europese eenwordingsproject, zo massaal afwees, wat in wezen een poging was om de besluitvorming transparanter en democratischer te maken, en het project slagvaardiger. Wantrouwen tegen deze regering; een honorering van de fouten tijdens de campagne; afwijzen van de politieke klasse in het algemeen; moe van al die - niet zelden ten onrechte aan Brussel toegeschreven - overregulering; bang voor de uitbreiding, zeker als die ook nog aangevuld zou worden met Turkije; vrees voor afbraak van de verzorgingssstaat; - waarom waren de sociale partners nota bene, die als geen ander wisten wat er op het spel staat, en wat we te danken hebben aan Europa, zo halfhartig,- waarom stemden zoveel agrariërs, die zo verdiend hebben aan het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid tegen? Ga zo maar door. Er was één gemeenschappelijke noemer in al die antwoorden: we weten het niet echt! Sommigen zeggen, dat het grote voordeel van het referendum is geweest, dat nu is blootgelegd, dat het Europese project alsmaar doordenderde zonder de stoom van de instemming van de Europese volkeren. Dat kan zo zijn. Maar al lang voor het referendum is dezerzijds een en ander maal beklemtoond, ook in deze Kamer, dat het Europese debat gedeinstrumentaliseerd moest worden. Competenties zijn belangrijk, tussen Europees Parlement en de Commisie, en vooral tussen Commissie en Raad, tussen nationale parlementen en Brussel, en ga maar door, maar de architectuur van Europa intereseert de burger slechts in zoverre dat die hem een huis oplevert, waarin het behaaglijk wonen is. Wat voor soort Europese samenleving willen we, en waarom willen we die, zoals we die willen, en dient die constructie wat we willen. M.a.w. is Europa een antwoord op de verwachtingen, de angsten, de zorgen en de kansen, die we koesteren? De wederopbouw is voltooid, de verzoening over eeuwenlange vijandschap en slagvelden heen, verankerd, de totalitaire dreiging afgewend: dé motieven van de 20e eeuw, hebben we gezegd, maar wat nu? Dr. B. Knapen toont in zijn biografie over Oldenbarneveldt aan, dat er een eenheid mogelijk is boven intransparante procedures, culturele en economische tegenstellingen, politieke rivaliteiten. Zeven provincien, elfendertig maal zoveel competenties, ondoorzichtige machtsverhoudingen aan de top kunnen te boven gekomen worden, als er de wil is om externe, gezamenlijke uitdagingen aan te pakken, als we daartoe gedwongen worden door anderen, of nog beter door ons eigen inzicht, rationaliteit, mag het zijn visie en soms idealen. Tot 1989 hadden we een duidelijke externe dreiging, die de meerderheid van de Europeanen wel dwong tot samenwerking. De tijd van de Franse monarchieën of - contemporain - iemand als Sukarno om naar het middel te grijpen om een buitenlandse vijand te creëren, als die er niet meer was, om de eenheid van het Rijk te redden, die tijden zijn gelukkig voorbij. Maar Europa heeft geen externe vijanden nodig. Voor mij is de kern van de Europese identiteit - ja, ik durf dat woord uit te spreken - dat het vanuit haar waardenopvattingen respondeert door heel haar geschiedenis heen op uitdagingen, vragen, kansen, bedreigingen. Europa Responsiva. Niet het accepteren van het noodlot, niet de berusting, niet het insjallah.

Wat heeft dat nog met een discussie over de Staat van de Unie te maken? Misschien is het wel zo, dat het systematisch ontwijken van de vraag naar de identiteit van Europa, de zoektocht naar wat voor samenleving we willen, de motivering voor het verdere eenwordingsproces in de 21e in plaats van de 20 eeuw, de relatie instrument-doelstelling, dat dat ontwijken in het Europa-debat een van de oorzaken van de malaise is. Voor een keer dreigde ik het met mevr. Buitenweg eens te worden, die als participerende Europarlementarier in het debat over de Staat van de Unie aan de overkant, drie weken geleden, opmerkte, dat het toch niet zo kon zijn, dat de eerste grote gedachtewisseling na 3 juni over Europa kennelijk als hoogtepunt had de vraag, of de competenties over Europa overgeheveld moeten worden van Buitenlandse Zaken naar Algemene Zaken. Dreigde, want ik realiseer mij terdege, hoe bij velen in de politiek geworsteld wordt met de vraag, op welke wijze de bezinningsperiode, de time out, echt inhoudelijk ingevuld moet worden. Europa als antwoord op onze problemen, niet als het probleem zelf. En dan zijn zaken als subsidiariteit en proportionaliteit en wie in ons land de agendavoering moet doen bij Europese vraagstukken, en wel of niet het kunnen geven van een rode kaart, en de wenselijkheden en mogelijkheden van dubbelmandaat van belang, van belang voor ons, maar zij zullen de Europese trein niet opnieuw onder stoom brengen. Misschien ligt ook hier wel de diepe grond voor het afblazen van de ''officiele'' brede maatschappelijke discussie over Europa. Wij zijn allerminst tegen een brede maatschappelijke discussie, maar in de opvattingen van sommigen leek die in de plaats te komen van duidelijke voorstellen vanuit de politiek, vanuit politiek leiderschap, over het waarom, het waartoe en het wat van het Europese project. Met de Voorzitter van deze Kamer zijn wij het van harte eens, dat de politiek, een representatief stelsel, gehouden is om zelf te zeggen welke keuzes we voorstaan. De stembus kan dan later uitmaken, of die keuzes gevolgd worden, of niet. Wij komen daar nog op terug.

Inderdaad, als wij de time out, de bezinningsperiode willen gebruiken om richting te willen geven aan de relatie van ons volk met Europa, dan zullen wij eerst zelf, ook in deze Kamer, moeten zeggen, waar we voor staan, waarom we Europa willen, wat we er mee willen en hoe we het willen, in die volgorde. En dat kan onze bijdrage, onze onderscheiden bijdrage aan dat debat zijn. Dat wil niet zeggen, dat wij niet naar de burgers moeten gaan: wij proberen juist de angsten en de verwachtingen van hen te relateren aan onze visie. Bij de Algemene Beschouwingen dit jaar heeft onze Fractievoorzitter uitvoerig gesproken over die onzekerheden, over die twijfels over de toekomst, over angst ook voor behoud welvaart, veiligheid, eigen positie tegenover de nieuwe economische reuzen, over nieuwe tekorten, om de herpositionering van ons allen kortom in het tijdperk van globalisering.

Europa als oplossing:

- Dat geldt allereerst voor de welvaart, de werkgelegenheid en de verzorgingsstaat. Wij willen graag van de regering horen, of de Conferentie in Hampton Court hier nieuwe inzichten heeft gebracht. Als wij de de huidige trends extrapoleren naar 2025, dan is het duidelijk te maken, dat alleen te bereiken is met een robuuste interne markt, een stabiele euro, veel meer research en innovatie (in plaats van geld te steken in armere gebieden in rijke lidstaten), een goede Europese verkeers- en communicatie-infrastructuur, in grensoverschrijdende onderwijsmogelijkheden, en in grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, in een technologisch hoogwaardig milieubeleid en in een gezamenlijk energiebeleid. Alleen communautair en supranationaal beleid? Nee: het zal altijd een mix zijn van maatregelen op vier niveau's: Het persoonlijke: wij zullen nooit economisch overleven, als de wil om te werken en te leren tekort schiet. Het lokale, maatschappelijke: kenmerkend voor Europa, in de woorden van de Amerikaanse socioloog Bellah is het belang aan de kwaliteit van de samenleving, dus inclusief een bepaald sociaal vangnet. Het nationale: niets lukt zonder een sociaal economisch beleid, dat toekomstgericht is en niet gevangen blijft in de problemen van gisteren; en dan het Europese niveau. Wij hebben bewondering voor de rede van de minister aan de Humboldt-Universiteit, waarin nog eens gepleit wordt voor aanscherping van nationale bevoegdheden en vooral ook voor een niet verstarde vastlegging van competenties - er moet soms ook eens iets terug naar het nationale niveau - maar wij achten het proportionaliteitsbeginsel minstens even belangrijk als het subsidiariteitsprincipe. Ik kom hier nog op terug. Willen wij in het tijdperk van de globalisering ons kunnen wapenen tegen de nieuwe economische supermachten en tezelfdertijd van hun groei profiteren en willen wij de bepalende uitgangspunten van een humane samenleving overeind houden, dan zal dat de resultante zijn van de wisselwerking tussen de vier niveau's. En dat zal een bewegingsproces zijn, zonder uitsluiting van een van die niveau's, zonder monopolie, , zonder een voor de eeuwen vastgelegde competentietoedeling. Alleen zo zal er een Europees huis gebouwd kunnen worden, waarin de bewoners te eten hebben en zich kunnen verwarmen. M.a.w. willen de Europeanen een volwaardige, eigen rol spelen, naast en qua welvaartsniveau liefst voor de China's, India's en Brazilie's van deze wereld, ook in 2025, en dan zonder de rat race van competitie ten koste van menselijke waardigheid en milieuprotectie.. - Maar dat huis zal alleen maar blijven staan, als de buurt, de global village, veilig, zonder armoede en stabiel is. En ook daarvoor is Europa in deze eeuw onmisbaar, de Europese dimensie. En dan gaat het om allereerst de veiligheid aan de grenzen van de EU, onze nieuwe grenzen, die een enorme nieuwe betekenis hebben gekregen. Het gaat verder - even belangrijk - om de non proliferatie van massavernietigingswapens; het gaat om versterking van multilaterale systemen van recht, vrede en welvaartsbevordering, het gaat om verregaande opheffing van de wereldwijde armoede, het gaat om conflictpreventie en -beëindiging. Het gaat om eigenbelang én het gaat om de naleving van mensenrechten, om levenskansen voor toekomstige generaties, en om welvaart. Het gaat ook om de vraag voor wie we de deuren opzetten in Europa, als asielzoeker, of als economische migrant, en het gaat erom daarbij juist te voorkomen, dat het water naar het laagste afvoerputje stroomt. Natuurlijk ook hier weer die vier lagen. De vrijheid van afzonderlijke landen om wel of niet aan vredesmissies mee te doen moet blijven, maar betekent dat echt, dat Europa niet veel effectiever met een stem moet kunnen spreken op terreinen als mensenrechten of versterking VN. Willen de Europeanen in de geopolitieke verhoudingen van de komende vijfentwintig jaar alleen maar mopperen op de VS, en zullen andere grootmachten bondgenootschappen afsluiten a la Metternich in de negentiende eeuw, waaraan wij niet te pas komen, - denk aan het optreden van China in Afrika - of willen wij de komende wereldorde mee blijven bepalen? B.v. in het Midden Oosten, of t.a.v. eventuele CIA-vluchten met het, indien het waar is, internationaal rechtelijke consequenties.. - En de derde grote uitdaging is de veiligheid in eigen huis. We hebben het dan over de grensoverschrijdende criminaliteit, over het terrorisme, over delen van het drugsbeleid. Helaas wordt hier ook nogal eens in een adem het asielbeleid bij genoemd. Natuurlijk, in zoverre het gaat om mensensmokkel en mensenhandel, accoord, maar de vraag aan wie wij opvang bieden, acht ik meer thuis horen in de eerste categorie van hoe wij omgaan met de buitenwereld in het algemeen. We hoeven burgers hier niets wijs te maken. Als er ergens nu al zichtbaar wordt, dat Europa een deel, een beslissend deel van de oplossing is, dan hier. De val van de Muur tezamen met de globalisering hebben de internationale criminaliteit tot de grootste multinational gemaakt. Willen de Europeanen verhinderen, dat die multinational een monopoliepositie krijgt op ons continent, dan zullen we ook Europa-brede maatregelen en samenwerkingen tot stand brengen. Om niet te spreken over onze kwetsbaarheid, grote kwetsbaarheid tegenover die niet onwaarschijnlijke, maar letterlijk diabolische vernietigings- en chantagekracht van die combinatie terrorisme en massavernietigingswapens. Hier Europa niet alleen, maar in verbondenheid met anderen. Daarbij denken wij ook aan de instrumenten en ervaring van de Raad van Europa. Wij moeten zo toewerken naar een grotere Europese rechtsruimte, die terrorisme, criminaliteit en mensenhandel effectiever kan bestrijden.

In al deze drie gevallen is Europa de oplossing: onze vraag aan de regering betreft haar intenties om in deze time outperiode haar visie uit te dragen op de waarom, wat en hoe -vragen rond Europa. Dat is in onze visie een duidelijke accentverschuiving naar de meer fundamentele en identiteitsvragen. En pas dan zal blijken, of we en waar we juist meer Europa nodig hebben, en waar minder.

Dat meer Europa hoeft niet - en dat is ook kern van onze identiteit - tot gevolg te hebben minder natie. Mary Robinson zei het als President van Ierland zo: de identiteit van mijn land is nog nooit zo groot geweest als nadat de Ieren tot de Europese Unie waren toegetreden. Wij zijn geen melting pot, maar in diezelfde filosofie, dat Europa in de 21e eeuw onmisbaar is als antwoord op de globalisering en niet als wegbereider ervan, vragen wij de regering juist de versterking te laten bevorderen van nationale, regionale en lokale identiteit. Eerder heb ik hier al gezegd, dat de founding fathers van Europa zich in hun graf zouden omdraaien, als zij hoorden, dat de interne markt vrij baan maakt voor mediale eenheidsworst en pulp, en juist pluriformiteit lijkt te bedreigen. Is een cultuur portefeuille in de Commissie dan alleen bedoeld om quota van buitenlandse voetballers vast te stellen? En het antwoord, dat cultuurbeleid juist nationale verantwoordelijkheid is, is juist, maar dat sluit niet uit, dat op Europees niveau ook juist maatregelen genomen, óf voorkomen moeten worden, waardoor de afzonderlijke appartementen in het Europese huis naar eigen smaak kunnen worden ingericht. Ik denk, dat het in het debat ook past eens van de regering de visie te vernemen, op die spanning Europees-nationaal cultuurbeleid, en dan vanuit de invalshoek van burgers, die tegenover de globalisering hun vertrouwdheid en herkenning willen houden. Twee kanten: gaat Brussel ver genoeg om ruimte te verdedigen voor eigen Europese culturele produkties in het wereldvrijhandelssysteem, én is de Commissie terughoudend genoeg, als het gaat over het uitrollen van het vrijemarkttapijt over nationale verworvenheden op cultureel en mediaal gebied? Dat betekent overigens, dat soms juist extra Brusselse regelgeving nodig is om nationale competenties als hier te verdedigen. Dat geldt natuurlijk ook andere zaken als multiculturaliteit, de demografische problematiek -in een voor hem gegeven zijn eerdere uitspraken opmerkelijk voorstel pleit Dittrich voor een Europees kenniscentrum - dat geldt ook de steeds belangrijker wordende relatie technologie-ethiek, of de verhouding mens-schepping, of de wijze, waarop in een geseculariseerde samenleving waarden aan volgende generaties gecommuniceerd worden. Dat zijn de toekomstvragen, die een nieuwe generatie niet ontwijken kan. De antwoorden zullen bij personen zelf gevonden worden, in hun gemeenschappen, en vooral op nationaal niveau, maar zij alle hebben ook een Europese dimensie.

Het maatschappelijk debat.

Maar hiermee komen we op een niet al te verheffend chapiter uit onze politieke geschiedenis: de te vondeling legging van de bewust gewilde brede maatschappelijke discussie. In de brief van de Staatssecretaris van 7 nov. Jl. terzake wordt aangegeven, hoe Nederland in de bezinningsperiode en later met de voorlichting wil omgaan. Wat ons aantrekt in de brief is het beleidsvoornemen om de communicatiestrategie niet te beperken tot 1 juni volgend jaar , de voorziene termijn van de bezinningsperiode. Inderdaad, als we een les uit het referendum mogen trekken is, dat het debat over Europa geïntensiveerd moet worden, en dat zal zo blijven. Ook de aandacht voor het onderwijs spreekt ons aan. Maar wat ons echt tegenvalt is, dat te weinig doorklinkt, dat willen er in onze dagen grensverleggende keuzes gemaakt worden, er een totaalstrategie moet worden opgezet, waarbij de civil society maximaal betrokken is. Websites, inventarisaties van wat de burger denkt, het is allemaal prachtig, maar marginaal. Wat we nodig hebben is iets anders: een faciliteit, misschien een platform, dat echte samenlevingsinitiatieven de kans biedt hun Europa-debat te organiseren, hun Europa-voorlichting uit te dragen. Een faciliteit, misschien een commissie "Europa in de 21e Eeuw". Herkenbaar, aanspreekbaar en pluriform. Niet anti-Europa, maar ook ruimte latend voor kritiek en het ontwikkelen van alternatieven. Ik denk dan ja zeker aan het onderwijs, maar ook aan de sociaal economische partners, aan de Europese organisaties en de wetenschappelijke instituten bij universiteiten en de denktanks; ik denk aan de politieke partijen en hún wetenschappelijke bureau's, maar ook aan bredere maatschappelijke organisaties, van consumenten- tot ouderenbond, sportorganisaties (zijn we vergeten, dat de Spaanse regering de fantasie en de durf had om iemand als Cruijff in te zetten), de nieuwe idolen, voor mij part dus Idols, zoals de popsterren in de Angelsaksische wereld het ideaal van internationale solidariteit bij de tijd brengen. Ik denk aan kerken, die in Ierland b.v. het herstelreferendum positief hebben laten uitvallen, aan organisaties van allochtonen. Er liggen voorbeelden voor het grijpen. Binnen en buiten de overheid. Voorbeelden, die veel meer zijn dan alleen maar propaganda of voorlichting. Het gaat dan wel om vragen, waar Europa onmisbaar is en waar niet, maar veel dieper ook, waar de grote toekomstvragen liggen voor onze economie, onze samenleving, onze cultuur. Participatie in dat debat via vooral bestaande maatschappelijke organisaties, niet van bovenaf, want geëmancipeerde burgers zijn actoren daarbij , geen doelgroep van reclamemakers. Het gaat om hun mobilisering. Curieus in de brief is ook, dat er geen enkele verwijzing in staat naar een debat, dat door de Regering geïnitieerd is tijdens het Voorzitterschap en dat veel relevanter is gebleken dan de spotters en belachelijkmakers oorspronkelijk verwachtten, namelijk het debat over Waarden en Normen, dat hier in de Ridderzaal zo duidelijk is uitgelopen op een debat over de Europese identiteit. De brug tussen dat initiatief en de vraag naar herfundering en heroriëntering van Europa zou wel eens de weg kunnen zijn, waarlangs ons land Europa weer op de weg krijgt! Mijn Fractie zou dit hét antwoord vinden op de verwarring en vertwijfeling, die ten grondslag moeten hebben gelegen aan het te vondeling leggen van het brede maatschappelijke debat - idee. Niet de overheid zelf, niet het parlement, maar een faciliteit voor de samenleving, en dus ook hier de erkenning van de civil society als onmisbaar ook t.a.v. de Europese vragen. Is er verder in het collectieve geheugen van Buitenlandse Zaken nog een referentie aan de succesvolle Europa-campagne uit 1992? En heeft het ministerie kennis genomen van de respons, die het initiatief heeft gekregen van onze ESO-Commissie o.l.v. de heer v.d. Linden om experts en organisaties te horen en om in de komende jaren systematisch een dialoog met hen aan te gaan? Mijn Fractie roept de regering eigenlijk op niet een communicatiestrategie te ontwerpen, vooral met ICT, maar echt breed én diep initiatieven in de samenleving te faciliteren, die de rol van Europa en de nationale staat, de interne en de externe uitdagingen voor de Unie aan de orde willen stellen. Waar zijn we eigenlijk mee bezig, als anno 2005 een uiterst succesvol initiatief om geschiedenisleraren te assisteren bij inbrengen van de Europese dimensie in het historisch onderricht, gewoon stopgezet moet worden! Of het ouderenplatform Europa ons moet berichten op onze vraag naar aanduiding van hún prioriteiten geen capaciteit meer te hebben, omdat de subsidie maar geschrapt is. Dat is overigens niet alleen een taak van de Nederlandse overheid. Wij hebben met verbazing kennis genomen, dat er nauwelijks of geen uitnodigingen meer vanwege de Commissie komen, calls for proposals, om het debat in Nederland te voeren of te intensiveren. Clubs als Felix Meritis en de - kritische - Vereniging voor een Democratisch Europa konden in 2003 en 2004 wel allerhande activiteiten ontwikkelen ook met bijdragen van de Commissie, soms medegefinancierd met middelen van BUZA, en zagen nu opeens hun mogelijkheden drastisch ingeperkt. In geloof niet, dat dit het meest adequate antwoord is vanuit Brussel op de behoefte aan die brede discussie. Wij hopen, dat de programma's, die Commissaris Wallström ontwikkeld heeft, of nog aan het ontwikkelen is, hier weer wat lucht verschaffen, financieel, maar vooral ook qua procedures van samenwerking. In de wereld van de ngo's is overigens de wanhoop over de procedurele ontoegankelijkheid van ''Brussel'' bij velen zo groot geworden, dat zelfs wanneer er formeel fondsen voorhanden zijn, men vanwege de onvoorstelbare bureaucratie en controlecultuur er maar ervan afziet. Het gaat in vele gevallen om kleinere, op vrijwilligheid gebaseerde, maar wel hoogwaardige en uiterst relevante initiatieven. Zo moet het platform van parlementariërs, dat zich systematisch buigt over de relatie Europa- globale armoedebestrijding gefinancierd worden uit de fondsen van een Nederlandse loterij, ondanks dat het Europees is en ondanks het feit, dat de successievelijke Commissarissen dit initiatief van strategische importantie beschouwen. De regels, door onszelf en door het EP gestimuleerd, zijn zo verengend geworden, dat zij bij de overgrote meerderheid van enthousiaste en idealistische initiatieven een contra-effect hebben opgeroepen. Met name de jongste bepaling, dat geen eigen voorstellen uit de samenleving meer op prijs worden gesteld en de loketten daar volledig voor zijn dichtgegaan, en dat men maar moet wachten op vragen van de Commissie zijn bij uitstek juist het verkeerde signaal uit Brussel op dit moment. U hoeft niet meer te denken, beste burgers, dat doen wij wel voor U! Het gaat overigens niet alleen om voorlichtings- en bewustwordingsprojecten. Het tenderdogma staat effectieve coördinatie en samenwerkingsformules in de ontwikkelingshulp in de weg in plaats van ze te bevorderen. Denk aan Euronaid. Wie toegang tot ESF wil hebben, kan met de meest bizarre procedures en ervaringen te maken krijgen, die alle motivatie in de grond stampen, en soms een gang naar de rechter noodzakelijk maken; in ieder geval een dramatische kostenverslindende bureaucratie en onvoorspelbaarheid met zich brengen. Als de criteria voor Good Governance die wij zo graag aan ontwikkelingslanden aanleggen, hierop zouden worden toegepast, zouden we laag, heel laag op de VN-lijst eindigen. Wie verwondert zich nog, dat juist degenen, die een instrument zouden kunnen zijn voor armoedebestrijding hier,in het Zuiden en in de post socialistische landen zich in frustratie en wanhoop afkeren. Ziet de Nederlandse regering enige mogelijkheid om de zwaar doorgeschoten controlecultuur om te keren?

Europa van de burgers.

Maar daarmee komen we op het bredere vraagstuk van de burger-nabijheid van de Europa, om dit germanisme te gebruiken. Europa van de burgers. Openbaarheid van de wetgevende Raadsvergaderingen wordt allerwegen bepleit. Wij zijn daar zeer krachtig voor. Een andere stijl van voorlichten ook, door op te houden met het slechte nieuws van regelgeving en maatregelen aan Brussel toe te schrijven en de mooie dingen voor de burgers aan de nationale hoofdstad. In de Tweede Kamer is opnieuw de discussie opgelaaid over het zg. dubbelmandaat. Inderdaad, dat beeld van die echte volksvertegenwoordiger, die zijn invloed in een serie bestuurslagen kan doen gelden, heeft iets aantrekkelijks, iets romantisch zelfs. Die Franse afgevaardigde: burgemeester in zijn eigen dorp, lid van de Nationale Assemblee en dan ook nog naar Straatsburg en Brussel. Vergeet het maar: Het is verleden tijd. Uit niet al te altruïstische motieven heb ik het model wel eens bestudeerd voor Eerste Kamerleden. Alleen al de aanwezigheidsnoodzaak op dinsdagen is prohibitief. We weten allen, hoeveel moeite het al kost om een zekere trouw op te brengen in het volwaardig functioneren in parlementaire assemblees en hoe beperkt dat met name full time parlementariërs lukt, dan zeker niet bij een veeleisende functie als Europarlementariër. Er moeten andere formules ontwikkeld worden - en dat is mogelijk - om Europarlementariërs bij de Nederlandse burgers en besluitvormingsprocessen te betrekken en Nederlandse parlementariërs bij het Europese. We zijn daar denk ik in deze Kamer goed mee bezig. Maar er is een instrument, dat kennelijk bewust niet gebruikt wordt om Europa en zijn burgers dichter bij elkaar te brengen. Dan gaat het om de versterking van de Europese politieke formaties. Het is curieus, hoe succesvol een combinatie van belangen en krachten kennelijk geweest is om tegen te houden, dat de Europese politieke formaties echt in staat worden gesteld ook op partijniveau tot Europese standpuntbepalingen, opleidingen, meningsvorming te komen. In het Verdrag van Maastricht al zijn zij onder grote druk erkend ''als intermediairs tussen de burger en de Europese bestuurslaag''. Vanaf dag 1 van dat akkoord is het kennelijk onmogelijk geweest om daar enige inhoud aan te geven. Wel werd regeling op regeling gestapeld, die het kandidaten voor het Europese parlement mogelijk maakte campagnes te voeren, hun staven te versterken, maar het schijnbaar gewonnen pleidooi om de wetenschappelijke en denkcapaciteit van de politieke formaties te versterken heeft tot op heden geen succes gehad. Daardoor ontbreekt een echt partijpolitiek discours op Europees niveau, maar wordt de taak, die de WI's in Nederland hebben wel uitgeoefend door een waaier van al dan niet door specifieke belangen beïnvloede denktanks en door een steeds uitdijende menigte van lobbybureaus, iets wat eigenlijk niet in de Europese traditie, en zeker niet in die van het Rijnlandse model past. Burgers willen macht uitoefenen, en een van de belangrijkste kanalen van civiele machtsuitoefening is participatie in politieke bewegingen. Terecht bevordert de Nederlandse regering het meerpartijen model in een aantal ontwikkelingslanden. Kan de regering er iets aan doen, dat het populaire schuilevinkje spelen hier ophoudt: een Commissie, die zegt, dat het Parlement het moet doen; een Parlement, dat zegt, dat de Commissie geen budgettitel creeërt, een Raad, die achterover leunt. Bij het bezoek van de Voorzitter van het EP, een week voor het referendum, hebben wij hem nog eens gewezen op het democratisch deficiet op dit terrein: hij zou er van zijn kant alles aan doen. Maar we gaan nu het veertiende jaar na Maastricht in, zonder resultaat.

De Financiële Bijdrage.

Over financiën gesproken staat het zweet uiteraard in onze handen, of het Britse Voorzitterschap er deze maand in zal slagen om de diverse posities los te trekken en de Perspectieven vast te leggen. In die onderhandelingspositie, waarin de regering nu zit, past ons een zekere terughoudendheid, maar toch willen wij vanuit onze positie een viertal piketpalen neerzetten: - wij ondersteunen de inzet voor een zekere herschikking van de budget: met name de steunverlening aan de zg. armere gebieden in rijke of rijk geworden lidstaten kan drastisch bekort worden. Spanje, Ierland, Portugal.. Ueberhaupt moeten in zaken als structuurfondsen horizonbepalingen worden ingebouwd Zoals we gezegd hebben vraagt de Lissabon agenda andere prioriteiten, analoog aan het Nederlandse uitgangspunten van ''Pieken in de Delta''. Ook het Britse rabat-systeem moet beëindigd worden.. - Daarnaast vinden wij, dat de Nationale Rekenkamers zich intensiever moeten bezighouden met de controle op de Europese uitgaven. Wij zeggen dat de heer Engwirda graag na. - Het plafond van die een procent is lovenswaardig, maar is voor onze Fractie niet perse het laatste woord. Afhankelijk van de kwaliteit en perspectieven van bepaalde programma's en afhankelijk van bepaalde echte noden moet het budget bepaald worden, en niet vanwege de arithmethiek. - Het vierde element betreft de Nederlandse positie. Wij ondersteunen de inzet van de Nederlandse regering om de excessieve netto-betalingspositie te corrigeren, maar waarom handhaaft de Nederlandse regering in haar onderhandelingstaktiek toch een boekhoudkundige definitie van onze netto-bijdrage, die volgens vrijwel niemand handhaafbaar is. Het niet aftrekken van het zg. Rotterdam-effect en sommige andere afdrachten is niet alleen onjuist, maar houdt het gevaar van een Nederlands isolement in. Ook in een breder geaccepteerde definitie blijven wij de grootste netto-betaler. Kan de regering aangeven, waarom zij hier zo hardnekkig is? Kan de regering ook op de andere drie piketpalen haar visie geven. En laat ik namens de Fractie duidelijk zeggen, dat wij geschrokken zijn van de gierigheid en vooral het egoïstische van de kennelijke Britse inzet, als de krantenberichten juist zijn. Kan de regering hier al op commentariëren?

De Competentieverdelingen.

Intussen wordt veel heil verwacht van de grote en de kleine competentieverdeling t.a.v. de Europese besluitvorming. Met de grote competentieverdeling bedoel ik de aanscherping van de bevoegdheden op het niveau van de nationale besluitvorming. In tweeërlei opzichten: bepaalde domeinen zijn uitsluitend of primair nationale bevoegdheid en daar waar Europese competenties aan de orde zijn moet de mandaterende en implementerende bevoegdheid van de nationale overheden versterkt worden. Mijn Fractie wil hier graag twee piketpalen neerzetten: - wij zijn geen voorstander van een harde codificering van wat niet op Europees niveau geregeld mag worden, een zg. Kompetenzkatalog. Wel voor een omgekeerde bewijslast: Europees als het nodig is, nationaal als uitgangspunt. En deze benadering is tijd- en probleemgebonden: de toedeling van competenties is geen eenrichtingverkeer naar Brussel; het kan ook gaan om teruggave naar het nationale niveau. - En het tweede punt is, dat wij denken, dat de hedendaagse problemen zelden uitsluitend of nationaal of Europees geregeld kunnen worden. Daarom is ons het woord ''proportionaliteit'' ook bruikbaarder voor dit proces dan ''subsidiariteit''. Het woord ''subsidiariteit'' heeft een rijk verleden, zoals onze collega Klink zo duidelijk uiteengezet heeft in zijn proefschrift over Publieke Gerechtigheid. Von Nell Breuning, de Jesuit, die het principe gemunt en uitgewerkt heeft, zou zich verheugen in de plotselinge relevantie voor een nooit daaraan gerelateerde staatkundige problematiek, maar hij zou waarschijnlijk de subsidiariteit eerder beschouwd hebben als een eindproduct van die mobiliteit dan als een voorgegeven. Competentie brengt toerusting én vooral verantwoordelijkheid met zich: de centrale boodschap van de Wellenstein sr. tijdens de hoorzitting was eigenlijk toch:regering, vooral parlement, maak Uw verantwoordelijkheid waar, met deskundigheid en vooral met helderheid, wat nu al Europa's en wat nu al eigen verantwoordelijkheid is. Wij hebben als Eerste Kamer een zekere reputatie op dit gebied opgebouwd, en het is wellicht juist competentie, deskundigheid, verantwoordelijkheid, die kunnen voorkomen, dat we in Nederland zouden moeten terugvallen naar een ''rode kaart-procedure''. Een regering moet een zekere speelruimte houden, en wij moeten op Europees niveau geen systeem willen terugbrengen, dat de Republiek - ik verwees naar van Oldenbarneveldt - met zijn besluitvorming op z'n elfendertigste - op de rand van de afgrond heeft gebracht. Maar hier zitten we al in de kleine competentieproblematiek. Hoe pakken we de zaken in Nederland aan: die verantwoordelijkheid en die deskundigheid moeten vertaald worden in toerusting en procedures. Is dit nu niet bij uitstek een onderwerp, waar een bijzonder advies voor nodig zou zijn. Dat kan voortbouwen op het rapport van de Commissie Van Voorst tot Voorst. Adviescolleges en Staatscommissies zijn plotseling bij de heer Pechtold tenminste onpopulair, maar ik denk, dat zo'n beproefd middel voor deze brede en ingewikkelde problematiek helemaal nog niet zo verkeerd zou zijn. Hoe gaan we om met de Grondwettelijke positie van de MP en toch de aanspraak op hem vanwege zijn Europese collega's op volledige verantwoordelijkheid voor de communicatie met de Europese bestuurslaag. Zijn agenderende bevoegdheid is vanzelfsprekend; de wekelijkse MR-agendering eveneens. Maar de consequenties van de verhuizing van de Staatssecretaris van de grote Aperots - nog steeds in mijn ogen hét deskundigheidcentrum voor het omgaan met andere landen en mondiale vraagstukken - die verhuizing naar het kleine Torentje vereisen nú reflectie, studie, visie, onpartijdig, en met geen ander belang voor ogen dan de Europese besluitvorming de plaats te geven in ons bestel, die zij verdient. Daar is een apart, breed en hoogwaardig advies voor nodig, liefst in het jaar, waarin de verkiezingsprogramma's worden geschreven. En de hoorzitting hier moet eveneens uitmonden in een duidelijke visie van ons Parlement over de wijze, waarop het zich - anders dan in het verleden - bezig gaat houden met Europese besluitvorming en welke toerusting daarvoor nodig is.

Uitbreiding en Nabuurschap.

Intussen is het Nederlandse en Franse nee - gelukkig, zeggen wij - niet het einde van de veranderingen in Europa en de aspiraties van landen om tot de Unie te kunnen gaan behoren. Alleen al die aspiraties hebben voor burgers in een aantal landen buitengewoon positieve veranderingen teweeg gebracht, in de sfeer van rechtsbescherming, kwaliteit bestuur, verhoging levensstandaard. En voor wie nog andere waarden tellen dan eigenbelang en cynisme moet daar dankbaar voor zijn. Maar dat betekent ook, dat we kritisch en teleurgesteld mogen zijn, als dat proces stagneert. Ook al zijn we ons bewust van het feit, dat praktijken van generaties, een geschiedenis van dictatuur en oppressie en een cultuur van zelfoverleving moeten worden omgebogen. Wij hebben respect voor het getuigenis van de minister van justitie van Roemenie, zoals zij dat heeft gegeven gedurende haar bezoek aan het Nederlandse parlement. Maar tezelfdertijd kunnen wij absoluut niet om de berichten heen van de stagnering van het hervormingsproces in haar land en in Bulgarije. Ik verwijs hier naar de inbreng van de CDA-Fractie in de Tweede Kamer. En eerder al heb ik hier gewezen op de invloed van de voormalige machtshebbers en met name de geheime diensten. Ik heb toen ook vragen gesteld, of er mogelijkheden waren om in samenwerking met ons land iets aan Vergangenheitsbewaeltigung te doen. Is er op dit terrein nog voortgang? Intussen blijven wij dus kritisch t.a.v. een toetreding zonder een omslag en een succesrijke hervatting van het hervormingsproces in beide landen. Wel hebben wij ons verbaasd over de opmerking van de heer Wiersma tijdens het debat over de Staat van de Unie aan de overkant, die bout beweerde, dat Kroatie maar moest wachten, niet tot zijn eigen hervormingen compleet waren, maar totdat wij, in de Unie, de noodzakelijke hervormingen hadden doorgevoerd. Is deze vertragingstactiek in die bewuste nacht geaccordeerd Europees beleid, of is het een Alleingang? En wat Turkije betreft volgen wij met spanning, of de voorwaarden, die binnen de EU en de criteria, zoals die ook in de Raad van Europa, geformuleerd zijn worden en blijven nageleefd. Het rapport-Eurlings was duidelijk en kritisch; wij realiseren ons de problemen, waarmee de Turkse regering te kampen heeft, maar mensenrechten, vrijheid van woord en godsdienst zijn essentieel. Ook hopen wij, dat de positieve krachten in beide landen, Armenie en Turkije, tot een verbetering van hun relaties zullen leiden. Wij begroeten intussen de kracht, waarmee de Unie inzet op de politiek van nabuurschap. De noodzakelijk te voeren discussie over de grenzen van Europa mag niet leiden tot het oprichten van een nieuw IJzeren Gordijn, noch tot een alles (lidmaatschap) of niets benadering. Hoe de landkaart van Europa en het Middenlandse Zeegebeid in het komend decennium getekend wordt, hangt in hoge mate van de visie en de kracht van het Europese nabuurschapbeleid af. Na de prachtige rol die onze regering vorig jaar gespeeld heeft t.a.v. de Ukraine zijn wij benieuwd naar haar visie. Ook de wijze, waarop wij geïnvesteerd hebben in de bilaterale relatie met Rusland, zoals dat bleek uit het uitzonderlijke bezoek van zijn President, verdient lof voor beleid en de uitvoerende diplomatie.

De externe verantwoordelijkheden van de EU.

- Wij hebben waardering voor de grote rol van de Nederlandse regering, van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, van onze PV in New York bij het zoveel mogelijk redden van de Wereldtop in september in New York. Wij weten, hoe weinig ambitieus, om niet te zeggen soms contraproduktief de inzet van de regering van de VS was terzake de dubbele doelstelling van hervorming/versterking van de VN en de wereldwijde armoedebestrijding. Maar ook de inzet van een groep zuidelijke landen was niet altijd realistisch. Onze regering heeft een belangrijke bijdrage geleverd in het versterken van de stem Van gelijkgezinden en vooruitkijkenden. En dat heeft in ieder geval tot een resultaat geleid van een halfvolle fles. Maar - en kan de regering dit bevestigen - het is volgens de VN-vertegenwoordiger van het VK Europa geweest dat het verschil uitmaakte. In dit verband nog vier andere vragen: - Commissaris Michel heeft in zijn mededeling onder de titel ''Consensus'' een voorstel gedaan voor een veel nauwere coördinatie en zelfs specialisatie met landentaakverdeling terzake ontwikkelingssamenwerking. Drie C's: coherence, coordination, complementarity. Dit lijkt een eerste kans voor een samenhangend Europees optreden, waarbij de Commissie niet de 26e donor wordt. Michel legt die plannen voor zowel aan de Raad als aan het Europees Parlement als aan de afzonderlijke lidstaten. Acht de regering deze benadering kansvol? - In de verwachtingen van het Zuiden t.a.v. Europa staat onze rol t.a.v. de ontwikkelingsronde van Doha centraal? De berichten erover zijn zeer pessismistisch. Volgende week is het erop of eronder. Het is duidelijk wat er voor de ontwikkelingslanden op het spel staat. Sommigen spreken over een veelvoud, met nullen zelfs, van het belang van de hulp. We hebben gezien aan de ene kant hoe de Franse regering de Commissaris voor de externe handel Mandelson onder druk wilde zetten, en over de mate waarin dat gelukt is, lopen de meningen uiteen, en we zien, hoe Mandelson zelf stelt, dat hij al genoeg concessies heeft gedaan, en dat nu anderen aan zet zijn. Gaarne de visie en de verwachtingen van de Nederlandse regering. - Een derde ontwikkeling betreft de opbouw van de eigen EU-interventiemacht. Aan de ene kant zien we vormen van samenwerking groeien met de NATO - denk aan Darfur, waarover Collega Russell bij het Defensiedebat heeft gesproken - aan de andere kant zien we een agenda van ''eigen'' optreden van EU combat groups. Wat is de visie van de regering op beide ontwikkelingen. Wat is erover gebleven van de nog recente plannen voor die headline goals van 60.000 direct inzetbare strijdkrachten? - Tot slot: er is enige opwinding in NAVO-kringen t.a.v. de positie van twee nieuwe EU-leden, t.w. Malta en Cyprus. Ze liggen in de nieuwe risicovolle veiligheidszone van Europa. Het is natuurlijk hun soevereine beslissing om het EU-lidmaatschap met dat van de NATO te combineren, maar de speciale redenen, die Zweden, Ierland en Oostenrijk hebben of hadden om zich buiten het Atlantisch Bondgenootschap te houden, zijn hier toch minder aanwezig. Wat is de visie van de regering?

Het Koninkrijk.

De Staat van de EU zegt geen woord over de Caribische delen van het Koninkrijk, letterlijk geen woord. Onlangs bleek dat Nederland - in weerwil van het regeerakkoord en alle goede voornemens - wederom bij de Fransen ver achterloopt qua activiteit inzake het verlaten van de steeds meer (naar mijn inschatting binnen vijf à tien jaar geheel) obsoleet wordende LGO-status voor zijn overzeese koninkrijksdelen. Frankrijk heeft - zonder zich te bekreunen om het vooralsnog ontbreken van een transitieclausule, nu artikel IV-440, zevende lid, met de rest van de Grondwet is gestrand en het bij het toetredingsverdrag voor Bulgarije en Roemenië aan een vooruitziende blik heeft ontbroken - inzake Mayotte de volgende stap alweer gezet. De eerste daarvan is het verzoek om een impact study van de Europese Commissie naar een overgang naar de upg-status. Zo'n verzoek is er van NL nog steeds niet. Het directoraat-generaal regiobeleid van de EurCommissie kan moeilijk aan de slag als zo'n verzoek van NL niet binnenkomt, terwijl de Fransen dat wijselijk wel doen. Daarmee leg je je helemaal nog niet vast op een conclusie, je gaat alleen na wat er kan/moet worden gedaan om de overgang van LGO naar UPG mogelijk te maken. Natuurlijk moet daarover contact worden opgenomen met de MP's van de Ned. Antillen en Aruba, maar dan zonder ze het gevoel te geven dat ze daarmee ja (moeten) zeggen jegens de EU. Duidelijk moet zijn dat dit een bijdrage is aan beter inzicht, waarna pas verantwoord beslist kan worden. Voor alle betrokkenen - ook de Commissie - is het aantrekkelijker als dat parallel aan de impact study voor Mayotte loopt.

Weer op weg.

Is Nederland de weg kwijt? De veelgestelde vraag in de internationale pers. Bij De Algemene Beschouwingen heeft de MP gezegd, dat hij in deze time out de bezinning op de inhoud van Europa belangrijker vond dan het alleen maar hebben over de instrumenten. De regering zal begrepen hebben, dat wij het daarmee van harte eens zijn. Identiteit, zei op mijn vraag, een vorige staatssecretaris kan ik niet benoemen. Maar op zijn sterfbed vroeg Jean Monnet zich vertwijfeld af, of hij toch niet aan de verkeerde kant was begonnen: de economische in plaats van de culturele en maatschappelijke. Laat dat debat niet verzanden. Waarden, identiteit, ''de ziel van Europa'' zei Delors, laat dat niet verzanden, maar gebruik het als een nieuwe brug tussen overheid en samenleving. Via de weg van de bezieling - zo dikwijls gehoond in ons publieke klimaat van cynisme, kwetsing, spot - alleen via die weg kan het vertrouwen in Europa terug komen. Maar daarvoor is allereerst een nieuw bondgenootschap nodig tussen overheid en maatschappelijk middenveld. Sinds Maastricht kunnen we spreken over een Europees burgerschap, niet als vervanger van, maar als compliment op het nationale. Ik zou daar in navolging van Prof. van Dijk in zijn inaugurale rede nog aan willen toevoegen: dat Europese en nationale burgerschap krijgt haar meerwaarde in de erkenning van een collectief burgerschap, in de erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld, de rode draad door heel dit betoog. De grootste kritiek van onze Fractie vandaag is, dat de inzet van de regering vertaald wordt in technieken als focusgroepen, websites, inhuren communicatieadviseurs. Er is een geheel andere aanpak nodig, institutioneel en vooral qua visie, om die brug met de civil society te slaan. En weer op de weg te komen. Die visie, ik parafraseer Mary Robinson: Europa als instrument tot versterking van de eigen nationale welvaart, de kwaliteit en veiligheid van de eigen samenleving, de vitaliteit van een herkenbare cultuur, en niet de dief ervan.

Is Europa de weg kwijt? Die omineuze vraag uit Foreign Affairs over het einde van Europa. Er worden al een aantal voorstellen gepresenteerd om uit de crisis te komen: De Bertelsmann Stiftung; de resolutie van Duff en Voggenhuber; de Duitse inzet om toch de Grondwet in enigerlei vorm weer op de agenda te zetten. Ons antwoord is: durf de mondiale realiteiten onder ogen te zien, en concludeer dan hoe urgent het is, dat we over economische toekomst, de politieke positie en maatschappelijke identiteit van Europa - alle drie - het debat durven voeren. Europa is inderdaad in dat opzicht echt verloren, als vier zaken samenvallen: geen akkoord over de financiën vanwege nationaal egoïsme; een mislukking van de Wereldhandelsronde vanwege ónze kortzichtigheid, geen doeltreffendheid na Nice vanwege óns gebrek aan politieke moed, geen nieuwe gezamenlijke Europese agenda vanwege ónze afkeer om over waarden en identiteit te spreken. Wat onze Fractie n.a.v. dit debat aan de regering vraagt uiteindelijk is een visie, een programma, hoe wij weer op de Europese weg kunnen komen, en hoe Europa er weer op komt, een duidelijke road map dus, die ook voor de volksvertegenwoordiging meetbaar is.. Het uitstekend verlopen voorzitterschap heeft bewezen, dat deze regering tot veel in staat is; wij nemen aan, dat het leiderschap en de ideeënrijkdom voorhanden zijn om deze crisis, want het is niet minder dan dat, tot een goed einde te brengen. Gaarne zien wij, zo veel mogelijk in concrete indicaties, het antwoord van de regering tegemoet.

---- --