Ministerie van Buitenlandse Zaken
Beantwoording verzoek (05-BuZa-102) met vragen over de wijziging van begrotingsstaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken 2005

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Financieel-Economische Zaken
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum 9 december 2005 Behandeld Joke Baak
Kenmerk FEZ-BZ 278/05 Telefoon 070-348 5421
Blad 1/2 Fax 070-348 5549
Bijlage(n) 1 Joke.baak@minbuza.nl
Betreft Beantwoording kamervragen over de wijziging van begrotingsstaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken 2005

Graag bieden wij u hierbij, mede namens de Minister van Financiën, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld over de wijziging van begrotingsstaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze vragen werden ingezonden op dinsdag 6 december 2005 met als kenmerk 05-BuZa-102.

De Minister De Minister
van Buitenlandse Zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking,

Dr. B.R. Bot A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

De Staatssecretaris
voor Europese Zaken,

Mr.Drs. A. Nicolaï
VRAGEN SUPPLETOIRE BEGROTING MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Nr Vraag
1

Waarom worden de betalingen voor 2006 aan IDA, AsDF en AfDF reeds in 2005 verricht, zoals vermeld op pag. 32 in de Verticale Toelichting Najaarsnota 2005? Hoe verhoudt dit zich tot het beleid dat ontvangsten van Nigeria die in 2005 ontvangen zijn, worden doorgeschoven naar 2006?
Antwoord:
Mede vanwege de revisie van het Bruto Nationaal Product door het CBS ontstond ruimte om een deel van de betalingen voor 2006 aan de Internationale Ontwikkelings Associatie (IDA), het Aziatische Ontwikkelingsfonds (AsDF) en het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (AfDF) al in 2005 te voldoen. Er is geen relatie tussen de vervroegde betaling aan de internationale financiële instellingen en de ontvangst van Nigeria. Omdat de ontvangst van de betaling door Nigeria in 2006 wordt verwacht, is de boeking hiervan doorgeschoven naar 2006.

2

Betreffen de naar 2006 doorgeschoven door Nigeria gemaakte betalingen (een deel van) de terugbetaling van de schulden van 574 miljoen euro door Nigeria aan Nederland? Waarom is de ontvangst van dit bedrag doorgeschoven naar 2006? Waar is dat geld nu als het "doorgeschoven" is?
Antwoord:
In de Club van Parijs zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling van schulden door Nigeria, gekoppeld aan een kwijtschelding van een deel van de schulden. Nigeria heeft de achterstanden reeds op een Special Account (Escrow Account) bij de Bank for International Settlements (BIS) gestort. Het ritme waarin dit bedrag opeisbaar is voor Nederland en het precieze moment van de vervolgbetaling hangen af van een nog te sluiten bilateraal akkoord en van de voortgang onder het Policy Support Instrument van het IMF. De totale ontvangst wordt momenteel voorzien voor 2006. Hierover is de Kamer middels een brief van 22 november jongsleden, naar aanleiding van vragen van het lid Samson, geïnformeerd.
De verwachting was dat er in 2005 reeds 350 miljoen zou worden ontvangen, waarvan 15% ten gunste van het bedrijfsleven (eigen risicodeel ) zou komen. Het restant, 300 miljoen, zou ten gunste komen van de begroting van Financiën. Zoals hierboven toegelicht, zal dit nu naar verwachting pas in 2006 plaatsvinden. Vandaar dat er sprake is van een tegenvaller van 300 miljoen in 2005.

3

Kan de regering de Kamer nog eens precies aangeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voordat een (definitief) positief besluit kan worden genomen over een kwijtschelding van schulden aan Nigeria?
Antwoord:
Voor de voorwaarden die aan Nigeria zijn gesteld verwijs ik naar de brief aan de Tweede Kamer van 6 december, getiteld "Nigeria schuldenregeling" (kenmerk DVF/IF-298/05). Van de zijde van Nigeria hebben de overeengekomen eerste betalingen reeds plaatsgevonden, op grond waarvan, na ondertekening van het bilaterale akkoord, de eerste kwijtschelding kan plaatsvinden.

4

Kan de regering de Kamer een specificatie met toelichting geven bij de neerwaartse bijstelling van de EKI-toerekening van 80 miljoen euro?
Is de hier vermelde opwaartse bijstelling van de EKI-toerekening van 140 miljoen euro in verband met de kwijtschelding aan Nigeria gebaseerd op dezelfde gegevens als die door de regering vóór de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 aan de Kamer is gezonden? Zo neen, welke nieuwe feiten zijn hierover nu beschikbaar?
Wanneer precies wordt de bilaterale schuldsaneringsovereenkomst met Nigeria getekend?
Antwoord:
De neerwaartse bijstelling van EUR 80 mln is gebaseerd op de totale inschatting van de resultaten van het geheel aan lopende afspraken en onderhandelingen in de Club van Parijs over 2005 die daarmee niet één op één herleidbaar zijn naar individuele landen. Daarnaast zou het echter, gelet op het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen in de Club van Parijs, ook niet wenselijk zijn dat inzicht wordt gegeven in welke mate landenspecifieke onderhandelingsresultaten leiden tot bijstellingen van de ramingen. Wel zal aan het einde van het jaar inzicht worden gegeven in de kwijtscheldingen die per land hebben plaatsgevonden.
De EKI-raming is per saldo met EUR 60 miljoen verhoogd. Aan het begin van de zomer zag het er naar uit dat er in 2005 minder schulden kwijt gescholden zouden worden dan verwacht. Daarom is op dat moment de raming met EUR 80 mln neerwaarts bijgesteld. Eind juni bleek plotseling dat Nigeria onder bepaalde voorwaarden voor kwijtschelding in aanmerking zou komen. Naar aanleiding hiervan is voor 2005 de raming weer met EUR 140 mln opgehoogd. Per saldo is er daarom sprake van een verhoging van EUR 60 mln, die wordt verwerkt in de de tweede suppletore begrotingswet.
Bij Miljoenennota is geraamd dat met de EKI-schuldkwijtschelding van Nigeria in totaal naar verwachting een bedrag van rond de EUR 590 mln zou zijn gemoeid. Om het OS-budget niet in een jaar te zwaar te belasten is toen besloten om dit bedrag te spreiden over drie jaar, waarvan EUR 140 mln in 2005. Op 20 oktober besloot de Club van Parijs dat de schulden van Nigeria daadwerkelijk kwijtgescholden zouden worden, en tegen welke voorwaarden. Pas op dat moment kon het exacte kwijt te schelden bedrag worden vastgesteld. Voorafgaand aan de plenaire behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken heeft de regering de Kamer de meest actuele gegevens verstrekt ten aanzien van de hoogte van de totale kwijtschelding uit hoofde van de exportkredietverzekering (ref. brief BFB 2005-2473M). Daaruit bleek dat de uiteindelijke kosten die gepaard waren met de EKI-kwijtschelding van ca. EUR 608 mln dicht in de buurt kwamen van wat eerder was geraamd. Derhalve was er geen noodzaak de eerdere voorgenomen spreiding van de kwijtschelding Nigeria over drie jaar te herzien.
Naar verwachting wordt nog dit jaar een bilateraal akkoord gesloten met Nigeria.

5

Als gevolg van de recente aangepaste BNI-cijfers door het CBS, is sprake van meer afdrachten aan de EU. Ook de hogere BTW-middelen, de hogere landbouwheffingen en de hogere invoerrechten leiden tot een hogere afdracht. In totaal wordt de EU-afdracht verhoogd met 512 mln.
Wat zijn de consequenties van deze verhoging voor de netto-betalingspositie?
Antwoord:
De cijfers voor de Nederlandse nettopositie vanaf 2005 zijn nog niet bekend. Wel heeft de regering in de Staat van de Unie een indicatie gegeven van de ontwikkeling van de Nederlandse nettopositie de komende jaren, uitgaande van de op dat moment bekende realisatiecijfers. Bij deze indicatie is reeds rekening gehouden met de genoemde aanpassingen. Precieze cijfers kunnen niet worden gegeven, omdat de realisatie in hoge mate afhangt van onder andere de verdeling en uitputting van de verschillende uitgavencategoriën. Hierover is nog onvoldoende informatie beschikbaar.

6

Hoe is de genoemde onderuitputting bij ORET in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking tijdens de plenaire begrotingsbehandeling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 dat dit programma zeer succesvol is en dat het aantal ORET-aanvragen toeneemt?
Antwoord:
Het verschil tussen de uitputting en het succes van de regeling is te verklaren in de tijd: de uitgaven die in 2005 op het ORET-programma worden gepleegd hebben voor het grootste deel betrekking op subsidiebeschikkingen die in 2004 en eerder jaren zijn afgegeven.
De behandeling van en besluitvorming over een ORET-aanvraag neemt een aantal maanden. Nadat een aanvraag is goedgekeurd wordt een beschikking afgegeven en een schenkingstoezegging gestuurd naar de overheid van het ontvangende land. Deze overheid dient vervolgens een besluit te nemen over de zgn. restfinanciering: dat deel van de kosten van de transactie dat niet door de ORET-subsidie van 35%-50% van de transactiewaarde is afgedekt. Ook dit neemt een aantal maanden: binnen de nieuwe regeling is hier maximaal een jaar voor beschikbaar. Eerder was dit langer. Pas nadat ook hierover duidelijkheid bestaat kan een project in uitvoering worden genomen en kunnen kosten worden gedeclareerd. De facto komt het er dan ook op neer dat een aanvraag die in 2004 wordt ingediend op zijn vroegst in (de loop van) 2005 tot uitgaven leidt.
In de afgelopen jaren werd geconstateerd dat het aantal aanvragen achterbleef bij het gewenste niveau. Komen er minder aanvragen dan voorzien, dan zullen er ook minder projecten starten en zullen er dus ook (een jaar later) tegenvallende uitgaven te zien zijn. Dit was een van de redenen om de ORET-regeling te herzien. Bij de herziening is op twee punten ingezet: (1) versnelling van de procedures, zodat projecten eerder starten en (2) verruiming van de regels, teneinde meer aanvragen te krijgen.
Sinds het publiceren van de nieuwe ORET-regeling begin februari jl. is het aantal aanvragen fors toegenomen. Inmiddels heeft FMO dit jaar al 62 aanvragen ontvangen. 20 van deze aanvragen betreffen oude aanvragen die door de indiener opnieuw zijn ingediend onder de nieuwe regeling, omdat deze meer mogelijkheden biedt. 42 aanvragen zijn geheel nieuw. Dit is een forse stijging ten opzichte van voorgaande jaren: in 2004 werden 27 aanvragen ingediend. Dit betekent dat op dit moment wordt verwacht dat in 2006 het voor ORET beschikbare budget geheel besteed zal worden, terwijl ook voor 2007 de vooruitzichten al positief zijn. Voor wat betreft het andere punt, de versnelling van procedures, moet worden geconstateerd dat dit in 2005 wel enig effect op de besteding van de middelen heeft gehad, maar nog niet voldoende om het voor 2005 beschikbare budget geheel uit te putten.

7

Wat is de aard van de capaciteitsproblemen bij SNV, waardoor de geplande activiteiten geen doorgang kunnen vinden? Gaat het hier om een structureel probleem, of voorziet de regering dat de neerwaartse bijstelling eenmalig is?
Antwoord:
Vanwege de herpositionering van SNV in 2003 moest een omslag worden gemaakt in de aard van de beschikbare capaciteit die SNV kon aanbieden voor de implementatie van programma's. Deze verandering heeft geresulteerd in verminderde uitgaven in zowel 2004 als 2005. Het is de verwachting dat SNV in 2006 wel volledig gebruik zal maken van de middelen en dat het derhalve geen structureel probleem zal worden.

8
Waarom vallen de uitgaven op de bilaterale onderwijsprogramma's lager uit? Hoe verhouden de lagere uitgaven zich tot de intensivering van middelen voor basic education?
Antwoord:
De uitgaven zijn lager uitgevallen in Burkina Faso, Macedonië, Tanzania en Bolivia vanwege zowel een vertraagde uitvoering van de onderwijssectorplannen als een vertraging in de opzet van nieuwe plannen en programma's.
Daarnaast is de invoering van het aantal geplande silent partnerships vertraagd, voornamelijk omdat de actieve partner of het land vertraging op hebben gelopen in de opzet van de financiering of van het sectorplan.
Tijdens een recente bijeenkomst (30/11/2005 - 02/12/2005) van het Fast Track Initiative is overigens gebleken dat de geraamde hogere uitgaven voor FTI Catalytic Fund -zoals gemeld in de tweede suppletore wet- op later moment zullen plaatsvinden. Bij Decemberbrief zullen de ramingen hiervoor neerwaarts worden bijgesteld.
Bovenstaande heeft echter geen gevolgen voor de verdere intensivering van de basic education middelen. De strategie zoals opgesteld voor de komende jaren gaat uit van een sterke intensivering vanaf 2006. Verwacht wordt dat deze intensivering kan worden gerealiseerd.

9

Er vindt per saldo een verlaging plaats van de middelen voor HIV/Aids. Dit betreft deels een overheveling, deels een verlaging.
Welke consequenties heeft dit voor de uitvoering van de motie Terpstra/Koenders (28600 V, nr. 25)?
Antwoord:
De gesignaleerde verlaging van de uitgaven aan HIV/AIDS in 2005 heeft geen gevolgen voor de uitvoering van de motie Terpstra/Koenders. De verdubbeling van de uitgaven aan HIV/AIDS zal worden gerealiseerd in 2007. In bijlage 7 van de HGIS-nota 2006 wordt de bestaande planning van de uitgaven voor de bestrijding van HIV/AIDS, TBC en malaria in 2006 en 2007 toegelicht.

10

Wat is de exacte oorzaak van het feit dat van het beleidskader "mediapluriformiteit in Iran", in 2006 slechts 5 miljoen euro van de beschikbare 15 miljoen euro kan worden uitgegeven? Is sprake van een vertraging, of zal een gedeelte van het beschikbare bedrag onuitgegeven blijven?
Antwoord:
Het subsidiekader mediapluriformiteit in Iran biedt organisaties een financieringsmogelijkheid voor projecten met een looptijd van twee jaar. Zoals aan de Kamer gemeld, is in totaal een bedrag van 14.636.649,71 euro toegekend. Dit bedrag wordt echter, zoals gebruikelijk, in termijnen aan de organisaties betaald op basis van ondernomen activiteiten, financiële uitputting van verkregen voorschotten en liquiditeitsprognose. Het bedrag van de eerste termijn, dat nog in 2005 zal worden uitbetaald, is ca. 5 miljoen euro. Volgens de planning zal de rest van het toegekende bedrag in de loop van de komende twee jaar worden betaald.
11

Kan de regering een nadere toelichting geven bij de "vertragingen in het NVIS-project en het automatiseringsproject consulaire dienstverlening", in het bijzonder ten aanzien van de oorzaken en gevolgen ervan voor de dienstverlening?
Antwoord:
De bouw van NVIS en het automatiseringsproject consulaire dienstverlening hebben enige vertraging opgelopen. De oorzaak hiervan is gelegen in de complexiteit van de processen. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor de gefaseerde implementatie van deze projecten, noch invloed op de kwaliteit van de consulaire dienstverlening.

12

Instituut Clingendael krijgt 600.000 euro ten behoeve van de verbetering van de solvabiliteit.
Hoe is de huidige solvabiliteit en welke solvabiliteitsratio wordt nagestreefd? Wat is de oorzaak van de financiële problemen bij Instituut Clingendael? Gaat deze incidentele bijdrage gepaard met extra financieel toezicht op Instituut Clingendael door het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Antwoord:
De additionele eenmalige subsidie was nodig om de liquiditeitspositie van het Instituut Clingendael te versterken. Deze was onder druk komen te staan door een combinatie van factoren, waaronder stijgende personeelslasten en de kosten van het tot kantoor gereed maken van een kleiner gebouw binnen het park. Uitgaven in verband met de gebouwen en de modernisering van hun faciliteiten hadden reeds in voorgaande jaren de reserves van het Instituut doen slinken. Het Instituut heeft inmiddels een aantal bezuinigingsmaatregelen genomen. Tevens zijn de budgetbewaking binnen het Instituut zelf en het financieel toezicht zijdens het Ministerie van Buitenlandse Zaken versterkt.

13

Instituut Clingendael krijgt 2,7 miljoen euro ten behoeve van communicatie rond het referendum over het grondwettelijk verdrag. Enkele andere begrotingen bij de najaarsnota spreken in dit verband evenzeer over extra budget.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de totale kosten van het referendum? Welk deel ervan was bestemd voor logistiek en welk deel voor voorlichting en communicatie? Waarom wordt deze donatie aan Instituut Clingendael de Kamer pas nu ter autorisatie voorgelegd?
Antwoord:
De veronderstelling dat Instituut Clingendael EUR 2,7 miljoen ten behoeve van het referendum over het grondwettelijk verdrag heeft gekregen is niet juist. In de toelichting op de mutaties op artikel 8.3 in de tweede suppletore begroting worden in één zin twee verschillende mutaties genoemd. De eerste daarvan betreft een additionele incidentele subsidie van EUR 0,6 miljoen aan Instituut Clingendael. De tweede mutatie die hier geheel los van staat gaat over een verhoging van artikel 8.3 met EUR 2,7 miljoen in verband met het referendum over het grondwettelijk Verdrag.
Het referendum over het grondwettelijk Verdrag is op verscheidene punten geëvalueerd, waarbij ook de financiële aspecten aan de orde kwamen. De evaluaties van de Referendumcommissie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werden de Kamer toegezonden. De Referendumcommissie ging daarbij met name in op de taken die conform de Wet raadplegend referendum Europese grondwet aan deze Commissie zijn gegeven, waaronder de verdeling van EUR 1 miljoen subsidiegelden tussen voor- en tegenstanders en de verspreiding van de samenvatting van het grondwettelijk Verdrag. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties evalueerde de praktische organisatie van het referendum en het verloop daarvan, waarbij ook enkele communicatieve aspecten van de organisatie van het referendum aan de orde kwamen zoals de neutrale opkomstbevorderende campagne 'U komt toch ook' (29993, nr. 19). In totaal werden de kosten voor deze aspecten van het referendum geraamd op EUR 29,2 miljoen. Een voorlopige financiële verantwoording van zowel de kosten die de Referendumcommissie maakte als de kosten die gemoeid waren met de organisatie van het referendum, kunt u vinden in de tweede suppletore begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De definitieve afrekening zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2005 van dat departement.
Op de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken drukten de kosten voor de publiekscommunicatie door de regering in de aanloop naar het referendum. Ook hiervan ging u reeds een evaluatie toe (29993, nr. 24). De financiering van de publiekscommunicatie door de regering kwam in verscheidene stappen tot stand. Daarover is de Kamer bij verschillende gelegenheden schriftelijk geïnformeerd en er is steeds uitvoerig met de Kamer hierover gesproken. Bij de oorspronkelijke kostenraming (eind 2004) voor het referendum werd EUR 200.000 gereserveerd voor 'vrije publiciteit', publieksdebatten, een interactieve website en de inhuur van een projectleider. Er werd EUR 250.000 voor kiezersonderzoek. In tweede instantie werd, nadat de Tweede Kamer daar expliciet om vroeg, in maart 2005 voor additionele informatievoorziening aan de burger (Grondwetkranten) een extra bedrag uitgetrokken van EUR 2,3 miljoen (financiering uit HGIS-non-ODA). Deze middelen werden volledig ingezet voor informatie aan het publiek. Het betreft dan ook niet zozeer campagne-gelden, als wel geld voor additionele informatie aan het publiek.
Ten slotte werd in de eindfase van de campagne (mei 2005), wederom nadat de Tweede Kamer de regering had opgeroepen tot een actievere standpuntbepaling, een bedrag van EUR 3,5 miljoen (financiering uit HGIS-non-ODA) uitgetrokken voor additionele massamediale inzet. Deze gelden worden pas in de slotfase ingezet, na afstemming met de Tweede Kamer. Uiteindelijk werd op de in totaal voor Buitenlandse Zaken ten behoeve van het referendum geraamde middelen ad EUR 6,25 miljoen, EUR 0,8 miljoen minder uitgegeven.