Erasmus MC


12-12-2005: Schildklierhormonen voorspellen overlevingskans op intensive care

De mate van verandering van schildklierhormonen in patiënten die worden opgenomen op de intensive care is voorspellend voor hun overleving. Hoe meer die hormoonspiegels zijn veranderd, hoe slechter het vooruitzicht van de patiënt. Dit concludeert Robin Peeters van het Erasmus MC in zijn proefschrift waarop hij vorige week promoveerde.

Schildklierhormoon speelt een essentiële rol in verscheidene stofwisselingsprocessen in het lichaam. Er is grote variatie in schildklierhormoon niveaus tussen verschillende personen. Peeters onderzocht de regulatie van schildklierhormoon tijdens ernstige ziekte. Bij patiënten op de intensive care blijken uitgesproken veranderingen op te treden in schildklierhormoon niveaus (een daling van het actieve hormoon en een stijging van inactieve stoffen), zonder dat er sprake is van een duidelijke ziekte van de schildklier zelf. Uit het onderzoek van Peeters blijkt dat waarden van schildklierhormoon op de dag van opname voorspellende waarde hebben voor de overleving van de patiënt.

Daarnaast onderzocht Peeters wat het effect is van variaties in de genen op de activiteit van schildklierhormoon en daarmee op het ontstaan van bepaalde aandoeningen. De verschillen in schildklierhormoon tussen diverse mensen ontstaan voor 65% door genvariaties. In zijn onderzoek heeft Peeters een aantal van de betrokken genen geïdentificeerd. Ook toonde hij aan dat sommige genvarianten leiden tot insuline resistentie en het ontstaan van diabetes. Andere genvarianten leiden tot een hogere activatie van schildklierhormoon in het hart. Personen met een dergelijke activatie lijken een drie maal hogere kans te hebben op het ontstaan van hartritmestoornissen. Op basis van deze genvarianten wordt het in de toekomst mogelijk een betere inschatting te maken van iemands risico op het ontwikkelen van dergelijke aandoeningen. Voor hartritmestoornissen geldt bijvoorbeeld dat die aandoening dodelijk kan zijn, maar relatief makkelijk kan worden behandeld. Dat maakt het belangrijk om patiënten met een hoog risico op deze aandoening in een vroeg stadium te kunnen identificeren.