Aan

de Voorzitter van de Tweede Kamer


der Staten-Generaal

Binnenhof 4

2513 AA 's-GRAVENHAGE

Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Bijlage(n)

12 december 2005 EP/EIS

5724791

1


Onderwerp

Verslag Raad voor Concurrentievermogen van 28&29 november 2005


Bezoekadres Doorkiesnummer Telefax

Bezuidenhoutseweg 30 (070) 379 6102 (070) 379 7014

Behandeld door

Maarten Treep

Hoofdkantoor

Bezuidenhoutseweg 30

Postbus 20101

2500 EC 's-Gravenhage

Telefoon (070) 379 89 11

Telefax (070) 347 40 81

Email ezpost@minez.nl

Website www.minez.nl Verzoeke bij beantwoording van deze brief ons kenmerk te vermelden
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de
Staatssecretaris van Economische Zaken, het verslag van de Raad voor
Concurrentievermogen van 28 en 29 november 2005. Nederland werd tijdens deze Raad
vertegenwoordigd door de Minister en Staatssecretaris van Economische Zaken en de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tevens bericht ik u over de
gezamenlijke EU-ESA Ruimteraad, die 28 november aansluitend op de Raad plaatsvond.
Raad voor Concurrentievermogen 28/29 november

In de bijlage treft u het volledige verslag van de afgelopen Raad aan. Belangrijk resultaat
van deze Raad betreft de bereikte overeenstemming tussen de lidstaten over het Zevende
Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KP7). Hoewel als gevolg van de nog
lopende onderhandelingen over de Financiële Perspectieven budgettaire aspecten buiten
beschouwing zijn gelaten, is het akkoord over prioriteiten, toegankelijkheid, management
van het programma, status van de European Research Council en andere inhoudelijke
aspecten een belangrijke stap voorwaarts. De voor Nederland belangrijke punten (zoals
beperking van de administratieve lasten bij deelname, bevorderen van betrokkenheid van
het MKB, onafhankelijkheid van de ERC en excellentie als te hanteren uitgangspunt voor
het toekennen van fondsen) zijn in grote mate meegenomen in de uiteindelijk
goedgekeurde tekst. Eerstvolgende stap is de eerste lezing van het Europees Parlement.
Daarnaast ben ik verheugd te kunnen constateren dat er met betrekking tot het wetgevend
pakket chemische stoffen (REACH) in grote mate overeenstemming lijkt te zijn over het
compromisvoorstel van het Britse voorzitterschap. Ik verwacht dan ook dat tijdens de
2

extra ingelaste Raad van 13 december 2005 een politiek akkoord mogelijk zal zijn. Het nu
voorliggende compromis is een significante verbetering ten opzichte van het
oorspronkelijke Commissievoorstel: zonder het uitgangspunt van meer duidelijkheid ten
aanzien van gevolgen voor milieu en volksgezondheid uit het oog te verliezen zal het
huidige voorstel veel minder onnodig belastend zijn voor het bedrijfsleven. Extra kosten
en administratieve lasten zijn significant beperkt ten opzichte van het oorspronkelijke
voorstel van de Commissie (zoals uit het u toegegane onderzoek voor de Nederlandse
situatie blijkt, tot wel 60%). Er wordt rekening gehouden met vertrouwelijkheidsaspecten
met het oog op behoud van het innovatieve vermogen van bedrijven. Bovendien wordt
beter aangesloten op WTO-verplichtingen.

Ervan uitgaande dat de Raad op 13 december tot een akkoord komt, dan zal de Europese
Commissie op basis daarvan, en de uitspraak van het Europees Parlement in eerste lezing,
begin volgende jaar met een aangepast voorstel komen.
Verder heb ik, zoals uw Kamer toegezegd, mijn zorgen over bepaalde aspecten van het
emissiehandelsysteem kenbaar gemaakt aan mijn collega's in de Raad voor
Concurrentievermogen. Het was goed te merken dat deze zorgen door veel van hen
worden gedeeld. Er was dan ook brede steun voor mijn verzoek aan de Commissie om te
onderzoeken in welke mate de problematiek van de zogenaamde 'windfall profits' in de
EU speelt en te komen met voorstellen om het probleem aan te pakken, liefst vóór de
tweede ronde van allocatieplannen volgende voorjaar. Bespreking van dit thema past
uistekend in de horizontale taak van de Raad voor Concurrentievermogen, daar waar het
gaat om gevolgen voor de Europese concurrentiekracht van aanbepalende
beleidsterreinen. Afgesproken is ook dat het onderwerp op de agenda zal komen van de in
oprichting zijnde High Level Group Competitiveness, Environment & Energy.
Ook heb ik met mijn Europese collega's gesproken over de stand van de
onderhandelingen in één van de belangrijkste economische Europese dossier van dit
moment, de dienstenrichtlijn. Duidelijk is geworden dat veel lidstaten nog wensen tot
aanpassing hebben, bijvoorbeeld op het gebied van de reikwijdte en het tegengaan van
sociale dumping. Het is echter het goed te constateren dat alle lidstaten nu inhoudelijk
kunnen aangeven wat ze willen. Op deze wijze kan het debat met elkaar worden
voortgezet en verder worden gewerkt aan verbetering van het Commissievoorstel. Zo lijkt
er zich consensus af te tekenen over de vraag welke sectoren niet onder de richtlijn
zouden moeten vallen (bijvoorbeeld de gezondheidszorg en de kansspelen). Al met al lijkt
met het wegwerken van de scherpe kantjes van het voorstel er meer draagvlak binnen de
Raad te ontstaan om voortgang te boeken. Daarbij zijn de recente stemmingen in de
leidende EP-commissie (Interne Markt), die de hoofdlijnen en beginselen van het
Commissievoorstel bevestigen, een belangrijke steun in de rug. De Raad heeft
afgesproken de plenaire stemming in het EP (naar verwachting januari of februari 2006)
af te wachten voordat verder zal worden onderhandeld. Ik zal mij blijven inzetten voor
een spoedige totstandkoming van de dienstenrichtlijn.
3

De eerstvolgende Raad voor Concurrentievermogen (tevens de laatste tijdens het Britse
voorzitterschap) is de extra ingelaste bijeenkomst op 13 december. Hier zal naar
verwachting besluitvorming over REACH het enige onderwerp zijn. De eerste
daaropvolgende Raad voor Concurrentievermogen zal plaatsvinden op 13 maart 2006,
onder Oostenrijks voorzitterschap.

Gezamenlijke EU-ESA Ruimteraad, 28 november 2005

Aansluitend op de Raad voor Concurrentievermogen vond de derde gezamenlijke EUESA
Ruimteraad plaats. Op de agenda stonden de volgende onderwerpen:
European Space Policy

Commissaris Verheugen en de Directeur-Generaal van ESA, de heer Dordain, gaven de
ministers een stand van zaken met betrekking tot de vorderingen van de European Space
Policy (ESP). Hoewel men enigszins achterop schema loopt, worden goede vorderingen
gemaakt. Het vrijmaken van voldoende financiële middelen wordt cruciaal, een akkoord
over de Financiële Perspectieven (2007-2013) wordt in die optiek dan ook als essentieel
beschouwd door Commissie en ESA. Het Britse voorzitterschap wees de ministers op het
feit dat veel lidstaten achterlopen bij de totstandkoming van de nationale
ruimtevaartprogramma's. Zonder deze nationale programma's kan de Europese
Commissie niet verder met de coördinatie en de architectuur van het Europese
ruimtevaartbeleid.

Global Monitoring for Environment and Security (GMES)
Veel lidstaten wezen op het belang van GMES en de goede resultaten tot nu toe.
Daarnaast werd de noodzaak voor een gemeenschappelijke aanpak van en een goede
rolverdeling tussen EU en ESA benadrukt. Ten aanzien van de rolverdeling waren de
ministers het eens: De EU moet de leiding over GMES hebben en bepaalt de
inventarisatie van de diensten, ESA is verantwoordelijk voor de technischwetenschappelijke
programma's en programma's voor bemande vluchten. Verder zien
lidstaten het voorstel om de EU-activiteiten voor GMES te financieren uit het 7e
Kaderprogramma als een tijdelijke oplossing, in afwachting van een afzonderlijk
Europees Ruimtevaartbudget.

Internationale betrekkingen

DG ESA gaf aan dat Europa al jarenlang samenwerkt met de belangrijkste internationale
spelers zoals de Verenigde Staten (International Space Station en aardobservatie),
Rusland (ISS, telecom, onderzoek microgravity), Japan en Israël. Maar Europa moet
volgens hem ook kijken naar samenwerking met de opkomende landen in de ruimtevaart
zoals India en China. Tevens wordt er gestreefd naar het delen van data met Latijns
Amerika, Afrika en Zuidoost Azië. Lidstaten gaven aan dat zij belang hechten aan een
coherente aanpak; Europa moet met één mond spreken. Sommige lidstaten benadrukten
4

de wenselijkheid van het vrijwillige karakter van een gezamenlijke EU-aanpak in
internationale relaties.

(w.g.) mr. L.J. Brinkhorst

Minister van Economische Zaken

5

RAAD VOOR CONCURRENTIEVERMOGEN 28&29 NOVEMBER 2005

Kapitaalbeschermingsregels naamloze vennootschappen

Aanname algemene oriëntatie

Als één van de A-punten (hamerstukken) werd in deze Raad het in Coreper bereikte
akkoord bevestigd over het richtlijnvoorstel gericht op het vereenvoudigen van de
kapitaalbeschermingsregels in naamloze vennootschappen (BNC-fiche Kamerstuk 22112,
nr. 353, fiche 1). Van een politiek akkoord zal pas sprake zijn zodra het Europees
Parlement haar eerste lezing van het voorstel heeft afgerond (naar verwachting februari
2006).

De richtlijn, die een aanpassing behelst van de Tweede Vennootschapsrechtrichtlijn
77/91/EEG, geeft meer ruimte aan lidstaten om kapitaalbeschermingsregels voor NV's
minder stringent te maken. Zo mag bij inbreng in natura onder bepaalde voorwaarden de
accountantsverklaring achterwege worden gelaten, wordt de mogelijkheid tot inkoop van
aandelen verruimd en wordt financiële steunverlening onder bepaalde voorwaarden
toegestaan. Het akkoord van de Raad bevat meer versoepelingen dan het oorspronkelijke
voorstel van de Europese Commissie, iets waarvoor Nederland zich in de
onderhandelingen in de Raad sterk heeft gemaakt.

Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KP7)
Partieel gemeenschappelijke aanpak

De Raad is er in geslaagd een partieel gemeenschappelijke aanpak te bereiken over het
Zevende Kaderprogramma (d.w.z. een principe-instemming van de lidstaten, hangende
overeenstemming over de Financiële Perspectieven). Voordat dit akkoord tot stand
kwam, vond nog discussie plaats over een viertal thema's:
1) Deelname van het MKB

2) European Research Council (ERC)

3) Joint Technology Initiatives (JTI's)

4) Ethische kwesties

Deelname MKB

Commissaris Potoènik benadrukte andermaal dat het wat de Commissie betreft gaat om
de 'echte' maatregelen om het MKB de toegang tot de projecten van KP7 te
vergemakkelijken. Het in de compromistekst opgenomen streefcijfer (tenminste 15 % van
de onder het hoofdstuk 'Samenwerking' beschikbare fondsen dient naar het MKB te
gaan) is weliswaar nobel, maar kan volgens Commissie juist contraproductief uitwerken
(bijvoorbeeld als gevolg van extra administratieve rompslomp bij het aantonen dat
bedrijven al dan niet onder het MBK-contingent vallen). De Commissie gaf verder aan
dat in de -nog te publiceren- Regels voor Deelname juist concrete maatregelen zullen
6

worden voorgesteld om deelname van het MKB te stimuleren. Omwille van het
compromis trokken lidstaten die in eerste instantie bezwaren hadden tegen het opnemen
van een streefcijfer hun reserve in. Nederland sloot zich aan bij de lidstaten die opname
van het streefcijfer steunen, daarbij expliciet refererend aan de wens van het Nederlandse
parlement. Ook de financiële steunmaatregel voor nationale programma's om het MKB te
helpen bij het schrijven van een onderzoeksvoorstel in kader van KP7 werd omwille van
het te bereiken compromis gehandhaafd, ondanks bezwaren van onder andere Nederland
en de Commissie, die vrezen dat te hoge kosten ervan teveel beschikbare fondsen uit KP7
wegtrekken bij de ondersteuning van projecten zelf.

European Research Council (ERC)

De status en verantwoordelijkheden van de ERC bleken opnieuw tot discussie te leiden.
Enkele lidstaten bleken ontevreden over de voorliggende compromistekst (ERC eerst als
uitvoerend agentschap van de Commissie, tussentijds evalueren hoe het functioneert en
daarna wellicht structuur aanpassen): deze zou te weinig verbindend zijn voor de
Commissie en niet leiden tot het gestelde doel zoals in het geval van een 'art. 171-
structuur' (onafhankelijke organisatie in de vorm van een gemeenschappelijke
onderneming). Hierbij werd ook gerefereerd aan de status van het personeel van de ERC;
aan wie zouden zij verantwoording schuldig zijn, Commissie of Raad? De Commissie
waarschuwde de kritische lidstaten 'het schip (ERC) niet te laten zinken voor het
vertrokken is': de compromistekst was aanvaardbaar, maar er moest niet verder aan
gesleuteld worden. Ten aanzien van de status van het personeel antwoordde de
Commissie dat, hoewel zij juridisch een leidende rol heeft, ze geen staf zal aanstellen die
niet de instemming heeft van de onafhankelijke wetenschappelijke adviseurs van de ERC.
Nederland pleitte ervoor het debat over de vorm nu voorlopig af te sluiten en de ERC zo
snel mogelijk van start te laten gaan en "het betere niet de vijand van het goede te laten
worden". Als handreiking naar de kritische lidstaten suggereerde Nederland dat de
gewenste analyse onmiddellijk na de start van de ERC zou moeten beginnen teneinde
eerder dan de tussentijdse evaluatie, bij voorkeur niet later dan 2008, beschikbaar te zijn.
Dit bleek echter niet voldoende voor een aantal lidstaten; drie lidstaten gaven aan op basis
van de formulering ten aanzien van de ERC tegen te zullen stemmen. Desondanks
bestond er een ruime gekwalificeerde meerderheid die kon instemmen met de
uiteindelijke compromistekst.

Joint Technology Initiatives (JTI's)

Het ten aanzien van dit thema bestaande voorbehoud bleek de bedoeling te hebben te
voorkomen dat de goed lopende EUREKA clusters ITEA en MEDEA+, worden
geconfronteerd met de bureaucratie van het Kaderprogramma. Enkele tekstuele
aanpassingen bleken voldoende garanties te bieden zodat de voorbehouden werden
ingetrokken.

7

Ethische kwesties

Een zestal lidstaten legde een gezamenlijk verklaring af over embryonaal
stamcellenonderzoek, waarin ze de Commissie oproepen af te zien van gepland
onderzoek hiernaar. Tevens pleitten deze landen om stamcellenonderzoek uit te voeren
met volwassen in plaats van embryonale cellen. Wat lidstaten binnen de eigen
landsgrenzen doen, valt binnen het beginsel van subsidiariteit. Betreffende landen
behouden zich het recht voor om, met inachtneming van de specifieke programma's en de
mening van het Europees Parlement, terug te komen op dit onderwerp met de bedoeling
richtlijnen vast te stellen. De Raad nam kennis van deze verklaring. Nederland sprak
expliciete steun uit voor het voorstel van de Commissie en gaf daarbij aan geen behoefte
te hebben aan een ander regime dan het (immers effectief gebleken) ethisch kader voor
KP6.

Mededeling 'Meer onderzoek en innovatie'

Raadsconclusies

De Raad nam zonder verder debat conclusies aan, die de centrale rol voor onderzoek en
innovatie in kader van de herziene Lissabonstrategie benadrukken en de integrale aanpak
van de Commissie zoals neergelegd in de Mededeling 'meer onderzoek en innovatie',
verwelkomen. Daarnaast gaan de Raadsconclusies in op het belang van het wegnemen
van regelgeving die de ontwikkeling van nieuwe technologieën belemmert, het verbeteren
van de toegang tot en effectiviteit van het Europese octrooistelsel en vergroten van de
mobiliteit en carrièreperspectieven voor Europese onderzoekers. Tenslotte wordt in de
conclusies de Commissie onder andere uitgenodigd om het staatssteunkader voor
onderzoek en ontwikkeling beter aan te laten sluiten op het prioritaire karakter van EUbrede
stimulering van innovatie en R&D en met aanbevelingen te komen voor een betere
samenwerking tussen publieke onderzoeksorganisaties en het bedrijfsleven. De
Commissie is gevraagd voor het einde van 2007 Raad en Europees Parlement te
informeren over de vorderingen op zowel nationaal als communautair niveau.
Ruimtevaartbeleid

Voorbereiding EU-inzet gemeenschappelijke EU-ESA Ruimteraad (vooraf) /
Goedkeuring uitkomsten gemeenschappelijke EU-ESA Ruimteraad (achteraf)
Zonder discussie werd formeel de inzet van de Raad aangenomen ten behoeve van de
derde bijeenkomst van de EU/ESA Ruimteraad. In de aanbiedingsbrief bij dit verslag wordt
u ook geïnformeerd over de uitkomsten van deze EU-ESA bijeenkomst. Na afloop ervan
zijn de resultaten direct door beide organisaties (EU en ESA) formeel goedgekeurd.
8

Industriebeleid

Gedachtewisseling / Voorztterschapsconclusies

De voorzitter gaf een terugkoppeling van de dinerbespreking over de mededeling van de
Commissie over industriebeleid, in de vorm van voorzitterschapsconclusies. Hierin werd
aangegeven dat de ministers de aanpak van de Commissie ten aanzien van industriebeleid
verwelkomen en toezegden nauw met de Commissie samen te werken om dit belangrijke
deel van de Lissabon-strategie verder te brengen. Deze aanpak, die zowel horizontale als
sectorspecifieke maatregelen bevat, moet bijdragen aan een zo soepel mogelijk verloop
van de structurele veranderingen die noodzakelijk zijn. In dit proces is protectionisme niet
het juiste antwoord; wel dient er aandacht te zijn voor de gevolgen van structurele
veranderingen voor werknemers (bijvoorbeeld in de vorm van tijdige herscholing).
Als één van de grootse uitdagingen voor Europese beleidmakers werd genoemd het
verbeteren van het regelgevend kader waarbinnen Europese bedrijven moeten opereren:
te vaak (zeker in vergelijk met de concurrentie buiten de EU) werken regels onnodig
verstikkend en belemmeren bedrijven in hun streven mondiaal concurrerende spelers te
worden of te blijven. De ministers hebben dan ook hoge verwachtingen van de High
Level Group die zich gaat bezighouden met de ontwikkeling van een coherente aanpak
van vraagstukken inzake concurrentiekracht, milieu en energie. In dit kader is specifiek
verbetering van het huidige emissiehandelsysteem als thema omarmd, gezien de
verschillende problemen die zich in de huidige praktijk voordoen.
Betere regelgeving

Oriënterend debat / Raadsconclusies

Het debat werd ingeleid door Commissaris Verheugen. Hij onderstreepte het belang van
goede regelgeving zonder buitensporige lasten. Vooral het MKB is hierbij gebaat.
Ter geruststelling van enkele lidstaten benadrukte hij dat vereenvoudiging van
regelgeving niet automatisch hetzelfde is als deregulering. Co-regulering kan volgens de
Commissie in bepaalde situaties een goed alternatief zijn voor wetgeving. Als voorbeeld
noemde hij technische harmonisatie: de wetgever legt het kader vast dat verder wordt
uitgewerkt door betrokken partijen. Als voorbeeld van een sector noemde hij de
machinebouw. Deze benadering zou moeten worden verbreed naar andere sectoren.
Vereenvoudiging zal vooral worden benaderd vanuit sectoraal perspectief. Op dit moment
zijn drie sectoren geïdentificeerd, te weten motorvoertuigen, afval en de bouwsector.
Andere sectoren zullen volgen. Betere regelgeving is een doorgaand proces, waarin nog
maar de eerste stap is gezet.

Verheugen wees verder op de rol van Raad en Parlement. De onderlinge afspraken over
het wetgevingsproces moeten worden nageleefd en de drie instellingen moeten meer
samenwerken. Het is volgens Verheugen belangrijk dat vereenvoudigingsvoorstellen van
9

de Commissie voortvarend worden aangenomen. Overregulering op Europees niveau
moet vermeden worden.

De benadering van de Commissie werd breed gesteund door de Raad. Een aantal
delegaties (waaronder Nederland) wees op het belang om met concrete resultaten te
komen. Duitsland wees erop dat verminderen van administratieve lasten een prioriteit is
van de nieuwe regering. Een aantal lidstaten tekende daarbij aan dat 'beter' niet altijd
'minder' betekent en benadrukte het belang om het acquis te respecteren. Belangrijk
onderdeel daarvan is harmonisatie.

Ten aanzien van de vermindering van administratieve lasten werd door een aantal
lidstaten gesteld dat intrekken van belastende regelgeving grote baten met zich
meebrengt. In dit verband werd verwezen naar de uitnodiging van de Raad aan de
Commissie om opties te verkennen om een Europese taakstelling te formuleren voor het
terug dringen van administratieve lasten.

Een aantal delegaties kwam terug op de screeningoperatie van de Commissie met
betrekking tot het intrekken van hangende voorstellen. Ten aanzien van enkele van de
voorstellen die de Commissie van plan is in te trekken werd gepleit ze te handhaven. In
reactie daarop wees de Commissie er op dat veel van deze voorstellen al lang worden
besproken door Raad en EP of zelfs stil liggen zonder dat er uitzicht is op
overeenstemming. Ook zijn enkele van de genoemde voorstellen ingehaald door de
actualiteit, dan wel inmiddels voldoende afgedekt door andere regelgeving.
Enkele lidstaten pleitten voor voortgaande betrokkenheid van de Raad bij het
vereenvoudigingsproces. De Raad voor Concurrentievermogen zou ook op de hoogte
moeten blijven van vereenvoudigingsvoorstellen die in andere Raadsformaties spelen.
Nederland sprak steun uit aan de initiatieven van de Commissie en sprak waardering uit
voor het opnemen van de 15 prioriteiten voor vereenvoudiging die onder Nederlands
voorzitterschap door de Raad waren geïdentificeerd. Nederland wees voorts op de
verantwoordelijkheid van de Raad en het Europees Parlement om deregulering serieus op
te pakken en concreet aan het werk te gaan. Bij het beoordelen van de
vereenvoudigingsvoorstellen zal Nederland vooral kijken naar de impact op het
concurrentievermogen van het bedrijfsleven.

Ter afsluiting van de discussie concludeerde het voorzitterschap dat de Raad de
voorliggende conclusies ongewijzigd had aangenomen.

REACH

Beleidsdebat

10

De uitkomst van een uitgebreide inhoudelijke discussie was dat er nagenoeg volledige
overeenstemming bestaat over de onderdelen registratie en evaluatie zoals verwoord in
het compromis van het Britse voorzitterschap. De nog uitstaande verschillen van inzicht
zitten met name in de onderdelen reikwijdte (m.n. het toevoegen van uitzonderingen en
het handhaven van nationale wetgeving) en autorisatie / vergunningverlening (vergunning
al dan niet koppelen aan vaste tijdsduur en verplichte substitutie). Op verzoek van
Duitsland, dat meer tijd vroeg om de nieuwe regering een mening te laten vormen over
het voorstel, vond deze raad geen besluitvorming plaats. Alle delegaties (inclusief
Duitsland) benadrukten echter de wenselijkheid van een politiek akkoord tijdens de extra
Raad op 13 december aanstaande.

De Commissie bij monde van Commissarissen Verheugen en Dimas ging vrij
gedetailleerd in op de verschillende artikelen in het compromisvoorstel. Daarbij werd
duidelijk dat de Commissie het overgrote deel van het compromisvoorstel steunt, zeker de
elementen die overeenkomen met de uitkomsten van de eerste lezing van het Europees
parlement. Ten aanzien van het deel autorisatie is de Commissie van mening dat hier nog
enkele aanpassingen gewenst zijn om de werkbaarheid van dit instrument te verbeteren.
De Commissie heeft zorgen over het EP-compromis op dit terrein (tijdslimiet, substitutie)
in verband met rechtszekerheid voor bedrijven en extra bureaucratie. In navolging van de
Nederlandse interventie benadrukte de Commissie hier het belang van maatwerk. Ook
heeft de Commissie bedenkingen bij het opstellen van een lange lijst kandidaat-stoffen
voor autorisatie omdat wordt gevreesd dat een dergelijke lijst verwordt tot een 'zwarte
lijst' met alle gevolgen (rechtszekerheid, terugtrekken van de markt) van dien. Ten
aanzien van 'stoffen in artikelen' studeert de Commissie nog op WTO-compatibiliteit.
Commissarissen Verheugen en Dimas verzekerden de Raad van hun constructieve
opstelling op weg naar een politiek akkoord.

Nederland complimenteerde het Britse voorzitterschap met het verzette werk. Met het
voorliggende compromis is een goede balans gevonden tussen de doelstellingen van
REACH. Van groot belang daarbij is de terugdringing van de administratieve lasten voor
het bedrijfsleven ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Dit is bereikt
door een flink aantal vereenvoudigingen door te voeren. Gewezen werd op een recente
Nederlandse studie (de Kamer reeds toegegaan) die een kostenreductie van 60%
berekend, die vooral ten goede komt aan het MKB. Wel gaf Nederland aan zorgen te
hebben over het EP-standpunt inzake autorisatie: verplichte substitutie en een vaste
tijdslimiet voor vergunningen zijn star, leveren geen milieuvoordeel op en werken
bureaucratie in de hand.

Op basis van het debat concludeerde het voorzitterschap dat er brede overeenstemming
bestaat over met name de onderdelen registratie en evaluatie. Gewerkt zal nog worden
aan de thema's autorisatie en reikwijdte, met het oog op het bereiken van
overeenstemming tijdens de volgende Raad. De voorzitter gaf aan dat sommige lidstaten
11

de eisen voor substitutie willen aanscherpen, bijvoorbeeld door het als verplichtende
voorwaarde te maken voor autorisatie. Aan de andere kant zijn er verschillende lidstaten
en de Commissie, die van mening zijn dat als kan worden aangetoond dat de risico's bij
het gebruik van sommige stoffen adequaat worden gecontroleerd, het voor gebruikers
mogelijk moet zijn de toepassing ervan onder bepaalde voorwaarden voort te zetten. Het
voorzitterschap zal op basis van dit debat een aangepast compromisvoorstel voorleggen
aan de extra Raad voor Concurrentievermogen van 13 december 2005.
Concurrentievermogen en Innovatieprogramma (CIP)

Voortgangsverslag

Het Voorzitterschap gaf aan dat in de Raadswerkgroep goede vooruitgang is geboekt.
Hierdoor is een basis gelegd voor het bereiken van een akkoord tijdens het inkomende
Oostenrijkse voorzitterschap. Een aantal thema's zal echter nog aandacht behoeven: De
samenhang tussen KP7 en het CIP, de relatie tussen de Structuurfondsen en het CIP en de
positie van eco-innovatie in het CIP

Commissaris Verheugen benadrukt in zijn inleiding enkele belangrijke punten:
- Het CIP is in eerste instantie gericht op innovatie in MKB;
- Het CIP stimuleert de clustering van MKB;

- Het CIP beoogt met nieuwe instrumenten falende toegang voor grensoverschrijdend
MKB op kapitaalmarkt op te lossen

De samenhang tussen KP7 en het CIP:

De Commissie verwoorde het onderscheid als volgt: 'KP7 verandert geld in kennis, het
CIP verandert kennis in geld.' Een lidstaat meende dat projecten uit KP7 voorrang
moeten krijgen in het CIP. Dit zou de samenhang met KP7 onderstrepen en bevordert de
goede samenwerking ten bate van het MKB

De relatie tussen de Structuurfondsen en het CIP:

De Commissie gaf aan dat succesvolle pilot projecten met geld uit de Structuurfondsen
worden geïmplementeerd. Maar daar stopt het ook; het is niet de bedoeling dat er dubbele
financiering of 'shoppen' bij verschillende budgetten ontstaat. Dit is ook zo vastgelegd in
de regels voor financiering uit structuurfondsen.

Het belang van eco-innovatie:

De Commissie wil dat eco-innovatie uit de nichemarkt wordt gehaald; door het als
grensoverschrijdend thema in alle onderdelen van CIP terug te laten komen zal de
toepassing in nieuwe markten worden gestimuleerd. Een aantal lidstaten gaf echter aan te
vrezen dat op deze wijze eco-innovatie juist te weinig zichtbaar is en pleit daarom voor
een afzonderlijke pijler binnen het CIP, met een eigen deel van het budget
12

Andere opgebrachte aandachtspunten zijn de efficiënte coördinatie van de pijlers binnen
CIP, het zekerstellen van voldoende deelname door het MKB (bijvoorbeeld door het
uitgaan van een 'één-loket-gedachte' en het organiseren van speciale
informatiebijeenkomsten) en de samenwerking tussen de nationale contactpunten.
Dienstenrichtlijn

Voortgangsverslag

Het voorzitterschap deed verslag van de discussie tijdens de lunch over de voortgang van
de besprekingen over de dienstenrichtlijn. Er was tussen de ministers overeenstemming
dat de Raad moet wachten op de uitkomst van de plenaire stemming in EP, voordat de
Raad zijn eerste lezing kan afsluiten. In de Raadswerkgroep was goede voortgang
geboekt op technisch niveau. Ten aanzien van de reikwijdte was er overeenstemming
tussen de ministers dat eventuele verdere uitzonderingen helder en concreet moesten zijn,
maar dat de richtlijn wel effectief diende te blijven. Een meerderheid van lidstaten is van
mening dat de richtlijn geen effect mocht hebben op de detacheringsrichtlijn en neutraal
dient te zijn ten aanzien van bescherming van werknemers. Wel waren er uiteenlopende
meningen over de vraag of administratieve vereisten bij de detachering van werknemers
onderdeel van de richtlijn moeten zijn.

Ten aanzien van het vrij verkeer van diensten (het land van oorsprongbeginsel) was er
overeenstemming dat deze moet worden verbeterd. De meningen liepen echter uiteen
over de vraag hoe dit te bereiken. Het was duidelijk dat er op dit terrein nog meer werk
moet worden verricht om de balans te vinden tussen vrij verkeer van diensten en
legitieme doelen van publiek belang.

Het voorzitterschap concludeerde dat de Raad de stemming van het EP en het aangepaste
Commissievoorstel zou afwachten (hopelijk beiden begin volgende jaar), op basis
waarvan de discussie zal worden voortgezet.

Verbintenissenrecht / herziening consumentenacquis

Raadsconclusies

De Raad nam zonder verder debat de voorliggende conclusies aan. Daarna volgde een
toelichting van de Commissie (Commissaris Kyprianou). Deze benadrukte dat het
initiatief om te komen tot een 'Common Frame of Reference' (CFR) voor het
verbintenissenrecht en de voorgenomen herziening van het consumentenacquis onderdeel
uitmaken van het actieplan 'Betere Regelgeving'. Het consumentenacquis zal een
vereenvoudiging, consolidatie, actualisering en modernisering ondergaan. Doel is het
oplossen van inconsistenties en bevorderen van de interne markt. Daarbij moet in het oog
gehouden worden dat het huidige en toekomstig verbintenissenrecht met elkaar in
overeenstemming zijn.

13

Commissaris Kyprianou gaf tevens een schets van de voorziene procedure:
* momenteel vindt raadpleging plaats van stakeholders en experts uit de lidstaten;
* tegen de zomer van 2006 zal de Commissie een Groenboek publiceren;
* in de tweede helft van 2006 zal naar aanleiding van de reacties van lidstaten op dit
Groenboek de Commissie een beeld vormen over de te ondernemen acties;
* de Commissie zal vervolgens begin 2007 concrete voorstellen doen.
De juridische vormgeving van het CFR is nog open, daarover kan pas komend jaar beslist
worden. Voorop staat, dat zowel de Commissie als het Europees Parlement als de Raad
zich dienen te committeren het CFR als gezamenlijk en enige referentiekader te hanteren.
Dit zal een belangrijke stap vormen in de richting van consolidatie van het
consumentenacquis.

Actieprogramma volksgezondheid en consumentenbescherming
Voortgangsverslag

Het voorzitterschap wees op het schriftelijke voortgangsverslag inzake het
actieprogramma volksgezondheid en consumentenbescherming. In het
Commissievoorstel zijn de voorheen aparte programma's samengevoegd, maar het lijkt
erop dat het EP van zins is ze weer te splitsen. Vandaar dat voorzitterschap het voor de
Raad prematuur achtte om zich nu al aan het voorstel te binden.
Commissaris Kypriano hield een pleidooi voor steun van de Raad voor de hoogte van het
budget voor het consumentenprogramma. Met de tien nieuwe lidstaten was het feitelijk al
een lager budget dan voorheen en er zouden pijnlijke prioriteiten moeten worden gesteld.
Hij kon zich vinden in de conclusie van de voorzitter dat eerst het EP zich zou moeten
uitspreken over het al dan niet splitsen van het gezamenlijke programma. Onafhankelijk
van het besluit van EP en Raad over eventuele splitsing rekende hij op overeenstemming
over het programma uiterlijk eind 2006.

Diversen - Nationale hervormingsprogramma's

Informatie van de Commissie

Commissaris Verheugen gaf kort de stand van zaken inzake de nationale
hervormingsprogramma's (NHPs) weer. Vrijwel alle NHPs waren ontvangen. Een
grondige analyse van de NHP's zou begin 2006 worden uitgebracht ter voorbereiding van
de Voorjaarstop. De Commissie was verheugd dat bijna alle tot dusver ontvangen NHP's
toekomstgericht waren. De NHPs gingen in op de overeengekomen richtsnoeren, maar de
Commissie had wel zorgen over het aantal additionele onderwerpen dat was opgenomen
in de NHPs. Dat riep vragen op over de prioriteitstelling. Op basis van de ontvangen
NHPs sprak de Commissie ook zorgen uit over de haalbaarheid van de doelstelling om in
2010 tenminste 3% BNP uit te geven aan innovatie en R&D.
14

Diversen - Conferentie Europees toerismebeleid na de uitbreiding
Informatie van de Litouwse delegatie

De Litouwse Minister wees zijn collega's op de conferentie die 1 en 2 maart 2006 in
Vilnius wordt georganiseerd met als thema 'Het Europees toerismebeleid na de
uitbereiding.'