De Nederlandse Bank

Locatie leeg Haags Bankiersgezelschap
Spreker leeg Dr. A.H.E.M. Wellink, president van de Nederlandsche Bank

Met plezier geef ik u mijn visie op de Nederlandse economie. En ook met enig optimisme. Al langere tijd ben ik van mening dat de Nederlandse economie er in essentie goed voor staat. Op structureel gebied is er de laatste tijd namelijk veel verbeterd. Ook hebben we de jaren van een zwakkere conjunctuur nu bijna achter ons. Naast de export wordt het herstel sinds kort ondersteund door de particuliere consumptie. In het derde kwartaal van dit jaar groeide de consumptie met 1,0% ten opzichte van het derde kwartaal 2004: de hoogste groei sinds drie jaar tijd. Waar het echter nog aan ontbreekt, is vertrouwen in de toekomst. Zowel bij de ondernemers als bij de consumenten. In mijn voordracht wil ik wat langer stil staan bij het vertrouwen van consumenten. Want consumenten, dat zijn wij allemaal. Maar ik wil beginnen met de recente conjuncturele ontwikkelingen en de vooruitzichten voor de economie. Daarbij zal ik ook aandacht schenken aan een aantal recente structurele verbeteringen.

Naar verwachting komt de economische groei dit jaar uit op minder dan 1% . Wie alleen naar 2005 kijkt, moet dan ook concluderen dat de Nederlandse economie het niet zo best doet. Alles ziet er echter naar uit dat we dit jaar een tijdelijke dip beleven. Voor volgend jaar verwachten we een flink herstel, met een groei van ruim 2%. En vorig jaar, 2004, was achteraf gezien eigenlijk een heel goed jaar, met een groei van 1,7%. Laat ik eerst eens terugkijken naar vorig jaar. Waarom is het beeld dat velen van de economie in 2004 hebben zo negatief? Dit komt vooral door de tegenvallende particuliere consumptie. Vorig jaar stagneerde die volledig. Het consumentenvertrouwen was laag en het reëel beschikbare gezinsinkomen nam voor het derde achtereenvolgende jaar af (2002-04: -4,6%). En niet alleen het inkomen, ook het vermogen van huishoudens speelde een rol bij de stagnerende consumptie. Veel vermogensbezitters kampten nog met de gevolgen van de beurskrach, waardoor hun vermogen (in 2001 en 2002) sterk in waarde was gedaald. Ook was er in 2001 een einde gekomen aan de jaren van forse huizenprijsstijgingen. Dit betekende tevens een einde aan de oversluitingen en tweede hypotheken, waarmee een krachtige impuls aan de consumptie wegviel.
De economische groei die uiteindelijk in 2004 nog tot stand kwam was bijna geheel te danken aan de export (8,5% groei). In zekere mate groeiden ook de investeringen, maar door de tegenvallende consumptie hadden binnenlandse producenten nog weinig vertrouwen in het herstel. Wel verbeterden ondernemingen hun uitgangspositie, door reorganisaties, flexibeler arbeidsplaatsen, het wegwerken van overcapaciteit, het verbeteren van balansen, en het herstructureren van leningen tegen lagere financieringskosten.

Daarmee zou in 2004 een goede basis voor een verder conjunctureel herstel kunnen zijn gelegd. In het begin van dit jaar beleefde de wereldhandel echter een lichte inzinking. De Amerikaanse groei vertraagde en de handel in Azië liep terug. Daardoor verslechterde de Nederlandse export (eerste halfjaar een procent lager dan eind 2004). Daar komt bij dat de Nederlandse exporteurs nog steeds kampen met een achterstand op de concurrentie, door de in het verleden relatief sterk
- te sterk - gestegen arbeidskosten. Voor een herstellende economie, zoals de Nederlandse, is dit nadelig, omdat de export doorgaans als startmotor van de economie fungeert. Voor de gezinshuishoudens is 2005 tot nu toe ook nog geen jaar van herstel geworden. Opnieuw daalt dit jaar het reëel beschikbaar inkomen (-2% volgens CPB), door loonmatiging, krimpende werkgelegenheid en lastenverzwaringen.

Hiermee ben ik terug bij de vooruitzichten voor volgend jaar. Volgend jaar zal naar onze huidige verwachtingen een jaar van herstel worden. Die verwachtingen zijn natuurlijk gebaseerd op aannames over externe factoren, zoals de energieprijzen en de wereldhandel. Als we daar een redelijke inschatting van maken, komen we (DNB, december-raming) voor volgend jaar op een economische groei van ruim 2% uit . Het CPB verwacht voor 2006 een nog wat hogere groei van 2½%. Gunstig is hierbij de ontwikkeling van de inflatie. Die is dit jaar al laag (1,6%) en zal naar verwachting volgend laag blijven met 1.4%. Opmerkelijk is dat deze lage inflatie tot stand komt bij een ongekend sterke toename van de olieprijzen. Vooralsnog zien we gelukkig geen doorwerking van de energieprijzen in de prijzen van overige producten. Op de olieprijs kom ik later terug.

Voor de overheidsfinanciën ziet het er goed uit, het tekort blijft onder controle, op 1,6% van het bbp. De inkomsten ontwikkelen zich voorspoedig, onder andere door de hogere gasbaten. Maar er is geen reden tot zelfgenoegzaamheid. De tijd begint nu te dringen om de overheidsfinanciën voor te bereiden op de extra lasten van de vergrijzing. Wat meer ambitie bij het reduceren van de overheidsschuld zou daarom wenselijk zijn geweest. Daarnaast is het nog de vraag of de extra gasbaten echt permanent zijn. Het inzetten van de gasbaten voor investeringen in de economische structuur (via het FES, EUR2¼ mrd aan nieuwe projecten), is geen probleem, zo lang dit houdbaar is gefinancierd. Het ziet er echter naar uit dat deze extra inkomsten niet alleen nodig zijn voor het FES, maar indirect ook dienen om een deel van de lastenverlichting te financieren. Het materialiseren van de gasbaten blijft echter onzeker en is tijdelijk.

Zoals gezegd, ziet alles er naar uit dat de economie zich volgend jaar zal herstellen. Dit is meer dan een conjunctureel herstel. Er is ook een aantal aanwijzingen dat de Nederlandse economie er fundamenteel beter voor staat. Laat ik beginnen met de pensioenfondsen, een belangrijke pijler van onze economie. Een groot deel van onze nationale besparingen is er aan toevertrouwd - zo'n 30% van het totale gezinsvermogen, of drie maal het gezinsinkomen. Natuurlijk in de verwachting dat daar in de toekomst een goed pensioen tegenover staat. Door de sluipende beurskrach heeft dit vertrouwen enige schade opgelopen. Met de gezamenlijke inspanning van pensioenbeheerders en toezichthouders is dit vertrouwen nu vrijwel geheel hersteld. Tegelijkertijd zijn ook meer zekerheden ingebouwd om toekomstige tegenvallers het hoofd te kunnen bieden. Zo is in twee jaar het aandeel van eindloonregelingen gedaald van 60% naar 10%, doordat deze regelingen vrijwel geheel overgingen naar een middelloonsysteem.

Ook op andere terreinen zijn structurele verbeteringen geboekt. Zo ligt het aandeel van flexibele banen in de werkgelegenheid op een hoger niveau, mede door de flexwet (van 7% in 1987 naar nu bijna 11%). Daarnaast is er minder langdurige werkloosheid, en er zijn meer ouderen die participeren op de arbeidsmarkt. Dit hangt samen met hervormingen in de sociale zekerheid (vut en prepensioen; strengere sollicitatieplicht in WW en Bijstand). Andere positieve ontwikkelingen die ik wil noemen betreffen de aanzet tot vermindering van de administratieve lastendruk, de wetgeving gericht op verbetering van de corporate governance, en de voorbereidingen van het Kabinet voor hervorming van de kapitaalmarkt [o.a. financieel toezicht, het structuurregime, het BV-recht, de positie van de accountants en de faillissementswet].

Laat ik nu terugkomen op het vertrouwen van de Nederlandse consument. Een ontwikkeling die velen heeft verrast was de grote en zeer snelle neergang van het consumentenvertrouwen in 2002 en 2003. Hiervoor zijn al vele elkaar aanvullende verklaringen geopperd. Zo langzamerhand begint een deel daarvan zijn geldigheid te verliezen, terwijl het vertrouwen nog steeds laag is (noot 1). De werkloosheid bijvoorbeeld, die in 2003 snel opliep, is sinds kort voorzichtig aan het dalen [met ongeveer 2000 werklozen per maand in de periode augustus-oktober; totaal aantal werklozen bedraagt nu 484.000 ofwel 6,2% van de beroepsbevolking] (noot 2). Ook de politieke instabiliteit is inmiddels verleden tijd. Onzekerheid over de waarde van vermogens en pensioentoezeggingen, een andere mogelijke verklaring, zou nu eveneens minder groot moeten zijn dan destijds. Twee oorzaken van het nog steeds lage consumentenvertrouwen zijn recent door ons onderzocht. De eerste betreft de dreiging van terreur en de tweede wijzigingen in het bestedingspatroon van consumenten.

Laat ik met de eerste oorzaak beginnen. Uit enquêtes die wij afnemen onder huishoudens blijkt dat meer dan 40% van de huishoudens terreur als een bedreiging ziet voor de economische groei. Het maakt voor de beleefde terreurdreiging overigens niet uit niet uit of iemand in één van de drie grote steden woont of de randstad. Verder blijkt dat de dreiging van terreuraanslagen een significante negatieve invloed heeft op het vertrouwen en op de koopbereidheid. Vooral de lage inkomensgroepen zijn op dit terrein pessimistisch. Omdat deze groepen een relatief groot deel van hun inkomen consumeren, kan dit een relatief groot effect hebben op de economie. Of een lager vertrouwen als gevolg van terreur ook daadwerkelijk tot lagere bestedingen van consumenten leidt valt overigens nog te bezien. Het verleden heeft ons geleerd dat calamiteiten, waaronder ook terroristische aanslagen, meestal tot een kortstondige daling van het vertrouwen leiden. De bestedingen zelf blijven daarbij in de regel op peil. Ook bij de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 nam het consumentenvertrouwen gedurende een korte periode af, zonder negatieve gevolgen voor de consumentenbestedingen. Een inventarisatie van economische studies naar terreur laat bovendien zien dat de gevolgen van aanslagen op de groei van het bruto binnenlands product (bbp) in de afgelopen 20 tot 30 jaar heel beperkt was. Ter illustratie: voor Nederland suggereren deze studies dat iedere aanslag een negatief effect heeft op de groei van het bbp per hoofd van ongeveer 0,03 procentpunt.

Een tweede oorzaak van het lage vertrouwen hangt samen met wijzigingen in het bestedingspatroon van consumenten. Er zijn aanwijzingen dat consumenten een groter deel van hun budget kwijt zijn aan producten en diensten die in verhouding duurder zijn geworden. Dit geldt bijvoorbeeld voor medische zorg, huisvesting en energie. Vooral energie springt de laatste tijd in het oog door de forste stijging van de olie- en brandstofprijzen. Het ziet er naar uit dat deze `dure' producten een groter beslag op het huishoudbudget zijn gaan leggen, doordat consumenten geen mogelijkheid zien om uit te wijken naar relatief goedkopere producten. Al met al zou dit het vertrouwen kunnen hebben geschaad. Enquêtegegevens over waarom mensen sparen [DNB House Hold Survey] ondersteunen deze hypothese. Zo blijkt dat sparen voor de toekomstige aanschaf van duurzame goederen momenteel belangrijker is dan sparen voor de oude dag. Dit toont aan dat mensen minder te besteden hebben. Een deel van de consumptie wordt dus uitgesteld.

Ondanks het lage consumentenvertrouwen ben ik optimistisch over de vooruitzichten voor de binnenlandse bestedingen. De jongste cijfers laten zien dat de consumptie voorzichtig begint aan te trekken. Mijn optimisme komt verder voort uit een vergelijking van het consumentenvertrouwen nu met dat van eerdere recessies [1982, 1987, 1993]. Daarbij kijk ik naar de ontwikkeling van de verschillende deelindicatoren waaruit het consumentenvertrouwen bestaat. Ten eerste blijkt dat het oordeel over de economische situatie in het afgelopen jaar tijdens de huidige neergang veel negatiever is geweest dan in vorige recessies. Ook herstelt dit oordeel zich minder goed dan gebruikelijk. Voor het oordeel over de economische situatie in het komende jaar is het beeld gunstiger: net als in eerdere recessies hebben consumenten hun oordeel volgens het gebruikelijke patroon opwaarts bijgesteld. Wel vertoont het oordeel over het komende jaar een grote mate van volatiliteit, vooral in de afgelopen zes maanden . Consumenten lijken dus onzekerder over de toekomst te zijn geworden. Mogelijk speelt het nieuwe zorgstelsel hierbij ook een rol (noot 1). Over het geheel gezien lijkt het herstel van het consumentenvertrouwen echter sterker gehinderd te worden door economische ontwikkelingen in het recente verleden dan door een gebrek aan vertrouwen in de toekomst. Mogelijk houdt dit verband met de traagheid van het conjuncturele herstel, en met de afname van het besteedbare inkomen over de afgelopen jaren. Ten tweede blijkt dat de bereidheid om in het komende jaar duurzame goederen aan te schaffen zowel nu als in eerdere recessies los staat van de conjuncturele ontwikkeling. Dit is verrassend. Daaruit kun je afleiden dat consumenten in het algemeen moeite hebben om het economisch herstel te voorzien, dus ook het herstel van de duurzame consumptie. De houding van `eerst een tijdje zien, dan geloven' lijkt dus kenmerkend voor een periode van economisch herstel.

Naast de binnenlandse onzekerheid door het lage consumentenvertrouwen, bestaan er onzekerheden op wereldschaal. De belangrijkste daarvan op dit moment is de ontwikkeling van de energieprijzen. Sinds begin 2002 is de olieprijs meer dan verdrievoudigd. Wat daarbij zorgen baart, is dat de prijzen wel eens langdurig op een hoger niveau kunnen blijven. De discrepantie tussen de vraag naar olie en de beschikbare productiecapaciteit zal zich immers niet in afzienbare tijd verminderen. Door de snelle groei van China en India is de energievraag in die landen omhoog geschoten. Aan de aanbodkant daarentegen, blijken de oliemaatschappijen nog zeer onzeker over het rendement van nieuwe exploratieprojecten (break-even prijzen van USD 20-25 per barrel zijn nog gebruikelijk). Daardoor groeit de productiecapaciteit onvoldoende snel.
Hier komt nog het recente effect van de orkanen Katrina en Rita bij. Dit heeft de Amerikaanse productie- en raffinagecapaciteit fors gereduceerd en tot meer onzekerheid over de prijsontwikkeling geleid. Gelukkig zijn de olieprijzenprijzen sinds de piek van begin september weer iets gedaald. Of de orkaanschade een neerwaarts effect op de Amerikaanse groei zal hebben is vooralsnog niet duidelijk. De economische groei in het derde kwartaal was met 3,7% (j-o-j) behoorlijk hoog. Het totale effect in het derde en vierde kwartaal van 2005 wordt geschat op ongeveer -0,5% van het BBP [Congressional Budget Office, 6 oktober].