Rechtbank Leeuwarden
Beschikking van kinderrechter over baby VU
Bij beschikking d.d. 2 december 2005 heeft de kinderrechter de ouders
tijdelijk geschorst in de uitoefening van het gezag over hun twee
maanden oude baby. Dit naar aanleiding van een telefonisch
spoedverzoek van de Raad van de Kinderbescherming op grond van artikel
1:272 van het Burgerlijk Wetboek en om de artsen in de gelegenheid te
stellen over te gaan tot pijnbestrijding bij het kind.
Omdat, gezien de spoedeisendheid van het verzoek, het verhoor van de
ouders niet kon worden afgewacht is direct op het verzoek beslist en
is conform de standaardprocedure in dit soort zaken, de mondelinge
behandeling van het verzoekschrift (bij vervroeging) bepaald op 9
december 2005, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen te
worden gehoord door de kinderrechter. Uit hetgeen ter zitting aan de
orde is gekomen is de kinderrechter gebleken dat een op vrijdag 2
december 2005 gehouden bespreking tussen de ouders en het ziekenhuis
heeft geleid tot een ernstig misverstand. Het ziekenhuis achtte het
opvoeren van de pijnstilling met het middel Dormicum noodzakelijk om
de grote onrust ten gevolge van de verslechterende toestand van de
baby weg te nemen. De ouders vreesden dat pijnbestrijding tot
bespoediging van het levenseinde van hun kind kon leiden en hebben
daarom op dat moment hun toestemming niet willen en kunnen geven. Een
en ander was aanleiding voor de ouders om een advocaat in de arm te
nemen en voor het ziekenhuis om de hulp van de Raad van de
Kinderbescherming in te roepen. Nadien heeft aanvulling op de
pijnstilling plaatsgevonden en ligt de baby onder lichte sedatie aan
de beademing. Van een comateuze situatie is geen sprake. Pas ter
zitting is aan de kinderrechter bekend geworden dat de ouders en het
ziekenhuis na het hiervoor vermelde gesprek, door tussenkomst van de
advocaten van de ouders en die van het ziekenhuis, een overeenkomst
hebben gesloten. In deze overeenkomst is opgenomen dat de ouders
instemden met de benodigde pijnbestrijding en het ziekenhuis van zijn
kant toezegde zich te onthouden van ieder handeling die het overlijden
van de baby kan bespoedigen. De Raad van de Kinderbescherming heeft
daarop zijn verzoek ter zitting gewijzigd en gevraagd de schorsing van
het ouderlijke gezag te beëindigen. Bij deze stand van zaken en omdat
beide partijen ter zitting hebben uitgesproken dat een verandering in
het medisch beleid dat het normale te buiten gaat, altijd de
instemming van de ouders behoeft, is de door de kinderrechter genomen
maatregel die slechts zag op het bestrijden van pijn bij het kind,
niet langer noodzakelijk, zodat de maatregel per het moment van de
mondelinge behandeling is ingetrokken.
LJ Nummer
AU7927
Bron: Rechtbank Haarlem
Datum actualiteit: 14 december 2005 Naar boven