Briefadvies: DE EUROPESE UNIE EN DE BAND MET DE NEDERLANDSE BURGER
Briefadvies nr. 10 van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)
Vastgesteld door de AIV op 2 december 2005
Leden Adviesraad Internationale Vraagstukken
Voorzitter Mr. F. Korthals Altes
Vice-voorzitter Prof. mr. F.H.J.J. Andriessen
Leden Dhr. A.L. ter Beek
Prof. Jhr. dr. G. van Benthem van den Bergh
Mw. drs. A.C. van Es
Prof. dr. W.J.M. van Genugten
Dr. B. Knapen
Drs. H. Kruijssen
Prof. dr. A. de Ruijter
Mw. mr. E.M.A. Schmitz
Mw. mr. H.M. Verrijn Stuart
Secretaris Mr. P.J.A.M. Peters
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
telefoon 070 - 348 5108/6060
fax 070 - 348 6256
e-mail aiv@minbuza.nl
www.AIV-Advies.nl
Leden Werkgroep Europa en de Burger
Voorzitter Dr. B. Knapen
Leden Prof. mr. F.H.J.J. Andriessen
Mw. dr. M. Bulk
Prof. mr. C. Flinterman
Mr. F. Korthals Altes
Drs. H.C. Posthumus Meyjes
Drs. E.P. Wellenstein
Prof. mr. J.W. de Zwaan
Buitenleden Prof. dr. J.W. de Beus
Mr. Th.C. de Graaf
Secretaris Mw. dr. S. Volbeda
Inleiding
Dit briefadvies is tot stand gekomen op initiatief van de Adviesraad Internationale
Vraagstukken (AIV) naar aanleiding van het Nederlandse referendum van 1 juni jl. over
het "Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa".
De AIV heeft hiertoe een breed samengestelde werkgroep in het leven geroepen
bestaande uit leden van de permanente commissies Europese integratie (CEI), men-
senrechten (CMR) en vrede en veiligheid (CVV), aangevuld met twee buitenleden,
omdat de raad zich in het algemeen niet met binnenlandspolitieke aspecten van inter-
nationale vraagstukken bezig houdt. Verder is de Commissie Europese Integratie (in
haar geheel) direct betrokken geweest bij de totstandkoming van dit briefadvies.
De werkgroep bestond uit de volgende leden: dr. B. Knapen (voorzitter),
prof. mr. F.H.J.J. Andriessen (voorzitter van de CEI), prof. dr. J.W. de Beus (buitenlid),
mw. dr. M. Bulk (lid van de CEI), prof. mr. C. Flinterman (lid van de CMR),
mr. Th.C. De Graaf (buitenlid), mr. F. Korthals Altes (voorzitter van de AIV),
drs. H.C. Posthumus Meyjes (lid van de CEI), prof. mr. J.W. de Zwaan (lid van de CEI),
drs. E.P. Wellenstein (lid van de CVV). Het secretariaat is gevoerd door
mw. dr. S. Volbeda (secretaris CEI), daarin bijgestaan door de trainee
mr. H.J.W.B. Lathouwers MA, LLM en de stagiaires M.R. de Jong en S.F. van den
Driest. Tijdens het adviestraject heeft de werkgroep ook een beroep kunnen doen op
de kennis en ervaring van drs. D.F. Huisinga en mw. drs. H. Laffeber (ambtelijk contact-
personen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, respectievelijk van de afdelingen
DGES/FSU en DIE/IN).
Het belang van de Europese Unie voor Nederland kan moeilijk worden overschat. Meer
en meer ziet Nederland zich gesteld voor problemen die om een internationale oplos-
sing vragen, hetzij op het niveau van de EU, hetzij op mondiaal niveau. De EU kan dan
optreden als pleitbezorger van onze belangen tegenover andere grote spelers in de
wereld. Maar ook de betekenis van de Europese Unie voor het creëren van welvaart en
het dempen van conflicten staat buiten kijf. Als project van vreedzaam samenvoegen
van soevereiniteit, is het uniek in de geschiedenis en iets om zuinig op te zijn. Juist
daarom heeft de AIV zich op het standpunt gesteld dat hij, mede in het licht van eerde-
re advisering over nut en noodzaak van Europese integratie, geroepen was om met de
nodige spoed enige aanbevelingen te doen om de kloof tussen burger en Europa te
verkleinen en hiermee een bijdrage te leveren aan het doorbreken van de impasse die
na het referendum is ontstaan. Burgers dienen het project Europa te kunnen volgen, bij
voorkeur kritisch; zij dienen zich er niet van af te wenden. Daar concentreren deze aan-
bevelingen zich op. De AIV beperkt zich hierbij in dit korte briefadvies tot Nederlandse
beleidsmakers.
De kloof en het referendum
De uitkomst van het referendum kan worden beschouwd als de culminatie van een slui-
pend proces dat al vele jaren gaande is. Onderzoekers registreren al geruime tijd een
breed ongenoegen in de samenleving over `de politiek', over de effecten van mondiali-
sering, over immigratie en over de (on)houdbaarheid van sociale verzorgingsarrange-
menten. Gevoelens van angst en onzekerheid hebben zich, naast inhoudelijke bezwa-
ren, geprojecteerd op het Europese referendum. Dit brede publieke ongenoegen, en de
vraag of deze gevoelens nu meer of minder rationeel zijn, wil en kan de AIV in dit korte
briefadvies niet bestrijken, hoe belangrijk het voor een goed begrip van de context ook
5
is. De uitkomst van het referendum heeft verschillende kloven aan het licht gebracht.
Zo is er een kloof tussen burger en buitenwereld, c.q. `Brussel', tussen burger en
belangenorganisaties, tussen burger en politieke bestuurders. Het gebrek aan identifi-
catie met en vertrouwen in bestuurders speelt in al deze geledingen een belangrijke rol
en ondergraaft de legitimiteit van bestuurlijk handelen. Bovendien is er een gebrek aan
vertrouwen in het functioneren van de Europese instellingen als zodanig. Dit werd bij-
voorbeeld gevoed door het kostenaspect van de Unie, door het onvermogen van diver-
se lidstaten om hun begrotingsbeleid in overeenstemming te brengen met de eisen van
de Economische en Monetaire Unie en het onvermogen van de instellingen om deze
afwijkingen tijdig te corrigeren.
Dit zijn stuk voor stuk belangrijke elementen in het ondermijnen van het vertrouwen en
de AIV is, indien gewenst, bereid hier in een volgend advies nader op in te gaan. In dit
korte briefadvies beperkt de AIV zich in hoofdzaak tot de kloof die is ontstaan tussen
burgers en de nationale beleidsmakers die zich met Europa bezighouden. Beleidsma-
kers zijn in dat opzicht primair de leden van het kabinet, hun ambtenaren, en het parle-
ment.
Illustratief voor de kloof tussen burgers en de nationale beleidsmakers waren de debat-
ten in de aanloop naar het referendum. Deze debatten stonden in het teken van het
kostenaspect, de nettobetalerpositie1, het wel en wee van de euro, de landbouwsubsi-
dies, de regelzucht van `Brussel', Turks lidmaatschap van de Europese Unie, de toe-
stroom van arbeidskrachten uit Midden- en Oost-Europese landen en het verlies van
soevereiniteit en eigen identiteit. Het grondwettelijk Verdrag ging daar in de meeste
gevallen niet over en in diverse gevallen was het Verdrag juist bedoeld om soelaas te
bieden tegen bijvoorbeeld de breed gevoelde bezwaren van Brusselse regelzucht en
ondoorzichtigheid. Het is het kabinet, noch een grote parlementaire meerderheid gelukt
om de discrepantie tussen de campagneonderwerpen en de inhoud van het grondwet-
telijk Verdrag in de aanloop naar 1 juni 2005 te overbruggen.
Hoewel de regering het grondwettelijk Verdrag had ondertekend, is het kabinet er niet
in geslaagd om de eigenlijke kernpunten helder voor het voetlicht te brengen. Dit wringt
temeer omdat Nederland zich, door de ondertekening, tegenover de andere Hoge Ver-
dragsluitende Partijen had verplicht alles in het werk te stellen om het Verdrag goed te
keuren.2 Hierbij zij echter aangetekend dat het referendum op initiatief van de Tweede
Kamer werd gehouden.
De politieke partijen die het initiatief tot dit referendum hadden genomen, hebben het
in overwegende mate in de campagne eveneens laten afweten. Voorbereiding en regie
hebben veel te wensen overgelaten. Het is de initiatiefnemers opgebroken dat er geen
enkele ervaring bestond met het fenomeen van nationale referenda en dat dit nu voor
het eerst werd beproefd met uitgerekend een ingewikkeld, veelzijdig en breed onder-
werp. Bij een opkomst van bijna 63 procent heeft de Nederlandse kiezer zich vervol-
gens met een ondubbelzinnige meerderheid van 61,6 procent negatief over het grond-
wettelijk Verdrag uitgesproken.
1 De AIV adviseerde hierover in het advies nr. 45, Nederland in de EU, de Navo en de VN, juli 2005.
2 Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa artikel IV-447; Zie ook: Verslag van de
werkzaamheden van de Referendumcommissie, Referendumcommissie, Den Haag, september 2005,
zie: www.referendumcommissie.nl.
---
Hoewel het formeel een raadplegend referendum betrof, heeft de regering onmiddellijk
na de uitslag van het referendum de goedkeuringswet ingetrokken in de wetenschap
dat deze goedkeuringswet in de Tweede Kamer geen kans meer zou maken. De rege-
ring besloot nu "pas op de plaats" te maken, aldus de minister-president in de Tweede
Kamer3, want Europa gaat de burger te snel, het is te veel en de Unie wordt te groot.
Immers, zó had de burger gesproken.
Maar wat had de burger werkelijk gezegd?
Het onderzoek dat in de weken en maanden na het referendum is gehouden, heeft
vooral aangetoond hoe diffuus het beeld is.4 Meer dan tachtig procent van de Neder-
landse bevolking blijkt voorstander van de Europese Unie, eenderde van de kiezer
klaagt over gebrek aan informatie en kennis over het onderwerp en uit onderzoek met
focusgroepen komt naar voren dat veel kiezers hun `tegen' motiveerden met algemene
gevoelens van onvrede jegens het eigen kabinet en `Den Haag'. Uit een en ander blijkt
dat zowel de aanloop naar het referendum, als de conclusies die de regering uit het
referendum trok, illustratief zijn voor de kloof.
3 Kamerdebat uitslag referendum Europees grondwettelijk Verdrag, zie:
www.tweedekamer.nl/documentatie/stenografische_verslagen.
4 Verslag van de werkzaamheden van de Referendumcommissie, Referendumcommissie, Den Haag,
september 2005, zie: www.referendumcommissie.nl;
Europese Commissie, The European Constitution: post-referendum survey in Spain, 2005,
zie: http://europa.eu.int/comm/public_opinion/archives/eb/eb63/eb63_nat_es.pdf;
Europese Commissie, The European Constitution: post-referendum survey in France, 2005,
zie: http://europa.eu.int/comm/public_opinion/flash/fl171_en.pdf;
Europese Commissie, The European Constitution: post-referendum survey in The Netherlands, 2005,
zie: http://europa.eu.int/comm/public_opinion/flash/fl172_en.pdf;
Europese Commissie, Eurobarometer 63, first results. Brussel, 2005,
zie: http://www.deltur.cec.eu.int/!Publish/tr/PR%20-%202005-PressRelease-34.pdf;
Europese tijden, De publieke opinie over Europa in: Europese Verkenning 3, bijlage bij de Staat van de
Europese Unie 2006, Sociaal en Cultureel Planbureau, pp. 7-43, waarin gebruik gemaakt wordt van een
groot aantal opinieonderzoeken,
zie: http://www.scp.nl/publicaties/boeken/2005092001/Europese_tijden.pdf;
Gemengde Commissie `Sturing EU-aangelegenheden', Eindrapport Programma Andere Overheid
Rijksbrede Analyse, Den Haag, juni 2005 (onder voorzitterschap van Mr. B.J. Baron van Voorst tot
Voorst), zie:http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_TCP=tcpAsset&id=D79092BE393B4D21AFF95E
224B8530F5X1X42643X08
Kom maar naar de Camping! Tijd voor een reality check, Eindrapport Focusgroepen Buitenlandse Zaken,
Anker Solutions, New York en Amsterdam, september 2005,
zie: http://www.bkb.nl/html/pdf/kommaarnaardecamping.pdf;
Aarts, Kees en Henk van de Kolk (red.), Nederlanders en Europa: het referendum over de Europese
Grondwet, Universiteit Twente, Bert Bakker in 2005,
zie: http://www.utwente.nl/nieuws/archief/2005/november/boekreferendum.doc/.
---
Wat Nederland zelf kan doen: aanbevelingen
Voor het verdwijnen van Europa uit het politieke debat in Nederland in de laatste
decennia dragen politici een belangrijke verantwoordelijkheid. De beginperiode van de
Europese integratie werd gekenmerkt door grote en directe betrokkenheid van vooraan-
staande parlementsleden bij het integratieproces, met vaak levendige Kamerdebatten.
De zogeheten dubbelmandaten, die toen nog vaste regel waren, zorgden daarnaast
voor personele verbindingen tussen Europa en Den Haag. Daar komt bij dat de burger
destijds sterk geneigd was zijn politieke partij of zijn maatschappelijke organisatie te
volgen.
Later belandde `Europa' meer en meer in de luwte van de belangstelling van politici. Zij
zijn dan ook geroepen om deze ontwikkeling te keren, en dat in een tijd waarin een bur-
ger niet volgzaam is, maar mondig en kritisch. Politisering van het Europese debat is
dringend geboden. Dit moet en kan met name zijn beslag krijgen op nationaal niveau,
omdat de burger zich eigenlijk alleen via de eigen staat bij Europa betrokken kan voe-
len.
De geringe aandacht voor `Europa' in het parlement en daarbuiten miskent dat alle
`Brusselse' maatregelen tot stand komen met voortdurende Nederlandse betrokken-
heid: de Europese Commissie hoort nationale experts alvorens een voorstel te doen,
de werkgroepen onder de Raad van de Europese Unie kennen Nederlandse deelnemers
en Nederlandse inbreng tot en met de besluitvorming door de ministers zelf, en ook in
het Europees Parlement zijn de Nederlandse politieke partijen vertegenwoordigd.
De Europese regelgeving, via rechtstreeks toepasselijke verordeningen of via richtlijnen
die in Nederlandse regelgeving moeten worden omgezet, maakt deel uit van de nationa-
le rechtsorde. Daarmee behoort zij tot het terrein van het binnenlandse bestuur en ver-
dient derhalve de constante aandacht van het Nederlandse parlement. De Raad van
State heeft op 15 september 2005 een advies uitgebracht over de gevolgen van Euro-
pese arrangementen voor de positie en het functioneren van de nationale staatstinstel-
lingen en hun onderlinge verhouding.5 De verwaarlozing door Nederlandse politici van
de beslissende momenten waarop effectief invloed kan worden uitgeoefend op het
bestuurlijk proces waarlangs Europese regelgeving tot stand komt, heeft serieuze
gevolgen.
De huidige gang van zaken heeft tot verambtelijking van de voorbereiding en uitvoering
geleid. Daarbij is meer dan eens sprake van verkokering: een situatie waarin de ontwer-
pen voor nieuwe regelgeving alleen in een bepaalde koker van een specifiek vakdepar-
tement en zijn evenknie van een bepaald Directoraat-Generaal in Brussel op en neer
gaan, maar niet meer of in elk geval te weinig met andere beleidsterreinen worden
afgestemd. In sommige gevallen wordt aldus zeer gedetailleerde regelgeving van
kracht, welke vervolgens door nationale politici als overdreven bemoeizucht van `Brus-
sel' wordt uitgelegd. Dit laatste zet de burger op het verkeerde been. Onvoldoende poli-
tieke aandacht en toetsing bij de nationale uitvoering van EU-richtlijnen leidt soms tot
een karikaturale voorstelling van zaken, zoals zich recentelijk voordeed bij de uiterst
gedetailleerde veiligheidsvoorschriften `uit Brussel' voor kinderspeelplaatsen. Ook leidt
5 Dit advies van de Raad van State is gepubliceerd als Kamerstuk 29993, nr. 21 en 22, 3 en 4 november
2005, zie: http://parlando.sdu.nl/cgi/login/anonymous.
---
deze situatie tot onbegrip en negatieve reacties, zoals bij de koppeling van luchtvervui-
lingsnormen aan besluiten over ruimtelijke ordening. Niet `Brussel' maar `Den Haag'
maakt zulke keuzes.6 Nederland kiest namelijk zelf de middelen om het doel van de
richtlijn te bereiken.
Wat de Europese regelgeving betreft zijn de Nederlandse ministers medebeslissers in
de EU en als zodanig verantwoording schuldig aan het parlement. Wordt in dit proces
verzuimd tijdig te toetsen op politiek gevoelige aspecten, dan kunnen zich later onaan-
gename verrassingen voordoen, zoals de volgende voorbeelden illustreren.
Veel negatieve publiciteit over een ontwerprichtlijn inzake onder andere de bescherming
tegen schadelijke (zonne)straling op het werk ontstond pas op het moment dat de
besluitvormingsprocedure al tot het Europees Parlement was gevorderd. Door velen
werd dit als ondoelmatige, excessieve regelzucht beschouwd.
Een ernstiger voorbeeld dat veel politieke commotie teweegbracht, betreft het ontwerp
voor de Dienstenrichtlijn, nog stammend uit de tijd van de Commissie-Prodi. Dit is een
evident politiek gevoelig onderwerp gezien de wisselwerking tussen dienstenverkeer en
arbeidsmarktverhoudingen.7 Dit ontwerp had ongehinderd alle procedures doorlopen,
totdat het in de aanloop naar het Franse referendum in de Franse publieke opinie een
steen des aanstoots bleek te worden. Door de `politiekloze' voorbereiding van deze
Dienstenrichtlijn en de in een laat stadium ontstane commotie, dreigt deze richtlijn nu
zozeer te worden gehavend dat de vele nuttige elementen ervan ook in een bureaula
verdwijnen. De implementatie van het vrije verkeer van diensten binnen de EU dreigt
hiermee door een gebrek aan tijdige politieke inkadering zelfs te verzanden.
De AIV ondersteunt het advies van de Raad van State dat de Tweede Kamer tijdig en
voorafgaand aan het innemen van een Nederlands standpunt voor de onderhandelin-
gen in Brussel de Commissievoorstellen aan een kritisch onderzoek onderwerpt. Hier-
bij hoort ook dat ministers meer systematisch en al in de voorbereiding van de
besluitvorming in het parlement verantwoording afleggen over de standpunten die zij
in de Raad van de Europese Unie zullen innemen. Het parlement kan alleen effectief
met hen in debat gaan en hen ter verantwoording roepen wanneer het tijdig de voor-
stellen van de Commissie onderzoekt.
De Eerste Kamer heeft al geruime tijd een Europees Bureau in de Griffie om specifiek
aandacht te kunnen geven aan EU-beleid. De AIV ondersteunt het advies van de Raad
van State dat niet alleen de Eerste Kamer maar ook de Tweede Kamer een vaste een-
6 Minister Dekker van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu heeft in haar toespraak van
2 november 2005 te Schiedam uitgelegd dat de koppeling niet wordt voorgeschreven,
maar voortkomt uit de Nederlandse wet op de ruimtelijke ordening, zie:
http://www.vrom.nl/pagina.html?id=21764. Deze wet verlangt dat alle belangen, dus ook
milieubelangen, moeten meewegen. Deze koppeling is niet verplicht en de gevolgen ervan zijn niet
tevoren in het parlement besproken.
7 De Commissie heeft in de voorbereiding zelfs een reflectiedocument of Groenboek financiële
dienstenbeleid (2005-2010) COM(2005) 177, mei 2005 en een Witboek over de diensten van algemeen
belang COM(2004) 374, mei 2004, gepubliceerd.
---
heid creëert die Kamerleden bijstaat met betrekking tot alle onderwerpen van Neder-
landse besluitvorming over Europese zaken.
De Eerste Kamer, zo zij hier met instemming vermeld, is inmiddels begonnen met het
systematisch onderzoeken van het wetgevingsprogramma van de Europese Commissie.
Met ingang van 2006 gaat de Eerste Kamer programmapunten daaruit toetsen op sub-
sidiariteit.8 Dit is onderdeel van een actie die een gemengde commissie uit de beide
Kamers onder voorzitterschap van dr. J.J. van Dijk in samenspraak met de andere
nationale parlementen van de lidstaten heeft voorbereid om voor de gehele EU zo'n
parlementaire subsidiariteitstoets op de wetgevingsplannen van de Europese Commis-
sie toe te passen.9
Het kritisch onderzoek van beide Kamers moet erop gericht zijn om overeenkomstig
het stramien van artikel 5 van het EG-Verdrag en ervan uitgaande dat de Gemeenschap
een bevoegdheid heeft vooraf de volgende punten aan te geven:
- de opportuniteit: of de voorstelde regelgeving in Europa in een behoefte voorziet,
- de subsidiariteit: of de voorstelde regelgeving op Europees niveau moet worden aan-
gepakt, en
- de proportionaliteit: of de voorgestelde aanpak in redelijke verhouding staat tot het
probleem.
Wat de opportuniteit betreft moet worden bekeken of de voorgestelde regelgeving een
probleem aanpakt dat in Europa speelt. Daarbij kan het zijn dat Nederland al adequate
regelgeving heeft (of dat het probleem zich in Nederland niet zozeer voordoet), maar
dat regelgeving terzake op Europees niveau toch nuttig wordt geacht.
Ten aanzien van subsidiariteit moet worden afgewogen of het probleem baat heeft bij
een aanpak op Europees niveau of dat de aanpak beter op nationaal niveau kan wor-
den vormgegeven. Dit speelde bijvoorbeeld op saillante wijze bij de hierboven genoem-
de ontwerprichtlijn over onder andere blootstelling aan (zonne)straling tijdens het werk.
De proportionaliteit is onder meer van belang bij de Nederlandse implementatie van de
Europese normen. De actuele richtlijn over fijnstof in de lucht en de Nederlandse kop-
peling met de wet op de ruimtelijke ordening is hier een voorbeeld van.10 Dit laat
onverlet dat wanneer de gezondheid van bewoners of werknemers als gevolg van te
hoge concentraties van fijnstof in het geding is, een bouwstop wel degelijk proportio-
neel kan zijn, maar het is uit den boze zulks gepaard te laten gaan met de suggestie
als zou het hier om Brusselse bemoeizucht gaan of een zaak, waar het Nederlandse
parlement passief aan de zijlijn zou staan.
8 De gezamenlijke commissies voor Europese Zaken van de parlementen van de EU en het Europees
Parlement (vergaderd in de COSAC) hebben een voorstel daartoe uitgewerkt dat is overgenomen door de
Eerste Kamer, brief van de Eerste Kamer aan de AIV, nr. 134012, 4 november 2005.
9 Advies van de Gemengde Commissie Toepassing Subsidiariteit betreffende de parlementaire behandeling
van Europese wetsvoorstellen, Kamerstuk 29362, nr. 61,
zie: http://europapoort.eerstekamer.nl/9345000/1/j9vvgy6i0ydh7th/vgbwr4k8ocw2/f=/vguinrt93neo.doc.
10 Zie voetnoot 6.
10
Wanneer de Kamer op grond van adequaat vooronderzoek van mening is dat de betrok-
ken materie geen of andere Europese regelgeving vergt, kan zulks worden ingebracht in
de Brusselse gremia. Het kan betekenen dat, indien verschillende nationale parlemen-
ten eenzelfde mening zijn toegedaan en de betrokken ministers hen daarin volgen, een
blokkerende minderheid in de Raad van de Europese Unie ontstaat en dat de Commis-
sie er verstandig aan doet haar voorstel te heroverwegen of zelfs in te trekken.
Gevoelens van onbehagen bij de burger over de besluitvorming in de Europese Unie
kunnen worden bestreden door Europese ontwerpverordeningen, -richtlijnen en imple-
mentatiewetgeving een grotere plaats te geven in het binnenlandse beleid. Daarmee
wordt de voorbereiding van Europese regelgeving onderwerp van politiek debat tussen
regering en parlement. De burger kan dan door de discussies in de Kamers en in de
media een gevoel van betrokkenheid krijgen bij de Europese besluitvorming. Bovendien
krijgt de burger daardoor meer zicht op de onderhandelingen waarlangs deze besluitvor-
ming tot stand komt en hoezeer de Nederlandse politiek verweven is met de Europese
bestuursorganisatie.
Leerzame voorbeelden van parlementaire betrokkenheid bij de totstandkoming van
Europese regelgeving kunnen we vinden in onder meer Denemarken en het Verenigd
Koninkrijk. In Denemarken is van oudsher een parlementaire commissie van de
Folketing actief die structureel met Deense ministers overlegt. Konden Deense minis-
ters aanvankelijk in de Europese Raad pas met voorstellen instemmen als hun parle-
ment toestemming had gegeven, intussen is het gebruik gegroeid dat de ministers
voorliggende voorstellen tijdig met het parlement bespreken voor zij aan de onderhan-
delingen in Brussel beginnen. In het Verenigd Koninkrijk gebeurt iets vergelijkbaars via
de toepassing van de scrutiny procedure. Nu is het ongetwijfeld juist dat deze procedu-
res met name zijn ingegeven door de doorgaans kritische opstelling van beide lidstaten
ten opzichte van de verdere ontwikkeling van het Europese integratieproces. In deze zin
is in Nederland vroeger wel gewaarschuwd voor `Deense toestanden'. Met name moet
worden vermeden dat ministers in hun overleg met Europese collega's alle manoeu-
vreerruimte verliezen en er een potentieel verlammende situatie van last en rugge-
spraak ontstaat. Dit lijkt echter vooral een kwestie te zijn van ervaring opdoen en op
elkaar ingespeeld raken. De genoemde procedures bevorderen dat het eigen nationale
parlement kennis opbouwt over Europese samenwerking. Ook burgers kunnen door
deze werkwijze beter zicht op krijgen op Europese zaken dan wanneer het nationale
parlement daarover een passieve houding aanneemt. In Denemarken is daardoor de
houding ten aanzien van Europa bovendien duidelijk minder sceptisch geworden.
Recente ontwikkelingen laten zien dat ook voor Nederland een (kritisch) volgen van het
handelen van onze ministers in de Europese besluitvorming geboden is.
De politieke behandeling van Europese regelgeving door vakministers en Kamercom-
missies maakt het mogelijk dat regering en parlement zich naar de burger mede kun-
nen presenteren als deel van de Europese bestuursorganisatie. De neiging om over
`Brussel' te spreken als een ver weg gelegen onbeïnvloedbaar bestuurscentrum, dient
te worden bestreden, vooral ook omdat er aanzienlijk meer mogelijkheden tot beïnvloe-
ding zijn dan tot nu toe worden benut.
Hoewel de Europese Unie door de aard van dit wetgevingsproces `binnenland' is gewor-
den, neemt dit niet weg dat Nederland binnen de Unie zijn belang moet behartigen. Het
kabinet onder leiding van de minister-president dient leiding te geven aan de Europese
---
koers van Nederland.11 Ten aanzien van het reilen en zeilen van de Europese Unie
beveelt de AIV aan dat heldere standpunten daarover niet alleen worden opgenomen in
belangrijke politieke documenten als de Troonrede, de Staat van de Unie en de Miljoe-
nennota. Deze standpunten moeten ook doorklinken in de binnenlandse persconferen-
ties van de minister-president en de betrokken vakministers. De AIV beveelt voorts aan
dat het kabinet met grotere regelmaat evaluaties van de stand van zaken van de
Europese Unie in het parlement presenteert en bespreekt. Evenzo bepleit de AIV dat
het kabinet met de Kamer de voornemens doorneemt van de Europese Commissie en
het voorzitterschap.
Debat over Europese zaken moet niet alleen plaatsvinden bij de behandeling van de
jaarlijkse Staat van de Unie, maar telkens wanneer de actualiteit dit gebiedt. Dit mes
snijdt aan twee kanten. Niet alleen worden de Kamers op deze wijze beter geïnfor-
meerd, maar ook kan het publiek volgen welke standpunten Nederland in Brussel
inneemt over zaken die het Nederlandse belang aangaan en over zaken die het functio-
neren van de Unie als geheel betreffen, waarvoor Nederland medeverantwoordelijk is.
Ook beveelt de AIV aan om de verbinding tussen het Nederlandse parlement en de
Nederlandse leden van het Europees Parlement te versterken. De leden van het Euro-
parlement zouden vaker voor overleg naar de Tweede Kamer moeten komen.
De meeste van de hier gedane voorstellen vergen niet alleen van de ministers maar
ook van de leden van de Tweede Kamer en van het Europarlement een extra inspan-
ning. Daar komt bij dat het tijdig, in het voorbereidende stadium, aandacht vragen voor
voorstellen voor Europese regelgeving politiek een weinig dankbare taak kan zijn. Op
zijn beurt is dat voor een kabinet niet altijd aantrekkelijk, zolang nog allerminst zeker is
of het met de andere lidstaten tot overeenstemming kan komen. Immers, het Europees
beleid moet door internationale onderhandeling en overreding tot stand worden
gebracht, waarbij het zonodig aankomt op het accommoderen van onaantrekkelijke situ-
aties. Het is van belang om dit proces voor de burger inzichtelijk te maken teneinde
hem vertrouwd te maken met de specifieke context van besluitvorming op Europees
niveau en met het eigen karakter ervan. De AIV beveelt aan dat de Kamerfracties
meer menskracht vrijmaken om het Europese wetgevingsproces in alle stadia actief
en kritisch te volgen en met de betreffende bewindslieden hierover te debatteren.
Er is een evenwicht nodig tussen het behartigen van Nederlandse belangen in de EU
en het als Nederlandse regering deel uit maken van de Europese bestuurslaag. Vooral
waar het ontoereikend is om problemen aan te pakken op nationaal niveau alleen,
moet Nederland op het internationale niveau opereren. Voor het kabinet betekent het
dat het proactief en expliciet zal moeten aangeven waar het optreedt als pleitbezorger
van Nederlandse belangen in Europa en waar het handelt als deelgenoot en medebe-
slisser in de Europese bestuurslaag ten aanzien van zaken die een Europese aanpak
vergen. Heldere en transparante omgang met deze onderscheiden rollen, draagt ertoe
bij Europa inzichtelijk te maken.
Het bovenstaande kan Nederland terstond zelf doen, het onderstaande kan Nederland
op Europees niveau bepleiten.
11 Nederland in de veranderende EU, NAVO en VN, AIV-advies nr. 45, juli 2005.
Zie: http://www.aiv-advies.nl/.
12
Wat Nederland samen met andere lidstaten kan nastreven:
aanbevelingen voor de komende tijd
Om de betrokkenheid en verbondenheid van de burger met de Europese Unie te verbe-
teren is het ook van belang om de politieke interactie tussen de Nederlandse beleids-
makers en de Europese instellingen actief te stimuleren. Daarvoor is medewerking van
andere lidstaten vereist. Enkele mogelijkheden daartoe zijn opgenomen in het grond-
wettelijk Verdrag, waarvoor in Nederland de goedkeuringswet door de regering na het
referendum is ingetrokken. De politieke realiteit gebiedt te constateren dat het grond-
wettelijk Verdrag er in de huidige vorm in de Europese Unie in elk geval tot nader
order niet zal komen, aldus de voorzitter van de Europese Commissie.12 Wel hebben
de regeringsleiders intussen afgesproken om in juni 2006, na een periode van reflec-
tie, te bezien hoe nu verder te gaan met deze problematiek. Vastgesteld kan worden
dat het Verdrag een aantal bepalingen bevat die de band van de burger met de Euro-
pese Unie kunnen verbeteren, met name die welke gericht zijn op meer democratie en
openheid van de Europese instellingen. Mogelijkheden om deze doelstellingen te ver-
wezenlijken moeten niet worden veronachtzaamd; de analyse van de diverse beweegre-
denen van de kiezer bij het referendum in ons land geeft daar ook geen aanleiding toe.
De AIV beveelt de regering aan dit duidelijk te maken en waar mogelijk terzake initiatie-
ven te nemen.
Hieronder wordt een tweetal ideeën uit het Verdrag opgesomd die de band van de bur-
ger met Europa kunnen verbeteren en die door de lidstaten via besluiten van de instel-
lingen van de Europese Unie kunnen worden ingevoerd omdat er geen verdragwijzigin-
gen voor nodig zijn13:
- Het openbaar maken van de Raadsvergaderingen van (vak)ministers wanneer deze
over wetgeving beraadslagen. Dit kan bijvoorbeeld gaan over verordeningen en richt-
lijnen inzake landbouw, verkeer, de binnenmarkt of justitie, die daarna ook in het
openbaar in het Europees Parlement aan de orde komen. Hetzelfde geldt voor de
behandeling van de begroting van de EU. Belangrijk is dat openbare beraadslagin-
gen kunnen worden gevolgd door de media en dat burgers hun belangenbehartigers
in de Europese arena in actie kunnen zien;
12 Persconferentie Barroso EC Brussel (05/530), 21 september 2005 en Lissabon (05/546),
22 september 2005.
Naar de stand van zaken per 2 december 2005 hebben dertien lidstaten het Verdrag geratificeerd:
België, Cyprus, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta,
Oostenrijk, Slovenië en Spanje. In Estland zal het parlement naar verwachting spoedig ratificeren (een
referendum is onwaarschijnlijk). Acht lidstaten hebben de ratificatie aangehouden: Denemarken
(referendum), Finland (parlement), Ierland (parlement en referendum), Polen (geen beslissing, wacht op
nieuw parlement), Portugal (referendum), Tsjechië (parlement en referendum), Verenigd Koninkrijk
(parlement en referendum) en Zweden (parlement). In Slowakije stemde het parlement in met ratificatie,
maar is ondertekening door de president aangehouden op advies van het Constiutioneel Hof. In één
lidstaat is het Verdrag bij referendum verworpen: Frankrijk, en in één lidstaat is de goedkeuringwet na
een raadplegend referendum ingetrokken: Nederland. Zie ook:
http://europa.eu.int/constitution/ratification_en.htm.
13 Zie ook Kamerbrief DIE-597/05, 2 november 2005, Antwoordbrief van de minister van Buitenlandse
Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken op verzoek van de voorzitter van de vaste commissie
voor Europese Zaken met kenmerk 05-EU-B-033.
13
- Het verwelkomen van burgerinitiatieven door de Raad, het Europees Parlement en
de Commissie kan een positief initiatief zijn. Echter, het burgerinitiatief kan pas een
bindend karakter krijgen door een formele verdragswijziging met ratificatie van alle
lidstaten. Indien de lidstaten op informele wijze zulke initiatieven zouden verwelko-
men kan er in de praktijk wel degelijk invloed van uitgaan.
De AIV acht het onder de huidige omstandigheden niet zinvol te speculeren over wan-
neer en onder welke omstandigheden een verdragswijziging weer aan de orde kan
komen.14 Hij wil er echter thans reeds op wijzen dat onder de bestuurlijke verbeterin-
gen die dan mogelijk worden de volgende met voorrang de aandacht verdienen:
- Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Voor de burger is het van
belang dat dit handvest wordt opgenomen in een Verdrag tussen de lidstaten van de
Unie, waardoor deze gelden voor alle burgers van de Unie en deze zich erop kunnen
beroepen;
- De codecisie: het uitbreiden van de medezeggenschap van het Europees Parlement
over het gehele wetgevingsspectrum;
- Zeggenschap van het Europees Parlement over het gehele budget, dat wil zeggen
over zowel de verplichte als de onverplichte uitgaven, dus inclusief bijvoorbeeld de
landbouwuitgaven.
Het ontbreken van de beide laatste bevoegdheden is een ernstig tekort en een anoma-
lie in het democratische gehalte van de EU.15 Dit vraagt bij de eerstvolgende gelegen-
heid om correctie.
Europa en het publieke domein in brede zin
Voor het tot leven brengen van de politieke dimensie van Europa richtte de AIV zich in
het voorgaande tot de regering en het parlement. In het navolgende wordt een aantal
zaken genoemd die zich afspelen in het publieke domein in brede zin, waarbij niet
alleen de Nederlandse regering en parlement, maar ook juist politieke partijen, onder-
wijs- en culturele instellingen in Nederland worden aangesproken om te komen tot een
betere culturele inbedding van Europa.
Als gesteld, moet de neiging om over `Brussel' te spreken als een ver weg gelegen
bestuurscentrum waarop men geen invloed heeft, worden bestreden. De mogelijkheden
tot beïnvloeding die er wel degelijk zijn, moeten worden benut. Uit de debatten ten tijde
van het referendum is een aantal andere fundamentele vragen naar voren gekomen
over de relatie tussen Nederland en Europa, die met het grondwettelijk Verdrag weinig
14 Zodra de 27e lidstaat toetreedt moet een besluit vallen over de samenstelling en verkleining van de
Europese Commissie; dit kan op basis van een Raadsbesluit dat met unanimiteit wordt genomen. Zodra
de 28e lidstaat toetreedt, moet een aantal andere zaken geregeld zijn zoals onder meer de omvang van
het Europees Parlement en de Europese Commissie, het voorzitterschap van de Raad, de
stemmenweging in de Raad en de omvang van de overige Europese instellingen. Daarvoor is wel een
verdragswijziging nodig, maar dit kan ook in het toetredingsverdrag worden vastgelegd.
15 De nieuwe Duitse bondskanselier Angela Merkel heeft bij haar eerste bezoek aan Brussel en Parijs op
23 november 2005 verklaard dat de EU de verbeteringen die de grondwet beoogt nodig heeft om in de
toekomst daadkrachtig te blijven en dat zij deze na de periode van bezinning opnieuw ter discussie wil
stellen. Zie: http://www.bundeskanzlerin.de/bk/Navigation/Aktuelles/kanzlerkalender,did=45476.html.
14
of niets van doen hadden en ook niet verder behandeld zijn. De AIV formuleert een
aantal van die vragen:
- Is voortgaande uitbreiding van de EU met de bekende criteria van Kopenhagen en
de daarbij gehanteerde procedures goed voor Nederland?
- Herkennen kiezers zich in een mogelijk Turks lidmaatschap van de Unie op termijn?
- Hoeveel intensieve lotsverbondenheid met telkens weer nieuwe lidstaten kan of wil
de Nederlandse kiezer aangaan?
- In hoeverre moet Nederland in Europa werken aan een verschuiving van de prioritei-
ten in het EU-beleid: moeten zaken als stimulering van technologie en innovatie,
vreemdelingenwetgeving, misdaad- en terreurbestrijding, buitenlands beleid en
defensie een hogere prioriteit krijgen en landbouw een lagere?
- Wat kunnen de Europese instellingen al dan niet bereiken als het gaat om economi-
sche hervormingen?
- In hoeverre dragen deze instellingen en hun vertegenwoordigers bij tot de kloof,
door de discrepantie tussen telkens weer gewekte verwachtingen in officiële verkla-
ringen en de feitelijke werkelijkheid, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van "Lissabon"?
- Kunnen de burgers vertrouwen dat de Economische en Monetaire Unie, het Verdrag
van Maastricht en de recente bijstelling van het Groei- en Stabiliteitspact ons vol-
doende beschermt tegen instabiliteit?
Dit zijn vragen van wezenlijke aard, die op enigerlei wijze een plaats moeten krijgen in
het politieke debat over Europa. De AIV adviseert politici bewindslieden incluis
zulke kwesties niet terzijde te leggen, maar proactief op de publieke agenda te plaat-
sen bij hiertoe geëigende gelegenheden. Met name fractievoorzitters en andere
gezichtsbepalende Kamerleden moeten zulke vraagstukken in hun politieke optreden
aankaarten.
Nationale politici staan daarbij voor de uitdaging dat enerzijds de burger vraagt om min-
der Europa: minder regelzucht van Brussel, grotere herkenbaarheid en transparantie
van het politieke proces. Anderzijds begrijpt de burger dat veel problemen om een
internationale aanpak vragen. Teneinde te bewerkstelligen dat meer coherente en con-
sistente internationale afspraken worden gemaakt en te zorgen dat die ook worden
nageleefd, is de vraag naar meer Europa ontstaan. Deze spagaat tussen minder Euro-
pa en meer Europa klinkt door in vrijwel alle discussies over de toekomst van de Euro-
pese Unie. Dit raakt het debat over de finalité in het hart. Onderzoek ten tijde van het
referendum liet zien dat daarover grote onzekerheid bestaat. Waar gaat de EU heen?
Wat mag men ervan verwachten en wat niet?
Met name politieke partijen kunnen in manifesten of verkiezingsprogramma's hun posi-
ties over Europa aangeven op een wijze die meer recht doet aan de Europese context
van bestuur dan in het verleden het geval was. De recente notitie van de Partij van de
Arbeid "Europa: vertrouwen herwinnen" is, ongeacht of men het met de inhoud
eens is, een vernieuwend voorbeeld van profilering van een politieke partij ten aanzien
van Europa.16 Andere partijen hebben vergelijkbare initiatieven op stapel staan die het
debat over Europa politiseren in een binnenlandse context. Daarbij kunnen politieke
partijen het debat prikkelen over de doelen, idealen en ambities inzake een Europese
Unie en de rol van Europa in de wereld. Voor politieke partijen is ook de mate van lots-
16 Discussienotitie `Europa: Vertrouwen herwinnen', werkgroep Europa van de Partij van de Arbeid, oktober
2005.
15
verbondenheid met burgers uit andere EU-lidstaten en met gelijkgezinde politieke partij-
en in andere lidstaten bij uitstek een onderwerp voor politiek debat.
Enquêtes rond het referendum hebben schrijnend aan het licht gebracht hoe slecht het
gesteld is met kennis bij de burger over het Europese integratiebeleid en over de Euro-
pese instellingen. In het onderwijs(beleid) geldt Europa als een onderbedeeld terrein.
Onderwijsinstellingen van hoog tot laag zouden er goed aan doen plannen te ontwikke-
len teneinde kennis van en inzicht in Europa en de EU te verhogen.17 De ontkenning
van de Europese omgeving doet afbreuk aan het functioneren van Nederlandse burgers
in hun eigen samenleving.
Daarnaast schort het in Nederland aan een politieke en culturele inbedding van Euro-
pa. Terwijl in de financiële en economische wereld en in sommige sectoren van de
kunst muziek, architectuur internationalisering inmiddels een vanzelfsprekendheid
is geworden, zijn politici, culturele instellingen en media, overwegend nationaal en
intern gericht. Politieke debatten zijn voornamelijk nationale onderonsjes en worden te
weinig gevoerd met een Europese inbreng. Dat doet afbreuk aan de realiteit waarin de
Europese Unie in belangrijke mate `binnenland' is geworden. De culturele inbedding
van Europa is een onderwerp waaraan vanuit diverse sectoren zal moeten worden
gewerkt. Het kabinet moet dit stimuleren en alert zijn op mogelijkheden daartoe.
Voor diverse maatschappelijke organisaties kan het referendum ook worden
beschouwd als een wake-up call. Want zo vanzelfsprekend als de steun van bestuur-
ders van diverse organisaties aan het grondwettelijk Verdrag was, zo kritisch bleken de
eigen leden het project te bejegenen. Deze discrepantie zou moeten prikkelen, niet
zozeer tot simpelweg meeveren met de stemming onder de achterban, maar tot een
wezenlijke discussie over overwegingen van bestuurders en leden.
Ten slotte volgt hier nog een opmerking over voorlichting. De AIV is sceptisch waar het
gaat om voorlichting als instrument om de betrokkenheid en verbondenheid van de bur-
ger met Europa te vergroten. Al te gemakkelijk kon tot nu toe enerzijds voorlichting
over Europa aan de kaak worden gesteld als `vals spel' van de uitvoerende macht en
de gevestigde partijen en kon anderzijds onvrede onder de burgers worden afgedaan
als `onwetendheid'. Zolang voorlichting een werkelijke politisering van Europa moet ver-
vangen, werkt het averechts: hoe meer brochures, hoe meer ongenoegen.
Als sluitstuk van en in aanvulling op een werkelijke politisering van Europa kan een pro-
fessionele en transparante communicatiestrategie van aanvullende betekenis zijn.18
Maar uiteindelijk blijft communicatie in het licht van alle bovenstaande suggesties een
17 Dit punt wordt expliciet genoemd in: Nederland in de Europese bezinningsperiode,
Kamerbrief (DIE-756/05), dd. 7 november 2005.
18 Jaap W. de Zwaan, Europese Unie moet beter op de kaart, Internationale Spectator jaargang 59, nr. 9,
september 2005, pp. 448-451.
16
weliswaar onmisbaar hulpmiddel.19 Klachten over te weinig aandacht voor Europa
in de media moeten niet worden gepareerd met meer voorlichtingscampagnes en inter-
actieve websites, maar met het terugbrengen van het Europese debat in de arena van
de binnenlandse politiek. Zelfs televisie zal een snelle inhaalslag maken vanaf het
moment dat de Europese context van Nederland onderdeel wordt van normale en boei-
ende politiek.
19 Nederland in de Europese bezinningsperiode, Kamerbrief (DIE-756/05) van 7 november 2005 vermeldt
nieuwe initiatieven op dit terrein met betrekking tot Europa.
17
Door de Adviesraad Internationale Vraagstukken uitgebrachte adviezen*
1 EUROPA INCLUSIEF, oktober 1997
2 CONVENTIONELE WAPENBEHEERSING: dringende noodzaak, beperkte mogelijkheden, april 1998
3 DE DOODSTRAF EN DE RECHTEN VAN DE MENS; recente ontwikkelingen, april 1998
4 UNIVERSALITEIT VAN DE RECHTEN VAN DE MENS EN CULTURELE VERSCHEIDENHEID, juni 1998
5 EUROPA INCLUSIEF II, november 1998
6 HUMANITAIRE HULP: naar een nieuwe begrenzing, november 1998
7 COMMENTAAR OP DE CRITERIA VOOR STRUCTURELE BILATERALE HULP, november 1998
8 ASIELINFORMATIE EN DE EUROPESE UNIE, juli 1999
9 NAAR RUSTIGER VAARWATER: een advies over betrekkingen tussen Turkije en de Europese Unie, juli 1999
10 DE ONTWIKKELINGEN IN DE INTERNATIONALE VEILIGHEIDSSITUATIE IN DE JAREN NEGENTIG:
van onveilige zekerheid naar onzekere veiligheid, september 1999
11 HET FUNCTIONEREN VAN DE VN-COMMISSIE VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS, september 1999
12 DE IGC 2000 EN DAARNA: op weg naar een Europese Unie van dertig lidstaten, januari 2000
13 HUMANITAIRE INTERVENTIE, april 2000**
14 ENKELE LESSEN UIT DE FINANCIËLE CRISES VAN 1997 EN 1998, mei 2000
15 EEN EUROPEES HANDVEST VOOR GRONDRECHTEN?, mei 2000
16 DEFENSIE-ONDERZOEK EN PARLEMENTAIRE CONTROLE, december 2000
17 DE WORSTELING VAN AFRIKA: veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling, januari 2001
18 GEWELD TEGEN VROUWEN: enkele rechtsontwikkelingen, februari 2001
19 EEN GELAAGD EUROPA: de verhouding tussen de Europese Unie en subnationale overheden, april 2001
20 EUROPESE MILITAIR-INDUSTRIËLE SAMENWERKING, mei 2001
21 REGISTRATIE VAN GEMEENSCHAPPEN OP HET GEBIED VAN GODSDIENST OF OVERTUIGING, juni 2001
22 DE WERELDCONFERENTIE TEGEN RACISME EN DE PROBLEMATIEK VAN RECHTSHERSTEL, juni 2001
23 COMMENTAAR OP DE NOTITIE MENSENRECHTEN 2001, september 2001
24 EEN CONVENTIE OF EEN CONVENTIONELE VOORBEREIDING: de Europese Unie en de IGC 2004,
november 2001
25 INTEGRATIE VAN GENDERGELIJKHEID: een zaak van verantwoordelijkheid, inzet en kwaliteit, januari 2002
26 NEDERLAND EN DE ORGANISATIE VOOR VEILIGHEID EN SAMENWERKING IN EUROPA IN 2003:
rol en richting, mei 2002
27 EEN BRUG TUSSEN BURGERS EN BRUSSEL: naar meer legitimiteit en slagvaardigheid voor de Europese
Unie, mei 2002
28 DE AMERIKAANSE PLANNEN VOOR RAKETVERDEDIGING NADER BEKEKEN: voors en tegens van bouwen aan
onkwetsbaarheid, augustus 2002
29 PROPOOR GROWTH IN DE BILATERALE PARTNERLANDEN IN SUBSAHARA AFRIKA: een analyse van
strategieën tegen armoede, januari 2003
* Alle adviezen zijn ook beschikbaar in het Engels. Sommige adviezen ook in andere talen.
** Gezamenlijk advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inza-
ke Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV).
18
30 EEN MENSENRECHTENBENADERING VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, april 2003
31 MILITAIRE SAMENWERKING IN EUROPA: mogelijkheden en beperkingen, april 2003
32 Vervolgadvies EEN BRUG TUSSEN BURGERS EN BRUSSEL: naar meer legitimiteit en slagvaardigheid voor
de Europese Unie, april 2003
33 DE RAAD VAN EUROPA: minder en (nog) beter, oktober 2003
34 NEDERLAND EN CRISISBEHEERSING: drie actuele aspecten, maart 2004
35 FALENDE STATEN: een wereldwijde verantwoordelijkheid, mei 2004**
36 PREËMPTIEF OPTREDEN, juli 2004**
37 TURKIJE: de weg naar het lidmaatschap van de Europese Unie, juli 2004
38 DE VERENIGDE NATIES EN DE RECHTEN VAN DE MENS, september 2004
39 DIENSTENLIBERALISERING EN ONTWIKKELINGSLANDEN: leidt openstelling tot achterstelling?,
september 2004
40 DE PARLEMENTAIRE ASSEMBLEE VAN DE RAAD VAN EUROPA, februari 2005
41 DE HERVORMINGEN VAN DE VERENIGDE NATIES: het rapport Annan nader beschouwd, mei 2005
42 DE INVLOED VAN CULTUUR EN RELIGIE OP ONTWIKKELING: stimulans of stagnatie?, juni 2005
43 MIGRATIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING: de samenhang tussen twee beleidsterreinen, juni 2005
44 DE NIEUWE OOSTELIJKE BUURLANDEN VAN DE EUROPESE UNIE, juli 2005
45 NEDERLAND IN DE VERANDERENDE EU, NAVO EN VN, juli 2005
Door de Adviesraad Internationale Vraagstukken uitgebrachte briefadviezen
1 Briefadvies UITBREIDING EUROPESE UNIE, 10 december 1997
2 Briefadvies VN-COMITÉ TEGEN FOLTERING, 13 juli 1999
3 Briefadvies HANDVEST GRONDRECHTEN, 9 november 2000
4 Briefadvies OVER DE TOEKOMST VAN DE EUROPESE UNIE, 9 november 2001
5 Briefadvies NEDERLANDS VOORZITTERSCHAP EU 2004, 15 mei 2003***
6 Briefadvies RESULTAAT CONVENTIE, 28 augustus 2003
7 Briefadvies VAN BINNENGRENZEN NAAR BUITENGRENZEN - ook voor een volwaardig Europees
asiel- en migratiebeleid in 2009, 12 maart 2004
8 Briefadvies DE ONTWERP-DECLARATIE INZAKE DE RECHTEN VAN INHEEMSE VOLKEN.
Van impasse naar doorbraak?, 10 september 2004
9 Briefadvies REACTIE OP HET SACHS-RAPPORT: Hoe halen wij de Millennium Doelen?', 8 april 2005
*** Gezamenlijk briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Adviescommissie voor
Vreemdelingenzaken (ACVZ).
19
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken