Productschap Margarine


12.12.2005

Brinkhorst verstevigt greep op MEP

Het voorstel tot aanpassing van het in de Elektriciteitswet 1998 vastgelegde systeem van subsidieverlening ten behoeve van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (MEP) wijzigt op een tweetal punten en geeft daarmee de minister van Economische Zaken vergaande bevoegdheden in het toekennen en wijzigen van subsidies voor de productie van duurzame elektriciteit. Hiermee wordt de MEP in feite een "gewone" EZ-subsidieregeling waarbij initiatiefnemers jaarlijks kunnen inschrijven op een tender.

Dit voorstel verbetert de mogelijkheden van de minister tot beheersing van de totale uitgaven voor de MEP. Zo geeft het wetsvoorstel de minister in alle gevallen de mogelijkheid om in te grijpen in de hoogte van de subsidie indien deze in zijn ogen te hoog is. Hoewel de hoogte van de subsidie in beginsel geldt voor de gehele looptijd, geldt de mogelijkheid tot ingrijpen ook indien de minister van mening is dat lage biomassaprijzen een reden zijn voor aanpassing.

In de tweede plaats wordt voorgesteld de juridische vormgeving van de MEP beter te laten aansluiten bij hetgeen gebruikelijk is bij de subsidieregelgeving van het Ministerie van Economische Zaken. Hierdoor ontstaat tevens de mogelijkheid om subsidieregels op kortere termijn aan te passen indien de omstandigheden dat wenselijk maken. Een voorbeeld daarvan is de invoering van duurzaamheidscriteria die momenteel in ontwikkeling zijn. De AMvB waarin de details worden uitgewerkt, zal later worden gepubliceerd.

Doel
De MEP dient ertoe te voorzien in een krachtige en kosteneffectieve stimulering van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit en elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling (WKK). Ten aanzien van elektriciteit opgewekt door WKK is de huidige MEP-regeling ook gericht op behoud van het opgestelde vermogen.

Inhoud van het wetsvoorstel Het wetsvoorstel presenteert een oplossing voor de nadelige effecten van de openeinde-regeling. Voorgesteld wordt dat de Minister van Economische Zaken jaarlijks bij ministeriële regeling een maximumbudget vaststelt voor de verlening van nieuwe subsidies. Bepaald wordt vervolgens dat subsidieaanvragen alleen gehonoreerd kunnen worden voor zover dat mogelijk is zonder de geldende budgetruimte te overschrijden. Aanvragen waarvan honorering zou leiden tot overschrijding van het budget, zullen niet gehonoreerd worden. De Minister van Economische Zaken zal de mogelijkheid krijgen binnen het bovengenoemde totale budget een verdeling aan te brengen over de onderscheiden categorieën. Dit kan een verdeling zijn over de drie hoofdcategorieën:

* duurzame elektriciteit,

* klimaatneutrale elektriciteit en

* elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling.

Maar ook binnen een hoofdcategorie kan de Minister van Economische Zaken een nadere verdeling vaststellen, bijvoorbeeld over categorieën productie-installaties onderscheiden naar toegepaste opwekkingstechniek zoals windenergie op land, windenergie op zee, of bijvoorbeeld in het geval van biomassa, onderscheiden naar combinatie van opwekkingstechniek en brandstof, zoals bijstook van zuivere biomassa in grootschalige elektriciteitsproductie-installaties. In aanvulling op bovenstaande maatregel bestaat het voornemen om bij AMvB te regelen dat het totaal aantal kWh kan worden vastgesteld dat per installatie ten hoogste kan worden gesubsidieerd.

Voorts wordt voorgesteld om instrumenten te hanteren die ook anderszins de kosteneffectiviteit stimuleren. Hierbij kan worden gedacht aan subsidieverstrekking door middel van tendering, waarbij door producenten aanvragen kunnen worden ingediend met een door hen zelf bepaald subsidiebedrag per kWh, dat echter niet hoger kan zijn dan een vooraf vastgesteld maximum subsidiebedrag per kWh. Producenten met het laagste subsidiebedrag zullen voor subsidie in aanmerking komen. Deze bevoegdheden vormen tezamen een effectieve mogelijkheid om de stimulering te optimaliseren. Daarbij staat het op kosteneffectieve wijze bereiken van de beleidsdoelstellingen uiteraard centraal. Dit impliceert dat de voorkeur in beginsel uitgaat naar stimulering van opties met een lage onrendabele top. Teneinde tot een evenwichtige, robuuste ontwikkeling van het aanbod te komen, kunnen in voorkomende gevallen evenwel ook budgetten voor opties met een hogere onrendabele top worden vastgesteld. Indien nieuwe subsidieverleningen niet meer nodig zijn om de doelstelling te halen, zal geen budget voor nieuwe subsidieverleningen meer worden vastgesteld. Zolang de looptijd van eerder verleende subsidies nog niet verstreken is, blijven in die situatie uiteraard wel nog middelen nodig om deze lopende subsidies te kunnen betalen.

Relatie tussen budget en doelstelling Om te beginnen wordt een realistisch groeipad uitgezet naar de doelstelling voor duurzame elektriciteit in 2010 op basis van EU-Richtlijn 2001/77/EG. Dit houdt in dat in 2010 9% van de totale elektriciteitsconsumptie op een duurzame wijze is opgewekt. Aanpassingen van deze doelstelling zullen in Europees verband worden genomen, waarbij het EU Actieplan Biomassa een belangrijke leidraad is. Naar verwachting zal er pas in 2007 meer duidelijkheid komen over de doelstelling voor na 2010.

Duurzaamheidscriteria
Een aanvraag om verlening van een MEP-subsidie wordt afgewezen indien de aanvrager niet beschikt over de voor de realisatie van de productie-installatie benodigde vergunningen. Doel daarvan is, een grotere mate van zekerheid te verkrijgen dat de installatie waarvoor de subsidieaanvraag is gedaan, daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. Dit is van belang om te voorkomen dat onnodig budget wordt gealloceerd voor projecten die niet of met grote vertraging tot stand komen. Naast de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de financiële beheersbaarheid, wil de minister in de AMVB laten vastleggen dat geen subsidie zal worden verstrekt, indien verstrekking strijdig is met ander vastgelegd overheidsbeleid dan wel strijdig is met internationale afspraken. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de inzet van biomassa die niet op duurzame wijze wordt geproduceerd of verkregen.

Voorts wil de minister in de algemene maatregel van bestuur enkele aanpassingen opnemen die grotendeels reeds zijn aangekondigd in de brief van 31 augustus 2004 inzake de tussenevaluatie Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie. Hieronder volgt in kort bestek de inhoud van de belangrijkste aanpassingen.

* De mogelijkheid wordt opengesteld dat subsidie wordt verleend na volledige vervanging van een productie-installatie. Dit is thans niet mogelijk.

* Betere afstemming van de MEP-subsidieperiode op de verwachte levensduur van de productie-installatie. Met deze maatregel wil de minister voorkómen dat er na afloop van de thans maximaal tienjarige MEP-periode onbedoeld een aansporing ontstaat om de installatie te vervangen ook al zou deze best nog een aantal jaren langer mee kunnen.

* Voor de grootschalige toepassing van zuivere biomassa geldt tot 1 juli 2006 een kortere looptijd voor het vaste subsidiebedrag per kWh dan voor de overige categorieën duurzame energie. Vanaf genoemde datum zal ook voor grootschalige zuivere biomassa het vaste bedrag evenwel gedurende de gehele looptijd van de MEP-subsidiebeschikking gelden. Het is echter niet uit te sluiten dat de onrendabele top bij duurzame energieopwekking, met name op basis van biomassa, door bijvoorbeeld lagere biomassaprijzen en/of onvoorziene energieprijsontwikkelingen lager komt te liggen dan oorspronkelijk berekend. Dat kan leiden tot overstimulering, hetgeen uiteraard ongewenst is en - mede gelet op het Europese steunkader - tegengegaan dient te worden. Om dit te voorkomen wil de minister in de algemene maatregel van bestuur een bepaling opnemen die het mogelijk maakt in zulke gevallen het vaste subsidiebedrag van een lopende subsidie te verlagen. Zo'n bepaling is ook gericht op andere vormen van energieopwekking waarbij sprake is van aanzienlijke fluctuaties in kosten en/of opbrengsten.

* Enkele verbeteringen van de uitvoeringspraktijk. Bij uitbreiding komt er voor aanvragers de mogelijkheid om reeds vóór de realisatie van het project, door middel van een vooraf verleende ontheffing, zekerheid te krijgen of de installatie in aanmerking kan komen voor subsidie. Voorts kunnen subsidieontvangers na verlening van de subsidie, binnen zekere grenzen de ingangsdatum van de subsidie wijzigen. Zo kunnen zij de subsidie later laten ingaan als de bouw van de installatie vertraagd is.

Reactie van de minister op het debat met de Commissie voor Economische zaken.
In de nota n.a.v. het verslag van het debat van 9 november 2005 geeft de minister antwoord op de vragen die hem zijn gesteld.