Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk: TRCJZ/2005/3741
datum: 16-12-2005
onderwerp: Vragen van de leden Ormel en Atsma over het doden van dieren vanwege administratieve fouten

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

Hierbij beantwoord ik de vragen van de leden Ormel en Atsma (CDA) over het doden van dieren vanwege administratieve fouten.

1.
Wat is uw mening over de weigering door een dierenarts om mee te werken aan het doden van gezonde dieren omdat de identificatie en registratie van deze dieren niet in orde was?

Van het doden van dieren omdat deze niet identificeerbaar zijn, is slechts sprake in het geval van runderen. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van Verordening 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dient een rund waarvan de houder de identiteit niet binnen twee werkdagen kan bewijzen onverwijld onder toezicht van de veterinaire autoriteiten vernietigd te worden. Aan deze maatregel wordt in Nederland momenteel uitvoering gegeven doordat op een bedrijf waar een ongeïdentificeerd rund aanwezig is, op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren, een afvoer- en aanvoerverbod voor runderen van kracht is. Dit verbod wordt opgeheven indien het desbetreffende rund alsnog wordt geïdentificeerd, dan wel - ingeval het rund niet meer te identificeren is - het door de houder ter vernietiging is aangeboden. Een zelfstandig werkende dierenarts hoeft hieraan geen medewerking te verlenen. De houder kan in dat geval het desbetreffende rund laten afvoeren naar het slachthuis, waarna het gedode rund ter destructie wordt afgevoerd.

2.
Klopt het dat nagedacht wordt over een alternatief voor het doden van niet te identificeren dieren? Aan welke alternatieve mogelijkheden wordt gedacht?

Neen, er wordt niet nagedacht over een alternatief voor het doden van niet te identificeren runderen. Het doden van niet-geïdentificeerde runderen vindt evenwel slechts plaats in uitzonderlijke situaties. In de praktijk wordt de rundveehouder een langere periode dan twee dagen de tijd gegund om de identiteit van het ongeïdentificeerde rund te bewijzen. Het doen van DNA-onderzoek om de identiteit aan te tonen behoort dan tot de mogelijkheden. Ook wordt actief meegedacht met de verantwoordelijke houder over de wijze waarop de identiteit van het rund bewezen kan worden. Alleen indien een rund door een stapeling van fouten door de houder in de identificatie en registratie van het rund niet meer geïdentificeerd kan worden, is er geen andere weg dan de maatregel uit te voeren.

3.
Biedt de Europese regelgeving mogelijkheden om niet te identificeren dieren in leven te laten? Zo neen, bent u dan bereid om in Europees verband te pleitten voor een dusdanige wijziging van de regelgeving, dat dieren niet gedood hoeven te worden vanwege administratieve overtredingen door de houder van deze dieren?

Neen, de Nederlandse autoriteiten zijn verplicht uitvoering te geven aan verordening (EG) 494/98. De Europese Commissie heeft in ambtelijke contacten laten weten bovengenoemde maatregel belangrijk te vinden om de correcte identificatie van runderen in verband met de mogelijkheid tot tracering naar bedrijven en moederdieren te waarborgen. Dit is mede van belang op grond van volksgezondheidsaspecten, zoals het voorkomen dat met BSE besmette runderen in de voedselketen terechtkomen. Ik ben desondanks voornemens om bij de Europese Commissie te bepleiten deze maatregel te heroverwegen in het kader van de TSE-roadmap van verordening 999/2001 van het Europese Parlement en de Europese Raad. Een verplichte BSE-test bij niet-identificeerbare runderen kan mogelijk eventuele risico's ten aanzien van de volksgezondheid ondervangen.

4.
Acht u een verhoging van de boete voor overtreding van de regelgeving ten aanzien van de identificatie en registratie van dieren wenselijk, als het mogelijk is om daarmee het doden van niet geregistreerde dieren te voorkomen? Wilt u zich daar voor inzetten?

Vooralsnog is het niet mogelijk het doden van niet te identificeren runderen te voorkomen. Ik verwijs naar de beantwoording op de vragen 1 en 2. Voor het overige is de vraag vooralsnog niet ter zake.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman