Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Postbus 90801
2509 LV Den Haag
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA Den Haag
Uw brief Ons kenmerk
05-SZW-B-175 AV/PB/2005/103014
Onderwerp
Besluit verplichte beroepspensioenregeling
Datum 16 december 2005
Bij brief van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 december
verzoekt u mij te reageren op de brief van 2 december 2005 van de UVB. In deze brief geeft
de UVB aan een probleem te hebben met het Besluit verplichte beroepspensioenregeling. In
het bijzonder heeft de UVB bezwaar tegen de wijze waarop de regels met betrekking tot
waardeoverdracht zijn uitgewerkt.
Tevens verzoekt u mij het Besluit verplichte beroepspensioenregeling niet op 1 januari 2006
inwerking te laten treden.
De wijze waarop het recht op waardeoverdracht in het Besluit verplichte
beroepspensioenregeling is uitgewerkt is overeenkomstig de wijze waarop dat recht op
grond van de PSW is geregeld. Al in een eerder stadium heeft de UVB mij laten weten dat
een deze regeling niet onverkort kan gelden voor de beroepspensioenregelingen. Op
ambtelijk niveau is dit onderwerp vervolgens met de UVB besproken. Daarnaast heeft SZW
hierover ambtelijk overleg met DNB gehad.
Op grond van die gesprekken heb ik geconstateerd dat de problemen bij waardeoverdracht
vooral kunnen ontstaan bij vier beroepspensioenregelingen (verloskundigen,
fysiotherapeuten, huisartsen en medisch specialisten) waarbij een relatief groot deel van de
premie wordt ingezet voor een voorwaardelijke indexatie. In essentie verschillen deze
regelingen niet van andere pensioenregelingen. Ook daarbij geldt veelal dat er sprake is van
onvoorwaardelijke aanspraken gecombineerd met een voorwaardelijke indexatie. Het
verschil zit met name in de verhouding tussen het voorwaardelijke en het onvoorwaardelijke
deel.
Naar mijn mening zijn deze ongewenste situaties grotendeels te voorkomen. Een oplossing
zou kunnen zijn de regelingen aan te passen in die zin dat een groter deel van de premie
wordt ingezet voor de inkoop van nominale aanspraken. Dat heeft tot gevolg dat het
onvoorwaardelijke deel stijgt ten koste van de voorwaardelijke indexatie. Uit de
eerdergenoemde gesprekken heb ik begrepen dat in de praktijk al een aanzienlijk aantal van
de betreffende beroepsgenoten gebruik maakt van de mogelijkheid om op de pensioendatum
een deel van de voorwaardelijke (nog te verlenen) indexaties om te zetten in een hoger
nominaal pensioen.
Een andere oplossing zou kunnen zijn dat door de betreffende beroepspensioenfondsen bij
waardeoverdracht gewerkt wordt met een standaardpensioen, waarbij een deel van de
voorwaardelijke indexatie wordt uitgeruild tegen nominale aanspraken. Beide oplossingen
2
kunnen, binnen de wettelijke kaders van de WVB, door de betreffende fondsen zelf worden
gerealiseerd.
Op grond van bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat aanpassing van het Besluit
verplichte beroepspensioenregeling niet nodig is.
Overigens zal op grond van het overgangsrecht, het recht op waardeoverdracht voor
bestaande beroepspensioenregelingen pas op 1-1-2007 gaat gelden. Wanneer de
beroepsgenoten kiezen voor aanpassing van de pensioenregeling hebben zij daarvoor dus
ruim voldoende de tijd.
Los van de inhoudelijk reactie op de bezwaren van de UVB merk ik op dat uitstel van de
inwerkingtreding van het Besluit verplichte beroepspensioenregeling niet mogelijk is. Het
Besluit is een uitwerking van een aantal artikelen van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling (WVB), waarin is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur nadere regels gesteld worden. Eén van die artikelen betreft het recht op
waardeoverdracht. De WVB, treedt op 1 januari 2006 in werking. Dat houdt in dat ook het
bijbehorende besluit op dat moment in werking moet treden. Het Besluit verplichte
beroepspensioenregeling is derhalve al aan de Koningin ter tekening aangeboden
De minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)