European Union



15915/05 HOR/mj 1
DQPG NL
RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE
Brussel, 19 december 2005 (20.12)
(OR. en)
15915/05
CADREFIN 268

NOTA
van: het voorzitterschap
aan: de Europese Raad

Betreft: Financiële vooruitzichten 2007-2013

Voor de delegaties gaat in de bijlage een definitief alomvattend voorstel van het voorzitterschap over de financiële vooruitzichten 2007-2013.
Dit voorstel valt in drie delen uiteen:
Deel I: uitgaven
Deel II: inkomsten
Deel III: evaluatie
Deze drie delen vullen elkaar aan en kunnen niet los van elkaar worden bezien. Dat houdt in dat het geldende principe blijft dat er geen akkoord bestaat voordat er over alles een akkoord bestaat. 15915/05 HOR/mj 2
DQPG NL
DEEL I
UITGAVEN
15915/05 HOR/mj 3
DQPG NL
DE NIEUWE FINANCIËLE VOORUITZICHTEN - ALGEMEEN

1. Het nieuwe financiële kader moet de nodige financiële middelen verschaffen om de toekomstige interne en externe problemen daadwerkelijk en billijk te kunnen aanpakken, ook die welke het gevolg zijn van de verschillen in de ontwikkelingsniveaus in een uitgebreide Unie. Daarnaast moet het ook gestalte geven aan een vastberaden streven naar begrotingsdiscipline op alle beleidsgebieden binnen een algemene context van begrotingsconsolidatie in de lidstaten. Het overeenkomstig het Verdrag geformuleerd beleid moet in overeenstemming zijn met de beginselen van subsidiariteit, evenredigheid en solidariteit. Zij moeten ook meerwaarde opleveren.

2. De nieuwe financiële vooruitzichten moeten de zeven jaar van 2007 tot en met 2013 bestrijken, en worden opgesteld voor een Europese Unie met 27 lidstaten, uitgaande van de veronderstelling dat Bulgarije en Roemenië in 2007 tot de Unie zullen toetreden. De aan Roemenië en Bulgarije toegewezen bedragen zullen in acht worden genomen. 2 bis De Europese Raad heeft de financiële vooruitzichten 2007-2013 behandeld als een alomvattend onderhandelingspakket, dat de uitgaven, de inkomsten en de herzieningsclausule omvat. De Europese Raad dient het allesomvattende karakter van deze overeenkomst te waarborgen.

3. De uitgaven in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten moeten worden gegroepeerd in 5 rubrieken die de politieke prioriteiten van de Unie weerspiegelen en de nodige flexibiliteit bieden in het belang van een doeltreffende toewijzing van de middelen. Wanneer een rubriek wordt onderverdeeld in subrubrieken, dan hebben deze dezelfde status als afzonderlijke rubrieken.

4. In het licht van het bovenstaande beloopt het totaalbedrag voor uitgaven voor de EU 27 voor de periode 2007-2013 maximaal 862 363 miljoen euro aan kredieten voor vastleggingen, hetgeen 1,045% van het BNI van de EU vertegenwoordigt. De verdeling van de kredieten voor vastleggingen wordt hierna beschreven. Dezelfde cijfers staan ook in de tabel in bijlage I, die tevens een overzicht van de kredieten voor betalingen bevat. Alle cijfers zijn uitgedrukt in constante prijzen voor 2004. Er is voorzien in automatische jaarlijkse technische aanpassingen voor de inflatie.
15915/05 HOR/mj 4
DQPG NL

5. De Europese Raad neemt nota van de resoluties die het Europees Parlement op 8 juni en
1 december 2005 over de financiële vooruitzichten heeft aangenomen. Een nieuw interinstitutioneel akkoord

6. Het huidige financiële kader en het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) hebben hun doel grotendeels bereikt, namelijk te zorgen voor financiële discipline, een geordende ontwikkeling van de uitgaven en vlot verlopende begrotingsprocedures. Het nieuwe akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moet dezelfde doelstellingen nastreven, en tevens de nodige flexibiliteit bieden om een bevredigend evenwicht tot stand te brengen tussen de begrotingsdiscipline en een doeltreffende toewijzing van de middelen. Ten behoeve van een gezond financieel beheer zorgen de instellingen er zoveel mogelijk voor dat er jaarlijks toereikende marges worden aangehouden onder de maxima van de diverse rubrieken en subrubrieken, met uitzondering van rubriek 1b. Het nieuwe akkoord moet bovendien worden benut om de verschillende bestaande akkoorden en gezamenlijke verklaringen over begrotingsaangelegenheden te actualiseren en te vereenvoudigen.
7. In het licht van de institutionele dialoog die tot dusver heeft plaatsgevonden, verzoekt de Europese Raad de Raad om op basis van een gemeenschappelijk standpunt, en mits aanvaardbare voorwaarden kunnen worden bereikt, met het Europees Parlement en de Commissie tot overeenstemming te komen over een nieuw interinstitutioneel akkoord dat het resultaat van zijn conclusies weerspiegelt. In dit verband neemt de Europese Raad er nota van dat de Commissie concrete voorstellen ter verhoging van de flexibiliteit van het financiële kader zal indienen.
15915/05 HOR/mj 5
DQPG NL
RUBRIEK 1A) - CONCURRENTIEVERMOGEN TER BEVORDERING VAN GROEI EN

WERKGELEGENHEID

8. Met het niveau voor rubriek 1a) moet worden voorzien in een adequate financiering van initiatieven op Europees niveau ter ondersteuning van en in synergie met door de lidstaten genomen maatregelen die een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de strategie van Lissabon. Deze worden ingedeeld in de volgende vijf hoofddoelstellingen: onderzoek en technologische ontwikkeling, verbinding van Europa door middel van EU-wijde netwerken, onderwijs en opleiding, bevordering van het concurrentievermogen in een volledig geïntegreerde interne markt, en de sociale agenda. Uit deze rubriek zal tevens de ontmanteling van kerncentrales worden gefinancierd; de financiële gevolgen van deze vastlegging moeten stroken met de toetredingsverdragen. Het niveau van de vastleggingen, dat in reële termen jaarlijks met 7,5% zal stijgen ten opzichte van 2006, zou niet hoger mogen zijn dan: RUBRIEK 1a) (miljoen euro - prijzen van 2004)
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
8 250 8 860 9 510 10 200 10 950 11 750 12 600

9. Op basis van dat vastleggingsniveau verzoekt de Europese Raad de Raad om, indien nodig samen met het Europees Parlement, volgens de wetgevingsprocedure tijdig tot een akkoord te komen over de inhoud en de bijbehorende financiering van de onder deze rubriek vallende instrumenten, in het licht van de verschillende prioriteiten die de lidstaten hebben aangegeven.
10. Bij de toewijzing van middelen in het kader van deze rubriek dient bijzondere prioriteit te worden gegeven aan het bewerkstelligen van een substantiële en geleidelijk toenemende uitbreiding van de onderzoeksinspanning van de EU, die, zoals algemeen wordt erkend, een van de meest veelbelovende en meest doeltreffende motoren van innovatie en groei is. De Europese Raad meent dat de EU derhalve meer geld voor onderzoek moet uittrekken zodat, in reële termen ten opzichte van 2006, tegen 2013 ongeveer 75% meer middelen beschikbaar zijn. Deze onderzoeksinspanning dient, zoals in de eerste plaats door het zevende kaderprogramma tot uiting wordt gebracht, op topkwaliteit te stoelen, en moet een evenwichtige toegang voor alle lidstaten garanderen. Voorts moet een passende plaats worden ingeruimd voor enkele prioritaire projecten binnen de trans-Europese netwerken. 15915/05 HOR/mj 6
DQPG NL

11. De Europese Raad verzoekt de Commissie om in samenwerking met de Europese Investeringsbank te bezien of het mogelijk is hun steun voor onderzoek en ontwikkeling met maximaal 10 miljard euro te verhogen middels een financieringsfaciliteit met risicodelingscomponenten ter stimulering van bijkomende investeringen in Europees onderzoek en Europese ontwikkeling, in het bijzonder door de particuliere sector. 11bis Teneinde de nucleaire veiligheid in de Unie verder te bevorderen, verzoekt de Europese Raad de Begrotingsautoriteit ervoor te zorgen dat in de volgende financiële vooruitzichten de volgende bedragen worden toegewezen voor de ontmanteling van kerncentrales:
- 375 miljoen euro voor V-1 Jaslovske Bohunice in Slowakije;
- 865 miljoen euro voor Ignalina in Litouwen.

12. De Europese Raad komt overeen dat er een aanpassingsfonds inzake globalisatie wordt ingesteld, dat ten doel heeft aanvullende steun te verlenen aan werknemers die overbodig zijn geworden ten gevolge van grote structurele veranderingen in de mondiale handelspatronen, ten einde hen bij te staan bij hun omscholing en het vinden van werk. Om van het fonds gebruik te kunnen maken zal er moeten worden voldaan aan strenge criteria in verband met de omvang van de economische verstoring en het effect ervan op plaatselijke, regionale of nationale economieën; de Europese Raad verzoekt de Raad die criteria op grond van een voorstel van de Commissie vast te stellen. Het maximumbedrag van de uitgaven uit het fonds beloopt 500 miljoen euro per jaar. In de financiële vooruitzichten zullen geen specifieke financiële middelen voor het fonds worden toegewezen. Het moet daarentegen worden gefinancierd uit onderbestedingen ten opzichte van de in deze conclusies vastgestelde begrotingsplafonds (uitgedrukt in vastleggingen) en/of uit middelen die worden vrijgemaakt. 15915/05 HOR/mj 7
DQPG NL
RUBRIEK 1B) - COHESIE TEN BEHOEVE VAN GROEI EN WERKGELEGENHEID


13. De werking van het cohesiebeleid zal in de door de huidige financiële vooruitzichten bestreken periode aanzienlijk hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van het in het Verdrag vastgelegde doel om de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden lidstaten en regio's te verkleinen. De recente - en de komende - uitbreiding hebben de economische en sociale verschillen, zowel op regionaal als op nationaal niveau, aanzienlijk vergroot, waardoor de noodzaak van de totstandbrenging van economische en sociale samenhang nog nadrukkelijker een centrale plaats in de beleidsdoelstellingen van de Unie voor de periode van de volgende financiële doelstellingen moet blijven krijgen.
14. Derhalve moet de steun uit de structuurfondsen en het cohesiefonds op passende wijze worden geconcentreerd op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, waarbij evenwel in bevredigende overgangsregelingen moet worden voorzien, met name voor hen die het meeste bijdragen tot die concentratie. Maatregelen die door het cohesiebeleid worden ondersteund, moeten gericht zijn op investeringen in een beperkt aantal prioriteiten, welke samengebracht zijn rond drie doelstellingen: convergentie; regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid; territoriale samenwerking.
Steun voor groei en werkgelegenheid

15. In het kader van de algehele doel van de Unie om het concurrentievermogen te bevorderen en banen te scheppen, alsmede te streven naar verwezenlijking van de doelstellingen van de agenda van Lissabon, komt de Europese Raad overeen dat er streefcijfers zullen worden vastgesteld voor de uitgaven in het kader van zowel de convergentiedoelstelling als de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid, voor beleidsmaatregelen die rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstellingen. Die streefcijfers zullen 60% voor de convergentiedoelstelling en 75% voor de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid bedragen als gemiddeld percentage over de gehele periode. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de lidstaten die in of na 2004 tot de Unie zijn toegetreden, gelet op hun specifieke ontwikkelingsbehoeften.
16. De Europese Raad verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen tot vaststelling van een lijst van de uitgavencategorieën die worden geacht tot die doelstellingen bij te dragen, alsook van regelingen om de lidstaten ten volle hierbij te betrekken ten einde te waarborgen dat er rekening zal worden gehouden met specifieke nationale omstandigheden. 15915/05 HOR/mj 8
DQPG NL
Verbetering van de prestaties

17. Een reeks hervormingen zal de prestaties van de structuurfondsen verbeteren, door een meer strategische aanpak van de programmering in de hand te werken, een sterkere decentralisatie van de verantwoordelijkheden te bewerkstelligen en de beheers- en controlesystemen te versterken. In dit verband zal het werk van het cohesiefonds worden geïntegreerd in de programmering van de structurele bijstand om voor een grotere coherentie tussen de verschillende fondsen te zorgen.
ALGEMEEN NIVEAU VAN DE TOEWIJZINGEN

18. Het passende niveau van de vastleggingskredieten die in de financiële vooruitzichten voor de structuurfondsen en het cohesiefonds moeten worden opgenomen, bedraagt: RUBRIEK 1b) (miljoen euro - prijzen van 2004)
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
42 840 43 288 43 820 43 801 43 995 44 634 45 241
In verband met het streven naar economische en sociale samenhang in de uitgebreide Unie zullen de financiële verplichtingen voor 2007-2013 0,37% van het BNI van de EU-27 moeten bedragen.

19. 81,7% van deze middelen (251 330 miljoen euro) zal worden toegewezen aan de convergentiedoelstelling, waarvan 24,5% (61 518 miljoen euro) voor het cohesiefonds en 5,0% (12 521 miljoen euro) voor de "uitfaseringsregio's" en -lidstaten. 15,8% van deze middelen (48 789 miljoen euro) zal worden toegewezen aan de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid, waarvan 21,3% (10 385 miljoen euro) voor de "infaseringsregio's". Aan de doelstelling territoriale samenwerking zal 2,4% van deze middelen (7 500 miljoen euro) worden toegewezen.
15915/05 HOR/mj 9
DQPG NL

20. Om rekening te houden met het beperkte vermogen van de lidstaten om de beschikbare middelen daadwerkelijk aan te wenden, mag de totale overdracht van fondsen ter ondersteuning van de cohesie aan een bepaalde lidstaat ten hoogste de in punt 40 vermelde percentages van het BBP van de lidstaten bedragen, inclusief de middelen die naar de nieuwe instrumenten voor plattelandsontwikkeling en visserij worden overgedragen. OMSCHRIJVING VAN DE VERSCHILLENDE DOELSTELLINGEN EN CRITERIA OM IN AANMERKING TE

KOMEN VOOR FINANCIERING
Omschrijving van de convergentiedoelstelling

21. De convergentiedoelstelling bestaat erin de convergentie van de minst ontwikkelde regio's en lidstaten te versnellen.

22. De regio's die in het kader van deze doelstelling in aanmerking komen voor financiering uit de structuurfondsen, zijn de huidige regio's van NUTS 1-niveau II met een BBP per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire gegevens over de jaren 2000-2002, dat lager is dan 75% van het gemiddelde van de EU-25.
23. De lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het cohesiefonds zijn de lidstaten met een BNI per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire gegevens over de jaren 2001-2003, dat lager is dan 90% van het gemiddelde van de EU-25 en die een programma hebben om te voldoen aan de in artikel 104 van het Verdrag vervatte voorwaarden voor economische convergentie. Omschrijving van de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid

24. Deze doelstelling behelst de versterking van het concurrentievermogen en de attractiviteit van de regio's alsook van de werkgelegenheid. De respectieve bijdragen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Regionaal Sociaal Fonds (ESF) worden door de lidstaten in overleg met de Commissie vastgesteld.
1 NUTS = Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. 15915/05 HOR/mj 10
DQPG NL

25. Het gehele grondgebied van de Gemeenschap komt voor financiering in aanmerking, met uitzondering van de regio's die in het kader van de convergentiedoelstelling in aanmerking komen voor financiering uit de structuurfondsen en de regio's die onder overgangsregelingen vallen, met inachtneming van de in punt 40 vermelde limieten. Omschrijving van de doelstelling Europese territoriale samenwerking
26. Deze doelstelling behelst de versterking van de territoriale samenwerking op grensoverschrijdend, transnationaal en interregionaal niveau, en op de totstandbrenging van samenwerkingsnetwerken en de bevordering van de uitwisseling van ervaringen op het passende territoriale niveau.

27. De regio's die in aanmerking komen voor financiering van grensoverschrijdende samenwerking, zijn alle regio's van NUTS-niveau III aan de landbinnengrenzen, alle regio's van NUTS-niveau III aan de landbuitengrenzen en sommige regio's van NUTS-niveau III aan de zeegrenzen, die, als algemene regel, van elkaar gescheiden zijn door ten hoogste 150 km, waarbij rekening dient te worden gehouden met mogelijke aanpassingen ter wille van de samenhang en de continuïteit van de samenwerking.

28. De lijst van in aanmerking komende transnationale regio's zal door de Commissie worden opgesteld na nauw overleg met de lidstaten.

29. Het gehele grondgebied van de Gemeenschap komt in aanmerking voor financiering van interregionale samenwerking en samenwerkingsnetwerken en uitwisseling van ervaringen. TOEWIJZINGSMETHODE
Toewijzingsmethode voor convergentieregio's

30. Het specifieke niveau van de toewijzingen voor elke lidstaat is gebaseerd op een objectieve methode en wordt als volgt berekend:
De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die op basis van de relatieve regionale en nationale welvaart en het werkloosheidspercentage stapsgewijs als volgt worden berekend: 15915/05 HOR/mj 11
DQPG NL
i) er wordt een absoluut bedrag (in euro) bepaald door vermenigvuldiging van de bevolking van de betrokken regio met het verschil tussen het BBP per inwoner (KKS 1) van die regio en het gemiddelde BBP per inwoner (KKS) van de EU-25; ii) op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt naar gelang van de relatieve welvaart, ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt gedifferentieerd:
* 4,25% voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner minder dan 82% van het communautaire gemiddelde bedraagt;

* 3,36% voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner tussen de 82% en 99% van het communautaire gemiddelde ligt;

* 2,67% voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner meer dan 99% van het communautaire gemiddelde bedraagt;
iii) aan het met stap ii) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 700 euro per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou kennen.

31. Het door toepassing van deze parameters vastgelegde financieringsniveau omvat het gedeelte dat naar rubriek 2 moet worden overgedragen (zie punt 63).
1 KKS = Koopkrachtpariteitsstandaard.
15915/05 HOR/mj 12
DQPG NL
Toewijzingsmethode voor het Cohesiefonds

32. De theoretische totale toewijzing wordt verkregen door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner van 44,7 euro te vermenigvuldigen met de voor financiering in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat a priori recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door toepassing van de volgende stappen:

1) er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten; indien evenwel het aandeel van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte met een factor 5 of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel in de totale bevolking gebruikt;
2) op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk aan een derde van het percentage waarmee het BNI per inwoner (KKS) van de betrokken lidstaat boven of onder het gemiddelde BNI per inwoner van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt weergegeven als 100%).
33. Gezien de aanzienlijke behoeften van de nieuwe lidstaten op het gebied van vervoers- en milieu-infrastructuur, wordt het aandeel in het Cohesiefonds voor de nieuwe lidstaten gemiddeld gedurende de periode bepaald op een derde van de totale financiële toewijzing (structuurfondsen en cohesiefonds tezamen). Voor de overige lidstaten is de financiële toewijzing het rechtstreekse resultaat van de in punt 32 beschreven toewijzingsmethode.
34. De subsidiabiliteit van de lidstaten uit hoofde van het Cohesiefonds zal in 2010 opnieuw worden bezien op basis van gegevens met betrekking tot de EU-25. 15915/05 HOR/mj 13
DQPG NL
Toewijzingsmethode voor de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid

35. Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn in aanmerking komende regio's, die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld: totale bevolking (weging 0,5), aantal werklozen in regio's van NUTS-niveau III met een werkloosheidspercentage dat boven het groepsgemiddelde ligt (weging 0,2), aantal banen dat nodig is om een arbeidsparticipatie van 70% te bereiken (weging 0,15), aantal werkenden met een laag opleidingsniveau (weging 0,10), geringe bevolkingsdichtheid (weging 0,05). Vervolgens worden de aandelen bijgesteld overeenkomstig de relatieve regionale welvaart (voor elke regio, verhoging of verlaging van zijn totale aandeel met +5%/-5% naar gelang zijn BBP per inwoner onder of boven het gemiddelde BBP per inwoner van de groep ligt). Het aandeel van elke lidstaat mag evenwel niet minder zijn dan drie vierde van zijn aandeel in 2006 in de gezamenlijke financiering uit hoofde van de doelstellingen 2 en 3. Toewijzingsmethode voor de doelstelling territoriale samenwerking
36. De verdeling van de middelen over de ontvangende lidstaten (met inbegrip van de bijdrage van het EFRO aan de financiering van het grensoverschrijdende gedeelte van het Europees nabuurschap- en partnerschapsinstrument en van het pretoetredingsinstrument) wordt als volgt vastgesteld:

* voor de grensoverschrijdende component, op basis van de bevolking van de regio's van NUTS-niveau III in land- en zeegrensgebieden, als aandeel van de totale bevolking van alle in aanmerking komende regio's. Bijdragen uit rubriek 4 moeten gelijktijdig worden toegewezen;

* voor de transnationale component, op basis van de totale bevolking van de lidstaat, als aandeel van de totale bevolking van alle betrokken lidstaten. De aandelen van de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerkingscomponenten zijn respectievelijk 77%, 19% en 4%.
15915/05 HOR/mj 14
DQPG NL
OVERGANGSREGELINGEN

37. Billijkheidshalve en om de voltooiing van het convergentieproces mogelijk te maken, zullen er overgangsregelingen worden ingevoerd.

38. Het betreft de onderstaande categorieën regio's en lidstaten: a) de regio's die in aanmerking zouden zijn gekomen voor de status van convergentieregio indien de drempel om voor steun in aanmerking te komen 75% van het gemiddelde BBP van de EU-15 was gebleven, maar die niet meer in aanmerking komen omdat hun nominale BBP per inwoner nu hoger zal zijn dan 75% van het nieuwe (lagere) gemiddelde van de EU-25 (het zogenaamde "statistisch effect"). Voor deze regio's zal "uitfasering" uit hoofde van de convergentiedoelstelling plaatsvinden. b) de regio's die momenteel in aanmerking komen voor de volledige status van doelstelling
1-regio, doch die in de door de volgende financiële vooruitzichten bestreken periode niet langer voor steun in aanmerking komen omdat door natuurlijke groei hun BBP per inwoner is gestegen tot meer dan 75% van het gemiddelde van de EU-15, hetgeen overeenkomt met meer dan 82,19% van het nieuwe gemiddelde van de EU-25 (het "groei"-effect). Voor deze regio's zal een geleidelijke "infasering" uit hoofde van de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid plaatsvinden.
c) de lidstaten die momenteel in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds en waarvoor dit nog steeds zou hebben gegolden indien de drempel om voor steun in aanmerking te komen 90% van het gemiddelde BNI van de EU-15 was gebleven, maar die niet meer in aanmerking komen omdat hun nominale BNI per inwoner nu hoger zal zijn dan 90% van het nieuwe (lagere) gemiddelde van de EU-25. Voor deze lidstaten zal een "uitfasering" uit hoofde van het onderdeel Cohesiefonds van de convergentiedoelstelling plaatsvinden.
15915/05 HOR/mj 15
DQPG NL

39. Voor de toewijzingen in het kader van deze uitfasering/infasering worden de volgende parameters gehanteerd:
a) voor de regio's als omschreven in punt 38 a), 80% van de in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een lineaire vermindering om in 2013 te komen tot de nationale gemiddelde steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 600 euro per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou kennen.
Het door toepassing van deze parameters vastgelegde financieringsniveau omvat het gedeelte dat naar rubriek 2 moet worden overgedragen (zie punt 63). b) voor de regio's als omschreven in punt 38 b), 75% van hun in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een lineaire vermindering om in 2011 te komen tot de nationale gemiddelde steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 600 euro per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou kennen.
c) voor de lidstaten als omschreven in punt 38 c) is de toewijzing degressief over een periode van zeven jaar, waarbij het bedrag in 2007 1,2 miljard euro beloopt, in 2008 850 miljoen euro, in 2009 500 miljoen euro, in 2010 250 miljoen euro, in 2011 200 miljoen euro, in 2012 150 miljoen euro en in 2013 100 miljoen euro. 15915/05 HOR/mj 16
DQPG NL
PLAFOND VOOR OVERDRACHTEN VAN MIDDELEN TER ONDERSTEUNING VAN DE COHESIE


40. Ter bevordering van de doelstellingen, namelijk het op passende wijze concentreren van middelen uit het cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, en het verminderen van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per inwoner ten gevolge van de vaststelling van een bovengrens, bedraagt het plafond voor overdrachten aan elke afzonderlijke lidstaat:

* voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 van minder dan 40% van het gemiddelde van de EU-25: 3,7893 % van hun BBP
* voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 40% en minder dan 50% van het gemiddelde van de EU-25: 3,7135% van hun BBP

* voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 50% en minder dan 55% van het gemiddelde van de EU-25: 3,6188% van hun BBP

* voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 55% en minder dan 60% van het gemiddelde van de EU-25: 3,5240% van hun BBP

* voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 60% en minder dan 65% van het gemiddelde van de EU-25: 3,4293% van hun BBP

* voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 65% en minder dan 70% van het gemiddelde van de EU-25: 3,3346% van hun BBP

* voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 70% en minder dan 75% van het gemiddelde van de EU-25: 3,2398% van hun BBP

* vervolgens wordt per verhoging van 5% van het gemiddelde BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, het plafond voor overdrachten verminderd met 0,09% van het BBP.
In het geval van Roemenië en Bulgarije geldt dit onverminderd het gestelde in punt 2. Teneinde de waarde van de Poolse zloty tijdens de referentieperiode weer te geven, zal het resultaat van de toepassing van de bovengrens, zoals hierboven vermeld, met betrekking tot Polen voor de periode voorafgaand aan de in punt 42 bedoelde herziening (2007-2009) vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt van 1,04. 15915/05 HOR/mj 17
DQPG NL

41. De berekeningen van het BBP door de Commissie zullen worden gebaseerd op de statistieken die in april 2005 zijn gepubliceerd. Voor elke lidstaat wordt, uitgaande van de ramingen van de Commissie van april 2005, een individueel nationaal groeipercentage van het BBP voor 2007-2013 toegepast.

42. Indien in 2010 blijkt dat het gecumuleerde BBP van een lidstaat voor de jaren 2007-2009 met meer dan 5% afwijkt van het overeenkomstig punt 41 geraamde gecumuleerde BBP, ook als gevolg van wijzigingen van de wisselkoersen, worden de overeenkomstig punt 40 voor die periode aan die lidstaat toegewezen bedragen dienovereenkomstig bijgesteld. Het totale nettoeffect van deze bijstellingen mag niet meer dan 3 miljard euro meer of minder bedragen. In ieder geval wordt, indien het netto-effect positief is, het totaal aan bijkomende middelen beperkt tot het niveau van onderbesteding ten opzichte van de plafonds voor categorie 1B in punt 18 voor de jaren 2007-2010. Laatste bijstellingen zullen in gelijke delen over de jaren 2011-2013 worden gespreid.
AANVULLENDE BEPALINGEN

43. De bovenstaande beschreven methodes, definities en regelingen vormen het gemeenschappelijke kader voor de toewijzing van cohesiefondsen aan de lidstaten. Omdat zij noodzakelijkerwijze algemeen van aard zijn en onmogelijk rekening kan worden gehouden met alle relevante factoren, levert de toepassing ervan niet het gewenste resultaat op in een aantal objectieve situaties, die om diverse redenen een speciale behandeling vergen: de behoefte om rekening te houden met bijwerking van de meest recente statistische gegevens, de onevenredige gevolgen van automatische toepassing van sommige criteria op bepaalde regio's en landen, uitzonderlijke geografische en demografische omstandigheden. Teneinde deze verschillende elementen billijkheidshalve en ter waarborging van een evenwichtige toepassing ten volle in aanmerking te nemen, zullen de volgende aanvullende bepalingen worden toegepast bij de toewijzing van de uitgaven uit de cohesiefondsen.
44. Wanneer in een bepaalde lidstaat de uitfaseringsregio's als omschreven in punt 38 a) ten minste eenderde vertegenwoordigen van de totale bevolking van de in 2006 voor doelstelling
1-steun volledig in aanmerking komende regio's, bedragen de steunpercentages 80% van de in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, 75% in 2008, 70% in 2009, 65% in 2010, 60% in 2011, 55% in 2012 en 50% in 2013. 15915/05 HOR/mj 18
DQPG NL

45. Bij de toepassing van de in de punten 37 tot en met 39 beschreven overgangsregeling geldt voor de regio's die in de periode 2000-2006 niet in aanmerking kwamen voor de status van doelstelling 1 of die daarvoor pas in aanmerking zijn gekomen in 2004, als uitgangspunt 90% van hun theoretische steunintensiteit per inwoner voor 2006, berekend op basis van de toewijzingsmethode van Berlijn van 1999, waarbij hun regionaal BBP-niveau per inwoner wordt gelijkgesteld met 75% van het gemiddelde van de EU 15.
46. Onverminderd punt 40 zullen de Poolse NUTS-niveau II-regio's Lubelskie, Podkarpackie, Warmínsko-Mazurskie, Podlaskie en Swietokrzyskie, met de laagste vijf BBP's per inwoner (KKS) in de EU-25, steun uit het EFRO genieten bovenop de steun waarvoor zij anderszins in aanmerking komen. Deze aanvullende financiering bedraagt 107 euro per inwoner in de periode 2007-2013. Eventuele verhoging ex punt 42 van de aan Polen toegewezen steunbedragen geschiedt onverminderd de hierboven beschreven aanvullende financiering. 46bis Onverminderd punt 40 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Közép-Magyarország een aanvullend bedrag van 140 miljoen euro toegewezen voor de periode 2007-2013. Voor deze regio gelden dezelfde regelgevende bepalingen als voor de in punt 38, onder a) bedoelde regio.
46ter Onverminderd punt 40 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Praag voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 200 miljoen euro toegewezen.
47. Aangezien Cyprus op basis van de herziene cijfers over de periode 1997-1999 in aanmerking had moeten komen voor doelstelling 1-steun in de periode 2004-2006, zal Cyprus in de periode 2007-2013 de overgangsregelingen genieten die gelden voor de in punt 38 b) omschreven regio's, waarbij het uitgangspunt voor Cyprus in 2007 overeenkomstig punt 45 wordt vastgesteld.

48. Hoewel de NUTS-niveau 2-regio's Itä-Suomi en Madeira de status van infaseringsregio behouden, zullen zij de financiële overgangsregelingen van punt 39 a) genieten. 15915/05 HOR/mj 19
DQPG NL

49. De NUTS-niveau II-regio de Canarische Eilanden krijgt voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 100 miljoen euro.

50. De in artikel 299 van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTSniveau II die voldoen aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij het Verdrag betreffende de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, komen gezien hun specifieke omstandigheden in aanmerking voor extra financiering uit het EFRO. Deze financiering bedraagt 35 euro per inwoner per jaar en komt bovenop de andere middelen waarvoor deze regio's anderszins in aanmerking komen.

51. Met betrekking tot de toewijzingen op grond van de doelstelling territoriale samenwerking zal de steunintensiteit voor regio's langs de voormalige landbuitengrenzen tussen de EU-15 en de EU-12 en tussen de EU-25 en de EU-12 50% hoger zijn dan die voor de overige betrokken regio's.

52. Uit erkentelijkheid voor de speciale inspanningen voor het vredesproces in Noord-Ierland zal een totaal bedrag van 200 miljoen euro worden toegewezen voor het programma PEACE over de periode 2007-2013. Het programma zal worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de additionaliteit van de maatregelen van de structuurfondsen.
53. De Zweedse regio's die vallen onder de doelstelling van regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid krijgen een bijkomend bedrag uit het EFRO van 150 miljoen euro. 53bis Onverminderd punt 40 wordt aan zowel Estland als aan Letland, die samen één enkele NUTS II-regio vertegenwoordigen, voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 35 euro per inwoner toegewezen.

54. De Oostenrijkse regio's die vallen onder de doelstelling van regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid en die liggen aan de voormalige buitengrenzen van de EU krijgen een bijkomend bedrag uit het EFRO van 150 miljoen euro. Aan Beieren wordt een soortgelijk aanvullend bedrag van 75 miljoen euro toegewezen. 15915/05 HOR/mj 20
DQPG NL
54bis. Aan Spanje komt een aanvullende toewijzing van 2 miljard euro uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ten goede ter versterking van onderzoek en ontwikkeling door en voor ondernemingen overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van de EFROverordening. De indicatieve onderverdeling is 75% voor de convergentieregio's (waarvan 5% voor uitfaseringsregio's) en 25% voor de concurrentievermogenregio's (waarvan 15% voor infaseringsregio's). Deze percentages kunnen later op het initiatief van Spanje op elk moment vóór de aanneming van de algemene verordening inzake Structuurfondsen worden gewijzigd. 54ter. Aan Ceuta en Melilla wordt voor de periode 2007-2013 in het kader van het EFRO een aanvullend bedrag van 50 miljoen euro toegewezen.
54quater. Aan Italië wordt uit de Structuurfondsen een aanvullend bedrag toegewezen van
1,4 miljard euro volgens de volgende verdeling: 828 miljoen euro voor de regio's die in aanmerking komen krachtens punt 22, 111 miljoen euro voor de regio's die in aanmerking komen krachtens punt 38, onder a), 251 miljoen euro voor de regio's die in aanmerking komen krachtens punt 38, onder b), en 210 miljoen euro voor de regio's die in aanmerking komen krachtens punt 25.
54quinquies. Onder erkenning van de bijzondere omstandigheden van Corsica (30) en Frans Henegouwen (70) ontvangt Frankrijk voor de periode 2007-2013 een aanvullende toewijzing van 100 miljoen euro in het kader van de doelstelling regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid.
54sexies. Een aanvullend bedrag van 225 miljoen euro wordt toegewezen aan de Oostelijke Länder van Duitsland die in aanmerking komen voor steun in het kader van de convergentiedoelstelling, waarvan 58 miljoen euro wordt toegewezen aan regio's die in aanmerking komen voor steun krachtens punt 38, onder a).
MEDEFINANCIERINGSPERCENTAGES

55. De bovengrenzen voor de bijdragen uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds zijn die welke zijn vastgesteld in de artikelen 51 en 52 van het Commissievoorstel van 16 juli 2004 voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, behalve dat, 15915/05 HOR/mj 21
DQPG NL

- voor de lidstaten waarvan het gemiddelde BBP per inwoner van 2001 tot en met 2003 minder bedroeg dan 85% van het EU-25-gemiddelde, wordt de bovengrens van het bijdragepercentage uit het EFRO of het ESF voor alle operationele programma's vastgesteld op 85%;

- voor de andere lidstaten die op 1 januari 2007 in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds wordt de bovengrens van het standaardbijdragepercentage uit het EFRO of het ESF in het kader van operationele programma's in volgens de convergentiedoelstelling in aanmerking komende regio's en voor steun krachtens de infasering in de zin van punt 38 b) in aanmerking komende regio's op 80% vastgesteld. De bijdragen uit de fondsen voor alle operationele programma's voor de lidstaten waarvan het gemiddeld BBP per hoofd van de bevolking van 2001 tot en met 2003 lager was dan 85% van het gemiddelde van de EU-25, samen met operationele programma's in de Oostelijke Länder van Duitsland die in aanmerking komen voor steun in het kader van de convergentiedoelstelling, worden berekend onder verwijzing naar het totaal van de subsidiabele kosten (publieke en particuliere).
VOORSCHOTTEN

56. Voorschotten mogen per lidstaat niet hoger zijn dan de volgende percentages van zijn totale cohesiemiddelen voor de periode 2007-2013:
2007 2008 2009

* Voor de structuurfondsen

- Lidstaten EU-15 2% 3%

- Lidstaten EU-10, Bulgarije en Roemenië 2% 3% 2%
* Voor het cohesiefonds

- Lidstaten EU-15 2% 3% 2,5%

- Lidstaten EU-10, Bulgarije en Roemenië 2,5% 4% 4% 15915/05 HOR/mj 22
DQPG NL
VERDERE REGELGEVING

57. Voor lidstaten waarvan het gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking tussen 2001 en 2003 minder dan 85% van het EU25-gemiddelde bedroeg, wordt niet-terugbetaalbare BTW als in aanmerking komende uitgaven beschouwd voor de berekening van de bijdrage uit de fondsen. Voor alle andere lidstaten zien de bepalingen voor het in aanmerking nemen van niet-terugbetaalbare BTW er als volgt uit: BTW komt, algemeen gesproken, niet in aanmerking voor medefinanciering. Uitzondering zal evenwel worden gemaakt voor niet-recupereerbare BTW die werkelijk en definitief wordt gedragen door andere begunstigden dan niet-belastbare personen in de zin van artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de zesde BTW-richtlijn van de Raad (staten, regio's, gewesten, provincies, gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen).
58. De regel inzake ambtshalve annulering ("n + 2 jaar") zal worden toegepast zoals beschreven in artikel 92 van het Commissievoorstel van 16 juli 2004 voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, behalve dat voor lidstaten waarvan het gemiddelde BBP per hoofd van de bevolking van 2001 tot en met 2003 minder dan 85% van het EU25-gemiddelde bedroeg, de "n+2 jaar"-regel wordt vervangen door een "n+3 jaar"- regel inzake ambtshalve annulering voor de periode 2007-2010 alleen.
59. Het EFRO kan ook bijdragen tot de financiering van woningbouwprojecten in de EU10, Roemenië en Bulgarije. De praktische regelingen voor deze steun worden vastgelegd in een verordening van de Raad en het Europees Parlement op basis van een Commissievoorstel. 15915/05 HOR/mj 23
DQPG NL
RUBRIEK 2 - INSTANDHOUDING EN BEHEER VAN NATUURLIJKE HULPBRONNEN


60. De vastleggingskredieten voor deze rubriek, die landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij en een nieuw financieel instrument voor het milieu, alsmede de uit rubriek 1b) overgedragen middelen omvat, mogen de volgende niveaus niet overschrijden: RUBRIEK 2 (miljoen euro - prijzen van 2004)
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
54 972 54 308 53 652 53 021 52 386 51 761 51 145
waarvan
landbouwmarktgerelateerde
uitgaven en
rechtstreekse
betalingen
43 120 42 697 42 279 41 864 41 453 41 047 40 645

61. De bedragen voor marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen zijn die welke zijn overeengekomen tijdens de Europese Raad van oktober 2002, uitgedrukt in constante prijzen 2004. Die bedragen vormen een plafond en omvatten ook de bedragen die, volgens de moduleringsregelingen1 zullen worden overgedragen naar en uitbetaald via het nieuwe instrument voor plattelandsontwikkeling.

62. De lidstaten kunnen naar eigen inzicht onder dat plafond extra bedragen overdragen naar programma's voor plattelandsontwikkeling, ten belope van maximaal 20% van de bedragen die hen door marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen toevallen. De Europese Raad verzoekt de Raad om op basis van het Commissievoorstel de praktische regelingen voor deze overdrachten vast te stellen. Bedragen die met het oog op de ondersteuning van de plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze regelingen worden overgedragen, worden niet onderworpen aan de nationale voorschriften inzake medefinanciering en de in de Verordening inzake plattelandsontwikkeling2 opgenomen voorschriften betreffende de minimumuitgaven per as.

1 Inclusief de gelijkwaardige regelingen voor de katoen- en de tabaksector en de aanvullende vrijwillige modulering die de individuele lidstaten naar eigen inzicht kunnen verrichten.
2 Verordening 1698/2005.
15915/05 HOR/mj 24
DQPG NL

63. De toewijzing voor het nieuwe instrument voor plattelandsontwikkeling, die voornamelijk bestaat uit de bedragen die uit de fondsen ter ondersteuning van de regionale component van de convergentiedoelstelling worden overgedragen, alsmede de bedragen die momenteel in het kader van het EOGFL, afdeling Garantie, worden betaald, bedraagt 69,75 miljard euro vóór modulering, waarvan 41,23 miljard euro momenteel wordt uitbetaald krachtens de afdeling Garantie van het EOGFL. De Commissie zal de totale uitgaven voor plattelandsontwikkeling, inclusief de overdrachten uit het EOGFL, toewijzen en ervoor zorgen dat ten minste 33,01 miljard euro wordt toegewezen aan de EU10, Bulgarije en Roemenië. Van de resterende 36,74 miljard euro wordt 18,91 miljard euro toegewezen aan de EU15 overeenkomstig een sleutel die door de Commissie wordt voorgesteld, en door de Raad overeenkomstig de op 20 september 2005 aangenomen Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake plattelandsontwikkeling en wordt de overige 4,07 miljard euro toegewezen aan Oostenrijk (1,35 miljard euro), Finland (0,46 miljard euro), Ierland (0,50 miljard euro), Italië (0,50 miljard euro), Luxemburg (20 miljoen euro), Frankrijk (0,1 miljard euro), Zweden (0,82 miljard euro) en aan Portugal (0,32 miljard euro), waarvoor, vanwege de specifieke moeilijkheden van de Portugese landbouw als beschreven in de conclusies van de Europese Raad betreffende het verslag van de Commissie over de Portugese landbouw (doc. 10859/03), de vereiste van nationale medefinanciering niet van toepassing is.
64. De toewijzing voor het nieuwe instrument voor visserij, die bestaat uit de bedragen die uit de fondsen ter ondersteuning van de regionale component van de convergentiedoelstelling en de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid worden overgedragen, bedraagt 3,8 miljard euro.

65. De bedragen die uit de fondsen ter ondersteuning van de regionale component van de convergentiedoelstelling worden overgedragen naar de instrumenten voor plattelandsontwikkeling en visserij, zijn door elke lidstaat na raadpleging van de Commissie bepaald; daarbij zijn de historische uitgavenpercentages over de periode 2000-2006 (2004-2006 voor de nieuwe lidstaten) als referentiepunt gebruikt. Zij zijn niet aan herverdeling onderworpen. 15915/05 HOR/mj 25
DQPG NL
RUBRIEK 3A) - VRIJHEID, VEILIGHEID EN RECHT

66. Het gebied vrijheid, veiligheid en recht bestrijkt een aantal punten die specifiek betrekking hebben op de bescherming en de rechten van individuele burgers. Dat zijn onder meer het vaststellen van een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, immigratie en grenscontrole, het volgen van een doeltreffender en gezamenlijke aanpak van grensoverschrijdende problemen als illegale immigratie, mensenhandel en -smokkel, terrorisme en georganiseerde criminaliteit, het bevorderen van de grondrechten en het ontwikkelen van justitiële samenwerking in civiele en strafzaken. Deze sector zal zeker nog aan belang blijven winnen bij de ondersteuning van maatregelen van de lidstaten. Het niveau van de vastleggingen, dat in reële termen jaarlijks met 15% zal stijgen ten opzichte van 2006, zou niet hoger mogen zijn dan: RUBRIEK 3a) (miljoen euro - prijzen van 2004)
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
600 690 790 910 1 050 1 200 1 390
RUBRIEK 3B) - ANDERE INTERNE BELEIDSTERREINEN

67. Een aantal andere beleidsmaatregelen betreft met name cultuur, jeugd, audiovisuele zaken, gezondheid en consumentenbescherming; dit zijn gebieden waar de Unie als katalysator fungeert voor maatregelen van de lidstaten. De vastleggingen, die in de volledige door de financiële perspectieven bestreken periode stabiel zijn gebleven op +1% in reële termen ten opzichte van 2006, mogen niet meer bedragen dan:
RUBRIEK 3b) (miljoen euro - prijzen van 2004)
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
520 520 520 520 520 520 520
15915/05 HOR/mj 26
DQPG NL
RUBRIEK 4 - DE EU ALS MONDIALE PARTNER

68. De Unie is een wereldspeler en beschikt over een veelheid aan instrumenten. Zij moet gereed zijn om te delen in de verantwoordelijkheid om de armoede overal in de wereld de armoede te helpen terugdringen, mede door bij te dragen tot het bereiken van de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen, en de mondiale veiligheid te verbeteren; zij moet over de nodige financiële middelen beschikken om deze opdrachten te vervullen. Het externe optreden en beleid van de Unie valt onder rubriek 4 en is gegroepeerd in voornamelijk de volgende instrumenten: pretoetreding, stabiliteit, ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking, Europese nabuurschap en partnerschap, humanitaire hulp en macrofinanciële bijstand. Het niveau van de vastleggingen, dat in reële termen jaarlijks met nagenoeg 4,5% zal stijgen ten opzichte van 2006, zou niet hoger mogen zijn dan: RUBRIEK 4 (miljoen euro - prijzen van 2004)
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
6 280 6 550 6 830 7 120 7 420 7 740 8 070

69. Op basis van dat vastleggingsniveau en met indachtig de indicatieve cijfers die de Commissie voor elk van de doelstellingen onder deze rubriek voorstelt, verzoekt de Europese Raad de Raad om, indien nodig samen met het Europees Parlement, volgens de wetgevingsprocedure tijdig tot een akkoord te komen over de inhoud en de bijbehorende financiering van de vier voorgestelde nieuwe instrumenten onder deze rubriek, in het licht van de verschillende prioriteiten die de lidstaten hebben aangegeven.

70. Voor de samenwerking met de ACS-staten zal in het kader van het bestaande intergouvernementele Europees Ontwikkelingsfonds 22 682 miljoen euro in lopende prijzen worden toegewezen over de periode 2008-2013. Dit bedrag staat los van de bedragen in de bovenstaande tabel. De verdeelsleutel voor de financiering van dit bedrag staat in bijlage II.
71. De noodhulpreserve en de voorziening voor het Garantiefonds voor leningen worden gefinancierd in het kader van rubriek 4. De noodhulpreserve zal worden vastgesteld op een niveau van 221 miljoen euro en moet naar behoren worden afgeschermd. Aan de voorziening voor het Garantiefonds voor leningen zullen voldoende financiële middelen worden toegewezen, zoals voorzien in het desbetreffende wetgevingsmechanisme. 15915/05 HOR/mj 27
DQPG NL

72. De Unie moet er in de periode 2007-2013 trachten voor te zorgen dat ten minste 90% van haar totale externe hulp wordt verstrekt als officiële ontwikkelingshulp overeenkomstig de huidige DAC-definitie. Voorts moet de Unie ervoor zorgen dat de conclusies van de Raad (RAZEB) van 21 en 22 november 2005 betreffende officiële ontwikkelingshulp van de EU in aanmerking worden genomen bij de verdeling van deze hulp tussen de begunstigde landen.
73. De Europese Raad roept de begrotingsautoriteit op te zorgen voor een substantiële verhoging van de middelen voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vanaf 2007 om te voorzien in de voorspelbare werkelijke behoeften, beoordeeld op basis van de jaarlijks door de Raad opgestelde prognoses, met een redelijke marge voor onvoorziene acties. RUBRIEK 5 - ADMINISTRATIEVE UITGAVEN

74. Rekening houdend met de objectieve factoren waardoor het huidige niveau van de administratieve uitgaven wordt bepaald, de uitgaven in verband met de uitbreiding, de toegenomen operationele activiteit en het effect van het nieuwe statuut, en de besparingen die mogelijk worden gemaakt door efficiëntiewinst en schaalvoordelen, mag het niveau van de vast- leggingen voor de administratieve uitgaven van de Unie niet hoger zijn dan: RUBRIEK 5 (miljoen euro - prijzen van 2004)
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
6 720 6 900 7 050 7 180 7 320 7 450 7 680

75. In deze rubriek wordt, onverminderd de aanpak van bestemmingsgerichte budgettering "(Activity Based Budgeting), die thans wordt gebruikt voor de vaststelling van de jaarlijkse begroting, het plafond voor de administratieve uitgaven voor alle instellingen vastgesteld. Het beginsel van begrotingsdiscipline moet gelijkelijk voor alle instellingen gelden. 15915/05 HOR/mj 28
DQPG NL
DEEL II
ONTVANGSTEN
15915/05 HOR/mj 29
DQPG NL
MIDDELEN

76. De maxima voor de eigen middelen blijven op het huidige niveau, nl. 1,31% van het BNI van de EU voor vastleggingskredieten en 1,24% van het BNI van de EU voor betalingskredieten.
77. Als leidraad voor de eigenmiddelenregelingen moet de algemene doelstelling van billijkheid dienen. Deze regelingen moeten er derhalve voor zorgen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Fontainebleau in 1984, dat geen enkele lidstaat een begrotingslast behoeft te dragen die buitensporig is in vergelijking met zijn relatieve welvaart. In deze regelingen moeten er dus bepalingen voor specifieke lidstaten worden opgenomen. Wijzigingen in het eigenmiddelenbesluit

78. Het eigenmiddelenbesluit en het begeleidende werkdocument worden zo gewijzigd dat het proces tot bekrachtiging van het eigenmiddelenbesluit door alle lidstaten kan worden voltooid om deze uiterlijk begin 2009 in werking te laten treden en de onderstaande wijzigingen aan te brengen. Deze wijzigingen zijn van toepassing vanaf 1 januari 2007 en zullen indien nodig met terugwerkende kracht worden toegepast:
a) het afdrachtpercentage (in feite het "uniform percentage") van de BTW-bron wordt bevroren op 0,30%;
b) het afdrachtpercentage van de BTW-bron voor alleen de periode 2007-2013 wordt voor Oostenrijk vastgesteld op 0,225%, voor Duitsland op 0,15% en voor Nederland en Zweden op 0,10%;
c) voor alleen de periode 2007-13 zal de jaarlijkse BNI-bijdrage van Nederland worden verminderd met een brutobedrag van 605 miljoen euro. De jaarlijkse BNI-bijdrage van Zweden zal in dezelfde periode worden verminderd met een brutobedrag van 150 miljoen euro.
15915/05 HOR/mj 30
DQPG NL
d) Voor het begrotingscorrectiemechanisme voor het Verenigd Koninkrijk (de "korting voor het VK"), evenals voor de verminderde bijdrage aan de financiering van de korting ten voordele van Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Nederland, blijven de tijdens de Europese Raad van Berlijn van 1999 gemaakte afspraken gelden. De korting voor het VK blijft volledig gelden voor alle uitgaven, behalve met betrekking tot de uitgaven voor de nieuwe lidstaten, zoals hierna wordt uiteengezet.
Vanaf uiterlijk 2013 neemt het VK volledig deel aan de financiering van de kosten voor de uitbreiding voor de landen die na 30 april 2004 zijn toegetreden behalve met betrekking tot de marktgerelateerde uitgaven in verband met het GLB 1. Daartoe zal het begrotingscorrectiemechanisme voor het VK worden aangepast door de in totaal toegewezen uitgaven geleidelijk te verminderen, overeenkomstig de modaliteiten in bijlage III. Gedurende de periode 2007-2013 zal de aanvullende bijdrage van het VK niet hoger zijn dan 10,5 miljard euro, in vergelijking met de toepassing van het huidige eigenmiddelenbesluit. Bij toekomstige uitbreidingen zal voornoemde aanvullende bijdrage dienovereenkomstig worden aangepast (behalve voor Roemenië en Bulgarije).
1 Rechtstreekse betalingen en marktgerelateerde uitgaven, alsmede het gedeelte van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling dat afkomstig is uit het EOGFL, afdeling Garantie. 15915/05 HOR/mj 31
DQPG NL
DEEL III
EVALUATIE
15915/05 HOR/mj 32
DQPG NL
EVALUATIE

79. De Europeanen maken een periode van steeds snellere veranderingen en overgangen door. Het steeds hogere tempo van de globalisering en de snelle technologische veranderingen blijven nieuwe kansen bieden en uitdagingen opleveren. Tegen deze achtergrond is de Europese Raad het erover eens dat de EU toe is aan een alomvattende herziening van het financiële kader, zowel wat betreft de inkomstenzijde als wat betreft de uitgavenzijde, teneinde de modernisering voortdurend te ondersteunen en te stimuleren.
80. Derhalve verzoekt de Europese Raad de Commissie een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de EU-uitgaven, met inbegrip van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en van de inkomsten, met inbegrip van de korting voor het VK, aan bod komen, en daarover in 2008/9 verslag uit te brengen. Op basis van deze evaluatie kan de Europese Raad besluiten nemen over alle aangelegenheden die bij de evaluatie aan bod komen. De evaluatie zal tevens in aanmerking worden genomen bij de voorbereiding van de volgende financiële vooruitzichten.
________________________
15915/05 HOR/mj 33
BIJLAGE II DQPG NL
BIJLAGE I

_______________________
Alle cijfers zijn uitgedrukt in prijzen van 2004 en in miljard euro Vastleggingskredieten 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Totaal 2007-2013
1. Duurzame groei 51,090 52,148 53,330 54,001 54,945 56,384 57,841 379,739
1a Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid 8,250 8,860 9,510 10,200 10,950 11,750 12,600 72,120
1b Cohesie voor groei en werkgelegenheid 42,840 43,288 43,820 43,801 43,995 44,634 45,241 307,619
2. Behoud en beheer van natuurlijke rijkdommen 54,972 54,308 53,652 53,021 52,386 51,761 51,145 371,244 waarvan: marktgerelateerde uitgaven en directe betalingen 43,120 42,697 42,279 41,864 41,453 41,047 40,645 293,105
3. Burgerschap, vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid 1,120 1,210 1,310 1,430 1,570 1,720 1,910 10,270 3a vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid 0,600 0,690 0,790 0,910 1,050 1,200 1,390 6,630 3b burgerschap 0,520 0,520 0,520 0,520 0,520 0,520 0,520 3,640
4. EU als wereldspeler 6,280 6,550 6,830 7,120 7,420 7,740 8,070 50,010
5. Administratie 6,720 6,900 7,050 7,180 7,320 7,450 7,680 50,300
6. Compensaties 0,419 0,191 0,190 0,800
Totaal vastleggingskredieten 120,601 121,307 122,362 122,752 123,641 125,055 126,646 862,363 als percentage van het BNI 1,10% 1,08% 1,06% 1,04% 1,03% 1,02% 1,00% 1,045% Totaal vastleggingskredieten 116,650 119,535 111,830 118,080 115,595 119,070 118,620 819,380 als percentage van het BNI 1,06% 1,06% 0,97% 1,00% 0,96% 0,97% 0,94% 0,99% Beschikbare marge 0,18% 0,18% 0,27% 0,24% 0,28% 0,27% 0,30% 0,25% Plafond eigen middelen als percentage van het BNI 1,24% 1,24% 1,24% 1,24% 1,24% 1,24% 1,24% 1,24% OVERZICHT VAN DE NIEUWE FINANCIËLE VOORUITZICHTEN 2007-2013

15915/05 HOR/mj 34
BIJLAGE II DQPG NL
BIJLAGE II
Samenwerking met ACS-staten
Bijdragesleutel
België 3,53
Bulgarije 0,14
Tsjechische Republiek 0,51
Denemarken 2,00
Duitsland 20,50
Estland 0,05
Griekenland 1,47
Spanje 7,85
Frankrijk 19,55
Ierland 0,91
Italië 12,86
Cyprus 0,09
Letland 0,07
Litouwen 0,12
Luxemburg 0,27
Hongarije 0,55
Malta 0,03
Nederland 4,85
Oostenrijk 2,41
Polen 1,30
Portugal 1,15
Roemenië 0,37
Slovenië 0,18
Slowakije 0,21
Finland 1,47
Zweden 2,74
Verenigd Koninkrijk 14,82

_____________________
15915/05 HOR/mj 35
BIJLAGE III DQPG NL
BIJLAGE III
MODALITEITEN VOOR DE AANPASSING VAN DE BEREKENING
VAN DE KORTING VOOR HET VK
De berekening van de korting voor het VK zal worden aangepast door een geleidelijk toenemende vermindering van het percentage, zoals hieronder wordt uiteengezet, van de in totaal toegewezen uitgaven in lidstaten die na 30 april 2004 zijn toegetreden, behalve voor de marktgerelateerde uitgaven in verband met het GLB zoals gedefinieerd in de voetnoot bij punt 78, onder d). Vermindering percentage
2007 0
2008 0
2009 20
2010 70
2011 100
2012 100
2013 100
De bepalingen van artikel 4, onder f), van het eigenmiddelenbesluit zijn vanaf eind 2013 niet langer van toepassing.

__________________