Rijksuniversiteit Groningen

158 - Classificatie euthanasie nog steeds controversieel

Datum: 7 december 2005

Discussie over definitie belemmert werking meldingsprocedure

Wat is euthanasie? Na ruim dertig jaar discussie zijn artsen, officieren van justitie en lijkschouwers het nog steeds met elkaar oneens. Zelfs de officiële definitie door de Staatscommissie Euthanasie bracht geen einde aan de controverse. Gevolg: de meldingsprocedure voor euthanasie, die uitgaat van de vooronderstelling dat medisch handelen rond het levenseinde wél eenduidig te classificeren is, kan niet goed werken. Dat is een van de conclusies van Donald van Tol, die op 20 december 2005 promoveert aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Jaarlijks overlijden in Nederland rond de 140.000 mensen. In ongeveer 60.000 gevallen wordt het overlijden voorafgegaan door een medische handeling. Sommige van deze handelingen (euthanasie, levensbeëindiging zonder verzoek en hulp bij zelfdoding) worden met behulp van een juridisch controlesysteem beoordeeld op zorgvuldigheid. Voor andere handelingen, zoals pijnbestrijding, geldt dit niet. Hoe verschillende handelingscategorieën moeten worden gedefinieerd en welke concrete handelingen onder welke categorie vallen, is sinds jaar en dag bron van discussie.

Meldingspercentage
In 1991 werd de meldingsprocedure ingevoerd en in 2002 wettelijk vastgelegd. Deze procedure houdt in dat een arts die levensbeëindigend heeft gehandeld (euthanasie, hulp bij zelfdoding of levensbeëindiging zonder verzoek) dit moet melden bij de gemeentelijk lijkschouwer. Het handelen wordt vervolgens getoetst op het voldoen aan zorgvuldigheidseisen. Om deze meldingsprocedure te evalueren werd in 2003 een landelijk onderzoek uitgevoerd. Artsen zouden 54 procent van de gevallen van `euthanasie' melden. Dit onderzoek ging echter, evenals de meldingsprocedure zelf, uit van de veronderstelling dat concrete handelwijzen eenduidig te classificeren zijn. Van Tol weerlegt dat en laat zien dat als officieren van justitie de handelingen zouden classificeren het meldingspercentage maar 30 procent zou zijn. Als daarentegen artsen zelf het medisch handelen zouden classificeren, zou het meldingspercentage ruim 90 procent zijn. Wat volgens hen geen `euthanasie' is, melden artsen niet; wat zij beoordelen als `euthanasie', melden ze in 90 procent van de gevallen wel. De hoogte van het meldingspercentage - het cijfer waarmee de werking van de meldingsprocedure wordt beoordeeld - hangt dus af van wie er classificeert.

Zorgvuldig handelen
Moet de meldingsprocedure dan maar worden afgeschaft? `Goede vraag,' verzucht Van Tol. Hoewel er wel een vorm van controle moet blijven, zou het goed zijn als de classificatiediscussie kon worden beëindigd. `Er is rust nodig. Artsen moeten hun werk kunnen doen.' Discussie over het meldingspercentage van 54 procent gaat vaak gepaard met de suggestie dat onzorgvuldig gehandeld wordt. Dat is vaak onterecht. De vraag hoe concreet medisch handelen rond het levenseinde moet worden benoemd leidt bovendien af van waar het eigenlijk om gaat: zorgvuldig handelen geldt voor elke medische handeling, of je die nou `euthanasie', `terminale sedatie' of `palliatieve zorg' noemt'.

Alternatief
Het huidige controlesysteem is geworteld in het strafrecht. `Daarin zit het probleem,' aldus Van Tol. Om de classificatiediscussie te beëindigen, zou al het medisch handelen rond het levenseinde onder de zogenoemde `medische exceptie' moeten vallen. Deze oplossing is echter al vaak verworpen en daarom waarschijnlijk politiek onhaalbaar. Als alternatief stelt Van Tol voor de juridische definitie van euthanasie (nu: `opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene, op diens verzoek') op de medische praktijk te baseren. Wat artsen zelf als `euthanasie' classificeren, zijn prototypische gevallen: de arts geeft de patiënt op diens verzoek en op een vooraf afgesproken moment een injectie met een direct dodend middel (geen morfine). Gevallen van `morfine-euthanasie' en `terminale sedatie' die met name juristen nu tot `euthanasie' rekenen, vallen daar dan niet meer onder. Uit Van Tols interviews blijkt dat over de prototypische gevallen bij de artsen veel minder rechtsonzekerheid bestaat en dat ruim 90 procent ervan ook worden gemeld.

Toetsing vooraf
Van Tol pleit daarnaast voor minimale toetsing vóóraf van elk medisch handelen rond het levenseinde door middel van het raadplegen van een tweede, onafhankelijke arts. `Deze zorgvuldigheidseis bestaat al voor euthanasie en wordt door artsen positief gewaardeerd. Het via deze weg bewerkstelligen van zorgvuldigheid zou voor de vele moeilijk te classificeren grensgevallen beter werken dan via de huidige meldingsprocedure. Medische handelingen in de `grijze zone' worden nu nooit gemeld en dus niet getoetst. Verplicht stellen van consultatie vooraf zou de zorgvuldigheid in die gevallen kunnen verbeteren.'

Curriculum vitae
Donald van Tol (Eindhoven, 1971) studeerde theorie en geschiedenis van de psychologie en promoveert bij de vakgroep Rechtssociologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de RUG. Hij werkt sinds 1 december als postdoc aan een onderzoek naar het (juridische) begrip `ondraaglijk lijden' bij de vakgroep Ethiek en filosofie van de geneeskunde, Erasmus MC. De titel van zijn proefschrift luidt: Grensgeschillen. Een rechtssociologisch onderzoek naar het classificeren van euthanasie en ander medisch handelen rond het levenseinde. Promotor: prof. J. Griffiths.

Noot voor de pers
drs. D.G. van Tol, tel. (050) 363 7748 (werk), e-mail: donaldvantol@gmail.com