Contactpersoon
-
Datum
20 december 2005
Ons kenmerk
HDJZ/LUV/2005-2336
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
Kamerstukken II 2005-2006, 30254
Onderwerp
Nota naar aanleiding van het verslag aangaande de wijziging van de Wet
luchtvaart in verband met de toekenning van de bevoegdheid tot het verlenen
van een vrijstelling en ontheffing aan de minister van Verkeer en
Waterstaat, intrekking van de Wet procedures vijfde baan Schiphol en
herstel van enkele bepalingen (30254)
Geachte voorzitter,
Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de Vaste
Commissie met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel. Ook waardeer ik
de voortvarende aanpak van het wetsvoorstel. Graag ga ik hieronder in op de
vragen en opmerkingen.
Met genoegen heb ik geconstateerd dat de terugdringing van administratieve
lasten voor het bedrijfsleven, positief is ontvangen door de leden van de
CDA-fractie. In dit verband wordt nog de vraag gesteld waarom het niet
mogelijk is gebleken om ook voor zweefvliegclubs een daling van de
administratieve lasten te realiseren.
Thans hebben zweefvliegclubs een vrijstelling van het verbod ingevolge
artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van het Luchtverkeersreglement
nodig om te mogen vliegen in een luchtverkeersdienstverleningsgebied met
klasse A, zoals Schiphol TMA. Er is maatwerk nodig om vast te stellen waar
en onder welke voorwaarden zweefvliegactiviteiten in de directe omgeving
van Schiphol kunnen plaatsvinden. Hier
werken de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de Luchtverkeersleiding
Nederland, het ministerie van Defensie en de betrokken zweefvliegclubs
samen aan. Naast de administratieve lasten voor de betrokken
zweefvliegclubs is een - in verhouding met de betekenis van zweefvliegen
voor de luchtvaart - onevenredig grote inzet nodig van de
genoemde instanties. Om die reden wordt overwogen de indeling van het
luchtruim
(door middel van wijziging van de Regeling luchtverkeersdienstverlening)
zodanig te veranderen, dat geen vrijstelling meer nodig is voor de
betrokken zweefvliegclubs.
Hierdoor zullen de administratieve lasten voor de betrokken zweefvliegclubs
vervallen.
De leden van de CDA-fractie vragen om de garantie dat het wetsvoorstel in
de toekomst het niet onmogelijk maakt om ambulance- en reddingsvluchten uit
te voeren, ook wanneer deze beneden de minimum vlieghoogte vliegen, boven
gebieden met aaneengesloten bebouwing of daarbuiten, en buiten de
daglichtperiode.
Het voorliggende wetsvoorstel biedt inderdaad de garantie dat vrijstelling
en ontheffing mogelijk blijven, gekoppeld aan een stelsel waarin op basis
van een ministeriële regeling door een specifieke groep en voor een
specifiek doel lager gevlogen mag worden beneden de minimum vlieghoogte,
boven gebieden met aaneengesloten be- bouwing of daarbuiten, en buiten de
daglichtperiode. Voor bijvoorbeeld ambulance- en reddingsvluchten wordt in
de ministeriële regeling een voorziening getroffen, waardoor het niet meer
nodig zal zijn om een vrijstelling of ontheffing aan te vragen.
In verband met het onderscheppen van burgerluchtvaartuigen wordt gevraagd
of het onderhavige wetsvoorstel erin voorziet dat buiten de daglichtperiode
mag worden
gevlogen met jachtvliegtuigen.
Op basis van reeds bestaande regelgeving kunnen vluchten met militaire
luchtvaartuigen buiten de daglichtperiode worden uitgevoerd. Deze
regelgeving is ook van toepassing op militaire vluchten ter onderschepping
van een burgerluchtvaartuig. De geldende luchtvaartwetgeving is derhalve
toereikend op dit punt.
Tot slot wijzen de leden van de CDA-fractie op ontwikkelingen met
betrekking tot het gebruik van Unmanned Aerial Vehicles (UAV). Gevraagd
wordt of het wetsvoorstel erin voorziet dat UAV's kunnen worden gebruikt al
dan niet met gebruik van een vrijstelling of ontheffing en zo nee het
wetsvoorstel op een zodanige manier aan te passen dat het gebruik van UAV's
wel mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 5.7, eerste lid, van de Wet luchtvaart (wet) bepaalt dat de
gezagvoerder aan boord is van het luchtvaartuig. Omdat bij een onbemand
luchtvaartuig geen gezagvoerder aan boord is, voorziet artikel 5.7, derde
lid, van de wet erin dat bij ministeriële regeling luchtvaartuigen worden
aangewezen aan boord waarvan zich geen gezagvoerder hoeft te bevinden. De
Minister van Defensie heeft begin 2000 regels gesteld ten behoeve van het
oefenen van het vliegen met onbemande luchtvaartuigen in de Regeling
aanwijzing militaire onbemande luchtvaartuigen, de Regeling vluchten
militaire onbemande luchtvaartuigen en de Regeling beperking geluidhinder
militaire onbemande luchtvaartuigen. De ontwikkelingen van onbemande burger-
luchtvaar-tuigen houd ik scherp in de gaten. Op korte termijn verwacht ik
dat modelluchtvaartuigen als onbemand burgerluchtvaartuig zullen worden
aangemerkt. Een Regeling modelvliegen zal binnenkort gepubliceerd worden.
Aangezien een onbemand luchtvaartuig een luchtvaartuig is waarop het Lucht-
verkeersreglement gewoon van toepassing is, blijft het mogelijk om voor
bepaalde aspecten een vrijstelling of ontheffing te verlenen ten behoeve
van
het gebruik van een onbemand luchtvaartuig in het luchtruim.
In Europa en zelfs mondiaal wordt gekeken naar een geharmoniseerde aanpak
van de
toelating van UAV's. De Nederlandse overheid werkt hieraan mee.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
mw drs M.H. Schultz van Haegen
Ministerie van Verkeer en Waterstaat