Gemeente Nijmegen

Verordening Reinigingsheffingen 2006

De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van
21 december 2005;

Gelezen het voorstel van
burgemeester en wethouders van 8 november 2005; L110, nr 004.0046447;

Gelet op
artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet;

Besluit
vast te stellen de navolgende Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2006.

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden zowel een Afvalstoffenheffing als Reinigingsrechten geheven.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. Perceel: een gebouwde onroerende zaak -of gedeelte ervan- dat blijkens indeling en inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt. Onder een perceel wordt mede begrepen een stacaravan, een woonboot of een woonwagen, ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt, voor zover deze percelen dienen tot hoofdverblijf. b. Bedrijfspand: een (on)roerende zaak - of een zelfstandig gebruikt gedeelte ervan - geen perceel zijnde; c. Bedrijfsafval: afvalstoffen, afkomstig uit een bedrijfspand; d. Belastingjaar: een kalenderjaar;
e. Maand: een kalendermaand.

HOOFDSTUK II AFVALSTOFFENHEFFING

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam "Afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
2. De Afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van hetfeitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
3. De belasting voor het achter laten van afvalstoffen aan de Milieustraat wordt geheven van degene die de afvalstoffen achter laat.

Artikel 4 Belastingplicht


1. Afvalstoffenheffing wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel waarvan ingevolge artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt degene die -naar omstandigheden beoordeeld- bij het begin van het kalenderjaar al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel.
3. Ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan wordt als gebruiker aangemerkt degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De Afvalstoffenheffing wordt geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingtijdvak


1. Het belastingjaar voor de heffing als bedoeld in hoofdstuk 1, tweede lid van de bij deze verordening behorende tarieventabel is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Voor de overige belastbare feiten, vermeld in hoofdstuk 1 vindt de heffing afzonderlijk, per incident plaats.

Artikel 7 Wijze van heffing


1. De belasting als bedoeld in hoofdstuk 1, eerste, derde of vierde lid van de bij deze verordening behorende tarieventabel wordt geheven bij wege van een mondelinge of schriftelijke gedagtekende kennisgeving. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.
2. De belasting als bedoeld in hoofdstuk 1, tweede lid van de bij deze verordening behorende tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang


1. De Afvalstoffenheffing als bedoeld in hoofdstuk 1, tweede lid van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. De belasting als bedoeld in hoofdstuk 1, eerste, derde of vierde lid van de tarieventabel is verschuldigd per incident of bij aanvang van de dienstverlening.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat belastingtijdvak verschuldigde belasting als er in dat belastingtijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat belastingtijdvak verschuldigde belasting als er in dat belastingtijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan E 10,-.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente Nijmegen verhuist en hier een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
6. Indien het totaal van de aanslag Afvalstoffenheffing of andere heffingen verenigd op één aanslagbiljet minder dan E 10,- bedraagt, wordt geen aanslag opgelegd.

Artikel 9 Kwijtschelding

1. Een verzoek om kwijtschelding wordt getoetst aan de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat het in artikel 16, lid 1, van die regeling genoemde percentage voor de kosten van bestaan wordt vervangen door 100
2. Een verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend vóór het betekenen van een dwangbevel. Als het volledige belastingbedrag al is betaald, kan binnen drie maanden na die betaling nog een verzoek om kwijtschelding worden ingediend.
3. Een verzoek om kwijtschelding, ingediend na de in de vorige volzin vermelde termijnen wordt niet in behandeling genomen.

Artikel 10 Betaaltermijnen


1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen in het geval dat het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen Onroerendezaakbelastingen of andere heffingen minder dan E 5.000,- is, worden betaald in vier gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
2. In afwijking van het eerste lid geldt in het geval dat het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen Onroerendezaakbelastingen of andere heffingen E 5.000,- of meer is, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later.
3. In gevallen bedoeld in het eerste lid geldt in afwijking van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de 26e dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens op de 26e dag van elke volgende maand.
4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

HOOFDSTUK III REINIGINGSRECHTEN

Artikel 11 Belastbaar feit


1. Onder de naam Reinigingsrechten worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als omschreven in het tweede lid.
2. Het in het eerste lid bedoelde genot van diensten bestaat uit het aanbieden van plastic zakken als bedoeld in artikel 4.2.2.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening, alsmede het periodiek verwijderen van bedrijfsafval, voor zover dit wordt aangeboden in de in dit artikel bedoelde plastic zakken

Artikel 12 Belastingplicht

Reinigingsrechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht.

Artikel 13 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De Reinigingsrechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 14 Belastingtijdvak


1. Het belastingjaar voor de heffing van de rechten als bedoeld in hoofdstuk 2, tweede lid van de bij deze verordening behorende tarieventabel is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Voor de belastbare feiten, vermeld in hoofdstuk 2, eerste lid van de tarieventabel vindt de heffing afzonderlijk, per incident plaats.

Artikel 15 Wijze van heffing


1. De rechten als bedoeld in hoofdstuk 2, eerste lid van de tarieventabel worden geheven door middel van een mondelinge dan wel schriftelijke gedagtekende kennisgeving.
2. De rechten als bedoeld in hoofdstuk 2, tweede lid van de bij de verordening behorende tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag.

Artikel 16 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang


1. De rechten als bedoeld in artikel 15, tweede lid zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist.
5. Indien het totaal van de aanslag(en) reinigingsrechten verenigd op één aanslagbiljet minder dan E 10,- bedraagt, wordt geen aanslag opgelegd.

Artikel 17 Kwijtschelding
Bij de invordering van Reinigingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 18 Termijnen van betaling


1. De rechten als bedoeld in artikel 15, eerste lid moeten, als de kennisgeving mondeling wordt gedaan, worden betaald op het moment van het doen van de kennisgeving, en als de kennisgeving schriftelijk wordt gedaan, op het moment van het uitreiken van de kennisgeving.
2. De rechten als bedoeld in artikel 15, tweede lid moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de bovenstaande leden gestelde termijnen.

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 19 Nadere regels
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van reinigingsheffingen.

Artikel 20 Overgangsbepaling, inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel


1. De "Verordening Reinigingsheffingen 2005", zoals deze is vastgesteld bij raadsbesluit van 2 februari 2005 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2006.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Reinigingsheffingen 2006".

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 december 2005.

De voorzitter, De raadsgriffier,

mevr. dr. G. ter Horst mevr. drs. M.M.V. Jorritsma-Mientjes

Tarieventabel behorende bij de verordening Reinigingsheffingen 2006, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2006

Hoofdstuk 1 Maatstaven en tarieven Afvalstoffenheffing


1. Het tarief bedraagt voor een door of vanwege de gemeente verstrekte afvalzak ten behoeve van het aanbieden van afval, per stuk E 0,77
2. Onverminderd het hierboven bepaalde bedraagt het tarief van de aanslag Afvalstoffenheffing:
1. voor een eenpersoonshuishouden: E 69,60
2. voor een tweepersoonshuishouden: E 69,60
3. voor een drie- of meerpersoonshuishouden: E 69,60
3. Onverminderd het hierboven bepaalde bedraagt het tarief voor het aanbieden van grove huishoudelijke afvalstoffen aan de Milieustraat, per ¼ m3: Schoon puin E 5,00
Grond en zand E 7,05
Dakleer E 10,60
Bouw- en sloopafval E 14,55
Laminaat, kokos en biezen E 7,05 Restafval (los of anders verpakt) E 7,05 Personenautobanden (maximaal 4 stuks):
-zonder velg E 0,00
-met velg, per stuk E 2,50

4. Onverminderd het hierboven bepaalde bedraagt het tarief voor het aan huis ophalen van grofvuil, vanaf de 3e keer per kalenderjaar, per keer E 20,00

Hoofdstuk 2 Maatstaven en tarieven Reinigingsrechten


1. Het tarief bedraagt voor een door of vanwege de gemeente verstrekte afvalzak ten behoeve van het aanbieden van afval, per stuk E 0,77


2. Onverminderd het hierboven bepaalde bedraagt het tarief voor het periodiek verwijderen van bedrijfsafval, afhankelijk van het aantal zakken bedrijfsafval dat gemiddeld per week gedurende het belastingjaar wordt aangeboden, per belastingjaar:
1. tot en met 8 zakken E 234,00
2. van 9 tot en met 16 zakken E 692,00
3. van 17 tot en met 24 zakken E 1.147,00
4. van 25 tot en met 32 zakken E 1.490,00
5. van 33 tot en met 40 zakken E 1.860,00
6. van 41 tot en met 48 zakken E 2.208,00
7. vanaf 49 zakken E 2.458,00

Algemeen

De tarieven, genoemd in deze tabel zijn inclusief omzetbelasting, indien deze verschuldigd is.

TOELICHTING VERORDENING REINIGINGSHEFFINGEN

A ALGEMEEN

Reinigingsheffingen
Deze verordening bevat twee afzonderlijke heffingen: de Afvalstoffenheffing en de Reinigingsrechten. Uiteraard zijn deze heffingen los van elkaar te zien maar de onderlinge samenhang is zo groot dat beide heffingen in één verordening zijn samengevoegd.

De Afvalstoffenheffing, gebaseerd op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer, kan worden beschouwd als een gebruiksretributie, en daarmee als een belasting. Tegenover de heffing staat geen individueel aanwijsbare prestatie van de gemeente in de vorm van het daadwerkelijk meenemen van huishoudelijke afvalstoffen, maar een nakoming van de wettelijke inzamelverplichting bij het desbetreffende perceel door die overheid. Dit leidt er ook toe dat de gemeente voor het gebruik van dat perceel geen Afvalstoffenheffing kan heffen, als zij haar inzamelplicht bij een bepaald perceel niet nakomt.

De Reinigingsrechten zijn gebaseerd op het bepaalde in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet, en kan worden aangeduid als een genotsretributie. Bij deze rechten is wel sprake van een individueel aanwijsbare prestatie van de overheid in de vorm van het daadwerkelijk meenemen van bedrijfsafvalstoffen. Als de belastingplichtige kan aantonen dat hij geen gebruik maakt van de gemeentelijke inzameldienst, is hij geen Reinigingsrechten verschuldigd. Het karakter van de Reinigingsrechten is daarmee wezenlijk anders dan het karakter van de Afvalstoffenheffing.

Huishoudelijke afvalstoffen
Volgens de Wet milieubeheer behoren tot de huishoudelijke afvalstoffen alle afvalstoffen die afkomstig zijn uit een particuliere huishouding. Dit betekent dat de kosten van verwijdering van deze afvalstoffen kunnen worden doorberekend in de Afvalstoffenheffing dan wel de Reinigingsrechten. Hierbij is niet van belang op welke wijze deze afvalstoffen worden ingezameld. Hierbij moet worden gedacht aan de gescheiden inzameling van onder meer glas, papier en klein chemisch afval. De met deze gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen samenhangende kosten kunnen worden begrepen in de totale kosten van verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen. Hetzelfde geldt overigens met betrekking tot de kosten van inzameling van grof huisvuil dat over het algemeen ook afzonderlijk wordt ingezameld. Ook grof huisafval wordt tot de huishoudelijke afvalstoffen gerekend. Gemeenten zijn verplicht ook grof huisvuil in te zamelen, maar er geldt geen periodieke inzamelplicht.

Reinigingsheffingen en omzetbelasting

In het onderdeel Algemeen van de tarieventabel is bepaald dat de in de tabel genoemde bedragen inclusief omzetbelasting zijn indien deze verschuldigd is. Met betrekking tot de verschuldigdheid van omzetbelasting ter zake van de inzameling van afvalstoffen kan het volgende worden opgemerkt. De inzameling van huishoudelijke afvalstoffen is bij wet opgedragen aan de gemeenten. Deze wettelijke opdracht is neergelegd in de artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer. Derhalve vormt de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen geen belaste prestatie in de zin van de Wet omzetbelasting. De overige diensten ter zake waarvan reinigingsrechten worden geheven vormen wel belaste prestaties in de zin van de Wet op de omzetbelasting (inzameling bedrijfsafval, etc.).' B ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Inleidende bepaling
In dit artikel wordt de reikwijdte van de verordening aangegeven. De verordening bevat twee heffingen te weten de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten. Beide heffingen worden in een apart hoofdstuk van de verordening nader uitgewerkt.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van de verordening is in dit artikel een omschrijving van een aantal begrippen opgenomen.

Het begrip perceel
Op grond van het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer en in samenhang met het bepaalde in artikel 10.11 van de Wet milieubeheer kan een Afvalstoffenheffing worden geheven voor het feitelijk gebruik van een perceel waar in een particuliere huishouding huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan, indien de gemeente haar inzamelingsplicht nakomt. Voor de toepassing van deze verordening wordt daarom onder het begrip perceel tevens verstaan: een stacaravan, een woonboot, een woonwagen en een demontabel zomer- of vakantiehuisje, mits dit geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt door een particuliere huishouding.

Bedrijfspand
Onroerende of roerende zaken die niet door een particuliere huishouding worden gebruikt, worden voor de toepassing van deze verordening aangemerkt als bedrijfspanden.

Bedrijfsafval
Meestal wijkt afval, dat ontstaat in kantoren, kleine winkels, niet te grote bedrijven etc. in samenstelling niet zoveel af van huishoudelijke afvalstoffen. Ondanks de omvang en samenstelling van dit afval zijn dergelijke afvalstoffen geen huishoudelijke afvalstoffen, zodat hiervoor Reinigingsrechten verschuldigd zijn. Bij het periodiek inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen wordt dat bedrijfsafval, mits aangeboden in de voorgeschreven groene huisvuilzakken, desgewenst wel meegenomen.

TOELICHTING OP DE AFVALSTOFFENHEFFING

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbare feit In dit artikel wordt aangegeven dat Afvalstoffenheffing wordt geheven, en wordt voor het belastbaar feit onder andere verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel. Omdat ingevolge artikel 217 van de Gemeentewet het voorwerp van de belasting en het tarief in de belastingverordening moeten zijn vermeld, wordt uitdrukkelijk bepaald dat de tarieventabel deel uitmaakt van deze verordening.

Artikel 4 Belastingplicht
Eerste lid
In dit artikel is de belastingplicht geregeld. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt voor ieder perceel waar in een particuliere huishouding huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

Tweede lid
In dit artikellid is bepaald wie als gebruiker moet worden aangemerkt. Dit kan allereerst zijn degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet bij het begin van het kalenderjaar krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel. Het gaat hier derhalve om het feitelijk gebruik dat van een perceel wordt gemaakt. Niet als feitelijk gebruiker wordt aangemerkt diegene die verantwoordelijk is voor het gebruik (bijv. de verhuurder), zonder het perceel zelf te gebruiken.

Hoewel bij de onroerende-zaakbelastingen in bepaalde gevallen een ander dan de feitelijke gebruiker als belastingplichtige van de gebruikersbelasting is aangewezen, is voor de Afvalstoffenheffing slechts de feitelijke gebruiker belastingplichtig. Wie de belastingplichtige gebruiker van een perceel is, zal veelal kunnen worden bepaald aan de hand van de Gemeentelijke Basisadministratie. Het feitelijk gebruik kan worden afgeleid van de aanwezigheid van meubilair en andere goederen. Het gaat om de beschikkingsmacht over een perceel. Feitelijke aanwezigheid van personen is geen vereiste.

Een belastingplichtige, die slechts een gedeelte van het jaar feitelijk afvalstoffen meegeeft aan de inzameldienst, wordt toch voor de Afvalstoffenheffing aangeslagen. Ook de mate van het gebruik, dat van de inzameldienst wordt gemaakt, is niet relevant: zelfs als er in het geheel geen afvalstoffen ontstaan wordt de gebruiker van een perceel in de heffing betrokken. Bepalend is, of de gemeente wettelijk verplicht is huishoudelijke afvalstoffen bij een perceel in te zamelen, deze plicht nakomt, en dat er in dat perceel huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

Derde lid
Indien er sprake is van verschillende feitelijke gebruikers van een perceel, tezamen geen huishouding vormend, dan kan de aanslag ten name van één van hen worden gesteld. Wij verwijzen hierbij naar het arrest van de Hoge Raad inzake de onroerende-zaakbelastingen van 3 februari 1988, nr. 25 017, BNB 1988/133, Belastingblad 1988, blz. 216 (Tilburg). De Hoge Raad overwoog dat ieder van de feitelijke gebruikers voor het geheel in de heffing kan worden betrokken.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief In artikel 5 wordt voor de tarieven en de maatstaf van heffing verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingtijdvak
Bij het heffen van een jaartarief is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing
In deze verordening is gekozen voor de techniek van heffing bij wege van aanslag voor de belastingschuld als bedoeld in Hoofdstuk 1, tweede lid van de bij deze verordening behorende tarieventabel, en voor de mondelinge of schriftelijk gedagtekende kennisgeving voor de overige belastingen.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang Eerste lid
Op grond van het bepaalde in dit artikellid zijn de rechten verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, indien dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Met deze bepaling wordt het ontstaan van de materiële belastingschuld bij de aanvang van het belastingjaar gelegd respectievelijk bij de aanvang van de belastingplicht.

Derde en vierde lid
In deze artikelleden staan de regels met betrekking tot de berekening van de verschuldigde rechten indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt respectievelijk eindigt. Er is hierbij gekozen voor een tijdsevenredige herleiding van de belastingschuld waarbij de belastingplicht per maand in aanmerking wordt genomen. Uit het oogpunt van kostenbesparing is bepaald dat, indien het berekende bedrag aan ontheffing minder bedraagt dan E 9,08, deze ontheffing niet wordt verleend. Dit bedrag is identiek aan dat in het zesde lid, en voorkomt dat voor relatief geringe bedragen aanslagen moeten worden opgelegd, of ontheffing moet worden verleend.

Vijfde lid
Indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en een ander object in gebruik neemt terwijl in het belastbaar feit geen wijziging optreedt, dan blijft het bepaalde in het tweede en derde lid buiten toepassing. Dit betekent dat een tijdsevenredige herleiding (uit praktische overwegingen bepaald) van de belastingschuld dan achterwege kan blijven. Een materiële wijziging in de belastingschuld zal immers door een verhuizing niet plaatsvinden. Voorwaarde voor toepassing van deze bepaling is overigens wel dat de belastingplichtige het ene object verlaat en het volgende object in feitelijk gebruik neemt. Indien een belastingplichtige op enig moment een tweede object feitelijk in gebruik zou nemen dan vindt het bepaalde in het vijfde lid geen toepassing, maar wel het bepaalde in het derde lid.

Zesde lid
Uit het oogpunt van kostenbesparing is bepaald dat, indien het totaalbedrag van de aanslagen verenigd op één aanslagbiljet, minder bedraagt dan E 9,08, deze aanslagen niet worden opgelegd.

Artikel 9 Kwijtschelding
Er is gekozen voor een kwijtscheldingsnorm van 100% van de normuitkering als bedoeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.

Artikel 10 Betalingstermijnen
Gelet op de hoogte van de aanslag is gekozen voor een betaling in één termijn, te voldoen uiterlijk in de maand, volgend op de maand, waarin de aanslag is verzonden.

TOELICHTING OP DE ARTIKELEN MBT DE REINIGINGSRECHTEN

Artikel 11 Belastbare feit
De heffing van Reinigingsrechten steunt op artikel 229, eerste lid, onderdeel a en b van de Gemeentewet. Deze heffing wordt wel aangeduid als een gebruiksretributie. Dit betekent, dat als een belastingplichtige kan aantonen dat hij geen gebruik maakt van de gemeentelijke inzameldienst, hij geen Reinigingsrechten verschuldigd is.

Artikel 12 Belastingplicht
Belastingplichtig is degene op wiens verzoek dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht. Deze ruime omschrijving van de belastingplicht dient ertoe om in alle gevallen dat een dienst wordt verleend een belastingplichtige te kunnen aanwijzen.

Artikel 13 Maatstaf van heffing en tarief In dit artikel wordt voor de tarieven en de maatstaf van heffing verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel.

Artikel 14 Belastingtijdvak
Bij het heffen van een jaartarief is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 15 Wijze van heffing
Gekozen is voor een heffing bij wege van aanslag. De Algemene wet inzake rijksbelastingen is ter zake van toepassing. Heffing op andere wijze (kennisgeving) wordt toegepast voor het tarief per huisvuilzak, voor de tarieven aan de Milieustraat en voor de Grofvuilophaaldienst.

Artikel 16 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang Hetgeen bij de artikelgewijze toelichting bij artikel 8 is gesteld, is onverkort van toepassing op dit artikel. Wij verwijzen hiernaar

Artikel 17
Bij de Reinigingsrechten kan geen gebruik worden gemaakt van kwijtschelding.

Artikel 18 Termijnen van betaling
De aanslag Reinigingsrechten wordt niet gecombineerd met andere belastingaanslagen opgelegd en heeft dus een eigen betaaltermijn.

TOELICHTING OP DE SLOTBEPALINGEN

Artikel 19 Nadere regels
Het college van burgemeester en wethouders heeft in een regeling gemeentelijke belastingen de formele bepalingen over de heffing en invordering vermeld.

Artikel 20 Overgangsbepaling, inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel Eerste lid
In het eerste lid wordt geregeld dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan, zodat ook voor die belastbare feiten heffing dus mogelijk blijft.

Tweede en derde lid
Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet de gemeente het besluit tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Bekendmaking geschiedt door middel van publicatie in het Gemeenteblad. In het huis aan huisblad "De Brug" wordt medegedeeld welk besluit is vastgesteld dan wel gewijzigd. De dag van bekendmaking is de dag waarop de uitgave feitelijk verkrijgbaar is. Dit is de datum waarop de tekst van de verordening daadwerkelijk beschikbaar is voor de burger.


---- --