Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief over Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG

|Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
| |

|Datum |   december 2005                    |Auteur|Mw. drs. B. M. Karel|
|Kenmer|DIE-1008/2005                       |Telefo|070 348 48 76       |
|k     |                                    |on    |                    |
|Blad  |1/1                                 |Fax   |070 348 40 86       |
|Bijlag|4                                   |E-ma|die-in@minbuza.nl        |
|e(n)  |                                    |il  |                         |
|Betref|Informatievoorziening aan de Tweede |                             |
|t     |Kamer over nieuwe                   |                             |
|      |Commissievoorstellen                |                             |
|C.c.  |                                    |                             |
|                                            |                            |
Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vier fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Communication from the Commission to the Council and the European Parliament: EU-Palestinian cooperation beyond disengagement - towards a two-state solution (Nederlandse versie niet beschikbaar)
2. Kaderbesluit van de Raad inzake het Europees tenuitvoerleggingsbevel en de overbrenging van gevonniste personen tussen de lidstaten van de Europese Unie
3. Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal
4. Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008)

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Mededeling EU-Palestijnse samenwerking
Titel:
Communication from the Commission to the Council and the European Parliament: EU-Palestinian cooperation beyond disengagement - towards a two-state solution (Nederlandse versie niet beschikbaar)


Datum Raadsdocument: 19 oktober 2005
Nr Raadsdocument: 13521/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 458
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. EZ, FIN en SZW

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Machrek/Mahgreb, Groep Politiek en Veiligheidscomité, groep Financiële Perspectieven, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het onderhavige document betreft een mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Hierin worden geen concrete voorstellen voor wetgeving gedaan, maar er wordt een strategische visie gegeven over de Europese steun aan de Palestijnse Autoriteit ter ondersteuning van het twee-statenproces en met het oog op de toekomstige onafhankelijkheid van de Palestijnse Staat. De routekaart voor de oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft tot doel een zelfstandige en levensvatbare Palestijnse staat te stichten die vreedzaam naast Israël bestaat. De terugtrekking van Israël uit de Gazastrook en delen van de noordelijke Jordaanoever geven een positief perspectief voor het realiseren van deze twee-staten oplossing. Om het momentum gecreëerd naar aanleiding van de gedeeltelijke terugtrekking van Israël uit de Gazastrook en delen van de noordelijke Westoever te handhaven, is het noodzakelijk dat vooruitgang wordt geboekt met de in de Roadmap gedefinieerde stappen, waaronder een verbeterde veiligheidssituatie voor Israël en verbetering van de sociale en economische condities in de Gazastrook. Ondanks de nog instabiele situatie wil de Commissie met een langere termijn perspectief de samenwerking met de Palestijnse Autoriteit op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook concretiseren en voorwaarden scheppen voor het bewerkstelligen van een zelfstandige, duurzame en democratische Palestijnse Staat. De strategie is onder andere gebaseerd op de Roadmap van het Kwartet en speelt in op de reeds gemaakte vorderingen inzake Israëlische terugtrekking. Naast de implementatie van de verplichtingen van de Roadmap, zal het succesvol afronden van de terugtrekking en het realiseren van een twee-staten oplossing afhankelijk zijn van de wijze waarop de Palestijnse Autoriteit in staat is economische en politieke hervormingen te bewerkstelligen. In het kader hiervan wordt in de onderhavige mededeling uiteengezet hoe de Palestijnse Autoriteit daarbij kan worden ondersteund. De mededeling omvat een strategie ten aanzien van steun die de EU aan de Palestijnen zou kunnen verlenen op het gebied van hervormingen, veiligheid, economie en verkiezingen. Deze strategie beoogt de prioriteiten van Europese betrokkenheid na terugtrekking van Israël uit de Gazastrook en de noordelijke West Bank nader te omschrijven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen politieke en economische prioriteiten. Het eerste deel van de strategie richt zich op de politieke en bestuursmatige eisen van een zelfstandige staat. De Commissie heeft een aantal hervormingen gedefinieerd die zich richten op het creëren van democratische en duurzame Palestijnse instituties en een degelijk wetgevend kader, alsmede effectieve handhavings-mechanismen. Daartoe moet worden bijgedragen aan goed bestuur, een evenwichtige begrotingssituatie en consolidatie ervan door middel van institutionele versterking. Daarnaast is het noodzakelijk dat economisch herstel wordt ondersteund door een samenhangende ontwikkelingsstrategie. De verschillende onderdelen hiervan zijn gedefinieerd in het tweede onderdeel van de Europese strategie inzake de ontwikkeling van een zelfstandige Palestijnse staat en richten zich op de ontwikkeling van de Palestijnse markteconomie, herstel van infrastructuur, wederopbouw en het scheppen van de voorwaarden om buitenlandse investeringen in de private sector te stimuleren. De Commissie stelt eveneens voor bestaande succesvolle activiteiten te blijven ondersteunen. Op politiek gebied geeft de Commissie aan de (financiële) bijdrage aan het mandaat van de Speciale Gezant van het Kwartet te willen verlengen. Dit is op 2 december jl. geschied. Op economisch gebied wil de Commissie trilaterale bijeenkomsten zoals deze bestaan voor energie en transport uitbreiden met trilaterale bijeenkomsten inzake handel.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. betreft een mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. betreft een mededeling

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Strikt genomen n.v.t. want het betreft een mededeling. Voor zover echter tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief. Gezien de doelstelling (economisch als ook politiek) is de Europese Unie het aangewezen niveau om dit initiatief verder te ontwikkelen. Het betreft onder andere import in de Unie, wat een gemeenschappelijke aanpak nodig maakt. Wat betreft de politieke hervormingen is het eveneens van belang dat er een gemeenschappelijk beleid wordt geformuleerd. De Europese lidstaten zitten hiervoor voldoende op één lijn. De gevolgen voor de EU begroting worden behandeld onder Consequenties voor de EU-begroting en Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling. Wel kan worden opgemerkt dat een toename van financiële middelen zal moeten leiden tot een hernieuwde prioriteitstelling en herschikking van middelen. Tenslotte kan pas een goede inschatting voor wat betreft subsidiariteit inzake eventuele toekomstige regelgeving worden gedaan zodra concrete voorstellen die voortvloeien uit deze mededeling zijn ontvangen. Proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Over het gekozen instrument valt nog niets te zeggen. Wel blijft de mogelijkheid bestaan dat lidstaten ook zelf initiatieven kunnen ontplooien, wat ook door Nederland is gedaan middels een extra bijdrage van 10 miljoen. Nederland wil dat ook andere lidstaten hun eigen bijdrage verruimen. Aangezien naast Unie-initiatieven ook nationale activiteiten ten aanzien van de Palestijnse gebieden worden ontwikkeld is donorcoördinatie van belang. De Commissie dient, als grootste donor, een centrale coördinerende rol te spelen in de EU. Goede afstemming met de lidstaten is essentieel. Dit dient primair op lokaal niveau plaats te vinden met aansturing op hoofdlijnen vanuit resp. Brussel en de hoofdsteden.

Consequenties voor de EU-begroting:
Voor de EU-begroting 2006 levert dit voorstel grote problemen op. Alle middelen bij het externe beleid voor 2006 zijn reeds bestemd en naar het zich nu laat aanzien zullen ook de mogelijkheden van het flexibiliteitsinstrument al uitgeput zijn. De middelen voor 2006 zullen derhalve door hernieuwde prioriteitstelling en herschikking gevonden moeten worden. Nederland kan ook nog niet instemmen met een meerjarige verhoging van de financiële middelen uit het EU-budget zolang de discussie over de Financiële Perspectieven voor de periode 2007-2013 niet is afgerond.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De mededeling bevat de suggestie om in het kader van het voorstel van Wolfensohn tot verdubbeling van het gehele internationale hulpprogramma voor de komende drie jaar ook in EU kader budgetuitbreiding te overwegen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De Palestijnse Autoriteit staat op de lijst van partnerlanden van Nederland en ontvangt Nederlandse ontwikkelingshulp. De strategie die de Commissie ontvouwt in de mededeling heeft geen directe effecten voor andere ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Het document biedt geen grote nieuwe inzichten. Het lijkt in algemene zin, in het licht van de disengagement, een logische voortzetting van het EU programma voor de Palestijnse Gebieden te bevatten.

Relatie kwestie toegang/wederopbouwinspanningen.
Het belang, in het kader van ontwikkeling en wederopbouw, van toegang en vrij verkeer binnen de Palestijnse Gebieden en aan de grenzen wordt in het document genoemd. Het staat echter niet vermeld onder de politieke prioriteiten. Wellicht dat de Commissie dit als een louter politieke kwestie beschouwd die onder de verantwoordelijkheid van EU Speciale Vertegenwoordiger Otte valt. Toegangskwesties zijn cruciaal voor de kansen van slagen van wederopbouw en dit zou in een document als het onderhavige daarom expliciet moeten worden genoemd.

Nederland heeft naar aanleiding van de terugtrekking uit Gaza een jaarlijkse extra bijdrage van EUR 10 miljoen voor wederopbouwactiviteiten in de Palestijnse gebieden toegezegd waarmee de totale Nederlandse bijdrage optelt tot E 32 mln. Nederland hoopt dat ook andere lidstaten hun verantwoordelijkheid in deze nemen.

Het belang van donorcoördinatie kan worden onderschreven. Over de vorm en inhoud ervan moet nog met lidstaten worden gesproken, overeenstemming over het Commissievoorstel ontbreekt op dit moment nog. Overleg hierover kan het beste op lokaal niveau plaatsvinden, zoals ook nu al gebeurt met aansturing op hoofdlijnen door respectievelijk Brussel en de hoofdsteden.

Fiche 2: Kaderbesluit inzake het Europees tenuitvoerleggingsbevel Titel:
Kaderbesluit van de Raad inzake het Europees tenuitvoerleggingsbevel en de overbrenging van gevonniste personen tussen de lidstaten van de Europese Unie


Datum Raadsdocument: 12 april 2005
Nr. Raadsdocument: 7307/05 COPEN 54
Nr. Commissiedocument: n.v.t.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Justitie i.o.m. FIN, DEF

Behandelingstraject in Brussel: Comité Artikel 36 (CATS), Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het onderwerp overbrenging van gevonniste personen staat in het Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen van 2001 (doc.nr. 2001/C 12/02). Het onderhavige ontwerp van een kaderbesluit is een initiatief van Oostenrijk, Finland en Zweden.

Het voorstel voorziet in de overdracht van de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen in het geval dat een persoon, die de nationaliteit heeft van of zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft in de ene lidstaat, in een andere lidstaat tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld. Daarnaast maakt het voorstel het mogelijk de tenuitvoerlegging van een vrijheidstraf over te dragen aan een lidstaat waarmee de veroordeelde "nauwe banden" heeft.

Het voorstel gaat uit van het bestaan van een verplichting tot overname van gevonniste personen en de verdere tenuitvoerlegging van de in het buitenland opgelegde straf. Ten behoeve van de overdracht van veroordeelden introduceert het voorstel een zgn. Europees tenuitvoerleggingsbevel (ETB). Lidstaten zijn verplicht een in een andere lidstaat uitgevaardigd ETB te erkennen en de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf waar het ETB betrekking op heeft, over te nemen, behoudens een aantal specifiek omschreven weigeringsgronden. Hoofdregel is dat de instemming van de veroordeelde met de overdracht van de tenuitvoerlegging geen rol speelt. Met het voorstel wordt beoogd, blijkens de preambule, de resocialisatie van veroordeelden te bevorderen.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikelen 31-1(a) en 34-2(b) EU-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Eenparigheid van stemmen met adviesrecht voor EP

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. De overbrenging van gevonniste personen staat in het door de Raad vastgestelde Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen van 2001. Overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen kan per definitie alleen door samenwerking tussen staten worden gerealiseerd. Een regeling op het niveau van de Europese Unie biedt mogelijkheden om de samenwerking tussen lidstaten op dit terrein te verbeteren. Proportionaliteit: Positief. De overbrenging van gevonniste personen staat in het door de Raad vastgestelde Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen van 2001. In dat programma is als doelstelling aangegeven het mogelijk te maken dat personen die in een lidstaat zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, deze straf uit kunnen zitten in de lidstaat waar zij hun verblijfplaats hebben. De overbrenging van gevonniste personen dient, aldus het Programma van maatregelen, om de reclassering van de veroordeelde te bevorderen. De voorgestelde regeling zal in de onderlinge relatie van de EU-lidstaten in de plaats treden van de bestaande verdragen. Het ontwerpkaderbesluit wijkt in een aantal opzichten in aanzienlijke mate af van bestaande verdragen inzake de overbrenging van gevonniste personen. Dit is positief te waarderen voorzover de samenwerking op dit terrein daarmee verbeterd en versneld kan worden. Aandacht vergt dat door andere aspecten van de regeling de gerecht-vaardigde belangen van zowel de betrokken staten als de veroordeelden niet uit het oog moeten worden verloren. Dit ziet onder andere op de beperkte mogelijkheden om de straf aan nationale maatstaven aan te passen, het beperken van de dubbele strafbaarheidseis en het niet vereist zijn van instemming van de veroordeelde met de overbrenging. Ook zal nog moeten worden verzekerd dat het voorstel het gemeenschapsrecht, met name het vrij verkeer van personen en het verblijfsrecht voor Unieburgers, respecteert.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Vaststaat dat voor de overname van gevonniste personen en de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland gevangeniscapaciteit beschikbaar moet worden gesteld. Nederland heeft veel onderdanen in gevangenissen in andere lidstaten van de EU zitten (ruim 1400). Dit aantal is geen toeval: er is sprake van een al jaren stijgende trend. In Nederlandse penitentiaire inrichtingen zitten ongeveer 200 EU burgers. Derhalve mag verwacht worden dat een verplichting de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf over te nemen voor Nederland tot gevolg heeft dat aanzienlijk meer vonnissen moeten worden overgenomen dan er door Nederland kunnen worden overgedragen aan een andere EU-lidstaat. Blijkens het ontwerpbesluit moeten de kosten voor tenuitvoerlegging van het buitenlandse vonnis volledig door de staat van tenuitvoerlegging worden gedragen. Het ontwerpbesluit in ongewijzigde vorm kan aanzienlijke gevolgen voor de detentiecapaciteit en daarmee aanzienlijke financiële gevolgen hebben, en kan ook leiden tot tekorten aan detentiecapaciteit en het eventueel versneld in vrijheid stellen van gedetineerden (IVO's).De precieze gevolgen zijn nu nog niet bekend, omdat deze afhankelijk zijn van de reikwijdte van de verplichting tot overname en de mate waarin een straf aan Nederlandse maatstaven zal kunnen worden aangepast. Indien bij de uitvoering een beroep wordt gedaan op de KMAR geldt de volgende beleidsregel. In geval van een uitbreiding van het KMAR-takenpakket, of de omvang daarvan, dat valt onder de beleidsmatige verantwoordelijkheid van een andere minister, is het uitgangspunt dat de KMAR die uitbreiding slechts kan doorvoeren als de daarvoor benodigde additionele middelen ook beschikbaar komen. Die middelen kunnen additionele fondsen betreffen, maar uiteraard is het ook mogelijk om compensatie te vinden door het stellen van posterioriteiten binnen het huidige takenpakket van de KMAR die onder de verantwoordelijkheid van het betreffende departement liggen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Aanvulling van wetgeving betreffende de overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Nog niet bekend.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland steunt in het algemeen verbetering van de mogelijkheden en procedures met betrekking tot de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen., maar laat een definitief oordeel over het voorstel afhangen van de financiële gevolgen van het voorstel. Nederlanders en personen met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland zijn er over het algemeen bij gebaat een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland uit te zitten. In het Nederlandse gevangeniswezen kunnen zij beter voorbereid worden op terugkeer in de Nederlandse samenleving. Zoals aangegeven kan een verplichting tot overname voor Nederland aanzienlijke gevolgen hebben. Het is daarom voor Nederland van belang dat een kaderbesluit betreffende de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voldoende ruimte laat om in ieder individueel geval de belangen van de betrokken partijen af te kunnen wegen. Het voorliggende ontwerp voldoet hier nog niet aan. Ten aanzien van de onderhandelingen over het ontwerp stelt Nederland zich kritisch, maar ook constructief op door actief bij te dragen aan verheldering van de bedoelingen van het voorstel, in het bijzonder de reikwijdte van het kaderbesluit, de mogelijkheden om de straf aan te passen aan nationale maatstaven, waarbij ook aandacht zal moeten worden gevraagd voor de problematiek van de toepassing van regelingen van voorwaardelijke / vervroegde invrijheidstelling, en de rol die de instemming van de veroordeelde met overbrenging dient te spelen.

Fiche 3: Verordening betreffende het herstel van het bestand van Europese aal Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal


Datum Raadsdocument: 10 oktober 2005
Nr. Raadsdocument: 13139/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 472 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. V&W, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij, Landbouw- en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het aalbestand (van de Europese aal of paling) wordt door ICES (International Commission for Exploration of the Sea) als "niet meer binnen veilige grenzen" beschouwd. Daarom heeft de Europese Commissie, mede op Nederlands verzoek, een voorstel gedaan om maatregelen te treffen tot herstel van de aalstand. Het doel van het voorstel is om het bestand van de Europese aal weer op het historische peil te brengen, met een voldoende aantal volwassen dieren en een toereikende aankomst bij de kust vanuit de binnenwateren van glasaal. Men tracht dit doel te bereiken door 40% ontsnapping van schieraal van de oorspronkelijke, onverstoorde situatie, veilig te stellen. De Europese aal of paling komt algemeen voor in Noord-, West- en Zuid-Europese estuaria, kustwateren en binnenwateren. De volwassen aal of schieraal paait vermoedelijk in de Sargassozee, ver op de Atlantische Oceaan. De aallarven zwemmen/drijven naar de Europese kusten en zwemmen als glasaal de binnenwateren in om daar verder op te groeien. In dat groeistadium worden ze rode aal genoemd. De hoeveelheid glasaal is in de afgelopen 20 jaar afgenomen tot 1% van het oorspronkelijke niveau. De hoeveelheid rode aal is echter al vanaf de 1950-er jaren aan het afnemen. Daarom wordt de verklaring van de achteruitgang niet alleen gezocht in factoren die op de oceaan spelen, maar ook in factoren die op het continent werkzaam zijn. De voorgestelde herstelmaatregelen richten zich op dit laatste. Het voorstel van de Commissie voor herstelmaatregelen voor de aal omvat in de kern de volgende regeling: A. De visserij op aal, de aanlanding en het aan boord hebben van aal worden verboden op de 1e tot de 15e van elke maand tenzij: a. er een goedgekeurd Aal Beheer Plan (ABP) is en/of b. het om visserij op glasaal (tot 12 cm) gaat, tot 30 juni 2007, die uitsluitend bestemd is voor uitzetting in wateren met open verbinding naar de zee . B. Voor elk rivierbekken moet een individuele ABP gemaakt worden. Rivierbekkens worden hier gedefinieerd als in de Europese Kader Richtlijn Water (KRW). Dus in Nederland gaat het om het systeem van de Rijn, Maas, Eems en Schelde. Nederland moet deze ABP's samen met de betreffende rivieroeverstaten opstellen. C. Belangrijke deadlines die de Commissie voorstelt:
- 31 december 2006: aanmelding van alle ABP's door de lidstaten bij de Commissie,
- 1 juli 2007: implementatie van alle goedgekeurde en verbeterde ABP's door lidstaten,
- 31 december 2009: rapport van de lidstaten aan de Commissie aangaande monitoring, effectiviteit en resultaat van de ABP's,
- 1 juli 2010: rapport van de Commissie aan het EP. D. Benodigd ondersteunend onderzoek (dit betreft niet de monitoring) kan volgens de Commissie via het 7e Kaderprogramma gefinancierd worden en ondersteunende maatregelen voor de visserij en voor het habitat (vispassages bijvoorbeeld) via het Europese Visserijfonds 2007-2013. E. De Commissie zal ook de bestrijding van stroperij ondersteunen door een volgsysteem.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 37 van het EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: raadpleging Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: N.v.t. voor zover het een exclusieve bevoegdheid van de gemeenschap betreft. Voor het overige: positief. Europese maatregelen om de aal te beschermen zijn volgens Nederland van essentieel belang. Nationale maatregelen zullen naar verwachting onvoldoende effectief zijn. Er is slechts één populatie van de Europese aal die op de Atlantische Oceaan, in de kustwateren en verspreid over het Europese continent voorkomt, en die daarom ook op Europees niveau moet worden beheerd. Er is onder andere een overbevissingsprobleem van alle levensstadia van de soort. Alleen een nationale aanpak om de achteruitgang van de aalstand te stoppen, voldoet niet. Er is regie op Europees niveau nodig. Proportionaliteit: Positief.
Voor het behalen van het doel (aalbestand op peil brengen) is een verordening gerechtvaardigd. De situatie waarin het aalbestand zich bevindt is als acuut dreigend aangemerkt. Het is daarom noodzakelijk dat een vangstverbod wordt opgelegd. Een verordening is hiervoor het geëigende middel. Daarnaast wordt opgemerkt dat in het voorstel veel wordt overgelaten aan de lidstaten. De doelstelling, de controle op de kwaliteit van de beheerplannen en op het bereiken van de geformuleerde concrete doelstellingen in de beheerplannen worden communautair vastgesteld en bewaakt. De lidstaten zijn echter zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de beheerplannen vormgeven en uitvoeren, mits dit leidt tot een voldoende ontsnapping van schieraal. De verordening laat daarom, qua aard en omvang van het optreden van de Gemeenschap, zoveel mogelijk ruimte voor nationale besluiten.

Consequenties voor de EU-begroting:
De directe extra gevolgen van deze verordening voor de begroting van de Gemeenschap zijn te verwaarlozen. De Commissie geeft aan in het voorstel dat de budgettaire consequenties inzake steun voor onderzoek met betrekking tot aal zijn opgenomen in het kader van het Zevende Kaderprogramma.Staatssteun voor de visserij en de eventuele toekenning ervan voor de visserij op aal en voor milieu-maatregelen, worden behandeld in het kader van het Europees Visserijfonds voor de programmeringsperiode 2007-2013.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De voorgestelde maatregelen leiden voor de overheid tot een geringe extra inzet voor het opstellen van de ABP's in 2006, monitoring van aalbestanden en handhaving en controle (vooralsnog wordt gedacht aan ca. 0,3 fte, alleen nodig in het eerste jaar). De consequenties worden opgevangen binnen de begroting van LNV, het beleids-verantwoordelijke departement. Er is nu al inzet op monitoring en deze wordt in de toekomst gecofinancierd door de EU. De extra inzet kan naar verwachting budgetneutraal plaatsvinden. Op basis van het voorstel zijn er ook mogelijkheden om bepaalde steunmaatregelen (e.g. aal-visvriende-lijke gemalen) uit het Europees Visserijfonds (EVF) te co-financieren. Het gebruik van het EVF voor zulke doeleinden in Nederland is afhankelijk van het nog te ontwikkelen Nationaal Strategisch Plan. De voorgestelde maatregelen leiden voor de beroepsbinnenvisserij en de sportvisserij tot een geringe extra inzet voor het opstellen van de ABP's (vooralsnog wordt voor zowel de beroepsbinnenvisserij als de sportvissrij gedacht aan ca. 0,3 fte, alleen nodig in het eerste jaar). In de periode dat er nog geen goedgekeurd ABP is, wordt de aalvisserij gedurende de helft van de maand verboden. Voor Nederland pakt dit met name in 2006 zwaar uit en kan leiden tot een inkomenstenderving voor de beroepsbinnenvisserij van enkele miljoenen Euro's (vooralsnog wordt ingeschat E 3-10 mln). Om een goede schatting te kunnen maken, zal nader onderzoek worden verricht. Op het moment dat het ABP van kracht is, zal dit ook leiden tot inkomenstenderving. Die inkomstenderving zal echter minder zijn dan in het geval van de verbodsituatie. De Nederlandse aquacultuursector betrekt glasaal uit Zuid-Europa. Indien er in Zuid-Europa geen goedgekeurde ABP's zijn dan zal een reductie van de aanvoer van glasaal, bij sluiting van de vangst gedurende 15 dagen per maand, tot een inkomenstenderving van enkele miljoenen Euro's kunnen leiden (vooralsnog wordt ingeschat E 5-20 mln). Om een goede schatting te kunnen maken, zal nader onderzoek worden verricht. Op langere termijn wordt ingezet op herstel van de aalstand en daarom ook op herstel van de inkomsten voor de beroepsbinnen-visserij en de aquacultuur. Mits de maatregelen effect sorteren, zal er op de lange termijn geen sprake zijn van inkomstenderving.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het voorstel bevat een visverbod op aal gedurende 15 dagen per maand en legt lidstaten de verplichting op aalbeheersplannen op te stellen. Met het oog op de strafbaarstelling van het verbod op de aalvisserij, moet dit verbod opgenomen worden in nationale regelgeving. De verplichting tot het opstellen van aalbeheersplannen leidt niet tot aanpassing van regelgeving, maar heeft wel consequenties voor de uitvoering.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verordening treedt in werking op de derde dag na bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het tijdig opnemen van het verbod in nationale regelgeving is haalbaar voor Nederland. Het zal moeilijk zijn de aalbeheersplannen tijdig op te stellen vanwege de grensoverschrijdende afstemming die daarvoor nodig is.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De aalstand bevindt zich op een historisch laag niveau en communautaire actie is noodzakelijk. Nederland heeft daarom de Commissie verzocht om maatregelen tot herstel van de stand van de Europese aal. Nederland ondersteunt op hoofdlijnen dan ook het huidige voorstel van de Commissie. Nederland weet zich daarin ook gesteund door het bedrijfsleven. Voorwaarde voor Nederland is wel dat lidstaten de 50 % reductie van de visserij-inspanning voor alle levensstadia (schieraal, rode aal, glasaal) vrij kunnen invullen.

Er zitten echter nog enige open einden in de details van de uitwerking van de verordening. Daardoor ontstaan toch mogelijkheden voor een onevenwichtige uitwerking voor de lidstaten. Het betreft het ontbreken van: a. een adequate, controleerbare aanpak van de stroperij in alle landen, en van een controleerbare toepassing van artikel 3b (visserij op glasaal uitsluitend bestemd voor uitzetting in wateren met open verbinding naar zee), b. een zienswijze hoe om te gaan met vangsten op de Oostzee en in de Europese kustwateren die buiten de gebiedsbegrenzingen van de KRW vallen, c. een uniform format voor de ABP's,
d. een richtlijn hoe de oorspronkelijke uittrek van schieraal in onverstoorde toestand vastgesteld kan worden, e. zicht op de doorwerking van de Data Collection Regulation (DCR) op de nationale monitoringsverplichtingen. Dit moet goed geregeld zijn voordat de verordening in werking treedt. Nederland verwacht ook een gerichte inspanning van het Communautaire Bureau voor visserijcontrole en dat de EU hier budget voor creëert.

Nederlandse belangen kunnen geschaad worden door de volgende elementen in de verordening: a. Alle rivierbekkens in Nederland zijn grensoverschrijdend. De benodigde afstemming kost tijd. Daardoor dreigt voor Nederland de toepassing van de maatregel van 15 dagen sluiting van de visserij per maand. Nederland vindt het noodzakelijk om de 2006 ABPs te integreren en (ook internationaal) af te stemmen met de 2009 KRW stroomgebiedbeheersplannen en dringt derhalve aan op een tijdschema waarin deze twee stappen tot uitdrukking komen. Nederland vindt dat aan het tijdschema meer tijd moet worden gekoppeld voor de noodzakelijke internationale afstemming over de ABP's per stroomgebied. b. De maatregel van 15 dagen sluiting van de visserij per maand, direct bij het van kracht worden van de verordening, is onuitvoerbaar zonder forse sociaal-economische gevolgen. Daardoor dreigt sanering van de beroepsbinnenvisserij en de aquacultuur. Nederland wil daarom deze sluiting opschorten tot 1 juli 2007 en per stroomgebied koppelen aan het eventueel niet verkrijgen van goedkeuring voor het ABP voor dat stroomgebied.

Verder is voor Nederland het volgende van belang:
a. Nederland vindt dat in het voorstel van de Commissie moet worden opgenomen dat het EVF gebruikt moet kunnen worden voor sanering van de aalvisserij. b. Benodigd ondersteunend onderzoek (dit betreft niet de monitoring) kan volgens de Commissie via het 7e Kaderprogramma (KP7) gefinancierd worden. Het huidige KP7 benoemt het onderwerp op het niveau van visserij, dieren e.d maar niet op het detailniveau van de aal. Daarom is er nog geen garantie dat onderzoek voor aal uit KP7 gefinancierd gaat worden. Dit is afhankelijk van verdere uitwerking van KP7. Nederland zal de Commissie vragen hoe zij hier tegenaan kijkt.

Fiche 4: Beschikking betreffende Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008) Titel:
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008)


Datum Raadsdocument: 7 oktober 2005
Nr. Raadsdocument: 13094/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 467
Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW i.o.m. JUST, BZ, VWS, FIN, SZW, VNG

Behandelingstraject in Brussel: Comité Culturele Zaken, Raad Onderwijs, Jeugd en Cultuur

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het voorstel van de Commissie voor het Jaar van de Interculturele Dialoog past in de reeks van Europese jaren die de afgelopen tijd zijn uitgeroepen (eerder onder meer gewijd aan thema's zoals gehandicapten (2003), de opvoeding door sport (2004), burgerschap (2005) en gelijke kansen voor iedereen (in 2007). De Europese Commissie stelt voor om 2008 tot Europees Jaar van de Interculturele Dialoog uit te roepen. Ter onderbouwing van het voorstel wijst de Commissie op de toegenomen diversiteit van Europa (met o.m. 10 nieuwe lidstaten en een gezamenlijke bevolking van 500 miljoen burgers). Tegelijk met de toegenomen diversiteit van Europa worden alle lidstaten in meer of mindere mate geconfronteerd met een grotere migratie en vergrijzing.

De Commissie introduceert in antwoord op deze ontwikkelingen het Jaar van de Interculturele Dialoog. De interculturele dialoog wordt gezien als dé sleutel om bij te dragen aan een verdergaande verbinding tussen burgers in Europa, uitgaande van respect voor de grote nationale en regionale diversiteit.

Algemeen doel van dit jaar is het promoten van de interculturele dialoog als middel voor Europese burgers om kennis, vaardigheden en mogelijkheden te verwerven die hen toerusten voor de open, maar complexe samenleving waar ze deel van uit maken. Ook moet het jaar bijdragen aan een toenemend bewustzijn van het belang van een actief Europees burgerschap dat uitgaat van respect voor de culturele diversiteit en gebaseerd is op gemeenschappelijke waarden (respect voor de menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, non-discriminatie etc).

Specifieke doelstellingen van het Jaar zijn:

- het verhogen van het profiel en de samenhang van alle communautaire programma's/acties die zijn gericht op de interculturele dialoog;
- het in de schijnwerpers plaatsen van de bijdragen die de verschillende culturen in Europa bijdragen aan ons erfgoed en onze manier van leven. Jongeren vormen hierbij een bijzondere aandachtsgroep;
- het leveren van een bijdrage aan de vernieuwing en de horizontale, transsectorale dimensie bij activiteiten gericht op de promotie van de interculturele dialoog, wederom in het bijzonder onder jonge mensen.

Het Jaar zal drie actielijnen kennen:

- een informatie- en promotiecampagne

- het steunen van een beperkt aantal (8) acties op een communautaire schaal
- het co-financieren van acties op een nationale schaal die een sterke Europese dimensie hebben.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 151 van het Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: medebeslissing, eenparigheid

Instelling nieuw Comitologie-comité:
Ja, zie art.6 van het besluit. Het betreft een Comité in het kader van de beheersprocedure.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit. Twijfelachtig, met de volgende overwegingen; Als zodanig wordt het politieke belang van een campagne gericht op het bevorderen van de interculturele dialoog onderstreept. De interculturele dialoog kan bijdragen aan meer respect, een beter begrip en meer sociale samenhang tussen burgers met soms zeer diverse culturele achtergronden. Bij de interculturele dialoog gaat het om vraagstukken, zoals diversiteit, integratie en migratie, die onmiskenbaar een grensoverschrijdende, Europese dimensie hebben. Lidstaten hebben baat bij onderlinge uitwisseling hierover. Echter, in de huidige opzet van het voorstel wordt door de Commissie onvoldoende uitgedrukt welke toegevoegde waarde het Europese Jaar voor de Interculturele Dialoog zal opleveren ten opzichte van de vele activiteiten die al op nationaal niveau worden ondernomen. Het voorstel zou zo dienen te worden opgezet dat het een versterking inhoudt voor deze nationale initiatieven. Net als bij eerdere jaren, bijvoorbeeld die over burgerschap en sport, het geval was, geldt dat het promoten van de interculturele dialoog in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de lidstaten zélf. Het Europese jaar dient de zichtbaarheid van nationale inspanningen vergroten, terwijl de Europese samenwerking tegelijk concreet dient bij te dragen aan de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen de landen. Proportionaliteit:Twijfelachtig.
Op zichzelf kan het instrument van 'Europese jaren' veel bijdragen aan de maatschappelijke bewustwording rond vraagstukken die in de Europese landen spelen. Doordat het huidig voorstel echter nog in erg abstracte termen is gesteld en er ook onvoldoende inzicht wordt gegeven in de samenhang met andere activiteiten op het gebied van de interculturele dialoog (bijvoorbeeld vanuit de Raad van Europa, maar ook in het kader van JBZ), is niet voldoende duidelijk of het jaar in deze vorm wel tot het beoogde positieve resultaat zal leiden.

Consequenties voor de EU-begroting:
E 10 miljoen (E 3 miljoen in 2007, E 7 miljoen in 2008), (zie artikel 11 van het voorstel en het legislative financial statement in Annex 1). In het voorstel zijn financiële regelingen vastgesteld voor de activiteiten die in het kader van het Europees Jaar moeten worden uitgevoerd. Deze regelingen houden in dat activiteiten op communautair niveau voor maximaal 80% gesubsidieerd kunnen worden en activiteiten op plaatselijk, regionaal of nationaal niveau tot maximaal 50% kunnen worden medegefinancierd.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Voor het Jaar van de interculturele dialoog zou in beginsel gedacht kunnen worden aan bijdragen van onder andere OCW, Justitie, VWS en SZW. Financiële consequenties voor de ministeries die bij de uitvoering van het Europees Jaar betrokken zullen zijn, worden binnen de eigen begroting opgevangen. Een gedeelte van het door de Commissie genoemde bedrag van E 10 miljoen, namelijk E 2,5 miljoen, is bestemd voor nationale activiteiten in de lidstaten. Bij aanvragen voor dit gedeelte zal Nederland moeten co-financieren (uitgaande van 50/50% cofinanciering voor nationale activiteiten). Op grond van artikel 5 van het voorstel zullen de deelnemende lidstaten worden verzocht om een nationaal coördinatieorgaan aan te wijzen. In 2006 zal hiervoor personele inzet nodig zijn vanuit het eerstverantwoordelijke ministerie ten behoeve van de aanwijzing van een nationaal coördinatieorgaan en voor het opstellen van het nationaal plan. De genoemde werkzaamheden zullen in overleg met de overige betrokken ministeries geschieden. Voor welslagen van het jaar is verder veel betrokkenheid nodig vanuit de samenleving; dit dient ook tot uitdrukking te komen in het Comité van Aanbeveling.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het voorstel bevat geen verplichting tot het opstellen of wijzigen van nationale regelgeving. Op grond van artikel 5 van het voorstel zullen de deelnemende lidstaten worden verzocht om een nationaal coördinatieorgaan aan te wijzen. Ook in eerder jaren werd een dergelijk comité ingesteld, samengesteld uit prominente personen. Ter vergelijking: het Europees Jaar Gehandicapten werd ondersteund door een Comité van Aanbeveling bestaande uit 18 personen (vertegenwoordigers uit sectoren als onderwijs, bedrijfsleven, vakbeweging en politiek) en een projectbureau bestaande uit 7 personen (projectleiders, voorlichters en secretariaat). De totale kosten voor het Nationaal Comité waren E 1.153.270 (voor het bureau, eigen media, communicatiecampagnes, netwerken, bijeenkomsten, activiteiten).

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Financieel (kader):
Nederland zal in algemene zin aangeven niet vooruit lopen op de nieuwe Financiële Perspectieven voor 2007-2013, en een algemeen voorbehoud maken. Inhoudelijk:
Nederland staat positief tegenover de gedachte achter het voorstel. Het instrument van een themajaar kan op zichzelf een goede impuls geven aan een bredere en positieve betrokkenheid onder burgers in de lidstaten bij de interculturele dialoog en aan bewustwording dat het hier vragen met een grensoverschrijdende, Europese dimensie betreft. Het jaar kan er bovendien aan bijdragen dat de zichtbaarheid van nationale inspanningen kan worden vergroot. Echter, het voorstel blinkt in zijn huidige vorm geenszins uit in scherpte van analyse. In het voorstel worden veel maatschappelijke vragen samen genomen, waarbij niet helder genoeg wordt gemaakt wat nu precies onder de interculturele dialoog wordt verstaan en hoe die dialoog - eveneens meer precies geformuleerd - gezien moet worden in het licht van de Europese integratie. In het voorstel lopen de Europese dimensie ('Europees burgerschap') en de interculturele dimensie (respect voor culturele diversiteit) nogal door elkaar heen. Nadrukkelijker dan nu zou de interculturele dimensie centraal dienen te staan. Bovendien vraagt de uitwerking om een meer concrete, creatieve aanpak waardoor burgers, in het bijzonder jongeren, zich rechtstreeks aangesproken voelen. Dat kan door vooral activiteiten te ondernemen waarin jongeren zelf actief kunnen zijn.


-----------------------
OVB & EIM, 2004. Overleven of overleveren. Economische en maatschappelijke betekenis van de beroepsbinnenvisserij en haar toekomstperspectieven


---- --