Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief inzake Voortgangsrapportage Duurzame Daadkracht - bijlage

Voortgangsrapportage Duurzame Daadkracht

2005

Inhoudsopgave


1. Inleiding en leeswijzer 3


1.1 Inleiding 3


1.2 Leeswijzer 3


2. De verwevenheid van onze nationale en internationale inspanning 4


2.1 Inleiding 4


2.2 Relatie nationaal en internationaal in 2005 5


3. Hoogtepunten van de voortgang van duurzame ontwikkeling in 2005 7 3.1 Het VN-Millennium Ecosystem Assessment 7
3.2 Duurzaamheidsverkenning 8
3.3 Tweede Kamerdebat Duurzame Ontwikkeling 8
3.4 VN-top over de MDG's 8
3.5 Maatschappelijk Debat 2005 10
3.6 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 10


4. Resultaten van Duurzame Daadkracht 12
4.1 Inleiding 12
4.2 Partnerschappen 13
4.2.1 Voortgang met de Partnerschappen 13
4.2.2 WEHAB-thema's 14
4.3 Instituties met een brede duurzaamheidsagenda 21 4.4 Veiligheid en stabiliteit in relatie tot milieudegradatie 22 4.5 Handel, investeringen en duurzaamheid 23
4.6 Duurzaam produceren en consumeren 23
4.7 Duurzaamheidstoets ORET 25
4.8 Departementen werken aan duurzame ontwikkeling 26 4.8.1 Interne beleidsprocessen van de Rijksoverheid 26 4.8.2 Duurzame bedrijfsvoering en inkoop Rijk 29 4.9 Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 30


5. Vooruitblik naar 2006 33
5.1 Duurzame ontwikkeling in Nederland in 2006 33 5.2 Europese Duurzaamheidstrategie 33
5.3 CSD 14 en 15 34
5.4 Follow-up van de VN-Millennium Ecosystem Assessment 34


Bijlage 1 Voortgang acties nationaal 37

Bijlage 2 Partnerschappen uit Duurzame Daadkracht 57
Bijlage 3 Partnerschappen uit 'call for ideas' 59
Bijlage 4 Overzicht MDG's 61

Bijlage 5 Lijst van afkortingen 63


1. Inleiding en leeswijzer


1.1 Inleiding
Duurzame ontwikkeling in binnen- en buitenland vergt inzet van alle geledingen van de maatschappij. De Rijksoverheid heeft haar bijdrage vastgelegd in het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling, getiteld Duurzame Daadkracht. Het actieprogramma is de Nederlandse uitwerking van de afspraken die in 2002 op de World Summit on Sustainable Development (WSSD) in Johannesburg zijn gemaakt. De rode draad in het Nederlandse actieprogramma is dat uiteindelijk bij al het handelen van de (Rijks)overheid duurzame ontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangspunt wordt. Duurzame ontwikkeling is daarmee niet alleen leidraad maar ook toetssteen. Ook de Europese Unie heeft op de EU top van juni duurzame ontwikkeling als leidend beginsel bevestigd. De kern van de nationale strategie betreft het op gang brengen van een ontwikkeling- en leerproces naar inzicht en samenhang van sociale, economische en ecologische gevolgen zowel hier en nu als daar en later. Dit is uitgewerkt aan de hand van te ontwikkelen instrumenten en een aantal beleidsprogramma's. Het internationale deel concentreert zich op de internationale inspanningen van de Nederlandse overheid op het gebied van de institutionele ontwikkeling, publiek-private partnerschappen als instrument, de prioritaire thema's water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit, op duurzame handel en investeringen.

In deze voortgangsrapportage wordt verslag gedaan van de vorderingen in het bereiken van de ambities van het rijk, zowel voor het nationale als het internationale deel. Meer dan in de vorige rapportage (TK 2004-2005, 29800 XI, nr. 97) zijn verbanden gelegd tussen de nationale en de internationale inspanningen van Nederland om aan een duurzamere wereld te werken.

Duurzame ontwikkeling heeft in 2005 een aantal belangrijke momenten gekend. In juni is de VN Millennium Ecosystem Assessment uitgebracht. De Tweede Kamer heeft op 7 en 8 september 2005 uitgebreid stilgestaan bij het beleid betreffende duurzame ontwikkeling. Half september vond de VN Top over de Millennium Development Goals plaats. Voorts heeft op 29 november 2005 het eerste maatschappelijk debat betreffende duurzame ontwikkeling plaatsgevonden.

Duurzame ontwikkeling is een proces en is dus nooit af. Door middel van ambities, beleid en acties, partnerschappen en programma's beoogt de rijksoverheid in samenwerking met andere overheden en maatschappelijke partners een voortdurende inspanning te leveren aan een steeds hoger niveau van duurzaam denken en doen. De verdere uitbouw van netwerken van organisaties en mensen binnen onze samenleving en tussen onze samenleving en andere landen is daarbij van groot belang. Deze rapportage geeft een inzicht in de vorderingen die wij al geboekt hebben en in de ambities die wij nog moeten realiseren.


1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 biedt inzicht in de verwevenheid van onze nationale en internationale inspanningen voor een duurzamere samenleving hier en elders. Hoofdstuk 3 belicht enkele hoogtepunten met betrekking tot duurzame ontwikkeling in 2005. In hoofdstuk 4 wordt een aantal activiteiten ter uitvoering van Duurzame Daadkracht uitgebreider beschreven, als illustratie van onze inzet. Hoofdstuk 5 kijkt vooruit naar de belangrijkste activiteiten, die het kabinet in 2006 wil aanpakken. In de bijlagen tenslotte, wordt een kort overzicht gegeven van alle overige activiteiten, voornemens en projecten die in Duurzame Daadkracht worden genoemd.
2. De verwevenheid van onze nationale en internationale inspanning


2.1 Inleiding
De twee delen van het Actieprogramma voor Duurzame Ontwikkeling zijn langs verschillende trajecten tot stand gekomen, maar beogen beide invulling te geven aan de ambities van Nederland om een duurzamere wereld na te streven. Beide delen vinden hun oorsprong in het besef dat landen, bedrijven en organisaties zich ontwikkelen op zodanige wijze dat de huidige generatie de mogelijkheid heeft in zijn behoeften te voorzien, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar te brengen. De samenhang tussen economische ontwikkeling, behoud van natuur en milieu, en sociale rechtvaardigheid wordt onderkend en onderschreven. Juist vanwege deze gezamenlijke uitgangspositie bestaat er een belangrijke verwevenheid tussen de nationale en de internationale inspanning van de Nederlandse overheid.

De inhoudelijke verwevenheid van nationale en internationale aandacht voor duurzaamheid wordt veroorzaakt door de realiteit van onze positie in de wereldeconomie, waarin grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen uit andere landen naar Nederland worden vervoerd om hier - al dan niet na verwerking tot producten - te worden vermarkt. Nederland is een handelsnatie en is een belangrijke speler op meerdere terreinen. De herkomst van de verhandelde producten gaat soms gepaard met afwenteling van schade op de leefomstandigheden van de mensen en de natuur in de productielanden. Duurzame ontwikkeling vergt het zichtbaar maken van afwentelingen die kunnen optreden naar de toekomst (later), anderen op aarde (elders). Het vergt ook dat ongewenste afwenteling wordt verminderd of stopgezet. Naast de rol van Nederland als handelsnatie vindt in ons land ook veel productie plaats die effecten heeft op ons milieu. Vaak zijn dat lokale effecten, maar natuurlijk draagt onze productie ook bij aan mondiale problemen zoals klimaatverandering. Deze grensoverschrijdende effecten van nationale productie behoren ook tot de afwentelingeffecten die nationale en internationale duurzaamheid met elkaar verweven.

Bij de stroom van producten uit andere landen is telkens de vraag aan de orde of de productiewijze, de sociale omstandigheden, de milieudruk en/of de ecologische randvoorwaarden in het land van herkomst zodanig zijn dat deze als duurzaam kunnen worden aangemerkt. Dit besef is de afgelopen jaren sterk gegroeid, zeker ook binnen het Nederlandse bedrijfsleven, maar juist in die periode van besef en maatregelen, is sprake van een zekere chaos in initiatieven, keurmerken, projecten, etc. Marktpartijen beseffen dat de opschaling van initiatieven en de transparantie van claims op duurzaamheid vergt dat enerzijds een sanering in de initiatieven in de marktketens (business-to-business; van grondstof tot eindproduct) nodig is en anderzijds samenwerking met partners uit de NGO-wereld wenselijk is. Dit heeft geleid tot nieuwe initiatieven, zoals de Marine Stewardship Council voor duurzame vis en de Round Table on Sustainable Palmoil voor duurzame palmolie. Ook het kabinet neemt in deze verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld door het aangaan van nieuwe partnerschappen in het kader van ontwikkelingssamenwerking.(zie bijlage 3 voor een overzicht van concrete initiatieven).

Nederlandse burgers is in 2005 op verschillende momenten gevraagd naar hun waardering van dergelijke initiatieven. Het algemene beeld van deze enquêtes en panelbijeenkomsten is dat burgers er vanuit willen gaan dat aan producten die zij kopen in de winkel geen onwenselijke afwenteling kleeft. Zeker niet als het gaat om A-merken. Als consument laten burgers zich echter tegelijkertijd verlokken tot goedkope producten. Burgers geven wel aan dat zij door de veelheid aan productinformatie en de onmogelijkheid om claims als 'milieuvriendelijk', 'sociaal verantwoord' of 'duurzaam' te verifiëren, moeilijkheden ondervinden om een verantwoorde keuze te bepalen. Zij willen kunnen vertrouwen op de A-merken en winkel(keten)s.

Geloofwaardigheid is ook een dimensie van de verwevenheid van nationaal en internationaal beleid. Het welslagen van het internationale optreden van Nederland vergt dat duurzaamheid ook thuis op orde is. Het is vooral bij de invulling van internationale samenwerking en bij (politieke) druk op overheden in ontwikkelingslanden om duurzamer te gaan opereren, van groot belang dat Nederland kan laten zien dat het nationaal ook aan een duurzamere samenleving werkt. Uiteraard verschilt de schaal waarop problemen rond duurzaamheid zich manifesteren. In vele landen gaat het immers primair om basale armoedevraagstukken van schoon water, adequate huisvesting, voldoende brandstof en sanitaire voorzieningen. Maar bij vraagstukken rond duurzaam beheer van tropische bossen, bescherming van bodemvruchtbaarheid en teeltmethoden in de primaire voedselproductie liggen de vergelijkingen met nationale ontwikkelingen in Nederland meer voor de hand. En daar zijn wij ook kwetsbaar, ook al maakt Nederland op dit vlak belangrijke ontwikkelingen door.

De geloofwaardigheid van ons nationale duurzaamheidbeleid is van belang voor het welslagen van ons internationale opereren, zowel in ontwikkelingssamenwerking als in politieke samenwerking binnen verdragen (bijv. het Biodiversiteitsverdrag en het Klimaatverdrag) en binnen organisaties (WTO, OESO, EU, UNEP, etc.).


2.2 Relatie nationaal en internationaal in 2005

In 2005 heeft Nederland zich vooral gericht op een aantal grote internationale bijeenkomsten. De FAO/Nederlandse Conferentie Water for Food and Ecosystems (Den Haag, februari 2005) was gericht op CSD-13. Deze conferentie heeft concrete aanbevelingen voor de implementatie van internationale afspraken opgeleverd. Er werd afgesproken wie aanspreekbaar is voor de implementatie. Voorts is verder gewerkt met de uitkomsten van de informele milieuraad van juli 2004 in het project Clean Clever Competitive, gericht op het agenderen van eco-innovatieve oplossingen in de herijking van de Lissabonstrategie van de Europese Unie. In diezelfde periode zijn in EU-verband de principes voor duurzame ontwikkeling geformuleerd, als opstap naar de in 2006 vast te stellen Europese Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (zie verder paragraaf 5.2).

Op wereldschaal zijn de VN top over de Millennium Development Goals en de verdergaande onderhandelingen in WTO verband van belang. Hoewel in beide fora de positie van het duurzaamheidsconcept onder voortdurende druk staat, niet in het minst van de kant van ontwikkelingslanden, stelt Nederland zich, doorgaans in EU-verband, vierkant achter de afspraken van Johannesburg op.

In 2005 is bijzondere aandacht uitgegaan naar de VN Millennium Ecosystem Assessment, een belangrijke studie naar de ontwikkeling van de biologische diversiteit in de wereld. De studie heeft op niet mis te verstane wijze aangetoond dat vele ecosystemen op aarde onder onaanvaardbare druk staan en dat krachtig en gezamenlijk optreden van de wereldgemeenschap dringend gewenst is. In paragraaf 3.1 wordt aangegeven welke activiteiten wij nationaal en internationaal ter hand zullen nemen.

In 2005 zijn nationaal diverse bijeenkomsten georganiseerd over duurzame ontwikkeling. Op Duurzame Dinsdag (6 september) werd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het 'duurzame koffertje' uitgereikt, vol met initiatieven en projectideeën voor een duurzamer Nederland. De daaropvolgende dagen overlegde de Tweede Kamer met de minister-president, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van VROM over duurzaamheid en rentmeesterschap (zie paragraaf 3.3). In het najaar werd ook stilgestaan bij het vijf jaar geleden vastgestelde Earth Charter. In november vonden zowel het eerste Maatschappelijk Debat Duurzame Ontwikkeling (zie paragraaf 3.5) als de nationale manifestatie 'Het Nieuwe Ondernemen' van MVO Nederland (zie paragraaf 3.6) plaats. Het kabinet ziet deze vloed aan bijeenkomsten als een teken van het toenemende belang dat vooral ook maatschappelijke organisaties en bedrijven hechten aan de concretisering van duurzame ontwikkeling. Het kabinet ziet het als zijn taak om deze ontwikkeling te ondersteunen en stimuleren.

Intern geven de ministeries ook vorm en inhoud aan duurzame bedrijfsvoering en organisatieontwikkeling, afgestemd op de eigen cultuur, het eigen werkterrein en de eigen omgeving (zie paragraaf 4.8.1).

Extern worden (deels rechtstreeks en deels via gespecialiseerde organisaties) projecten en programma's gesteund die anderen in de gelegenheid stellen om aan duurzaamheid te werken. Belangrijke voorbeelden zijn het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling (zie paragraaf 4.9) dat in 2005 een belangrijke impuls heeft gegeven aan de departementen om praktische invulling te geven aan het duurzaamheidsconcept. De oprichting van de interdepartementale Programmadirectie Energietransitie biedt nieuwe mogelijkheden om duurzame concepten in de noodzakelijke systeeminnovaties door te voeren. Inmiddels is ook het Competentiecentrum Transities (CCT) van start gegaan om in nauwe samenwerking met genoemde projectdirectie, SenterNovem en het programmabureau Leren voor Duurzame Ontwikkeling het onderling leren van ervaringen en het verspreiden van methodologische kennis te bevorderen. Het in 2004 opgerichte Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen kent inmiddels ongeveer 150 partners en draagt concreet bij aan het uitvoeren van de ambities van Duurzame Daadkracht (zie paragraaf 3.6).


3. Hoogtepunten van de voortgang van duurzame ontwikkeling in 2005

3.1 Het VN Millennium Ecosystem Assessment

Het begin 2005 verschenen VN Millennium Ecosystem Assessment (MA) van de VN heeft duidelijk gemaakt dat de afgelopen 50 jaar de mensheid sneller en drastischer dan ooit tevoren ecosystemen heeft veranderd, vooral om te voldoen aan de groeiende vraag naar voedsel, zoet water, hout, vezels en brandstoffen. Dit heeft geresulteerd in grote welvaart en economische ontwikkeling maar ten koste van vaak onomkeerbaar verlies aan biodiversiteit, en dus de waarde van ecosystemen voor toekomstige generaties.

Milieudegradatie heeft ook invloed op de veiligheid en stabiliteit in landen. Vooral in arme landen kan dat leiden tot sociale onrust en uiteindelijk uitmonden in conflicten, zoals momenteel in Darfur. Miljarden mensen, (vooral in ontwikkelingslanden) worden geconfronteerd met een kwetsbaar milieu, dat mogelijk bijdraagt aan het ontstaan van conflicten in de toekomst. Vooral disputen over water, als de belangrijkste bron voor voedsel en gezondheid, zullen naar verwachting toenemen, aangezien in 2015 bijna 3 miljard mensen in waterstressed gebieden zullen leven.

Coherentie van beleid, een integrale aanpak, en participatie (ook wel de vierde pijler van duurzame ontwikkeling genoemd) van civil society en bedrijfsleven, zijn voorwaarden voor implementatie van het Nederlandse beleid voor duurzame ontwikkeling. Het NMP4 noemt biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen de levensverzekering voor ons bestaan en identificeert een groot aantal acties dat ondernomen dient te worden om behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en daarmee samenhangende ecosysteemdiensten veilig te stellen. Speerpunten in het kabinetsbeleid zijn technologische innovatie, inzet van economisch instrumentarium en kennisontwikkeling, in het kader van de transitiebenadering.

De overheid stimuleert onderzoek en ondernemerschap dat zich richt op duurzame doorbraken (milieu als kans, o.a. Technopartner). Bedrijven en kennisinstellingen kunnen hiervoor gerichte steun krijgen; bij internationaal ondernemen en exportbevordering gelden duurzaamheidscriteria. Ook in de vernieuwing van de innovatie-instrumenten krijgt duurzaamheid als criterium een prominente plaats. Het kenniscentrum MVO-Nederland ontwikkelt kennis op speerpunten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaronder biodiversiteit en klimaatverandering.

Het Nederlandse nationale beleid voor biodiversiteit is vooral vastgelegd in 'Natuur voor Mensen/Mensen voor Natuur' (2000), 'Bronnen van ons bestaan', en meer recente correspondentie met de Tweede Kamer, waaronder de Beleidsbrief Agrobiodiversiteit (2004) en de Beleidsbrief Bodem (2003). Zo wordt in de beleidsbrief Agrobiodiversiteit aangekondigd dat het behoud, het herstel en de duurzame benutting van agrobiodiversiteit zal worden gestimuleerd en gefaciliteerd; inmiddels zijn enkele proefprojecten gestart.

In het interdepartementale Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal (BBI 2002-2006) wordt eveneens een groot aantal acties geïdentificeerd. De uitvoering van het BBI wordt momenteel extern geëvalueerd. Nederland zet zich actief in voor het ombuigen van biodiversiteitsverlies in multilaterale kaders (zoals CSD, CBD, CITES, Ramsar). In de CBD (Biodiversiteitsverdrag, 1992) wordt momenteel gewerkt aan voorstellen om de implementatie van de werkprogramma's effectiever te maken en te verbeteren. De Nederlandse inzet is gericht op het versterken van de conventie door middel van concrete doelen en taakstellingen, in combinatie met duidelijke monitoring, evenals op 'hands on' implementatie van werkprogramma's via steun aan multilaterale organisaties en via de eigen bilaterale samenwerking. Technologieoverdracht, capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling zijn daarbij belangrijke doorsnijdende thema's. Eveneens is het tijd om in te zetten op de organisatie, financiering en implementatie van de afspraak over het monitoren van biodiversiteit met een set indicatoren. In dit kader is de versterking van de milieuarchitectuur (versterking UNEP) van groot belang.

3.2 Duurzaamheidsverkenning

Op 9 augustus heeft de staatssecretaris Van Geel namens het kabinet een reactie op de Duurzaamheidsverkenning 2004 'Kwaliteit en Toekomst' aan de Tweede Kamer gezonden (TK 2004-2005; 30196, nr 1). Daarin toont het kabinet zich ingenomen met de kwaliteit van deze eerste duurzaamheidsverkenning. Het kabinet ziet de Duurzaamheidsverkenning als basis voor het ontwikkelen en evalueren van beleidsstrategieën. De verschillende opvattingen over wat een duurzame toekomst is, maken een goed georganiseerd proces van maatschappelijke doelbepaling noodzakelijk, waarin politiek, burgers en bedrijven participeren. Het kabinet kondigt aan tweejaarlijks een Duurzaamheidsverkenning aan de Planbureaus te zullen vragen.

Tijdens het debat in de Tweede Kamer op 7 en 8 september 2005, over milieu, duurzaamheid en rentmeesterschap, is de verkenning aan de orde gekomen en afgesproken om de behandeling van de komende Duurzaamheidsverkenning te koppelen aan die van de Macro-economische verkenningen.

3.3 Tweede Kamerdebat Duurzame Ontwikkeling (7- 8 september 2005)

Op 7 en 8 september 2005 hebben de minister-president, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van VROM op uitnodiging van de Tweede Kamer deelgenomen aan een plenair debat over duurzame ontwikkeling. Aan dit debat lagen onder meer het Millennium Ecosystem Assessment (zie paragraaf 3.1) en een brief van de minister-president betreffende duurzaamheid, milieu en rentmeesterschap ten grondslag. Vanuit verschillende fracties werd de urgentie van maatregelen tegen de aantasting van ecosystemen benadrukt. Nederland mag daarbij voorop lopen. Het kabinet heeft als reactie op de inbreng van verschillende partijen aangegeven dat: . tweejaarlijks door de MNP en SCP gezamenlijk een Duurzaamheidsverkenning zal worden uitgebracht; . ondertussen aan duurzaamheidsindicatoren zal worden gewerkt; . er een onderraad van de ministerraad zal worden opgericht voor duurzaamheid, ruimte en milieu; . in dat kader een duurzaamheidstoets zal worden uitgewerkt; . de rol van het (Nederlands) bedrijfsleven in de ontwikkeling van arme landen steeds belangrijker is geworden en dat het OS-beleid zich daarom ook mede op die rol is gaan richten. De minister-president concludeerde aan het slot van het debat dat regering en kamer het eens zijn over de richting van de duurzame ontwikkeling van Nederland en de wereld evenals over de noodzaak van handelen. Er bestaan echter verschillende oplossingsrichtingen.

3.4 MDG-bijeenkomst New York (14 - 16 september 2005)

Algemene stand van zaken MDG's
In zijn laatste MDG-rapport dat voorafgaand aan de VN-top (14-16 september 2005) uitkwam, geeft de Secretaris-Generaal van de VN eens te meer aan dat er wel vooruitgang is geboekt, maar dat er nog veel moet gebeuren: . Extreme armoede is teruggedrongen, vooral in Azië, in mindere mate in andere regio's, maar niet in Sub-Sahara Afrika; . Extreme honger loopt terug, weliswaar niet erg snel; . In 5 regio's gaan meer dan 90% van de kinderen naar school (Oost-Azië, Zuidoost-Azië, Noord-Afrika, CIS en LAC). Echter, er gaan nog veel te weinig meisjes naar school; . Het terugdringen van kindersterfte gaat vooral in Sub-Sahara Afrika en Zuid-Azië niet hard genoeg en moedersterfte is nog steeds een groot probleem; . Wereldwijd is er een achteruitgang te zien met betrekking tot het verlies van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Toegang tot veilig drinkwater is wereldwijd toegenomen (grootste vooruitgang in Zuid-Azië), maar in Sub-Sahara Afrika is nog meer dan 42% van de bevolking daarvan verstoken; . Er is hernieuwd commitment voor gender en voor moedergezondheid, de twee MDG's waar het minst voortgang op is geboekt. De intentie is uitgesproken om onder MDG 5 een nieuwe target te formuleren: toegang tot gezondheidsdiensten voor vrouwen. . Verbeterde sanitatie is nog voor meer dan 2,5 miljard mensen niet bereikt. In het algemeen geldt ernstige bezorgdheid voor de situatie in Sub-Sahara-Afrika, waar in een aantal opzichten eerder van achteruitgang dan van vooruitgang sprake is. Dit heeft onder meer te maken met desastreuze effecten aldaar van HIV/AIDS, malaria en tuberculose.

Voor wat betreft MDG8 is er nog sprake van te weinig hulpgeld (achterblijven bij de 0,7% ODA/BNP-doelstelling), schuldverlichting en handelsliberalisatie. Positief is dat de EU met betrekking tot het behalen van de 0,7% ODA/BNP-doelstelling in mei 2005 besloot tot ambitieuze tussentijdse streefcijfers voor het hulpvolume van de lidstaten individueel (0,51% ODA/BNP in 2010 voor de 'oude 'EU-15, 0,17% voor de 'nieuwe' EU-10) en de EU gemiddeld (0,56% in 2010). Ten aanzien van voortgang met betrekking tot de MDG's in partnerlanden kan worden verwezen naar de resultatenrapportage die de Kamer op 11 november 2005 toeging. Daarin wordt de stand van zaken weergegeven over de doelen die betrekking hebben op: onderwijs, gezondheid van moeders in het bijzonder, reproductieve gezondheid, HIV/AIDS en milieu (TK 2005-2006, 29234, nr. 41).

VN-top 2005 (14-16 september 2005)
Tijdens deze top is de voortgang van de in 2000 aanvaarde Millenniumverklaring besproken, inclusief de stand van zaken m.b.t. de MDG's, almede de voortgang van de geïntegreerde uitvoering van de uitkomsten van VN-toppen en andere grote conferenties. De algemene inzet van de regering hierbij was om een gebalanceerde uitkomst te bereiken waarbij zou worden besloten tot een gezamenlijke aanpak van de diverse onderling samenhangende dreigingen, zoals armoede, milieudegradatie, ziekten, conflicten, verspreiding van massavernietigingswapens, terrorisme, genocide en tot versterking van het VN-systeem om zijn taken op al deze terreinen effectief te kunnen uitvoeren. Voor uitgebreidere informatie over de Nederlandse inzet voor de Top wordt verwezen naar TK 2005-2006, 26 150, nr. 29.

Het op 16 september jl. aangenomen slotdocument van de VN-top geeft op een flink aantal essentiële punten een concrete aanzet voor versterkte multilaterale samenwerking en hervorming van de VN, alsook voor het behalen van de MDG's, zoals: . de onlosmakelijke samenhang tussen ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten wordt erkend; . duurzame ontwikkeling als "key element of the overarching framework of United Nations activities" wordt herbevestigd; . er is een Peacebuilding Commission is ingesteld, die een beter gecoördineerde aanpak in postconflictsituaties mogelijk maakt; . er zijn duidelijke aanzetten tot stroomlijning/versterking van het VN-ontwikkelingssysteem en de milieu-architectuur; . ECOSOC moet een sterkere rol vervullen bij het monitoren van de MDG's en het toezicht op de geïntegreerde uitvoering van de resultaten van de diverse VN-toppen en -conferenties.

Hoewel Nederland zich voor een grotere nadruk op duurzame ontwikkeling heeft ingezet, vooral op de samenhang tussen alle drie pijlers - milieu, sociaal en economie -, komt dit in het slotdocument niet uit de verf. Duurzame ontwikkeling wordt in het overkoepelende hoofdstuk "Values and principles" wel als "key element of the overarching framework of United Nations activities" herbevestigd. Maar in de nadere uitwerking in het slotdocument wordt duurzame ontwikkeling gekoppeld aan milieubeheer. Dit is te beperkt en doet geen recht aan de noodzaak van een samenhangende aanpak van veiligheid, armoede, mensenrechten, milieudegradatie, economische en sociale ontwikkeling, ziektes en bevolkingsgroei. Een samenhangende aanpak is ook cruciaal voor het behalen van de MDG's.

De integrale agenda dient krachtig door de VN te worden nagestreefd. Dit kan onder meer worden gerealiseerd indien de VN organen en gespecialiseerde organisaties en programma's op landenniveau hun onderlinge coördinatie versterken en inspanningen gericht op de uitvoering van duurzame ontwikkelingsstrategieën, nationale meerjarenplannen en PRSP's integraal op elkaar afstemmen. Zowel de Nederlandse als de Europese inzet zal gericht blijven op het aanvaard krijgen van duurzame ontwikkeling als het integrale beleidskader van de VN instellingen. Voor een uitgebreider verslag over de resultaten van de Top wordt verwezen naar TK 2005-2006, 26 150, nr. 34.

3.5 Maatschappelijk Debat 2005

Op 29 november 2005 heeft het eerste Maatschappelijk Debat Duurzame Ontwikkeling plaatsgevonden. Het debat, aangekondigd in het nationale deel van het Actieprogramma Duurzame Ontwikkeling, vond plaats in het Museon te Den Haag. Aan het debat is deelgenomen door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van VROM. Het Maatschappelijk Debat bestond uit drie achtereenvolgende rondetafeldiscussies met de beide bewindspersonen, vertegenwoordigers van bedrijven, instellingen en NGO's en enkele burgers.

In de eerste debatronde stond de rol van het Nederlandse bedrijfsleven in het versterken van de economieën van ontwikkelingslanden centraal. Verschillende bedrijven gaven aan waarom zij investeren in producten voor lage inkomensgroepen in deze landen en waarom zij bedrijven helpen zich te ontwikkelen. Vanuit NGO's wordt deze ontwikkeling verwelkomd, mits binnen bepaalde randvoorwaarden van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarbij gaat het vooral om eventuele effecten op lokale markten en mogelijkheden voor versterking van de werkgelegenheid daar. De vraag of een versnelling van deze ontwikkeling mogelijk is, bleef onbeantwoord.

De tweede debatronde ging over biomassa: waar halen we het vandaan, wat betekent dat voor het land van herkomst en wat doet Nederland er zelf mee? Leveren biobrandstoffen alleen maar afwenteling op lokale economieën in het land van herkomst (Westers en niet-Westers) op, of is er ook perspectief voor duurzame ontwikkeling daar. Discussianten waren het snel met elkaar eens dat niet alle biobrandstoffen vergelijkbaar zijn, zowel als het gaat om afwenteling als wanneer het gaat om toepassing. De belangrijke bijdrage die het levert aan CO2 reductie wordt onderkend, maar mag niet ten koste gaan van het milieu in het land van herkomst. Noch van economische en sociale ontwikkelingsmogelijkheden aldaar. Vooral het intensieve ruimtegebruik daar voor de productie van biomassa voor hier is een punt van zorg. Bovendien zijn sommige biomassaproducten inzetbaar voor voedselproductie en ligt gebruik voor opwekking van energie minder voor de hand. Tijdens een recent gehouden internationale bijeenkomst van de Rondetafel voor Duurzame Palmolie is overeenstemming bereikt over criteria voor het duurzaam gebruik van palmolie.

Het derde debat betrof de claims van bedrijven dat hun product of dienst duurzaam is. Aan het debat werd deelgenomen door enkele bedrijven die op verschillende wijzen werken met een keurmerk of met het verduurzamen van A-merken. De veelheid aan keurmerken stuit op kritiek, ook bij de burgers. Maar duidelijkheid over de kwaliteit van een product in duurzaamheidstermen wordt wel belangrijk gevonden. De overheid moet daar in haar eigen inkoopbeleid aandacht aan besteden (zie duurzaam inkopen in paragraaf 4.8.2), maar weinig deelnemers aan het debat vonden het de taak van de overheid om minimumstandaarden voor duurzaamheid te formuleren. Voor die rol werd door hen eerder aan een onafhankelijke derde (zoals bijvoorbeeld consumentenorganisaties) gedacht.

3.6 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Een belangrijke taak bij het actief verspreiden van informatie en kennis over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) ligt bij het door EZ opgerichte kenniscentrum MVO Nederland. MVO Nederland stimuleert en ondersteunt bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties bij het invullen van hun maatschappelijke rol. Eind 2005 zijn ongeveer 200 bedrijven en organisaties een partnerschap aangegaan met het kenniscentrum. MVO Nederland heeft een top tien van maatschappelijke issues opgesteld waar bedrijven en non-profit organisaties een bijdrage aan kunnen leveren. Klimaatverandering en armoedebestrijding staan op nummer 1 en 2, maar ook biodiversiteit, duurzame landbouw, mensenrechten en leefbaarheid staan op de lijst.

In het Maatschappelijke Verslag 2005 van MVO Nederland dat eind november werd gepresenteerd, worden de top tien thema's met concrete voorbeelden ingevuld. Zie www.mvonederland.nl voor een overzicht van lopende projecten en activiteiten. Op 24 november 2004 organiseerde MVO Nederland het evenement 'het Nieuwe Ondernemen'. Deze dag bood o.a.: . een debat met onder meer Herman Wijffels (voorzitter SER) over twee thema's uit het Maatschappelijk Verslag: arbeidsparticipatie en armoedebestrijding; . uitreiking van een prijs aan de Rabobank voor het beste duurzaamheidsverslag; . een boulevard waar organisaties innovatieve manieren presenteerden om maatschappelijk verantwoord te ondernemen; . werkwinkels waarin over diverse MVO onderwerpen in kleinere kring van gedachten werd gewisseld.

Eind mei 2005 zond de staatssecretaris van EZ een overzicht van MVO-initiatieven van diverse departementen naar de Tweede Kamer. Dit overzicht stond op de agenda van het Algemeen Overleg op 15 juni 2005.

In november 2005 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken de 2e Transparantiebenchmark uitgebracht, die besproken is met de Tweede Kamer op 24 november in een Algemeen Overleg. Deze benchmark meet de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van maatschappelijke jaarverslaggeving van bedrijven en maatschappelijke organisaties. Transparantie en MVO zijn nauw met elkaar verbonden. Uit de benchmark 2005 blijkt dat bedrijven summier vooruitgang boeken op het gebied van transparantie. Eind 2006 zal de vooruitgang van transparantie door genoemde staatssecretaris nader onder de loep worden genomen. Tevens wordt eind 2006 teruggekeken op 5 jaar MVO en MVO-beleid.

Onder het Britse EU-Voorzitterschap heeft op 1 en 2 december 2005 een conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen in de financiële sector plaatsgevonden. In 2005 is door de Europese Commissie geen Mededeling over MVO uitgebracht. Dit zal naar verwachting begin 2006 gebeuren.

De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen vormen voor bedrijven een normatief kader bij het internationaal ondernemen. Informatie over de Richtlijnen wordt verspreid via de EVD en het Nationaal Contactpunt. In verband met de vraag naar de reikwijdte van de OESO-richtlijnen is in het OESO Handelscomité het onderwerp MVO en handel op de agenda gezet.

In 2005 heeft de ISO besloten een Richtlijn voor MVO te gaan opstellen die in 2008 gereed zal zijn. Door de NEN-normcommissie MVO wordt vanuit Nederland bijgedragen aan de discussie over vorm en inhoud van deze ISO 26000 richtlijn. Van deze commissie zijn o.a. VNO/NCW, het MVO-platform en (namens de overheid) het ministerie van Economische Zaken lid.


4. Resultaten van Duurzame Daadkracht

4.1 Inleiding en leeswijzer

In het vorige hoofdstuk heeft het kabinet enkele hoogtepunten belicht met betrekking tot duurzame ontwikkeling in haar algemeenheid. Dit vierde hoofdstuk beschrijft de belangrijkste activiteiten ter uitvoering van Duurzame Daadkracht.

In het nationale en internationale deel van het actieprogramma zijn ambities benoemd, gekoppeld aan inhoudelijke thema's, de instrumenten die daarbij ingezet worden en de sturingsfilosofie van de overheid daarbij. Er is overigens meer gaande dan alleen deze acties uit Duurzame Daadkracht als het gaat om de invulling die het Rijk geeft aan duurzame ontwikkeling.

In bijlage 1 wordt van alle lopende acties uit het nationale deel van Duurzame Daadkracht de voortgang gemeld. Waar reeds sprake is van aparte rapportage aan de Tweede Kamer over de voortgang van een programma, project of activiteit, wordt melding gemaakt van het betreffende kamerstuk.

In bijlagen 3 en 4 wordt een overzicht geboden van de publiek-private partnerschappen die de kern vormen van de uitvoering van het internationale deel van Duurzame Daadkracht. Een deel van deze partnerschappen betreft de zogenaamde WEHAB thema's van Johannesburg: water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit. In paragraaf 4.2 wordt dit verder toegelicht.

Om internationaal tot een meer duurzame ontwikkeling te komen is versterking van de internationale instituties (zowel per institutie als in de onderlinge samenwerking) van groot belang. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de voortgang van dit proces in 2005.

Nieuw in deze Voortgangsrapportage is een beschouwing over veiligheid en stabiliteit in relatie tot milieudegradatie en de bescherming van ecosystemen. In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de uitkomsten van een expertbijeenkomst over dit thema op 28 oktober 2005.

In paragraaf 4.5 staan handel, investeringen en duurzaamheid centraal. Daarbij gaat het vooral om de voortgang in WTO-kader (Doha afspraken van 2002) en om enkele ontwikkelingen in de OESO. Nederland hecht er immers sterk aan dat nationale maatregelen aansluiten bij de internationale consensus, zoals in de OESO. Daarnaast beoogt Nederland om het bindende rechtssysteem van de WTO zo goed mogelijk te benutten om niet-duurzame subsidies effectief te kunnen aan te pakken.

In paragraaf 4.6 worden de ontwikkelingen ten aanzien van duurzame consumptie en productie toegelicht. De ontwikkelingen in dit thema lopen dwars door WEHAB-thema's heen en hebben daarom ook in Johannesburg bijzondere aandacht gekregen.

In paragraaf 4.7 wordt aangegeven hoe het Rijk zijn eigen financiële regelingen toetst aan duurzaamheidstoets. Als voorbeeld wordt hier de regeling Ontwikkeling Relevant Export Transactie (ORET) toegelicht.

In paragraaf 4.8 wordt het werken aan duurzaamheid bij de ministeries die het meest betrokken zijn bij de uitvoering van het Actieprogramma, toegelicht. Eerst wordt toegelicht hoe het rijk op velerlei vlak interne maatregelen neemt om duurzame ontwikkeling een centralere plaats in het beleidsproces te geven. Daarna volgt de stand van zaken in de voortgang van duurzame bedrijfsvoering en duurzaam inkopen bij het Rijk.

Tenslotte wordt in paragraaf 4.9 inzicht geboden in de belangrijkste wetenswaardigheden van het Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling.


1 Partnerschappen

4.2.1 Voortgang met de Partnerschappen
In het internationale deel van Duurzame Daadkracht zijn 20 voorstellen voor partnerschappen opgevoerd. Dit betrof 4 zogenaamde forum-netwerk partnerschappen en 16 publiek-private partnerschappen (PPP's) met nationale overheden, multilaterale organisaties, maatschappelijke organisaties en bedrijven als partners. Na interne beoordeling besloot de minister voor Ontwikkelingssamenwerking eerder al om met 16 partnerschappen door te gaan. In 2005 heeft nogmaals een selectie plaatsgevonden. Nederland draagt nu actief bij aan drie forum-netwerkpartnerschappen op het gebied van water (Global Water Partnership), energie (EU Energy Partnership) en duurzame landbouw (LAND). Verder draagt Nederland actief bij aan 7 PPP's op het gebied van water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit (de zogenaamde WEHAB-thema's). Een bijdrage aan twee PPP's is nog in voorbereiding (duurzame landbouw en geïntegreerd afvalbeheer).

Naast de PPP's is onder het programma Transitie naar een Duurzaam Gebruik van Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen ingezet op lange termijn partnerschappen rond de thema's duurzame landbouwproductie in ontwikkelingslanden, duurzame viskweek en vismeelproductie, en duurzame biomassaproductie. Bij deze partnerschappen wordt in samenwerking met multinationale ondernemingen en maatschappelijke organisaties ingezet op het bereiken van duurzaamheid bij productie en consumptie en de rol die de Nederlandse spelers daarbij kunnen vervullen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is bij deze partnerschappen het uitgangspunt.

De partnerschappen zijn in 2005 een platform gebleken voor constructieve dialoog tussen overheden en maatschappelijke actoren. Zelden wordt in een PPP met slechts één bedrijf en één NGO samengewerkt. Veel vaker zijn er meerdere bedrijven en maatschappelijke organisaties bij betrokken en natuurlijk de lokale overheid in het land. Deze participatie is essentieel voor de duurzaamheid van de initiatieven. Dialogen hebben onder meer geleid tot nationale sectorbeleid- en actieplannen op het gebied van bijvoorbeeld energie, en tot coalities die werken aan nationale of regionale plannen voor duurzame ontwikkeling. Dergelijke dialogen hebben ook bevorderd dat kennisuitwisseling plaatsvindt tussen de diverse actoren. Verder zijn studies uitgevoerd naar onder meer duurzame productiemethoden en naar de markt voor duurzame producten. Ook zijn kleinere partnerschappen gevormd met een specifiek doel, bijvoorbeeld op het gebied van malaria- en tuberculosebestrijding in Afrika. De uitdaging voor het komende jaar blijft om van dialoog en planvorming op te schuiven richting implementatie.

In aanvulling op de bovengenoemde partnerschappen heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bedrijven begin 2004 opgeroepen om ideeën in te dienen ("call for ideas") voor publiek-private partnerschappen voor duurzame ontwikkeling die additionele investeringen en additionele resultaten opleveren op het gebied van armoedebestrijding (hierover is de Kamer apart geïnformeerd). Van de 18 ingediende PPP -ideeën die eind 2004 waren geselecteerd zijn er inmiddels 12 in uitvoering. Vijf ideeën zijn in vergevorderd stadium van ontwikkeling, terwijl één idee is afgevallen omdat de initiatiefnemers bij nader inzien niet konden voldoen aan de criteria van de "call for ideas". Ook bij deze partnerschappen die concretere en kleinschaliger doelen nastreven dan de hierboven beschreven WSSD-partnerschappen, blijkt voorbereiding en besluitvorming veel tijd te vergen. Mede daardoor is geoordeeld dat het te vroeg is voor een evaluatie van ervaringen. Een dergelijke evaluatie lijkt pas zinnig begin 2007.

Terwijl de PPP's uit de 'call for ideas' in 2005 vooral in het teken stonden van onderhandelingen tussen de partners, zijn er ook al concrete resultaten van partnerschappen die in het begin van het jaar zijn gestart. Zo profiteren in Colombia inmiddels 650 kleine koffieboeren van verbeteringen in hun infrastructuur en productiemethoden en zijn ruim 3.400 van de allerarmste gezinnen in een geïsoleerde regio aan de Atlantische kust inmiddels aangesloten op het gasdistributienet. In Zambia hebben 4.000 kleine boeren geprofiteerd van de diensten van ZAMAC (marktinformatie, inkoop van de oogst tegen marktprijzen) waardoor hun inkomen uit de oogst aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. In Indonesië profiteert een aanzienlijk deel van de 100.000 inwoners van Pekan Baru die zijn aangesloten op het waterleidingnet van de rehabilitatie van de bestaande waterzuiveringsinstallatie die per 15 december is opgeleverd.

Partnerschap voor Europa
Environment for Europe (EfE) is een proces onder de vlag van VN-ECE dat is gericht op capaciteitsopbouw in de landen van Oost Europa, de Kaukasus en Centraal Azië (EECCA) en op het bevorderen van milieu-investeringsprojecten in deze landen. Het proces is nauw verbonden met de VN Millennium Goals (MDG's ), met name MDG7, die betrekking heeft op het bevorderen van duurzame ontwikkeling. Het EfE-proces is begin jaren negentig van start gegaan. Tijdens de WSSD is er tussen de betrokken landen ter ondersteuning van dit proces het East West Environmental Partnership afgesloten. De EECCA landen kampen nog steeds met grote milieuproblemen. Op alle onderdelen van het milieubeleid zijn er nog grote beleidstekorten. Capaciteitsopbouw milieubreed is nodig. Daarnaast dient er fors geïnvesteerd te worden in verbetering van de watersector (inclusief sanitatie), afvalverwerking en energie-efficiency. Samenwerking met de private sector is daarbij onontbeerlijk. Bovendien is het van belang aandacht te geven aan de relatie tussen milieu en veiligheid, omdat bijvoorbeeld de toegang tot schoon drinkwater kan leiden tot conflicten in de regio. VROM droeg in 2005 675.000 E bij aan verwezenlijking van deze doelen.

4.2.2 WEHAB-thema's (water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit)

In deze paragraaf wordt thematisch ingegaan op de vorderingen in lopende partnerschappen, hier en daar aangevuld met vorderingen op het betreffende thema buiten partnerschapsverband.

a. Water
Het EU Water Initiative
Het EU Water Initiative (EUWI) werd in 2002 in Johannesburg tijdens de WSSD gepresenteerd. Dit partnerschap wordt gecoördineerd door de Europese Commissie. De verschillende werkgroepen hebben in 2005 flinke voortgang geboekt, met name de regionale werkgroepen voor Afrika: 'Drinkwater en Sanitatie', 'Integraal Waterbeheer' en de 'Finance' werkgroep. In Ghana, Ethiopië, Mozambique, Kaap Verdië en Zambia heeft dit geleid tot het houden van een nationaal Multi Stakeholder Forum en het opstellen van een nationaal strategisch plan ('road map') om de MDG's voor drinkwater en sanitaire voorzieningen te bereiken. Binnen de nationale beleidsdialoog wordt extra aandacht gegeven aan financiering, donor harmonisatie en coördinatie, capaciteitsopbouw en monitoring van de voortgang. Ook vindt beleidsafstemming plaats via het Global Water Partnership (GWP) en de Wereldbank. In Ghana, Zambia en Mozambique heeft dit geleid tot vergaande samenwerking tussen de drie genoemde EUWI werkgroepen en afstemming van de activiteiten onder leiding van het betreffende land. De nationale beleidsdialoog is vorm gegeven volgens het systeem van 'twinning': elk Afrikaans land wordt terzijde gestaan door een van de Europese lidstaten die aan EU zijde als 'trekker' van de beleidsdialoog functioneert. Nederland vervult deze trekkersrol in Mozambique.

Onder Franse leiding zijn plannen ontwikkeld voor internationale samenwerking op het gebied van geïntegreerd waterbeheer voor een vijftal grensoverschrijdende stroomgebieden in Afrika.

In 2004 heeft de Europese Commissie de EU Water Faciliteit (EUWF) in het leven geroepen met een voorlopig budget van 250 miljoen euro, bestemd voor waterprogramma's in ACP-landen. In 2005 is een eerste 'Call for Proposals' gelanceerd, waarvoor ruim 800 inschrijvingen zijn ontvangen, waarvan er na een eerste beoordeling 250 overbleven. De uiteindelijke toewijzing zal begin 2006 plaatsvinden door de Europese Commissie.

In 2006 zal de samenwerking tussen de verschillende EUWI werkgroepen verder worden geïntensiveerd. Besloten is tot een fusie van de Afrika werkgroepen 'Integraal waterbeheer' en 'Drinkwater en Sanitatie' tot één 'Afrika Water Werkgroep'. Hierdoor kan nog concreter en effectiever op landenniveau met de lokale overheid worden samengewerkt. In de tien pilot landen wordt de beleidsdialoog gecontinueerd. In 2006 zal de 'Afrika Water Werkgroep' viermaal bij elkaar komen, waarvan tweemaal in Afrika en tweemaal in Europa.

Naar verwachting zal in 2006 een tweede 'Call for Proposals' binnen de European Water Facility plaatsvinden. De richtlijnen voor deze tweede tranche zijn reeds besproken. Vaststelling van de modaliteiten zal begin 2006 plaats vinden, nadat de resultaten van de eerste tranche bekend zijn geworden.

Ondersteuning aan het opstellen van nationale plannen voor geïntegreerd waterbeheer Eind 2004 is er een contract met het Global Water Partnership afgesloten voor de ondersteuning aan een zestal landen in Afrika voor het ontwikkelen van deze plannen. Het betreft Benin, Eritrea, Kameroen, Kaap Verdië, Mozambique en Swaziland. Inmiddels zijn in een aantal van deze landen de eerste stakeholder vergaderingen georganiseerd.

De Asian Development Bank ondersteunt een viertal landen, (Indonesië, Vietnam, Bangladesh en Pakistan) in de ontwikkeling van elementen van deze nationale plannen. Momenteel werkt de ADB aan de uitwerking van de voorstellen.

PPP's op het gebied van water in Afrika
In Jemen is een PPP in voorbereiding voor verbeterd management van het lokale watervoorziening- en santiatiebedrijf in Ta'iz. Daarbij wordt samengewerkt met het Nederlandse bedrijf Vitens. Het financieel en administratief management en de technische operaties van de Ta'iz Water Supply Corporation behoeven verbetering. Vitens adviseert en ondersteunt; het zijn vergelijkbare bedrijven.

In Egypte wordt met boeren en de Wereldbank gewerkt aan verbetering van irrigatie in de West-Nijldelta. Onder dit PPP betalen de boeren een lening van de Wereldbank (garantie overheid Egypte) voor de aanleg van een waterdistributiesysteem terug. Deze boeren zullen oppervlaktewater gaan gebruiken; ze worden minder afhankelijk van grondwater, waardoor de economische groei en mogelijkheden voor werkgelegenheid verduurzamen.

BZ/OS heeft begin 2005 besloten om de African Water Facility (AWF) vooralsnog niet te ondersteunen omdat het voorstel onvoldoende focus had, hetgeen geen basis bood voor meerjarige ondersteuning. Na de afwijzing van het voorstel is aan de African Development Bank (ADB), die optreedt als gastorganisatie en beheerder van het Trust fund van de AWF, te kennen gegeven, dat het Ministerie een verbeterd voorstel met een duidelijker focus en garanties opnieuw in behandeling zal nemen.

b. Energie

Energie heeft grote politieke aandacht. Met de Energy for Development (E4D) conferentie (december 2004) hebben de minister voor OS en de staatssecretaris van VROM ingezet op de noodzaak van energie voor economische groei, toegang tot energie voor armen en daaraan gerelateerde milieu- en gezondheidsaspecten. Op politiek niveau wordt tezamen met de Wereldbank, UNDP, WBCSD en Zuid-Afrika in de follow-up groep gewerkt aan het concretiseren van het actieprogramma. Dit programma behelst de integratie van energie in nationale armoedebestrijdingstrategieën (PRSP's) en "Country Assistance Strategies" (CAS) waarin UNDP en Wereldbank de leiding nemen.

Op de E4D conferentie heeft OS heeft zich gecommitteerd aan de doelstelling 10 miljoen mensen te voorzien van duurzame, dat wil zeggen betaalbare en betrouwbare - toegang tot energiediensten in hun huizen, bedrijfjes, klinieken en scholen. Daarbij gaat het om elektriciteitsvoorzieningen (3.6 miljoen mensen), verbeterde kooktoestellen (4,9 miljoen) en energievoorzieningen voor productieve en sociale infrastructuur (2 miljoen).

Daartoe zijn in 2005 partnerschappen aangegaan met GTZ (voor 60 miljoen euro tot 2008) en SNV voor ca. 18 miljoen. Uit een bewerkelijke maar teleurstellende "cal for proposals" is in 2005 een tweetal kleinere partnerschappen voortgekomen die evenals een aantal maatschappelijke organisaties met TMF middelen bijdragen aan de "10 miljoen" doelstelling.

Via de lopende Wereldbankprogramma's ESMAP en ASTAE worden voorinvesteringen gesteund, waarbij ASTAE zich specifiek richt op groene energievoorzieningen in Azië. Daarnaast heeft Nederland in 2005 het Policy Dialogue Fund gesteund dat eveneens gericht is op capaciteitsopbouw - met name in Afrika - voor investeringen uit de European Energy facility (van E225 miljoen).

Voorwaarde is steeds dat energie in het nationale beleid is opgenomen als prioriteit. Het Global Village Energy Partnership heeft in 2005 dergelijke nationale plannen ondersteund in een 7-tal landen, en heeft in onder andere Brazilië met het bedrijfsleven een actieplan ontwikkeld voor 12 miljoen energieaansluitingen.

In 2005 zijn verder twee PPP's van start gegaan: een in Colombia met een drietal gasbedrijven die (i) arme mensen - circa 7000 tegen het eind van 2005 - zullen aansluiten op het gasnet, en (ii) de opzet van 300 kleine bedrijfjes zullen ondersteunen. Een tweede PPP is met onder andere Nuon in Zuid-Afrika, waar beginnende bedrijfjes worden voorzien van zonne-energie (zogenaamde "productive use containers")

Initiatieven op energiegebied zijn genomen in de VN top in Johannesburg (2002) en er wordt ingezet op de bijeenkomsten van de VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) in 2006 en 2007. Bij de CSD-bijeenkomsten zet Nederland zich vooral in op de dwarsverbanden (interlinkages) tussen industriële ontwikkeling, luchtverontreiniging, klimaatverandering en energie.

In de Memorie van Toelichting van BZ voor 2006 wordt expliciet aandacht gevraagd voor het bevorderen van de energievoorzieningszekerheid. In samenwerking met EZ zal BZ hier invulling aan geven. In het kader van energievoorzieningszekerheid spelen naast geopolitieke ontwikkelingen ook hernieuwbare en alternatieve vormen van energie een rol, vanwege diversificatie om minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen alsook vanwege een minder milieubelastend effect. Biomassa als energiebron - indien milieuvriendelijk geproduceerd - geniet binnen de EU en Nederland sinds kort meer aandacht. Het al dan niet gesubsidieerd inzetten als brandstof van grondstoffen als palmolie en hout, kan negatieve effecten hebben op het tropisch regenwoud en de lokale sociale en ecologische duurzaamheid in de landen van herkomst. Nederland ondersteunt initiatieven om dit vraagstuk helder voor het voetlicht te krijgen en de markt op een duurzame wijze te ontwikkelen.

c. Gezondheid

Ook in de gezondheidszorg - een van de ankers van duurzame ontwikkeling - zijn er goede mogelijkheden voor samenwerking met het bedrijfsleven.

PPP's op het gebied van gezondheidszorg, waar met de farmaceutische industrie wordt samengewerkt, zijn:
- Global Alliance for TB Drug Development;

- Medicines for Malaria Venture;

- European Malaria Initiative.
Voorts wordt bijvoorbeeld in Ghana met het grote internationale en het Ghanese bedrijfsleven samengewerkt aan de preventie en behandeling van HIV/Aids onder werknemers van de Ghanese bedrijven.

Om succes op het gebied van HIV/Aids te boeken, is het belangrijk om de algemene gezondheidszorg (van zowel overheids- als niet-overheidsinstellingen) in de partnerlanden te versterken. Op grond van de sectorwaarderingen kan worden geconcludeerd dat de voortgang in de gezondheidssector in het algemeen bevredigend was in 2005. Het politieke engagement voor HIV/Aids is aantoonbaar toegenomen. De bestrijding van HIV/Aids, tuberculose en malaria is in de meeste landen nu geïntegreerd in het nationale gezondheidsbeleid. Vrijwel alle landen beschikken over een nationale HIV/Aids-strategie. HIV/Aids vraagt om een aanpak vanuit meerdere sectoren. Op positieve resultaten in de onderwijssector na blijven andere sectoren achter in het adresseren van HIV/Aids in hun plannen en interventies. Om meer coherentie in het nationale overheidsbeleid te krijgen, is er tevens toenemende aandacht voor de integratie van HIV/Aids in de bredere nationale planning zoals plannen voor armoedebestrijding (PRSP's). Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol in de bestrijding van HIV/Aids. Hun betrokkenheid bij algemeen beleid is nog beperkt maar neemt wel toe. In Mali, Mozambique, Burkina Faso, Tanzania en Suriname is de burgermaatschappij (civil society) actief betrokken geweest bij het opstellen van nationaal beleid voor HIV/Aids. De positie van NGO's in nationale platforms ter coördinatie is ook versterkt.

Het 'Three Ones'-principe vormt in toenemende mate de basis voor coördinatie van inspanningen voor HIV/Aids. Dit principe omschrijft drie componenten die leidend zijn voor alle medespelers op gebied van HIV/Aids: één nationaal beleidskader voor HIV/Aids-bestrijding, één nationale coördinerende organisatie en één systeem voor controle en evaluatie. Nederland ondersteunt dit principe en bevordert de uitvoering op landenniveau. Bij de coördinatie van de HIV/Aids- activiteiten moet ook rekening gehouden worden met nieuwe initiatieven zoals PEPFAR11, het meerlandelijk Aids-programma (MAP) van de Wereldbank en GFATM12. Deze zijn speciaal voor HIV/Aids in het leven geroepen, en vormen voor veel landen een belangrijke bron van extra financiering. Het is van groot belang om deze initiatieven, die op meer verticale wijze werken, goed te laten sporen met bestaande werkwijzen die te maken hebben met de nationale begroting, planning, uitvoering en coördinatie.

Van een geheel andere orde is de succesvolle afronding van het partnerschap Clean Fuels and Vehicles, aangegaan met UNEP. Dankzij dit partnerschap is de distributie van gelode benzine in geheel Afrika stopgezet, wat een significante verbetering van de gezondheidssituatie in vooral de Afrikaanse steden tot gevolg heeft.

In het kader van het Netherlands African Partnership for Capacity Development and Clinical Interventions against Poverty Related Diseases (NACCAP), onderdeel van het EDTCP partnership, zijn in 2005 drie onderzoekspartnerschappen geselecteerd. Deze zullen zich richten op . De versterking van onderzoekseenheden binnen universiteiten in Ethiopië, Tanzania en Mali. . De versterking van klinische "trial-units" binnen medische universiteiten van Rwanda en Oeganda. . Capaciteitsversterking op het gebied van malaria en tuberculose door Zuid-Zuid- samenwerking.

d. Landbouw

WSSD-partnership market access

Tijdens de top in Johannesburg zijn marktwerking en markttoegang voor landbouwproducten tot westerse markten aangewezen als belangrijke voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Nederland heeft publiek-private partnerschappen geïnitieerd met ontwikkelingslanden waarbij overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties samenwerken om - met inachtneming van ieders eigen rol - een gezamenlijke bijdrage te kunnen leveren. Het gaat hierbij om de volgende partnerschappen: . Indonesië - Maleisië - Nederland: palmolie;
. Indonesië - Maleisië - Nederland: garnalen;
. Indonesië - Maleisië - Nederland: groenten en fruit; . Vietnam - Nederland: vissector;
. Kenia - Nederland: bloemen, groenten en fruit; . Zambia - Nederland: bloemen, groenten en fruit; . Tanzania - Nederland: bloemen, groenten en fruit; . Oeganda - Nederland: bloemen, groenten en fruit. LNV is trekker voor de Zuidoost Aziatische landen en BZ voor de Afrikaanse landen.

In 2005 is een aanvang gemaakt met de uitvoeringsfase van het partnerschap in de Zuidoost Aziatische landen. Projecten richten zich op expertise- en informatie-uitwisseling, training, onderzoek, dialoog en sectorbrede samenwerking. Voortgang op de thema's duurzame productie, integraal ketenbeheer en voedselveiligheid. De marktketen is de belangrijke verbindende factor in de activiteiten binnen een partnerschap geworden. Steeds bleken transparantie in de keten en samenwerking en uitwisseling van kennis en standpunten tussen de stakeholders in de keten aangrijpingspunten te zijn voor verbetering van markttoegang. Concrete projecten die in 2005 in uitvoering zijn genomen, zijn onder meer:
- Road Show langs 13 locaties met garnalenproductie gericht op duurzame productie en voedselveiligheid (Indonesië);
- Onderzoek naar vervuilingen in de palmolieketen (Indonesië);
- Studie en training duurzame productie van palmolie gericht op High Value Conservation Forest (Indonesië);
- Analyse van marktkansen voor groenten en fruit (Indonesië, Maleisië);
- Training van laboratoriummedewerkers zowel voor palmolie, garnalen als vis (Indonesië, Maleisië, Vietnam);
- Uitwisseling van kennis en informatie over publieke en private normen en eisen ten aanzien van palmolie en garnalen (Indonesië, Maleisië, Vietnam). In Zuidoost Azië zullen in de loop van 2006 initiatieven van start gaan die gericht zijn op ondersteuning van smallholders in zowel de palmolie- als de garnalen en visketen in Indonesië en Vietnam. Er wordt een start gemaakt met de uitvoering van (pilot) projecten gericht op het behoud van biodiversiteit door duurzame palmolieproductie en herstel van mangroves in Indonesië en Maleisië. Tenslotte zullen de initiatieven op het gebied van voedselveiligheid en -kwaliteit worden voortgezet.

Ook in Afrika beginnen de voorbereidingen vruchten af te werpen. In Kenia, Zambia, Tanzania en Oeganda werd de actuele situatie binnen de tuinbouwsector uitgebreid besproken in 'stakeholder consultation meetings'. Prioriteiten werden vastgesteld en lokale publiek-private werkgroepen werkten plannen van aanpak uit. Inmiddels hebben ter plaatse opgerichte bilaterale WSSD Partnership Committees (met vertegenwoordigers van de betrokken overheden, lokale branche organisaties en plaatselijke NGO's) vier publiek-private projecten goedgekeurd. In Zambia werd een plan goedgekeurd om de lokale fytosanitaire dienst en preventie van plantenziektes op bedrijven te ondersteunen. In Tanzania werd besloten om een financiële bijdrage te leveren aan de Tanzania Horticulture Association (TAHA), opdat men zelf een interim executive director kon selecteren en aanstellen. In Kenia, tenslotte, is bepaald dat de ingediende publiek-private voorstellen om (a) een business plan op te stellen voor een lokale tuinbouwopleiding en (b) kleine bloemenproducenten te koppelen aan grote telers/exporteurs die voldoen aan de van te voren aangenomen en besproken WSSD criteria, worden goedgekeurd.

In Afrika zullen naar verwachting in de loop van 2006 ongeveer tien lokale publiek-private initiatieven worden ondersteund. Uitkomsten en bevindingen zullen in 2006 regelmatig onder de aandacht gebracht worden van mogelijk geïnteresseerde Nederlandse bedrijven, branche organisaties, NGO's, etc. Doel hiervan is om - waar opportuun - ook Nederlandse partners in de keten te betrekken.

Andere activiteiten
Voor palmolie is er naast het WSSD-partnerschap tussen de drie overheden ook een overleg tussen bedrijven en NGO's wereldwijd, namelijk de Round Table on Sustainable Palm Oil (RSPO). Recent is in dit kader overeenstemming bereikt over minimumcriteria voor duurzame palmolie. Vanuit het WSSD-partnerschap wordt het secretariaat van de RSPO in Jakarta (Indonesië) gefaciliteerd en is vanuit BZ/OS ondersteuning gegeven aan het WNF binnen het Asian Forest Partnership. WNF heeft er onder meer voor gezorgd dat een groot Chinees bedrijf (Cofco, verantwoordelijk voor 40% van de palmolie import van China) deelneemt aan de RSPO. Ook zijn er databases met oliepalmplantages op Kalimantan opgezet en zijn er discussies gevoerd met de financiële sector over het aanscherpen van het beleid voor investeringen in de oliepalmsector.

Tenslotte wordt voor soja vanuit EZ, LNV en BZ/OS overleg gevoerd met de NGO's en het Nederlandse bedrijfsleven over de wijze waarop de Nederlandse overheid de verduurzaming van de sojaproductie in met name Latijns Amerika kan ondersteunen.

In Egypte heeft de Principal Bank for Development and Agricultural Credit (deze PBDAC reikt tot in bijna alle dorpen in Egypte) een twinning met de Rabobank. Doel is om de Egyptische bank te stimuleren om van een dienstverlenend bedrijf een financieel bedrijf te worden, dat financiële diensten aanbiedt aan boeren en kleine en middelgrote bedrijven. Dat resulteert in economische groei en ontwikkeling. In dit PPP kan PBDAC profiteren van de ervaring van de Rabobank, terwijl de Rabobank meer inzicht krijgt in het werk van PBDAC en beter gepositioneerd is om een minderheidsbelang te verkrijgen in PBDAC in het geval van (gedeeltelijke) privatisering. Nederland ondersteunt deze twinning financieel.

e. Biodiversiteit

In het kader van armoedebestrijding is er de laatste twee jaar meer nadruk komen te liggen op duurzaam gebruik van biodiversiteit. Dat uit zich onder meer in ondersteuning aan ontwikkelingslanden bij de implementatie van afgesproken werkprogramma's van het Biodiversiteitsverdrag. Onderkend wordt dat ook het bedrijfsleven een belangrijke rol speelt bij duurzaam gebruik van biodiversiteit. Hieronder volgen enkele voorbeelden van belangrijke (nieuwe) initiatieven.

Via het 'Stimulation Program Biodiversity' (NWO) wordt het theoretisch kader met betrekking tot biodiversiteit verder uitgebouwd. Hierbij wordt vooral gekeken naar de relatie biodiversiteit in ecosystemen en de relatie met het gebruik door de mens. Dit programma complementeert het programma 'Biodiversity in disturbed ecosystems' dat inzicht oplevert over het functioneren van gedegradeerde ecosystemen.

Het programma 'Mesoamerican Biological Corridor' (MBC) wordt ondersteund om concreet invulling te geven aan het begrip ecologische netwerken. Het belang van een samenhangend stelsel van ecosystemen en een afstemming van behoud en gebruik van de biodiversiteit lijkt een veelbelovend concept. Het concept is op internationale fora besproken en er wordt nu gekeken naar concrete mogelijkheden voor toepassing, onder andere in Zuidoost Azië en Oost Afrika.

Duurzaam bosbeheer is een belangrijk onderwerp. Nederland stimuleert de samenwerking tussen verschillende verdragen, overlegorganen en internationale organisaties op het gebied van bossen, biodiversiteit en duurzame ontwikkeling. Bijvoorbeeld via het FLEGT proces, dat tot doel heeft om illegaal hout van de Europese markt te weren. In dit kader heeft het Nederlandse kabinet besloten om in overheidsaanbestedingen duurzaam geproduceerd hout te gebruiken en waar nog niet mogelijk in ieder geval legaal hout. Nederland is één van de grootste internationale donoren op bossengebied.

Behoud en gebruik van agrobiodiversiteit worden o.a. ondersteund door het vernieuwde programma van HIVOS en NOVIB 'Fund for Sustainable Biodiversity Management'. Met dit fonds worden concrete, vaak kleinschalige initiatieven ondersteund, gericht op de inkomenspositie van de armen op basis van duurzaam gebruik van biodiversiteit. Op een vergelijkbare manier wordt via IUCN (World Conservation Union) ondersteuning verleend.

Om een goed beeld te krijgen van de aanwezige biodiversiteit in Afrika, is in navolging van het PROSEA programma (Zuidoost Azië) een begin gemaakt met een inventarisatie van informatie over biodiversiteit in Afrika. OS-ondersteuning is hierbij gericht op die kennis die direct gebruikt kan worden door (kleine) gebruikers. Tegelijkertijd wordt capaciteitsopbouw van lokale instituten ondersteund.

Al deze initiatieven lopen vroeg of laat aan tegen de vragen: 'hoeveel biodiversiteit hebben we?' en 'wat is het effect van gebruik op de aanwezige biodiversiteit?'. Daarvoor heeft het Milieu- en Natuur Planbureau het zogenaamde 'Natural Capital Index' framework (NCI) ontwikkeld. Deze indicator is bruikbaar voor verschillende ecosystemen en de bruikbaarheid wordt in samenwerking met UNEP nu ook getest in Ecuador, Kenia, de Filippijnen en Oekraïne.

De betrokkenheid van het bedrijfsleven wordt vergroot in het initiatief 'Leaders for Nature', uitgevoerd door IUCN, dat Nederland ondersteunt in het kader van de Transitie Biodiversiteit. Bedrijfsmanagers en executives worden betrokken bij de discussie over de rol van bedrijven bij het bestrijden van biodiversiteitverlies en de invloed die zij op producenten en consumenten kunnen uitoefenen. Het gebruik van biodiversiteitsindicatoren in duurzaamheidsrapportages en het gebruik van keurmerken komen hierbij aan de orde.

De Transitie Behoud van Biodiversiteit en Duurzaam Gebruik van Natuurlijke Hulpbronnen, kortweg de Transitie Biodiversiteit, richt zich op de processen die nodig zijn om tot duurzaamheid te komen. Daarbij wordt in Nederland de nadruk gelegd op veranderingen ten aanzien van de internationale impact van Nederlandse consumptie en productie op natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit. Tevens richt de transitie biodiversiteit zich op versterking van de capaciteit voor duurzaam beheer in, vooral, ontwikkelingslanden. Ook sluit de transitie biodiversiteit aan bij het platform groene grondstoffen van de energietransitie.

Aan de lange termijn doelstellingen wordt op de kortere en middellange termijn invulling gegeven, eveneens via Publiek Private Partnerschappen (PPP's). Deze lopen langs ketens als vismeel, oliegewassen en biomassa. In 2005 is gewerkt aan de vorming van drie partnerschappen waarbij er een, met Nutreco en IUCN, tot nu toe tot concrete activiteiten heeft geleid. Tevens zijn er verkennende gesprekken gevoerd over duurzame soja-import en productie en is er ondersteuning gegeven aan het Partnerschap Palmolie. Duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen staan bij deze partnerschappen op de voorgrond.

In Guatemala is een begin gemaakt met het begeleiden van een regionaal transitieproces in samenwerking met de ambassade. In 2006 zal dit verder worden ontwikkeld en uitgebreid, bijvoorbeeld naar Vietnam. Ook is de opzet van een ondersteund netwerk voorbereid. Deze lokale processen richten zich op het vormgeven van duurzaamheidsprocessen vanuit het lokale perspectief.

Om duurzaamheid concreet vorm te kunnen geven zijn instrumenten nodig. Door de ontwikkeling door de Vereniging Beleggers Duurzaam Ondernemen van een Quickscan Biodiversiteitsimpact voor Beursgenoteerde Ondernemingen, en de ontwikkeling van een Beoordelingskader Biodiversiteit, beide door Nederland ondersteund, zijn instrumenten beschikbaar die het voor bedrijven mogelijk maken hun potentiële invloed op biodiversiteit te meten en aan de hand daarvan tot actie over te gaan. De herziening van de duurzaamheidsrapportagerichtlijnen van het Global Reporting Initiative wordt door de transitie ondersteund. Met bedrijven wordt gekeken naar de mogelijkheid concrete afspraken over het omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen vast te leggen. Een lezingencyclus over China en een project 'Jongeren en Duurzame Vis in 2030' heeft in 2005 geleid tot verbreding van de duurzaamheidsdiscussies.

WSSD Partnership Biotrade

Het BTFP (Biotrade Facilitation Programme, getrokken door UNCTAD) heeft als doel handel en investeringen te stimuleren in natuurlijke producten en hulpbronnen om aan de drie doelstellingen van de CBD tegemoet te komen: behoud van biodiversiteit, duurzaam gebruik en eerlijke verdeling van de opbrengsten uit deze natuurlijke producten en hulpbronnen.

Het BTFP is in juli 2003 gestart en ondersteunt momenteel projecten in Afrika (6 landen), Azië (1) en Zuid-Amerika (6). Nieuwe landenprogramma's zijn ontwikkeld voor in Oeganda en Vietnam.

Naast de reguliere ondersteuning van bedrijven en Business Support Organisations, heeft BTFP in 2005 twee activiteiten ontplooid die van algemeen belang zijn. Allereerst is er een studie gedaan naar de gevolgen van de nieuwe EU-regelgeving voor chemicaliën (REACH). Dit is vooral belangrijk voor de natuurlijke ingrediëntensector. Daarnaast organiseerde BTFP samen met het CBI in Brussel een novel food workshop met als doel de EU Novel Food wetgeving vriendelijker te maken voor biotrade producten. Tenslotte is er in nauwe samenwerking met het CBI en SIPPO (het Zwitserse CBI) een groot aantal bedrijven geholpen bij hun presentatie op diverse vakbeurzen.

4.3 Instituties met een brede duurzaamheidsagenda

Verenigde Naties
In de aanloop naar de VN-top 2005 heeft het kabinet duidelijk onderschreven voorstander te zijn, uit het oogpunt van grotere efficiëntie en effectiviteit, van een versterking van de mondiale milieuarchitectuur. Het streven om UNEP om te vormen van een programma tot een gespecialiseerde organisatie wordt om die reden gesteund. Daarbij is steeds benadrukt dat de oprichting van een dergelijke organisatie niet moet leiden tot een extra laag, maar tot samenwerking van bestaande internationale instellingen en integratie van en synergie tussen de vele milieuverdragen. De regering heeft zich er in de aanloop naar de top voor ingezet om deze wens in het slotdocument te krijgen. Gelet op deze inzet is het kabinet niet ontevreden met de uitkomst van de VN-top. Het slotdocument bevat duidelijke aanzetten tot stroomlijning van het VN-ontwikkelingssysteem, de humanitaire hulp structuur en de milieuarchitectuur. Naar aanleiding van de top heeft de regering de Tweede Kamer laten weten dat zij zal bevorderen dat snel een aanvang wordt gemaakt met drastischere hervormingen teneinde te komen tot "tightly managed entities" op het gebied van ontwikkeling, humanitaire hulp en milieu, zoals overeengekomen in de slotverklaring van de Top (TK 2005-2006, 26150. nr 34). Begin 2006 zullen onder leiding van de voorzitter van de AVVN informele consultaties starten. De uitkomsten van deze consultaties zullen in 2006 aan de AVVN worden gerapporteerd. Ook het door de SGVN in 2005 ingesteld Task Team ten behoeve van het bevorderen van coherentie VN-breed zal aan het werk gaan. Dit Task Team zal hiertoe ook het management van de VN-instellingen met een mandaat op milieugebied consulteren. Over zijn bevindingen zal het Task Team in de zomer van 2006 aan ECOSOC rapporteren.

Nederland zal zich in deze trajecten actief blijven opstellen om de gewenste versterking van de milieuarchitectuur te realiseren. Wat Nederland en de EU betreft, maakt de omvorming van UNEP tot een gespecialiseerde organisatie daarvan integraal onderdeel uit. Dit onderstreept het belang om op gelijke voet met andere VN instellingen te kunnen opereren. Tijdens de VN-top is evenwel gebleken dat er weerstand bestaat tegen de oprichting van een Wereld Milieu Organisatie (UNEO). Nederland en de EU zullen actief pogen om de landen buiten de EU van de meerwaarde van een UNEO te overtuigen. Dit zal over lange termijn inspanning vragen. Voor de korte termijn blijven Nederland en de EU zich inzetten voor de versterking van UNEP door middel van het International Environmental Governance (IEG) proces. Ook de beoogde hervorming van ECOSOC kan hieraan een bijdrage leveren. Dit orgaan moet een prominentere rol gaan spelen in het verzekeren van de opvolging van de uitkomsten van de belangrijkste VN-conferenties, inclusief de monitoring van de MDG's. Op korte termijn zal de discussie starten hoe invulling te geven aan dit besluit van de VN-top. Wat Nederland en de EU betreft moet ECOSOC meer beleidsdiscussie op gang brengen, trends signaleren, nadrukkelijker de balans tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling bewaren en de coherentie binnen het VN-systeem vergroten.

CSD-13
De 13e vergadering van de VN Commissie voor Duurzame Ontwikkeling, CSD 13, was de eerste beleidssessie in de nieuwe werkwijze van de CSD. Tijdens CSD12 en 13 stonden de thema's water, sanitatie en menselijke nederzettingen centraal. In het 'review' jaar (CSD12; 2004) zijn de knelpunten die voortgang op deze terreinen in de weg staan in kaart gebracht. Het is voor landen en organisaties nu mogelijk om aan de hand van de eindtekst van CSD 13 concreet aan de slag te gaan.

OESO
De in 2004 door de OESO ingestelde expertgroep voor duurzame ontwikkeling (AMSDE) is in 2005 voor de tweede maal bij elkaar gekomen. Het belang van continuering van dit forum, te besluiten in 2006, werd nu al aangegeven door de leden. Het betrekken van de voorzitters van de voor duurzame ontwikkeling meest relevante OESO comités aan deze bijeenkomst betekende een stap voorwaarts naar verinnerlijking van duurzame ontwikkeling binnen de OESO. Voorgesteld werd om een aantal horizontale onderwerpen te analyseren op duurzaamheidsaspecten. Vanuit de comités bestaat behoefte voor analytische benadering van duurzame ontwikkeling. De afschaffing van de verplichte paragraaf 'duurzame ontwikkeling' in de landenexamens wordt als een terugslag ervaren. Voor Nederland blijft dit een belangrijk aandachtspunt. In aansluiting op en in relatie tot AMSDE vond de workshop 'hervorming van milieu schadelijke subsidies' plaats. Het belang van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling in beoordelingen van de effecten van subsidies ten behoeve van overheidshervormingspakketten is meerdere malen benadrukt.

Naar aanleiding van de AMSDE bijeenkomst zullen de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen worden onderzocht om te bezien of de sociale aspecten wel in voldoende mate zijn meegenomen. Voorts wordt het onderzoek naar een globale set van duurzame ontwikkelingsindicatoren voortgezet in een speciale werkgroep. In het kader van duurzame ontwikkeling blijft de OESO een belangrijke gesprekspartner. Nederland zal zich blijven inzetten om duurzame ontwikkeling binnen de OESO op een geïntegreerde wijze te verankeren en om de rol van AMSDE in deze te blijven versterken.

4.4 Veiligheid en stabiliteit in relatie tot milieudegradatie en bescherming van ecosystemen

Ten aanzien van veiligheid en stabiliteit in relatie tot milieudegradatie heeft een workshop met overheid, maatschappelijke organisaties, en bedrijfsleven een aantal concrete suggesties opgeleverd voor een nader uit te werken actieplan (zie 5.4)

In deze bijeenkomst zijn onder meer twee cases gepresenteerd, namelijk Kalimantan (Indonesië) en het Grote Merengebied in Centraal Oost-Afrika. De gedachtewisseling tussen de deelnemers heeft geleid tot een groot aantal aanbevelingen, zowel ten aanzien van de na te streven resultaten als ten aanzien van beleidsintensiveringen in bestaande kaders. Daarbij gaat het onder meer om:

. Toename van de bestuurlijke capaciteit in instabiele regio's om milieudegradatie te stoppen, zodat de veiligheid van de bevolking wordt gewaarborgd; . Verhoging van de ecologische veiligheid in de regio's waar armoedebestrijding hoogste prioriteit heeft; . Verhoogde prioriteit aan crisispreventie en het instellen van monitoringsystemen waardoor de gevolgen van ecologische rampen kunnen worden beperkt; . Integratie van het beheer van natuurlijke hulpbronnen in 'goed bestuur', te beginnen met vijf bilaterale programma's in Afrika en op de Balkan; . Het zekerstellen van eigendoms- en gebruiksrechten van land en water, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en de aanleg van basisvoorzieningen in vijf landen in het kader van conflictpreventie; . Bevordering van de veiligheid door afname van illegale handel en toename van duurzame handel in natuurlijke hulpbronnen, onder andere in het Kongobekken.

Met deze aanbevelingen zal in 2006 in de beleidsuitvoering rekening worden gehouden. Nadruk zal worden gelegd op goed bestuur en capaciteitsversterking om illegale handel in natuurlijke hulpbronnen tegen te gaan, alsook op het actief betrekken van bevolking (lokale bevolking, ontheemden en migranten) in het beheer van het milieu in door conflicten geteisterde gebieden. Daarbij wordt nauw samengewerkt met andere departementen.

4.5 Handel, investeringen en duurzaamheid

WTO
Medio 2004 kwam de WTO een raamakkoord overeen voor voortzetting van de WTO-onderhandelingen. Beoogd werd om op de Ministeriële Conferentie in Hong Kong (13-18 december 2005) tot afspraken te komen over verdere vrijmaking van de handel in goederen en diensten. Voorstellen van de VS en EU strekten daartoe echter niet ver genoeg. Ontwikkelingslanden werden gewaarschuwd door de Wereldbank dat zonder opening van eigen markten het merendeel van de potentiële welvaartseffecten en daarmee ook een belangrijke stimulans voor ontwikkeling, wordt verspeeld. Waar het op cruciale onderdelen van de Doha-agenda (zoals markttoegang) noodzakelijk blijkt een doorbraak te boeken, krijgen milieuaspecten minder aandacht. De EU heeft in juli 2005 wel bijgedragen aan noodzakelijke kennisverdieping door een lijst met milieugoederen en -diensten samen te stellen die in aanmerking zouden kunnen komen voor verdergaande markttoegang. Het streven blijft om in 2006 de Doha-ronde succesvol af te ronden.

Nederland steunt al jaren het International Centre for Trade and Sustainable Development (ICTSD) dat een rol speelt in de onderhandelingen over de Doha Development Agenda door middel van het informeren en faciliteren en "netwerken" van onderhandelaars en experts.

De EU heeft de afgelopen 15 jaar afscheid genomen van het klassieke markt- en prijsbeleid. Ondersteuning van de landbouw is nu veel meer gericht op het bereiken van de doelen op het gebied van voedselveiligheid, milieu, dierenwelzijn en een leefbaar platteland, een meer duurzame richting die Nederland ook in 2005 heeft ondersteund. Het meest recente wapenfeit was de afbouw van de EU-suikersubsidies (vermindering van de referentieprijs met 36%).

OESO
Naast de internationale samenwerking tussen overheden voor duurzame ontwikkeling is er ook groeiende aandacht voor de bijdrage die bedrijven door eigen maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen leveren aan duurzame wereldhandel. Op initiatief van EZ formuleert het OESO Handelssecretariaat een onderzoeksvoorstel en dit wordt nu in OESO-verband besproken. Beoogd wordt om medio 2006 de resultaten hiervan in OESO-verband te bespreken.

De OESO werkt ter uitvoering van de afspraken van VN Conferentie van Monterey (Financing for Development) en de VN World Summit 2005 aan een Policy Framework for Investment (PFI). Hiermee heeft de OESO een informeel multilateraal kader voor investeringsbeleid weten te creëren, waar een formeel kader eerder niet haalbaar bleek in de OESO en WTO. Beoogd wordt om op de OESO ministeriële conferentie van mei 2006 een gids van 'good practices' gereed te hebben waarmee ontwikkelingslanden een aantrekkelijk investeringsklimaat kunnen scheppen. Een eerste versie daarvan werd 26-27 oktober 2005 besproken op het Global Forum for Investment in Rio de Janeiro, mede georganiseerd door de Wereldbank en de Braziliaanse regering.

Nederland investeert via partnerschappen en projecten met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in de capaciteit om van de geboden marktoegang ook gebruik te maken, en in de verduurzaming van internationale investeringen.

Nederland ondersteunt de herziening van de duurzaamheidsindicatoren van het GRI (Global Reporting Initiative), de standaard waaraan de meerderheid van de grote bedrijven refereert in hun duurzaamheidsrapportages.

4.6 Duurzaam produceren en consumeren

Ter uitvoering van hoofdstuk 3 van het Johannesburg Plan of Implementation (JpoI) zijn door UNEP diverse activiteiten gestart. UNEP treedt op als eerstverantwoordelijke voor de ontwikkeling van een tien-jaren raamwerkprogramma voor Duurzaam Produceren en Consumeren (DuProCo), in samenwerking met UNIDO, ILO en UNESCO. In juni 2003 vond in Marrakesh de eerste mondiale bijeenkomst plaats ter voorbereiding van het Raamwerkprogramma. Deze voorbereiding heet sindsdien het 'Marrakesh proces'. Na een serie regionale consultaties, waaronder een Europese in Oostende, vond in september 2005 de Marrakesh+2 conferentie plaats in Costa Rica.

De lidstaten van de Europese Unie, die tevoren op initiatief van de Europese Commissie hun inbreng hadden afgestemd, speelden een belangrijke rol tijdens deze conferentie. Enkele van de conclusies waren dat:
. de kosten van onduurzame consumptie- en productiepatronen in beeld moeten worden gebracht; . UNEP en het secretariaat van de CSD handreikingen dienen te bieden ter ondersteuning van totstandkoming en uitvoering van nationale strategieën voor duurzaam produceren en consumeren (Duproco); . deze Duproco-strategieën onderdeel kunnen uitmaken van nationale plannen voor duurzame ontwikkeling; . landen de eco-efficiency moeten verhogen door monitoring en internationale samenwerking; . duurzaam inkopen door overheden een cruciale rol speelt. Besloten is dat vijf task forces, waarin deskundigen uit verschillende delen van de wereld samenwerken, methodes zullen ontwikkelen en/of evalueren die Duproco beter in de dagelijkse praktijk zullen verankeren. De taakgroepen betreffen:
. duurzame leefstijlen;
. duurzame producten;
. samenwerking met Afrika;
. duurzaam inkopen;
. de rol van kleine en middelgrote bedrijven.
Voorstellen voor task forces over 'groene groei' en duurzaam bouwen zijn in beraad. Los van tussentijdse contacten zullen de task forces in 2007 in Zweden rapporteren over de bereikte resultaten. Nederland zal zijn bijdrage beperken tot het verhogen van de aandacht voor financieel-economisch instrumentarium.

Tijdens de conferentie in Costa Rica werden voor de ontwikkelingslanden, door Nederland en enkele andere rijke landen, workshops georganiseerd waarin werd besproken hoe het ontwikkelingsinstrumentarium kan worden benut om de duurzaamheid van ontwikkelingsprojecten zeker te stellen.

Nederland heeft onder de nieuwe titel 'Clean Clever Competitive' in nauwe samenwerking met het Britse voorzitterschap en de Europese Commissie gewerkt aan de ontwikkeling van eco-efficiënte innovaties. In 2006 zal dit worden voortgezet in nauwe samenwerking met het Oostenrijkse voorzitterschap. Een onafhankelijke groep van eminente personen, voornamelijk afkomstig uit de Europese zakenwereld is samengesteld om advies uit te brengen aan de Europese Commissie, de lidstaten en het bedrijfsleven in de aanloop naar de Voorjaarsraad 2006 over de Lissabon strategie. De groep is in 2005 twee maal bijeengekomen. Het advies zal zich vooral dienen te richten op het bevorderen van de vraag naar eco-efficiënte innovatieve producten en diensten. Belangrijke elementen daarbij zullen waarschijnlijk zijn: lange termijn perspectief bedrijfsleven, betere marktwerking, adequate informatiestromen, overheid als marktpartij en versterken rol finale consument.

Op nationale schaal is duurzaam produceren en consumeren een belangrijk thema voor de activiteiten van het kenniscentrum MVO Nederland dat zich vooral richt op het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen door het MKB. MVO Nederland biedt uiteenlopende faciliteiten waarmee individuele bedrijven, branches en ook partijen buiten het bedrijfsleven het thema duurzame ontwikkeling in de bedrijfsvoering gestalte geven. Om de transparantie van productieprocessen te vergroten heeft de overheid zich ingespannen om de accountantswereld en het bedrijfsleven te informeren over de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaglegging voor maatschappelijke jaarverslagen, opdat deze worden gevolgd in toekomstige jaarverslagen.

Duurzaam produceren vereist meestal dat de hele productie/consumptieketen erop afgestemd is. In de afgelopen jaren heeft de houtketen bijzondere aandacht van de overheid gekregen. In 2005 is in overleg met het bedrijfsleven en NGO's overeenstemming bereikt over de Beoordelingsrichtlijn voor duurzaam geproduceerd hout (BRL).

4.7 Duurzaamheidstoets ORET

In 2005 is de Regeling Ontwikkeling Relevante Export Transacties (ORET) getoetst aan duurzaamheidsaspecten. ORET-schenkingen moeten investeringen in de infrastructuur in ontwikkelingslanden, die een positieve bijdrage leveren aan de duurzame economische ontwikkeling en het ondernemersklimaat, faciliteren. Om die positieve bijdrage te kunnen bepalen wordt het project getoetst op (I) financieel-economische effecten, (II) technische duurzaamheid, (III) milieu effecten en (IV) sociale effecten: Ad (I) Financieel-economische effecten: De financieel-economische aspecten worden zo realistisch mogelijk ingeschat door te kijken naar (a) economische aspecten en (b) financiële aspecten. Bij Economische duurzaamheid wordt gekeken naar de economische baten die direct voortvloeien uit het project en terecht komen in het ontvangende land. Deze opbrengsten kunnen dus ook terechtkomen bij andere partijen dan de directe afnemers van het ORET -project. Te denken valt hierbij aan de bijdrage aan de lokale economie, aan extra overheidsinkomsten, extra werkgelegenheid, aan het voorziene effect op de betalingsbalans, etc. Het totaaleffect moet ruim positief zijn. Bij financiële duurzaamheid wordt bezien of het project tijdens zijn levensduur voldoende inkomsten opbrengt om de investeringskosten (minus de ORET-subsidie) en de kosten van de bedrijfsvoering plus vervangingen te financieren. Men dient daarmee aan te tonen dat de investering met ORET-subsidie wel financieel haalbaar is. Voor deze toets zal worden gekeken naar de geaccumuleerde cash flow aan het eind van de technische of economische levensduur van het project. Indien deze positief is, wordt het project financieel haalbaar geacht. Indien een project geen of onvoldoende inkomsten oplevert kan een overheidsgarantie, met betrekking tot de dekking van operationele uitgaven en vervangingsinvesteringen, uitkomst bieden. Ad (II) Technische duurzaamheid: De in het kader van de transactie geleverde goederen, werken of diensten moeten van zodanige technische kwaliteit zijn, dat de afnemer deze zelfstandig in stand kan houden. Als lokaal personeel daarvoor technische of andere training nodig heeft, dient de transactie hierin te voorzien. Als een ontvangend land standaarden hanteert of naar standaardisatie streeft, moeten de geleverde goederen hieraan voldoen. De transactie moet voorzien in de (na)levering van voldoende reserve-onderdelen en in andere nazorg. Ad (III) Milieu- en biodiversiteiteffecten: Het voorgestelde project mag niet per saldo schadelijk zijn voor het milieu. Als uitgangspunt bij de toetsing worden de richtlijnen en beleidsstudies op milieu en veiligheidsgebied gehanteerd zoals geformuleerd door de Wereldbank en IFC, of de lokale normen van het betreffende ontwikkelingsland, indien deze laatste strenger zijn. Een adequate milieueffectrapportage zal in ieder geval deel uitmaken van aanvragen op grote infrastructurele projecten en andere zogenaamde categorie A projecten. De Nederlandse Commissie voor Milieu Effect Rapportage kan worden ingeschakeld voor het verrichten van een dergelijke rapportage. Bij elke ORET-aanvraag dient naar voren te komen welk milieubeleid de afnemer heeft of aan het ontwikkelen is. Ad (IV) Sociale effecten: Het project waarop de aanvraag zich richt zal moeten voldoen aan internationaal gestelde normen op sociaal gebied. Bij de toetsing op dit terrein gaat NIO Bank uit van de formuleringen op dit gebied van de ILO en de Wereldbank. De toetsing op sociale effecten past in het beleid van de Nederlandse overheid om Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen te bevorderen: bij alle subsidies van de Nederlandse overheid in het kader van export- en investeringsbevordering wordt een dergelijke toets toegepast. Het is mogelijk om binnen de transactie extra technische assistentie op te nemen om de duurzaamheid van het project op bovenstaande terreinen verder te versterken. Ten behoeve van projecten rond drinkwater en sanitatie dient aantoonbaar een bijdrage te worden geleverd aan het bereiken van de Millennium Development Goals voor drinkwater en sanitatie. Deze doelstelling beoogt het aantal mensen dat niet op een duurzame manier toegang heeft tot veilig drinkwater tot de helft van het huidige aantal terug te brengen, in 2015.

4.8 Departementen werken aan duurzame ontwikkeling

4.8.1 Interne beleidsprocessen van de Rijksoverheid

a. LNV
Duurzame ontwikkeling is één van de drijfveren van LNV. Een evenwichtige samenhang van de drie P's is juist bij LNV van groot belang. Er zijn dan ook verschillende initiatieven genomen om duurzame ontwikkeling mee te nemen in de beleidsvoering. Het accent ligt hierbij op het leerbeleid, de dialoog, transparantie en integraliteit. Een aantal voorbeelden uit 2005.

In het kader van het programma Leren voor duurzame ontwikkeling heeft LNV interne workshops en intervisietrajecten georganiseerd, bedoeld als hulpmiddel voor medewerkers om duurzame ontwikkeling in te bedden in de beleidspraktijk van het ministerie. Het is in 2005 toegepast voor duurzaam bodemgebruik, duurzame recreatie & toerisme en de reconstructie. LNV ontwikkelt momenteel een cursus duurzaam afwegen en een duurzaamheidstoets voor het natuurbeleid om te werken aan de betekenis van duurzame ontwikkeling voor het natuurbeleid en haar beleidsmedewerkers. De eigen dossiers worden in het licht van 'Triple P' getoetst.

Om de kennis over innovatie binnen het departement te verbreden wordt de leergang "Oriëntatie op Innovatie" ontwikkeld. Naast een oriëntatie in de letterlijke zin van het woord wordt innovatie hierin vanuit drie perspectieven belicht: de overheid, de kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Doordat de vorm van de leergang gekoppeld is aan de inhoud, zullen LNV'ers aan den lijve ondervinden wat innovatief werken inhoudt.

De Strategische Dialoog is een manier van strategieontwikkeling die nieuw is voor de overheid en die voor iedereen duidelijk maakt wat LNV wil, maakt en doet op haar kernthema's. Ter afsluiting van elke Dialoog wordt er een strategische overeenkomst gesloten waarin duidelijk wordt waar LNV zich de komende jaren mee bezig zal houden. Deze overeenkomsten leggen een duidelijke verbinding tussen de lange termijn visie, de jaarplannen en de middellange termijn. Op dit moment nadert de eerste Strategische Dialoog, op het gebied van voedselkwaliteit, zijn afronding.

De Monitor duurzame landbouw volgt de voortgang richting duurzame landbouw en geeft daaraan tegelijkertijd een impuls door inzicht te bieden in (de ontwikkeling van) ambitieniveaus en voortgang. De monitor omvat een jaarlijks herhaalde dialoog met stakeholders over de feitelijke resultaatmonitor. Onderdeel daarvan is een traject met burgers.

De sociale en culturele kant van beleid gaat over het (weer) centraal zetten van de mens. People kan niet los worden gezien van Planet en Profit. Dat vereist dat beleidsmakers gevoelig zijn voor de vele betekenissen die verschillende groepen in de samenleving aan de beleidsonderwerpen van landbouw, natuur en voedselkwaliteit geven. Dat vraagt nieuwe manieren van werken waarin omgaan met verbeelding, het tonen van ontvankelijkheid en draagvlak thuishoren. De afgelopen 2 jaar heeft er binnen LNV een traject gelopen om dit aspect van duurzaamheid te versterken.

EU-Ruralis is een scenariostudie tot 2040 voor het Europese platteland. Versie 1 is vorig jaar afgerond en aan de Tweede Kamer toegestuurd. In versie 2 zal het effect van beleidsopties (GLB, platteland, milieu, biomassa) worden geëvalueerd op onderwerpen als de concurrentiekracht, de landschapskwaliteit en de biodiversiteit. Het project is een waardevolle steun voor het ontwikkelen van het lange termijn strategisch denken over het Europees platteland, waarin de verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling aan de orde komen.

b. EZ
Bij EZ is begin 2005 een duurzaamheidscoördinator in functie getreden. Deze heeft als taak het implementeren van de EZ Visie op duurzame ontwikkeling binnen de eigen organisatie alsook de externe afstemming met andere departementen en het bedrijfsleven. Eind 2004 is het EZ-brede Duurzaamheidsberaad ingesteld. Dit beraad op directieniveau zorgt voor strategische afstemming van duurzaamheidsonderwerpen die de verschillende directies overstijgen. EZ werkt ook aan kennis van duurzame ontwikkeling in het opleidingenpakket. In het introductieprogramma voor nieuwe medewerkers zijn onderdelen uit de EZ visie op duurzame ontwikkeling ingebracht. Ook in de training van projectleiders is een component over verduurzaming ingebracht.

In mei 2005 is het maatschappelijk jaarverslag 'EZ van binnen en buiten' gepubliceerd. EZ heeft dit initiatief genomen omdat ook het bedrijfsleven wordt aangespoord om een maatschappelijk jaarverslag op te stellen. Het verslag gaat in op duurzaamheidsaspecten van zowel de beleidsontwikkeling, de interne bedrijfsvoering als het personeelsbeleid. Het verslag is vanwege de primeur breed verspreid aan politici en stakeholders. Diverse presentaties zijn gegeven bij andere departementen over de gekozen werkwijze. EZ heeft veel lof ontvangen en zal vanaf nu jaarlijks een maatschappelijk verslag uitbrengen. Andere departementen overwegen ook een maatschappelijk jaarverslag uit te brengen.

Duurzame economische groei is het streven in belangrijke beleidsthema's van het ministerie. Het Energierapport ('Nu voor later', juli 2005) zet in op verduurzaming van de energiehuishouding. Belangrijke beleidsinspanningen liggen op het terrein van innovatie, besparing, duurzame energie en emissiehandel. In de Herijking van het financieel instrumentarium ('Sterke basis voor topprestaties', juni 2005) versterkt EZ de inzet op duurzame economische groei. De bestaande 26 instrumenten voor innovatie, regionale versterking en exportondersteuning worden vervangen door een vijftal nieuwe instrumenten. In elk van deze instrumenten zullen aanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan verduurzaming. Ook het beleidskader voor Elektronische Communicatie 2010 zet in op verduurzaming. Het beleidskader is ingedeeld in aspecten van People (toegankelijkheid voor allen), Planet (energie- en materiaalgebruik in ICT) en Profit (verhogen van efficiency en substitutie van fysieke door elektronische stromen) onder het motto 'van fysiek naar virtueel'.

c. BZ/OS
In 2005 is voor de ambassades in partnerlanden een meerjarenplanning van kracht geworden. Meerjarenplannen bieden de mogelijkheid om meer en duidelijker te kunnen inspelen op duurzaamheid in de samenwerkingsrelatie. Voor het uitwerken van duurzame ontwikkeling is een denkkader ontwikkeld van waaruit zowel op het departement als op de ambassades rekening kan worden gehouden met beleidsinteracties tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling. Dit denkkader heeft als uitgangspunt de relevante artikelen van de Memorie van Toelichting van Buitenlandse Zaken, die vervolgens in onderling verband kunnen worden getoetst in relatie tot de beoogde samenwerking met Partnerlanden. Ter ondersteuning van het werk op de Ambassades werd een brochure gepubliceerd met voorbeelden van activiteiten in het belang van duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling is daarmee een integraal onderdeel geworden van de jaarplancyclus. Met een zestal partnerlanden is eind 2005 overleg gestart om in samenwerking met de betreffende posten duurzame ontwikkeling zichtbaarder in de werkzaamheden van ambassades en in de bilaterale relatie met het partnerland gestalte te geven.

Aandacht voor het belang van duurzaamheid komt sinds 2005 ook specifiek aan de orde in het opleidingsprogramma van BZ-beleidsambtenaren die nieuw worden geworven. Tevens worden door de ambassadeur duurzame ontwikkeling presentaties en lezingen verzorgd tijdens cursussen op Instituut Clingendael voor buitenlandse diplomaten.

Begin oktober heeft BZ een vierdaagse conferentie gehouden met een groot aantal vertegenwoordigers van Nederlandse ambassades in de partnerlanden die zich bezighouden met de economische dimensie van duurzame ontwikkeling. Om de problematiek breed te adresseren waren vertegenwoordigers van verschillende dienstonderdelen actief in de gesprekken betrokken. Voornaamste doel was het uitwisselen van kennis en ervaring, vanuit Den Haag in het licht van actuele politieke ontwikkelingen, en vanuit het veld met het aanreiken van praktijkervaringen. Een van de conclusies was dat private sector ontwikkeling (de economie en de productiviteit) nog meer kan en moet worden gezwaluwstaart met de ecologie, het milieu.

In 2005 is - tijdens een daartoe speciaal georganiseerde dag over duurzaamheid - het werken aan duurzaamheid bij BZ/OS doorgelicht door vertegenwoordigers van de Nationale Jeugdraad. Ruim 30 jongeren van 14 tot 27 jaar hebben een dag lang binnen het departement met ambtenaren op allerhande niveaus gesproken over de rol en betekenis van duurzaamheid in hun werk. Aan deze dag namen de drie bewindslieden van Buitenlandse Zaken actief deel.

d.VROM
De staatssecretaris van VROM is coördinerend bewindspersoon voor duurzame ontwikkeling. Voorts is het beleidsterrein milieubeheer een van de pijlers van duurzame ontwikkeling. Het lange termijn perspectief op milieugebied komt onder meer tot uiting in de inzet voor de klimaatonderhandelingen en de ingezette transitietrajecten. Ter versterking van de transities is een interdepartementale programmadirectie voor de energietransitie opgezet, waaraan belangrijke onderdelen van de andere transities (biodiversiteit, mobiliteit en landbouw) zijn vastgekoppeld. De versterking van de relatie tussen de milieupijler en de economische pijler is tot inzet van beleid gemaakt in het "milieu als kans"-concept. In het afgelopen jaar is dit ingebracht in het nationale implementatieplan voor de Europese Lissabonstrategie en is aan de SER advies gevraagd over Milieu als Kans.

In de hoofdlijnennotitie voor de Toekomstagenda Milieu is een van de vernieuwingslijnen het tot uiting laten komen van wereldburgerschap in het milieubeleid, waarmee ook de 'elders'-dimensie van duurzame ontwikkeling in het milieubeleid kan worden geconcretiseerd. VROM heeft het voortouw genomen bij het verbeteren van de bedrijfsvoering van de Rijksoverheid en dat heeft geleid tot een programma voor de periode van 2006 tot 2010 (zie paragraaf 4.8.2)

Duurzame ontwikkeling maakt deel uit van de beleidstrajecten op het gebied van ruimte, wonen en bouwen. Op deze terreinen wordt het motto 'van hindermacht naar ontwikkelingskracht' concreet gemaakt in de werkwijze van de ontwikkelingsplanologie en het 'toekomstvast' maken van projecten en het wegnemen van onnodige barrières.

Het VROM programma Beleid met Burgers is sinds 2002 een belangrijk instrument voor de invulling van de vierde 'P', die van participatie. Het programma beoogt de afstand tussen burger en rijksoverheid te verkleinen, het VROM-beleid meer van, voor en door burgers te maken en de legitimiteit van het beleid te vergroten. In 2005 zijn twee projecten uitgevoerd in het kader van de transities, namelijk voor duurzame landbouw en voor duurzame biodiversiteit. Voorts is ter voorbereiding van de Hoofdlijnennotitie voor de Toekomstagenda een uitgebreide representatieve enquête georganiseerd. Ter voorbereiding op de Toekomstagenda zelf is in november een burgerpanel georganiseerd.

Een belangrijke innovatie in de omgang met burgers betrof de Publieksagenda VROM. Na een uitgebreide enquête onder de Nederlandse bevolking werden prioriteiten voor VROM-beleidsthema's benoemd. Op een aantal thema's is vervolgens afgesproken om met een groep burgers een coproductie aan te gaan en zo'n thema uit te werken. Inmiddels zijn deze trajecten afgerond in een slotbijeenkomst waarin de Minister van VROM heeft aangegeven op welke wijze VROM met de adviezen gaat doen. Voor 60 van de 70 adviezen worden plannen van aanpak gemaakt. In het voorjaar van 2006 wordt de Publieksagenda geëvalueerd.

e. V&W
V&W heeft op vele beleidsterreinen duurzaamheid in het vaandel staan. Zo is het doel van het waterbeleid een duurzaam watersysteem; wordt beleid op het gebied van verkeersveiligheid vormgegeven in het programma Duurzaam veilig; is de transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem het lange termijn doel van het mobiliteitsbeleid. Tot de beleidsdoelen behoren ook het bewerkstelligen en instandhouden van een duurzame luchtvaart en scheepvaart. Daarnaast stelt de inspectie van verkeer en waterstaat zich ten doel het bewaken en bevorderen van een veilig en duurzaam gebruik van land, lucht en water voor het transport van personen en goederen.

Op veel van deze terreinen staat bij de besluitvorming een afweging tussen economische en ecologische aspecten centraal, dikwijls verweven met (en zelfs nauwelijks te scheiden van) de sociale aspecten, zoals bijvoorbeeld in het openbaar vervoerbeleid. Het ministerie ontwikkelt zich daarbij van een bouwdepartement waar de aanleg van infrastructuur als 'de' oplossing van veel problemen gezien werd, tot een bestuursdepartement dat zich veel breder oriënteert en óók naar andere oplossingen zoekt. Files kunnen tenslotte ook opgelost worden door snelheidsregulering, of door spreiding (in de tijd) van weggebruik; wateroverlast kan ook voorkomen worden door het water op de juiste locaties de ruimte te geven.

Daarbij krijgt ook de vierde 'P' van duurzame ontwikkeling, van participatie, de nodige aandacht. V&W zoekt steeds meer een breed maatschappelijk draagvlak voor het beleid; het voorbereidende traject van de kilometerheffing (Platform Nouwen) is daarvan een voorbeeld. Maar ook de illustratieprogramma's tonen hoe betrokkenheid van de burger bij het beleid wordt bevorderd. De burger kan daarbij mede-belanghebbende zijn (Ruimte voor de rivier), of zelfs directe doelgroep van het beleid (Het Nieuwe Rijden), of beide (Wegen naar de Toekomst). V&W is verder betrokken bij of trekker van enkele partnerschappen op het gebied van water, en neemt deel aan het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling (zie paragraaf 4.9).

4.8.2 Duurzame bedrijfsvoering en inkoop Rijk
Op 3 maart 2005 heeft de Staatssecretaris van VROM namens het Kabinet de rapportage duurzame bedrijfsvoering overheid aangeboden aan de Tweede Kamer (kamerstukken 2004-2005, 29 800-XI, nr.103). In deze rapportage melden alle departementen wat zij hebben ondernomen op het gebied van het verduurzamen van hun bedrijfsvoering, met daarbij de nadruk op duurzaam inkopen. Er zijn enige ambities geformuleerd die de komende periode zoveel mogelijk gezamenlijk zullen worden geïmplementeerd. Per ambitie is aangegeven welk departement daarbij het voortouw zal nemen.

Bij behandeling van de rapportage is een motie ingediend door de kamerleden Koopmans en de Krom waarin de regering wordt verzocht om uiterlijk in 2010 bij 100% van de Rijksaankopen en -investeringen duurzaamheid als zwaarwegend criterium mee te nemen (TK 2004-2005, 29800-XI, nr. 130). Momenteel wordt gewerkt aan een brief aan de departementen waarin duidelijkheid wordt gegeven op welke wijze deze 100% doelstelling moet worden uitgelegd en hoe daaraan zal worden gewerkt. Realisatie van de doelstellingen wordt gezamenlijk opgepakt en programmatisch ondersteund door middel van het programma Duurzame Bedrijfsvoering Overheden dat van 2006 tot en met 2010 zal lopen. In dit programma participeren ook andere overheden.

Van het te vormen Coördinerend overleg Directeuren Inkoop Rijk (CDI), waarin een strategische agenda voor de periode tot 2010 voor professioneel inkopen wordt geformuleerd, is duurzaam inkopen een belangrijk onderdeel. In de Beleidsbrief Professioneel Inkopen en Aanbesteden Rijksoverheid die het kabinet recent heeft vastgesteld, wordt eveneens een impuls op verdere bevordering van duurzaam inkopen verwacht.

Een voorbeeld van interne bedrijfsvoering bij VROM is het Verbeterde Energieprestatie Programma (VEP), een intern energiemanagement programma. Het VEP beoogt een reductie van het energiegebruik door VROM van tenminste 5% in 2006 ten opzichte van referentie jaar 2001. Primair gaat de aandacht uit naar integrale energiebesparing, secundair naar de verduurzaming van de benodigde energie en vermindering van gebruik van fossiele brandstoffen. De integrale energiebesparing is de totaal omgerekende energie-besparing aan elektriciteit, warmte, koude en gas. Het streven is 100% elektriciteit uit duurzame energie en maximale inzet van gebouwgebonden duurzame energie. Energiegebruik bij Rijksdiensten dient in 2012 klimaatneutraal te zijn. VROM geeft met het VEP concrete invulling aan het klimaatbeleid waarmee ook duidelijk een voorbeeld functie wordt vervuld. De besparing 2005 zal grotendeels worden ingevuld door:

a. renovatie van de algemene basisverlichting centrale hal hoofdzetel; b. installatie van nood- en vluchtverlichting hoofdzetel; c. Installatie van gecombineerde sensoren voor aanwezigheid en daglicht.

Bij BZ zijn de afgelopen jaren al verschillende stappen gezet op weg naar een duurzame bedrijfsvoering. Zo is er een ISO 14001 gecertificeerd milieuzorgsysteem voor de facilitaire processen gerealiseerd, zijn er maatregelen getroffen om energie te besparen, is beleid vastgesteld om het autogebruik voor woon-werkverkeer terug te dringen en wordt voor wat betreft de catering het aandeel ecoproducten geleidelijk opgevoerd. Er is echter nog geen sprake van een gestructureerde en geïntegreerde aanpak van de duurzame bedrijfsvoering. De voor de bedrijfsvoering verantwoordelijke dienstonderdelen opereren versnipperd, de activiteiten met betrekking tot departement en posten worden onvoldoende op elkaar afgestemd, doelstellingen worden te weinig expliciet geformuleerd, over de resultaten wordt niet systematisch gerapporteerd. Veel aandacht gaat uit naar milieuzorg, terwijl de sociale en economische dimensies van duurzaamheid onderbelicht blijven. Besloten is hierin verbetering te brengen.

Het project Stimulering biologische catering startte in april dit jaar. Alle departementen streven ondertussen een eigen percentage biologische catering na. Voor zover mogelijk wordt bij ieder departement binnen de huidige contracten de percentages verhoogd. LNV heeft haar aanbesteding catering dit jaar afgerond en nieuwe cateringcontracten gesloten waarmee haar doelstellingen rond biologische catering in 2007 ingevuld worden; 100% in Den Haag, en 20% bij regionale vestigingen. Vier departementen, onder leiding van LNV, gaan na op welke wijze zij volgend jaar gezamenlijk kunnen aanbesteden voor het pakket catering met daarbij bijzondere aandacht voor biologische catering. Het ministerie van VROM heeft haar doelstelling van 20% inmiddels bereikt en overweegt deze verder te verhogen. Dit mede in verband met bovengenoemde motie Koopmans/de Krom. Op de actuele situatie rond verhoging van percentages bij andere departementen is op moment van schrijven geen zicht door het ontbreken van cijfers. Onderdeel van het project Stimulering biologische catering is te komen tot een monitoringsystematiek zodat deze cijfers in de toekomst makkelijker en eenduidig geleverd kunnen worden. Daarnaast wordt gewerkt aan het opzetten van instrumenten waarin de beschikbare deskundigheid van het ministerie van LNV en andere organisaties over biologische catering gebundeld wordt. Doel is dat andere overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties dit kunnen benutten als zij met het onderwerp aan de slag gaan. Om alle activiteiten effectief te implementeren is de looptijd van het project Stimulering biologische catering verlengd tot en met december 2006.

BZ heeft de ambitie om eind 2006 de basis gelegd te hebben voor een volledig duurzame bedrijfsvoering op zowel departement als posten. De voor de bedrijfsvoering verantwoordelijke directies hebben daarom de opdracht gekregen om een plan van aanpak op te stellen waarin de ambitie is vertaald naar concrete doelstellingen, een strategie om deze doelstellingen te bereiken wordt aangegeven en activiteiten voor de korte en lange termijn worden benoemd. De bedoeling is dat dit plan eind januari 2006 wordt vastgesteld door de departementsleiding, waarna met de uitvoering kan worden begonnen.

4.9 Programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling

Duurzame Ontwikkeling vanzelfsprekend maken

Het programma 'Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2004-2007' biedt ondersteuning aan het maatschappelijk leerproces dat nodig is om duurzame ontwikkeling een vanzelfsprekend onderdeel te laten worden van activiteiten en beslissingen. Via de leerprocessen wordt de ontwikkeling van kennis en competenties gestimuleerd die mensen in staat stellen om meer duurzame afwegingen te maken, zodat de dimensies van duurzame ontwikkeling referentiekader worden bij besluiten en keuzes.

Het programma LvDO is in 2005 goed tot bloei gekomen. Het programma is opgebouwd rond drie pijlers: . 'lerende samenleving' met een focus op complexe besluitvormingsprojecten, . 'lerende organisaties' met een focus op overheden, en . 'lerende individuen' met een focus op onderwijs. Kennismanagement biedt belangrijke ondersteuning aan de beoogde leerprocessen. Hiervoor organiseert het programma regelmatig 'leertheaters', zijn de uitvoeringsprojecten op de website toegankelijk gemaakt en is een jaarconferentie georganiseerd.

In 2006 zal een internationale conferentie worden georganiseerd (september/oktober) waar toekomstscenario's de basis vormen voor formuleren van competenties en daarvoor benodigde leertrajecten. Ook zal een boek over "sociaal leren" als instrument voor Duurzame Ontwikkeling worden gepubliceerd.

Lerende samenleving

In 2005 zijn alle provincies gestart met het versterken van de aandacht voor duurzame ontwikkeling bij maatschappelijke organisaties. Op basis van ambitiestatements zijn opdrachten en tenders uitgezet waarbij maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden leertrajecten zijn gestart. Ruim 100 projecten zijn nu in uitvoering. Enkele voorbeelden daarvan zijn: . Vrouwenateliers voor duurzame ontwikkeling (Overijssel): In drie regio's worden leerarrangementen ingericht rond de reconstructieprojecten, waarin vrouwen communiceren met vrouwen én met beleidsmakers; . Schouwen voor duurzaamheid (Fryslân): lokale betrokkenen leren door triple-p-bril naar dilemma's te kijken en oplossingen aan te dragen; . Scholen voor duurzaamheid/ servicepunt onderwijs in bedrijf (meerdere provincies): leerlingen van het voortgezet onderwijs beantwoorden reële vragen van bedrijven en instellingen; . Voorkom verspilling (Zuid-Holland): Verkenning in drie gemeenten om te bezien welke mogelijkheden moskeebesturen hebben/zien rond duurzame ontwikkeling in hun wijk; . Werkconferentie International sustainable design (Zeeland): Ruimtelijke vormgevers begeleiden 50 jonge professionals bij concrete projecten in Vlissingen en Buenos Aires. Voor een overzicht van deze projecten, zie www.senternovem.nl/lvdo De projecten zullen in 2006 worden voortgezet, waarbij opnieuw een honderdtal initiatieven op regionale/lokale schaal wordt ondersteund.

De uitnodiging van het kabinet om ook op lokaal en regionaal niveau volgens de lijnen van het actieprogramma te werken aan duurzame ontwikkeling beperkt zich niet tot de samenwerking in het programma LvDO. Ook op andere manieren dragen de provincies en gemeenten bij aan de nationale doelstelling voor duurzame ontwikkeling. Tijdens een IPO-conferentie heeft de Staatssecretaris van VROM het interprovinciale programma Duurzame Ontwikkelingspolitiek ondersteund; ook in voorgaande jaren had hij de totstandkoming van het programma al gestimuleerd. Tijdens een conferentie over lokaal duurzaamheidsbeleid heeft de Staatssecretaris de gemeente Tilburg als winnaar van de jaarlijkse 'Lokale Duurzaamheidsmeter' gehuldigd. Het kabinet ondersteunt deze duurzaamheidsmeter financieel. In zijn conferentiebijdrage wees de staatssecretaris op de noodzaak en de mogelijkheden van lokale activiteiten gericht op duurzame ontwikkeling. Hij benadrukte dat duurzame ontwikkeling niet in de vorm van een apart document in de marge van het gemeentelijke en provinciale beleid moet blijven hangen, maar geïntegreerd moet worden in onder meer het ruimtelijk, bouw- en verkeersbeleid.

In de provincies Groningen, Zuid-Holland, Limburg en Noord-Brabant is sprake van integrale duurzaamheidsprogramma's. In veel gevallen maakt het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling daar deel van uit.

De mondiale schaal van duurzame ontwikkeling - hoe kunnen we afwenteling naar andere werelddelen van negatieve gevolgen van ons handelen voorkomen?- wordt nog vaak inhoudelijk als een lastig punt ervaren. Om deze mondiale dimensie in de pilots van het programma LvDO te kunnen implementeren zijn er enkele initiatieven genomen. Door het ministerie van Buitenlandse Zaken is personele capaciteit aan het programma toegevoegd om het programma te adviseren over de mondiale dimensie. Aan de organisatie Both Ends is gevraagd om enkele inhoudelijke dossiers vanuit zuidelijk perspectief samen te stellen over thema's zoals 'energie en klimaat', 'maatschappelijk ondernemen en consumeren' en 'water'. In opdracht van het programma analyseert COS Nederland de thema's én de pilotprojecten in de provinciale programma's op hun potentie om de mondiale dimensie op een vanzelfsprekende manier, projectversterkend, te implementeren. In 2006 zullen deze adviezen resulteren in een herkenbare presentie van de mondiale dimensie en enkele grotere projecten waarin deze centrale staat.

Lerende organisaties

In de pijler 'Lerende organisaties' is de overheid zelf de belangrijkste doelgroep. Op verschillende departementen zijn leerbijeenkomsten georganiseerd en er worden cursussen en toetsen ontwikkeld. Ook in provincies heeft het versterken van de eigen organisatie aandacht gekregen. In Gelderland en Zuid-Holland is de zogenaamde P4-scan (Popel, Planet, Profit in Provinciale organisatie) uitgevoerd. In Zuid-Holland heeft dit geleid tot een plan van aanpak voor de versterking van de eigen organisatie en het intern versterken van duurzame afwegingen door de hele (beleids-)organisatie. In enkele provincies worden in-company trainingen georganiseerd om het integrale karakter van duurzame ontwikkeling onder de knie te krijgen, bijvoorbeeld door interdisciplinair werken. Zo zijn in Zeeland en Overijssel masterclasses Duurzaam Afwegen voor provinciale ambtenaren gestart.

Vijf waterschappen zijn gestart met een project gericht op benchmarking van duurzame ontwikkeling in de eigen organisaties. De ambitie is gericht op het realiseren van een gedeelde duurzaamheidsbenchmark voor alle waterschappen.

Departementen, provincies en waterschappen zien duurzame ontwikkeling als één van de uitgangspunten van hun beleid. Dat leidt er ondermeer toe dat bij alle overheden goed identificeerbare projecten lopen. Er is een rijkdom aan initiatieven, die illustreert dat er sprake is van goede wil en er is een positieve reactie op het idee om leerprocessen in organisaties te organiseren, die voor de toepassing van duurzame afwegingen in de hoofdstroom kunnen zorgen. In de uitvoering van het programma LvDO is echter naar voren gekomen dat het getoonde begrip zich slechts in beperkte mate in concrete acties vertaalt. Na de aanvankelijk positieve reactie, ontstaan er weerstanden en belemmeringen in organisaties tegen een verbreding van de initiatieven naar de 'hoofdstroom'. Dit zijn vaak geen zichtbare weerstanden of belemmeringen, ze lijken besloten te liggen in 'ongeschreven regels, afweermechanismen van organisatieonderdelen of beleidsprioriteiten op korte termijn die prevaleren. Maar wellicht is er ook sprake van onbekendheid, die doorbroken moet worden.

Om meer inzicht te krijgen in de mogelijke interventies vanuit het programma om verder te werken aan de verbreding van de participatie in duurzame ontwikkeling is een onderzoek gestart naar de aard van deze belemmeringen en weerstanden. Dit onderzoek zal tevens inzicht geven in de wijze waarop deze belemmeringen kunnen worden doorbroken.

Daarnaast maakt de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschappen een analyse van de professionele kwaliteit die overheidsorganisaties nodig hebben. Dit mondt uit in een essay dat wordt aangeboden aan de Secretarissen-Generaal van de departementen.

Lerende individuen

Het afgelopen jaar zijn organisaties zoals de Stichting Leerplan Ontwikkeling ingeschakeld om de vereiste verankering in de formele curricula te ondersteunen. Als een eerste stap zijn kerncompetenties Duurzame Ontwikkeling geformuleerd. Begin 2005 is een netwerk 'Duurzaam Middelbaar Beroepsonderwijs' opgericht, waaraan ruim 50 instellingen deelnemen.

Met de internationale start van de 'Decade for Education for Sustainable Development' (DESD) van de UNESCO, is in Nederland vanuit het programma LvDO een alliantie voor DESD opgericht om de komende jaren een platform te bieden voor verdere uitwerking van educatie. Ook is er een Europese strategie over ESD gestart (UNECE, Vilnius, maart 2005), waarbij LvDO de Nederlandse invulling is.

LvDO blijkt internationaal een koploper op gebied van leren en levert de voorzitter van een expertgroep die een indicatorensysteem voor ESD ontwikkelt, dat zowel door UNECE als UNESCO zal worden gebruikt voor rapportage over de DESD.


5. Vooruitblik naar 2006

In 2006 zijn er enkele belangrijke activiteiten te verwachten op het terrein van duurzame ontwikkeling, waar dit kabinet een belangrijke inspanning op zal verrichten. Deze worden hier kort beschreven.


1 Duurzame ontwikkeling in Nederland in 2006

In de tweede helft van 2005 is de aandacht voor Duurzame Ontwikkeling fors toegenomen, zowel in de politiek als in het bedrijfsleven als bij maatschappelijke organisaties. De toenemende samenwerking tussen maatschappelijke partners, zowel voor nationale als internationale doeleinden, zal zich naar verwachting in 2006 verder ontwikkelen. De interesse van het midden- en kleinbedrijf voor het Nieuwe Ondernemen, zoals getoond tijdens de nationale MVO manifestatie van 24 november 2005, doet verwachten dat het thema ook bij nieuwe partners ingang zal vinden. Het kabinet heeft toegezegd duurzaamheid ook zichtbaarder op de eigen agenda te plaatsen door de instelling van een Onderraad voor Duurzame Ontwikkeling, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die in 2006 van start kan gaan.

In Duurzame Daadkracht is aangekondigd dat jaarlijks een maatschappelijk debat over duurzame ontwikkeling wordt georganiseerd. Het kabinet wil zich naar aanleiding van het debat van 29 november 2005 en de andere relevante ontwikkelingen en voornemens, beraden op de wijze waarop dit debat zal worden vorm gegeven. Een uitgangspunt daarbij zal zijn dat de uitkomsten van de Duurzaamheidsverkenningen en de Voortgangsrapportage sterker zullen moeten doorwerken in het debat en dat een groter bereik van het publiek gewenst is. Het lijkt daarom gewenst dat er niet zo zeer sprake moet zijn van een debat als evenement, maar eerder van een proces, met daarin verschillende ingrediënten.

De Planbureaus zullen in 2006 een tweede Duurzaamheidsverkenning uitbrengen.

In samenwerking met maatschappelijke partners en andere overheden zal ook in 2006 weer invulling worden gegeven aan de intenties die in Duurzame Daadkracht zijn verwoord. Samenwerking en participatie staan daarbij voorop, in toenemende mate ook in rechtstreeks contact met individuele burgers, zoals in het VROM programma Beleid met Burgers. De recente vorming van de interdepartementale Projectdirectie Energietransitie bij het ministerie van EZ is een ander voorbeeld van voortgaande samenwerking tussen overheden en maatschappelijke partners. Bij de transities, benoemd in het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan, gaat het immers om een gemeenschappelijke aanpak van hardnekkige problemen die een systeeminnovatie vergen om tot een adequate oplossing te komen. De directie faciliteert platforms, waarin bedrijven, NGO's en overheden samen concrete oplossingen uitwerken en tot uitvoering brengen. Hierover is de Tweede Kamer in november 2005 geïnformeerd (TK 2005-2006, 28 663, nr.45). In 2006 zullen meerdere platforms met concrete initiatieven naar buiten komen.

5.2 Europese Duurzaamheidstrategie

De herziening van de Europese Duurzaamheidsstrategie (EU-SDS, Göteborg 2001) is in volle gang. De Europese Raad van 16-17 juni 2005 heeft een "Verklaring inzake de richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling" aangenomen. Deze verklaring bevat een aantal doelstellingen en principes die de EU wil toepassen bij het nastreven van de doelstelling van duurzame ontwikkeling uit het EG-verdrag. Voorbeelden van deze principes zijn bescherming van fundamentele rechten, betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties/bedrijven bij besluitvorming en het voorzorgsbeginsel.

De Europese Commissie heeft op basis van de Verklaring van de Europese Raad begin december 2005 een voorstel uitgebracht voor de herziene Duurzaamheidsstrategie, die in de eerste helft van 2006 door de Europese Raad moet worden vastgesteld. Nederland heeft bij eerdere gelegenheden steeds aangegeven vooral belang te hechten aan een grondige en actiegerichte herziening van de Europese Duurzaamheidsstrategie en hanteert daarbij de volgende randvoorwaarden voor de herziening van de EU-SDS: . De EU-SDS moet richtinggevende principes bevatten voor het gehele EU-beleid; . De EU-SDS moet actiegericht zijn, wat concrete doelstellingen, tijdpaden en deugdelijke indicatoren vergt; . De EU-SDS moet de samenhang en synergie bevorderen tussen de drie pijlers van duurzame ontwikkeling en tussen het interne en het externe beleid van de EU; . De middellange-termijn Lissabonstrategie en de lange-termijn EU-SDS moeten met elkaar in lijn zijn en elkaar waar mogelijk versterken; . De EU-SDS moet het Cardiff-proces van integratie van milieu-overwegingen in sectoraal beleid nieuw leven inblazen. De Europese Voorjaarsraad dient regelmatig de balans op te maken van de implementatie van de EU-SDS.

5.3 CSD 14 en 15
In mei 2006 zal de 14e vergadering van de CSD plaatsvinden. CSD14 is de eerste vergadering van een nieuwe cyclus. Tijdens CSD14 en 15 staan de onderwerpen industriële ontwikkeling, energie, atmosfeer/luchtvervuiling en klimaat centraal. Het is duidelijk dat van deze onderwerpen energie de hoofdrol gaat spelen. Nederland zal daarbij de resultaten van Energy for Development meenemen in de inzet voor CSD14 en 15. Nederland bereidt nu in EU verband de 14e vergadering van de CSD voor. Gekozen is in de EU, mede dankzij de inzet van Nederland, om uit te gaan van een positieve agenda die zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden aanspreekt. Het uitgangspunt daarbij is dat industriële ontwikkeling en economische groei voor alle landen van belang is. Dit uitgangspunt kan vervolgens gerelateerd worden aan energie, zoals energie voor economische ontwikkeling, efficiency en hernieuwbare energie. Van daaruit kan een relatie worden gelegd naar de effecten van energiegebruik op atmosfeer en klimaatverandering en hoe schone energie technologie en slimmer economisch beleid kunnen bijdragen aan schone lucht en het aanpakken van klimaatverandering.

5.4 Follow-up van de VN Millennium Ecosystem Assessment

De oplossingsrichtingen die in de MA worden genoemd, zijn een ondersteuning voor het beleid dat Nederland nationaal vormgeeft en ook internationaal uitdraagt. Het actieplan 'Duurzame Daadkracht' is daarvan een goed voorbeeld. In het licht van de alarmerende milieudegradatie en de risico's voor conflict dat deze met zich meebrengt zullen ook enkele beleidsterreinen/instrumenten geïntensiveerd moeten worden, zoals o.a. het beter benutten van de mogelijkheden van marktgebaseerd economisch instrumentarium. Het commercialiseren van milieugoederen en -diensten met/door het bedrijfsleven is verder een concrete invulling van de tijdens het Nederlandse EG-voorzitterschap uitgedragen idee van Clean, Clever, Competitive ('Milieu als kans'; zie paragraaf 4.6).

Voorts zal ook geanalyseerd moeten worden in hoeverre intensivering van het huidige beleid zal plaats hebben met betrekking tot: institutionele aspecten (integratie van ecosysteemdiensten in andere sectoren, verbeterde transparantie van overheden en bedrijfsleven ten aanzien van de prestaties terzake); economische aspecten (eliminatie van subsidies die niet-duurzaam gebruik van ecosysteemdiensten bevorderen, beter gebruik van marktconforme instrumenten); technologie (hersteltechnologie, intensivering van productie zonder negatieve effecten op het milieu, hernieuwbare en alternatieve bronnen/ van energie ); sociale en gedragsaspecten (tegengaan van onduurzaam gebruik van ecosysteemdiensten, empowerment van groepen die van ecosysteemdiensten direct afhankelijk zijn); kennis (capaciteitsontwikkeling). Verschillende illustratieprogramma's zijn hiermee bezig, zoals Leren voor Duurzame Ontwikkeling (zie paragraaf 4.9) en Taskforce verbreding soortenbeleid (zie bijlage 1).

In het kader van veiligheid en stabiliteit in relatie tot milieu zal ten behoeve van een duurzame ontwikkeling meer aandacht nodig zijn voor een verantwoord milieubeheer door regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van geïntegreerd waterbeheer (Nile Basin Initiative, Congo Basin, en Grote Meren gebied). Eveneens van belang in dit kader is postconflict wederopbouw als preventie van conflicten door geïntegreerd beleid met inzet van instrumenten als humanitaire hulp, vredesoperaties, private sector ontwikkeling, hervorming van veiligheidssector, en de terugkeer van vluchtelingen. Landenspecifieke wederopbouw strategieën zullen hieraan ten grondslag liggen. Veiligheid komt alleen maar tot stand onder een democratisch bestuur en met respect voor de mensenrechten. Dit vraagt om inzet voor ondersteuning van verkiezingen, vrijheid van pers en goed functioneren van civil society.

Hieronder wordt een overzicht geboden van te intensiveren beleid en investeringen. Een actieplan met prioriteiten en middelen wordt in 2006 verder uitgewerkt en met de uitvoering ervan wordt gestart.

Inzet multilateraal:
. Versterking van de mondiale milieuarchitectuur (omvorming van UNEP van een milieuprogramma tot een milieuorganisatie, UNEO); . Voortvarender aanpak van illegale handel in natuurlijke hulpbronnen in de geëigende kaders (o.a. FLEGT), uiteraard naast duurzaam gebruik; . Binnen CBD en andere groene verdragen pleiten voor een krachtig nalevingsregime (incl. sancties en monitoringsysteem); . Realisatie van High Seas Protected Areas, zo mogelijk via bestaande juridische kaders (Antarcticaverdrag, UNCLOS) en implementatie van de UN Straddling Fish Stocks Agreement. Wereldwijd afspraken over duurzame vangst van vis, krill, en andere zee-organismen in 2015; . Totstandkoming van een rechtvaardig systeem voor toegang, duurzaam gebruik en eerlijke verdeling van de opbrengsten van genetisch uitgangsmateriaal onder CBD en FAO; . Verbetering van samenhang tussen klimaat en biodiversiteit in relevante verdragen (o.a. UNFCCC en CBD, Ramsar); . Faciliteren van nationale en regionale strategieën voor ecologische netwerken (aanwijzing gebieden, geïntegreerde beheersplannen incl. sociale, economische en financiële aspecten) . In 2010 zijn biodiversiteitsdoelen in handelsketens verankerd, vooral voor de productgroepen hout, palmolie, vis, soja en toerisme. . In 2010 is een afdoende internationaal beschermingsregime voor de belangrijkste biodiversiteitshotspots en voor de oceanen buiten nationale jurisdictie gerealiseerd.

Inzet in internationale samenwerking
. Vergroten van capaciteit binnen overheid, onderzoeksinstellingen, media, maatschappelijke organisaties voor waardering en vermarkting van ecosysteemproducten en -diensten. Uitbreiding van lopende programma's voor Clean Development Mechanism, onderzoek door onder andere International Union for the Conservation of Nature, Wetlands International, en 'payments for environmental services' projecten in partnerschappen met maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. . Vergroening van belastingen en eliminatie van subsidies die excessief ecosysteemgebruik stimuleren. Behalve op het niveau van individuele partnerlanden zal de Nederlandse inzet zich richten op discussie in WTO en OESO verband (o.a. van Lennep Initiative). . Vergroening van bestuur en macro-economisch en sectoraal beleid. Duurzame ontwikkeling wordt geïntegreerd in nationale ontwikkelingsplannen (zoals PRSP). De implementatie richt zich op versterking van capaciteit op gebied van milieueffectstudies, ontwikkelen van indicatoren voor duurzaam gebruik, ketenbenadering en milieutechnologie. Intensiever zal ingezet worden, ook met het oog op conflict preventie, op geïntegreerd waterbeheer en versterking van riverbasin authorities voor grensoverschrijdende stroomgebieden zoals de Nijl. . Vastlegging van eigendoms- en gebruiksrechten zodat de plaatselijke bevolking meebeslist over het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en meedeelt in de inkomsten die daaruit voortvloeien. Veel landenprogramma's richten zich hierop, vaak in combinatie met decentralisatie, en opbouw van lokaal bestuur. Daarnaast worden onder het (thematisch) medefinancieringsprogramma civiele organisaties versterkt voor een krachtiger dialoog met de overheid over gebruiksrechten en rechtsposities. . Verbetering van toegang tot informatie en besluitvorming rond het gebruik van natuurlijke hulpbronnen door civil society en vaak gemarginaliseerde groepen (landlozen, vrouwen, jeugd). . Herstel van gedegradeerde ecosystemen. Nederland richt zich op verbeterd natuurbeheer inclusief bufferzones, en het veiligstellen van hotspots met GEF en andere donoren evt. in de vorm van silent partnerships. In dit kader kan worden gedacht aan het concretiseren van duurzaam gebruik, bijvoorbeeld door 'biodiversiteitsconvenanten' met het Nederlandse bedrijfsleven. . Verdere ontwikkeling van technologieën die opbrengsten verhogen en energie leveren zonder schade toe te brengen aan ecosystemen. Nauwer kan worden samengewerkt met programma's ten behoeve van verbeterd en geïntegreerd land en watergebruik, alsook met onderzoeksinstellingen ten behoeve van toepassing van alternatieve en hernieuwbare bronnen van energie. . In het belang van stabiliteit en veiligheid, vaak ten gevolge van degradatie van ecosystemen, kan worden gedacht aan de reïntegratie van gewapende groeperingen voor het bewaken van parken, en het tegengaan van illegale handel. Waar mogelijk zal steun worden gegeven aan samenwerkingsverbanden tussen landen (zoals Tripartiete overeenkomst Grote Merengebied). In dit kader ondersteunt Nederland ook goed en democratisch bestuur (verkiezingen, capaciteitsversterking van kiezers, politici en politie en steun aan media en parlementaire organisaties).

Inzet in EU en WTO:
. Centrale plek voor duurzame ontwikkeling en implementatie van de EU-duurzaamheidsstrategie in beleidsontwikkeling en evaluaties; . Actieve inbreng bij opstelling en uitvoering themastrategie Natuurlijke Hulpbronnen; . In samenwerking met andere departementen voortzetting van inzet op meer duurzame subsidies, waaronder de afgelopen decennium ingezette vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid; . In samenwerking met andere ministeries aandringen op versnelde aanwending van minder milieu/klimaat schadelijke bronnen van energie.

Inzet binnen Nederland
. In samenwerking met andere departementen voortvarende uitvoering transities (Biodiversiteit & natuurlijke hulpbronnen voor ondermeer vis, hout en bosproducten, Duurzame Chemie, Biomassa, Alternatieve en hernieuwbare energie); . Ten behoeve van duurzaam investeren en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen zal nadrukkelijker aandacht geschonken worden aan convenanten en roundtables tussen overheden, producenten en handelaren (o.a. palmolie, soja, hout). Dit in aansluiting op ingezette initiatieven zoals voor de sleutelgebieden (innovatieplatform), de transitieprogramma's en de kennisconsortia.


Bijlage 1 Voortgang acties nationaal

Hieronder wordt de voortgang beschreven van de verschillende acties, zoals die in Bijlage 2 van Duurzame Daadkracht, het Actieprogramma duurzame ontwikkeling (nationale deel) terug te vinden zijn. Actie die reeds in 2004 zijn afgerond blijven hier buiten beschouwing.

De voortgangsbeschrijvingen blijven beperkt tot de hoofdlijnen, omdat veel acties al een eigen rapportageverplichting kennen.

|Actie                     |Vindplaat|Eerste     |Overige       |
|                          |s        |aanspreek-p|betrokken     |
|                          |in actie-|unt        |departementen |
|                          |         |           |              |
|                          |programma|           |              |
|De overheid wil een       |         |           |              |
|verdere doorbraak van MVO |2.5      |EZ         |VROM, LNV,    |
|voor de lange termijn     |         |           |V&W           |
|actief ondersteunen       |         |           |              |
|                                                                 |
|Voor MVO Nederland: zie paragraaf 3.6 van deze                   |
|Voortgangsrapportage.                                            |
|                                                                 |
|EZ publiceert jaarlijks een benchmark waarin de transparantie van|
|bedrijven en maatschappelijke organisaties wordt gemeten. Over   |
|het jaar 2004 heeft EZ zelf ook een maatschappelijk jaarverslag  |
|uitgebracht. Met ingang van 2005 zal LNV dat ook doen.           |
|De EVD neemt informatie over MVO mee in de voorlichting aan      |
|bedrijven over ondernemen in het buitenland. Het voormalige      |
|NIDO-programma Duurzaam Ondernemen in Internationale Context is  |
|ondergebracht bij MVO Nederland en in 2005 afgerond.             |
|Actie                           |Vindplaa|Eerste   |Overige    |
|                                |ts      |aanspreek|betrokken  |
|                                |in      |-        |departement|
|                                |actie-  |punt     |en         |
|                                |programm|         |           |
|                                |a       |         |           |
|Het kabinet stelt bij de        |        |         |           |
|uitvoering van het nationale    |3.2     |VROM     |Alle       |
|deel van het Actieprogramma     |        |         |           |
|Duurzame Ontwikkeling de inbreng|        |         |           |
|en samenwerking tussen          |4.3.6   |         |           |
|kennisinstellingen en bedrijven,|        |         |           |
|zowel m.b.t. beleid als in de   |        |         |           |
|praktijk, centraal.             |        |         |           |
|Het kabinet zal samen met de    |        |         |           |
|bekende kennisinstituten werken |        |         |           |
|aan een sterk verbeterde        |        |         |           |
|afstemming van vraag en aanbod  |        |         |           |
|van kennis.                     |        |         |           |
|                                                                 |
|Het Competentiecentrum Transities (CCT) is opgericht en per 1    |
|januari 2005 van start gegaan. De voortgang bij de consortia, die|
|zijn opgericht in het kader van ICES-KIS 3, is bij de Tweede     |
|Kamer apart onder de aandacht gebracht (TK 2005-2006, 25017, nr. |
|54). Er is een samenwerkingsverband tussen het BSIK-programma    |
|Kennisnetwerk Systeeminnovaties (KSI) en het CCT gerealiseerd.   |
|Tevens is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de  |
|implementatie van het kabinetsstandpunt Brugfunctie TNO en Grote |
|Technologische Instellingen, onder de titel 'Kennis voor de      |
|Samenleving' (TK 2005-2006, 29338, nr. 41). In 2006 zal de tweede|
|fase van de uitwerking van dit standpunt worden uitgevoerd.      |
|Actie                           |Vindplaa|Eerste  |Overige     |
|                                |ts      |aanspree|betrokken   |
|                                |in      |k-      |departemente|
|                                |actie-  |punt    |n           |
|                                |programm|        |            |
|                                |a       |        |            |
|De rijksoverheid zet de eerste  |        |        |            |
|stappen in het interactieproces |3.3     |VROM    |alle        |
|van duurzame ontwikkeling. De   |        |        |            |
|opgedane leerervaringen met de  |        |        |            |
|illustratieprogramma's en       |        |        |            |
|instrumenten worden verzameld,  |        |        |            |
|toegankelijk gemaakt en ook     |        |        |            |
|overgedragen aan anderen. Ook   |        |        |            |
|zullen competenties ontwikkeld  |        |        |            |
|worden bij alle betrokkenen     |        |        |            |
|(inclusief departementen) die   |        |        |            |
|nodig zijn om te werken aan     |        |        |            |
|duurzame ontwikkeling.          |        |        |            |
|                                                                 |
|Zie paragraaf 4.9 over het programma Leren voor Duurzame         |
|Ontwikkeling                                                     |
|Actie                        |Vindplaat|Eerste   |Overige      |
|                             |s        |aanspreek|betrokken    |
|                             |in actie-|-        |departementen|
|                             |         |punt     |             |
|                             |programma|         |             |
|Het kabinet nodigt andere    |         |         |             |
|overheden uit om volgens de  |3.4      |VROM     |Alle         |
|lijnen van dit actieprogramma|         |         |             |
|te werken aan duurzame       |         |         |             |
|ontwikkeling op lokaal en    |         |         |             |
|regionaal niveau.            |         |         |             |
|                                                                 |
|De staatssecretaris van VROM heeft tijdens een IPO-conferentie   |
|(op 16 juni 2005) het interprovinciale programma Duurzame        |
|Ontwikkelingspolitiek ondersteund en het eerste exemplaar van het|
|Dynamisch werkboek Duurzame Ontwikkelingspolitiek in ontvangst   |
|genomen. De provincies dragen op velerlei wijze bij aan de       |
|nationale doelstellingen m.b.t. duurzame ontwikkeling.           |
|                                                                 |
|In november 2005 heeft de staatssecretaris van VROM, tijdens een |
|conferentie over lokaal duurzaamheidsbeleid, de winnaar van de   |
|jaarlijkse Lokale Duurzaamheidsmeter gehuldigd. VROM ondersteunt |
|die Duurzaamheidsmeter financieel. In zijn toespraak heeft de    |
|Staatssecretaris gewezen op het belang en de mogelijkheden van   |
|lokale activiteiten gericht op duurzame ontwikkeling.            |
|                                                                 |
|Bij beide gelegenheden heeft de staatssecretaris benadrukt dat   |
|duurzame ontwikkeling niet in de vorm van een apart document in  |
|de marge van het gemeentelijk beleid moet blijven hangen, maar   |
|geïntegreerd moet worden in de 'mainstream' van onder meer het   |
|economisch, ruimtelijk, bouw- en verkeersbeleid.                 |
|                                                                 |
|Op basis van het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling      |
|2004-2007 is door alle provincies gestart met het versterken van |
|de aandacht voor duurzame ontwikkeling bij maatschappelijke      |
|organisaties. Zie paragraaf 4.9 van deze Voortgangsrapportage.   |
|                                                                 |
|In de provincies Groningen, Zuid-Holland, Limburg en             |
|Noord-Brabant is sprake van integrale duurzaamheidsprogramma's   |
|dan wel -plannen. In veel gevallen maakt het programma Leren voor|
|Duurzame Ontwikkeling daar deel van uit. In de overige provincies|
|richten de beleidsvisies zich meer op specifieke                 |
|milieubeleidsvraagstukken.                                       |
|                                                                 |
|Ook het versterken van de eigen organisatie heeft aandacht       |
|gekregen. In Gelderland en Zuid-Holland is de zogenaamde P4-scan |
|(People, Planet, Profit in Provinciale organisatie) uitgevoerd.  |
|In Zuid-Holland heeft dit al geleid tot een plan van aanpak voor |
|de versterking van de eigen organisatie en het intern versterken |
|van duurzame afwegingen door de hele (beleids-)organisatie. In   |
|Zeeland en Overijssel is gestart met een masterclass Duurzaam    |
|Afwegen voor provinciale ambtenaren.                             |
|                                                                 |
|Vijf waterschappen zijn gestart met een project gericht op       |
|benchmarking van duurzame ontwikkeling in de eigen organisaties. |
|De ambitie is gelegen in het realiseren van een gedeelde         |
|duurzaamheidsbenchmark voor alle waterschappen.                  |
|                                                                 |
|Actie                          |Vindplaat|Eerste  |Overige     |
|                               |s        |aanspree|betrokken   |
|                               |in actie-|k-      |departemente|
|                               |         |punt    |n           |
|                               |programma|        |            |
|Het kabinet zal het experiment |         |        |            |
|met een duurzame               |4.2.1    |VROM    |LNV, EZ     |
|ontwikkelingsbeoordeling       |         |        |            |
|voortzetten met drie tot vier  |         |        |            |
|experimenten op rijksniveau.   |         |        |            |
|                                                                 |
|De Handreiking Duurzame Ontwikkeling in Beleid, getiteld 'Naar   |
|een gemeenschappelijke taal over duurzame ontwikkeling' is in het|
|najaar van 2004 voor advies uitgezet bij de Werkgroep duurzame   |
|ontwikkelingsbeoordeling, die in het verleden heeft aanbevolen om|
|te gaan experimenteren met een duurzame ontwikkelingbeoordeling. |
|Er is een advies ontvangen van deze werkgroep.                   |
|In 2005 zijn geen nieuwe experimenten uitgevoerd omdat er        |
|onvoldoende animo was om opnieuw te gaan experimenteren.         |
|                                                                 |
|Verder wordt als vervolg op de handreiking en de ervaringen uit  |
|de experimenten een eenvoudige spelvorm ontwikkeld om            |
|duurzaamheidsaspecten inzichtelijk te maken in beleidsprocessen  |
|zodat duurzame afwegingen gemaakt kunnen worden. Op dit moment   |
|wordt verkend wat de mogelijkheden zijn van deze spelvorm voor   |
|gebruik op verschillende niveaus of vanuit verschillende         |
|invalshoeken. Bijvoorbeeld als basisintroductie op duurzame      |
|ontwikkeling, als handreiking voor duurzame afwegingen en/of     |
|eventueel als cursusmateriaal voor duurzaam leidinggeven.        |
|                                                                 |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|Het Milieu-en Natuurplanbureau   |        |        |           |
|brengt twee thematische          |4.2.2   |VROM    |(MNP-RIVM) |
|Duurzaamheidsverkenningen uit die|        |        |           |
|moeten leiden tot een methodiek  |        |        |           |
|om vanaf 2006 jaarlijks een      |        |        |           |
|duurzaamheidsbalans uit te       |        |        |           |
|brengen.                         |        |        |           |
|                                                                 |
|Zie paragraaf 3.2 van deze Voortgangsrapportage                  |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|De opgedane ervaringen en        |        |        |           |
|ontwikkelde instrumenten binnen  |4.2.4   |EZ, LNV |alle       |
|de departementen EZ en LNV bij   |        |        |           |
|het werken aan duurzame          |        |        |           |
|ontwikkeling zullen worden       |        |        |           |
|voortgezet en ter stimulatie     |        |        |           |
|beschikbaar worden gesteld aan de|        |        |           |
|andere departementen bij hun     |        |        |           |
|eigen ontwikkeling op dit        |        |        |           |
|terrein.                         |        |        |           |
|                                                                 |
|Zie paragraaf 4.8.1 van deze Voortgangsrapportage                |
|Actie                           |Vindplaat|Eerste  |Overige    |
|                                |s        |aanspree|betrokken  |
|                                |in actie-|k-      |departement|
|                                |         |punt    |en         |
|                                |programma|        |           |
|Het kabinet onderzoekt of       |         |        |           |
|experimenteerruimte in de wet-  |4.3.1    |VROM    |EZ, V&W,   |
|en regelgeving duurzame         |         |        |LNV        |
|ontwikkeling kan bevorderen en  |         |        |           |
|of het dientengevolge nodig en  |         |        |           |
|gewenst is deze te creëren.     |         |        |           |
|                                                                 |
|Onder meer in de transitieprojecten en het koplopersloket (zie   |
|Voortgangsbericht Transities; TK 2005-2006, 28663, nr. 45) is in |
|contacten met het bedrijfsleven en andere overheden aandacht     |
|geweest voor de vraag of wijziging in regelgeving nodig is. Dit  |
|heeft tot enkele specifieke aanpassingen geleid, maar er is geen |
|behoefte gebleken om experimenteerruimte in het algemeen te      |
|creëren. Dit actiepunt zal daarom worden afgevoerd.              |
|Actie                        |Vindplaat|Eerste    |Overige     |
|                             |s        |aanspreek-|betrokken   |
|                             |in actie-|          |departemente|
|                             |         |punt      |n           |
|                             |programma|          |            |
|Het kabinet zal onderzoeken  |         |          |            |
|welke mogelijkheden er zijn  |4.3.2    |VROM,     |V&W, EZ     |
|om het instrument 'beprijzen'|         |Financiën |            |
|verder invulling te geven.   |         |          |            |
|                                                                 |
|In 2005 is een aantal concrete vergroeningsmaatregelen ingevoerd:|
|                                                                 |
|De energiebelasting is vooral voor het zogenoemde middengebruik  |
|verhoogd met gelijktijdige verlaging van de                      |
|vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting;                    |
|Groen beleggen is uitgebreid met duurzame utiliteitsbouw;        |
|Roetfilters in nieuwe dieselauto's worden fiscaal gestimuleerd   |
|per 1 juni 2005;                                                 |
|Zwavelvrije diesel wordt per 1 juli 2005 via een differentiatie  |
|in de dieselaccijns gestimuleerd;                                |
|De vervroegde introductie van schonere vrachtwagens en bussen    |
|(Euro 4 en Euro 5) wordt via de Milieu Investeringsaftrek        |
|gestimuleerd;                                                    |
|Brandstof voor binnenlandse vluchten wordt belast;               |
|Oneigenlijk gebruik van grijze kentekens door particulieren wordt|
|teruggedrongen en het huidige voordeel op Motor- en              |
|Rijtuigenbelasting voor grijze kentekens verminderd.             |
|Daarnaast zijn in 2005 voorbereidingen getroffen om in 2006 de   |
|Belasting voor Personenauto's en Motorrijtuigen te differentiëren|
|naar CO2-uitstoot en zijn voorbereidingen getroffen om in 2006   |
|bijgemengde biobrandstoffen fiscaal te stimuleren (vooruitlopend |
|op verplichtstelling in 2007).                                   |
|Actie                        |Vindplaat|Eerste   |Overige     |
|                             |s        |aanspreek|betrokken   |
|                             |in actie-|-        |departemente|
|                             |         |punt     |n           |
|                             |programma|         |            |
|Het kabinet zoekt naar       |         |         |            |
|mogelijkheden om de          |4.3.3    |VROM     |EZ,         |
|financiële wereld actiever te|         |         |Financiën   |
|betrekken bij duurzame       |         |         |            |
|ontwikkeling.                |         |         |            |
|                                                                 |
|Het kabinet bevordert activiteiten van de bancaire sector om tot |
|interne criteria te komen bij activiteiten in                    |
|ontwikkelingslanden. Een aantal banken heeft inmiddels dergelijke|
|criteria in gebruik genomen. Wat betreft de                      |
|exportkredietgaranties is in internationaal verband (OESO)       |
|overeenstemming bereikt over de wijze waarop en de voorwaarden   |
|waaronder milieurelevante leveranties (zoals duurzame            |
|energieopwekkingtechnologie) aan ontwikkelingslanden bevorderd   |
|kunnen worden.                                                   |
|                                                                 |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|Het kabinet zal de afspraken     |        |        |           |
|gemaakt in het NMP4 en op de WSSD|4.3.4   |VROM    |alle       |
|in Johannesburg omtrent het      |        |        |           |
|afschaffen van niet-duurzame     |        |        |           |
|subsidies, nakomen. Hiertoe      |        |        |           |
|ontwikkelt het kabinet een       |        |        |           |
|beoordelingsmethodiek op basis   |        |        |           |
|waarvan de negatief beoordeelde  |        |        |           |
|subsidies worden aangepast dan   |        |        |           |
|wel afgeschaft.                  |        |        |           |
|                                                                 |
|Er is een onderzoek afgerond naar de manier waarop niet-duurzame |
|(sectorale) subsidies kunnen worden onderkend. Niet-duurzame     |
|subsidies zijn in dit verband subsidies die slecht scoren op     |
|milieu, sociale en economische indicatoren. Het onderzoek heeft  |
|aan het licht gebracht dat de inschatting van de effecten van    |
|subsidies op dergelijke indicatoren in beginsel mogelijk is, maar|
|erg complex en sterk afhankelijk van politieke weegfactoren.     |
|Bovendien kunnen positieve en negatieve scores op de             |
|onderscheiden componenten van duurzaamheid tegelijk optreden.    |
|Veranderingen in subsidieregimes zullen daarom veel eerder       |
|plaatsvinden op grond van de geringe effectiviteit van vele      |
|(sectorale) subsidies, dan op grond van meestal moeilijk         |
|aantoonbare negatieve effecten op duurzaamheid.                  |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|Bestaande stimuleringsregelingen |        |        |           |
|binnen de rijksoverheid zullen   |4.3.5   |VROM    |alle       |
|worden geanalyseerd op aspecten  |        |        |           |
|van duurzame ontwikkeling. Ook   |        |        |           |
|wordt bekeken welke soort        |        |        |           |
|duurzaamheidsprojecten nu door de|        |        |           |
|sectorale subsidies niet worden  |        |        |           |
|gehonoreerd. Op basis van de     |        |        |           |
|resultaten wordt een voorstel    |        |        |           |
|gedaan voor het eventueel        |        |        |           |
|samengaan van verschillende      |        |        |           |
|regelingen.                      |        |        |           |
|                                                                 |
|Een rapport over stimuleringsregelingen is in 2005 afgerond.     |
|Conclusie van het onderzoek: via verschillende                   |
|stimuleringsregelingen is subsidiëring van integrale duurzame    |
|initiatieven mogelijk. De belangrijkste subsidieregelingen zijn  |
|de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu      |
|(SMOM) van VROM,                                                 |
|de thematische medefinanciering (TMF) van BuZa,                  |
|Leren voor Duurzame Ontwikkeling van LNV, VROM, EZ, VenW en BuZA |
|                                                                 |
|de Regeling Draagvlak Natuur (RDN) van LNV.                      |
|Goede integrale en duurzame initiatieven hoeven dan ook niet     |
|buiten de boot te vallen doordat regelingen alleen op            |
|deelaspecten van duurzame ontwikkeling van toepassing zijn. Wel  |
|is het zo dat vooral de SMOM en RDN ruim worden overtekend en dat|
|vele goede duurzame initiatieven afgewezen moeten worden. In de  |
|loop van 2006 zullen VROM, BZ en LNV verkennen of er oplossingen |
|zijn voor dit knelpunt.                                          |
|Actie                           |Vindplaat|Eerste   |Overige    |
|                                |s        |aanspreek|betrokken  |
|                                |in actie-|-        |departement|
|                                |         |punt     |en         |
|                                |programma|         |           |
|De communicatieadviseurs van de |         |         |           |
|betrokken departementen zullen  |4.3.7    |VROM,    |alle       |
|een communicatiestrategie       |         |BZ/OS    |           |
|opstellen in overleg met        |         |         |           |
|deskundigen uit het             |         |         |           |
|maatschappelijk veld.           |         |         |           |
|                                                                 |
|In 2006 zal een nieuwe gezamenlijke communicatiestrategie worden |
|vastgesteld.                                                     |
|De websites van de twee eerstverantwoordelijke ministeries voor  |
|duurzame ontwikkeling zijn aangevuld. Zie www.vrom.nl en         |
|www.buza.nl.                                                     |
|                                                                 |
|Rond het Kamerdebat over duurzame ontwikkeling en het            |
|maatschappelijk debat over duurzame ontwikkeling is de           |
|publiciteit verzorgd. Voorts hebben de bewindslieden diverse     |
|toespraken over duurzame ontwikkeling gehouden, onder meer       |
|Minister President Balkenende bij gelegenheid van de start van de|
|debatreeks over de Toekomstagenda Milieubeheer en bij de viering |
|van het 5-jarig bestaan van het Aarde Handvest (Earth Charter).  |
|Actie                                                           |
|Het kabinet zal zich inspannen om van het actieprogramma een    |
|succes te maken. Dit geldt vooral bij de realisatie van de      |
|illustratieprogramma's waarbij het gezamenlijke leerproces      |
|essentieel is.                                                  |
|Het betreft de volgende illustratieprogramma's:                 |
|Illustratieprogramma    |Vindplaa|Eerste |Overige betrokken    |
|                        |ts      |       |departementen        |
|                        |in      |aanspre|                     |
|                        |actie-  |ek-    |                     |
|                        |programm|punt   |                     |
|                        |a       |       |                     |
|Duurzame bedrijfsvoering|5.4.1   |VROM   |Alle                 |
|overheid                |        |       |                     |
|                                                                |
|Zie paragraaf 4.8.2 van deze Voortgangsrapportage               |
|Illustratieprogramma    |Vindplaats |Eerste     |Overige        |
|                        |           |aanspreek- |betrokken      |
|                        |in actie-  |punt       |departementen  |
|                        |programma  |           |               |
|Ruimte voor de rivier   |5.4.2      |V&W        |VROM, LNV      |
|                                                                 |
|Het programma 'ruimte voor de rivier' is gericht op het voorkomen|
|van overstromingen als gevolg van te grote afvoer van            |
|rivierwater. Het programma kent een dubbele doelstelling:        |
|veiligheid tegen overstromingen en vergroten van de ruimtelijke  |
|kwaliteit. Op 15 april 2005 heeft de ministerraad deel 1 (het    |
|voornemen) van de PKB Ruimte voor de Rivier vastgesteld.         |
|De daaropvolgende inspraakronde heeft ruim 2950 inspraakreacties |
|opgeleverd. Verder heeft er driemaal bestuurlijk overleg met de  |
|regio plaatsgevonden en hebben de Commissie MER, de VROM-raad en |
|de Rijksadviseur voor het Landschap adviezen uitgebracht. Ook is |
|er nog aanvullend onderzoek uitgevoerd. Op basis van de inspraak,|
|het bestuurlijk overleg en het aanvullende onderzoek is deel 3   |
|(het kabinetsstandpunt) opgesteld. In 2006 vindt vervolgens de   |
|parlementaire behandeling plaats (in de Eerste en Tweede Kamer). |
|Dit leidt tot de Regeringsbeslissing Ruimte voor de Rivier (deel |
|4).                                                              |
|                                                                 |
|Met de voorgestelde PKB wordt uiterlijk in 2015 aan een wettelijk|
|vastgelegd beschermingsniveau voldaan in overstemming met een    |
|maatgevende Rijnafvoer 16.000 m3/s. Met de PKB wordt ook een     |
|verbetering van de ruimtelijk kwaliteit bereikt.                 |
|De PKB bestaat uit een basispakket van ongeveer 40 maatregelen.  |
|Voor deze maatregelen zijn locatie en het type maatregel         |
|(dijkteruglegging, uiterwaardvergraving) vastgelegd. Nadere      |
|uitwerking op maatregelniveau vindt plaats na vaststelling van de|
|PKB.  Met de 40 maatregelen - uitgevoerd voor 2015, kosten circa |
|2,2 miljard Euro -  wordt zowel de veiligheid als de ruimtelijke |
|kwaliteit van het rivierengebied vergroot. In de PKB worden      |
|daarnaast ongeveer 10 gebieden ruimtelijk gereserveerd, omdat    |
|daar mogelijk op de lange termijn maatregelen nodig zijn. Hiermee|
|wordt voorkomen dat de komende 10 jaar in deze gebieden          |
|grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden.                       |
|Illustratieprogra|Vindplaa|Eerste |Overige                     |
|mma              |ts      |       |betrokken                   |
|                 |in      |aanspre|departementen               |
|                 |actie-  |ek-    |                            |
|                 |programm|punt   |                            |
|                 |a       |       |                            |
|Veenweideproject |5.4.3   |LNV    |                            |
|                                                                 |
|In 2005 is in samenwerking met de betreffende provincies gewerkt |
|aan de onderbouwing van een duurzaamheidstrategie voor de        |
|westelijke veenweidegebieden waarbij uitgegaan wordt van de      |
|lagenbenadering uit de Nota Ruimte. Bodem en water zijn bepalend |
|voor de bovenliggende laag: het gebruik van het land. Als adagium|
|wordt uitgegaan van 'Functie volgt peil'. Dit is een omkering van|
|de tot op heden gevolgde strategie waar het peil faciliterend is |
|voor de aanwezige functie. Deze strategie heeft geleid tot grote |
|versnippering van de peilvakken en een inversie van het landschap|
|waarbij veelal de landbouw in de laagste delen en de natuur op de|
|hoogste delen terecht is gekomen. Dat is niet duurzaam.          |
|                                                                 |
|Als echter in grote peilvakken een uniform basispeil wordt       |
|ingesteld, zal als gevolg van de bestaande hoogteverschillen een |
|variatie aan drooglegging ontstaan en daarmee een natuurlijker   |
|zonering voor intensief of extensief landbouwgebruik dan wel een |
|natuurfunctie in verschillende vormen. Verschuivingen van        |
|landgebruik in ruimte én tijd zijn het gevolg. Het is een kwestie|
|van 'veren i.p.v. weren', meebewegen met het waterpeil.          |
|Suboptimale productiemogelijkheden kunnen door innovaties in het |
|bedrijfssysteem, de bedrijfsvoering en/of fysieke inrichting     |
|(bijv. onderwaterdrainage) worden verbeterd.                     |
|De nieuwe strategie zal ook leiden tot een vermindering van de   |
|bodemdaling, een verminderde uitstoot van broeikasgassen en een  |
|landschap waar een mozaïek ontstaat van natuur, landbouw met een |
|verbrede doelstelling en landbouw die produceert voor de         |
|wereldmarkt. Dit zal bijdragen aan de economische vitaliteit van |
|het gebied. Bij waterschappen, natuurorganisaties en             |
|landbouworganisaties is er veel enthousiasme c.q. begrip voor    |
|deze strategie. Bij het project wordt ook een maatschappelijke   |
|kosten-batenanalyse uitgevoerd en er wordt een                   |
|investeringsstrategie aan gekoppeld.                             |
|Halverwege 2006 moet dit project gereed zijn om de eerste        |
|voorbeeldprojecten uitvoeringsgereed te maken.                   |
|Illustratieprogra|Vindplaa|Eerste |Overige betrokken           |
|mma              |ts      |       |Departementen               |
|                 |in      |aanspre|                            |
|                 |actie-  |ek-    |                            |
|                 |programm|punt   |                            |
|                 |a       |       |                            |
|Biodiversiteit in|5.4.4   |VROM   |LNV                         |
|de Hoeksche Waard|        |       |                            |
|                 |        |       |                            |
|                                                                 |
|Zowel binnen Nederland als in internationaal verband zijn stappen|
|gezet om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan. De aanpak |
|van de Hoeksche Waard is een interessant project omdat daar      |
|bewust burgers bij dit beleidsthema zijn ingeschakeld. In het    |
|kader van het programma Burger & Milieu is in 2003 door VROM en  |
|de provincie Zuid-Holland een proefproject gestart waarin burgers|
|in de Hoeksche Waard werden uitgenodigd beleid en projecten te   |
|formuleren voor de biodiversiteit in de streek. Een project      |
|waarin de uitdaging om te komen tot burgerparticipatie werd      |
|gecombineerd met de uitdaging een abstract begrip als            |
|biodiversiteit te vertalen van: ver-van-mijn-bed,  naar:         |
|eigen-huis-en-tuin. In 2004 is de eerste fase van dit project    |
|afgerond.                                                        |
|Tijdens het werkbezoek aan de Hoeksche Waard op 30 juni 2005     |
|heeft de staatssecretaris van VROM het door de streek opgestelde |
|regionale biodiversiteitsactieplan in ontvangst genomen. In dit  |
|plan staan de visie op de wijze waarop de biodiversiteit in de   |
|Hoeksche Waard kan worden versterkt en de daar uit voortvloeiende|
|projecten. Om de projecten tot uitvoer te brengen is er een      |
|begeleidingsgroep opgericht. Hierin hebben vertegenwoordigers van|
|belanghebbende instanties zitting. In 2006 zullen de eerste      |
|projecten in uitvoering worden genomen. VROM heeft hiervoor een  |
|bijdrage van E 200.000 toegezegd.                                |
|                                                                 |
|In de Hoeksche Waard worden voorts het LTO-project Functionele   |
|Agrobiodiversiteit en het project Kwalitatieve invulling         |
|Groenblauwe dooradering voor natuurlijke ziekte- en              |
|plaagregulatie uitgevoerd. Verder is de Hoeksche Waard als       |
|nationaal landschap aangewezen, hetgeen een positieve uitwerking |
|heeft op de versterking van de biodiversiteit in het gebied.     |
|Momenteel worden de mogelijkheden verkend om de Hoeksche Waard   |
|als internationale proeftuin voor biodiversiteit te positioneren.|
|                                                                 |
|                                                                 |
|In 2006 zal in samenwerking met de streek en de provincie        |
|Zuid-Holland een pilotproject worden opgestart om de             |
|bodembiologie in landbouwgebieden in beeld te brengen en de      |
|milieuvoordelen van het benutten hiervan in beeld te brengen.    |
|Illustratieprogramma       |Vindplaats|Eerste    |Overige      |
|                           |          |aanspreek-|betrokken    |
|                           |in actie- |          |departementen|
|                           |programma |punt      |             |
|Biodiversiteit in de       |5.4.5     |LNV, V&W  |             |
|Haringvliet en Biesbosch   |          |          |             |
|                                                                 |
|Dit programma is gericht op het maken van een brede afweging     |
|tussen veiligheid, ecologie en economie. Met de maatregel om de  |
|Haringvlietsluizen vanaf 2008 ook met vloed op een kier te zetten|
|gaan duurzaam waterbeheer en duurzame natuur met behoud van het  |
|huidige  veiligheidsniveau hand in hand. Het doel is om de       |
|uitwisseling van zoet en zout water weer op gang te brengen en de|
|migratie van vissen (zoals zalm en zeeforel) te bevorderen.      |
|Hierdoor wordt ervaring opgedaan met aangepast waterbeheer en    |
|wordt een belangrijke stap gezet naar een gezondere Delta. Op 14 |
|december 2004 hebben de ministers van V&W en LNV en de           |
|verantwoordelijke gedeputeerde van Zuid-Holland een              |
|bestuursakkoord ondertekend met afspraken over de uitvoering van |
|dit project. De Tweede Kamer is hier in december 2004 over       |
|geïnformeerd (TK 2004-2005, 29747, nr. 6).                       |
|De provincie Zuid-Holland heeft de verantwoordelijkheid voor de  |
|realisatie van twee integrale projecten in Voorne-Putten en      |
|Goeree-Overflakkee op zich genomen. Deze behelzen de verlegging  |
|van waterinnamepunten voor de zoetwatervoorziening ten behoeve   |
|van de landbouw en drinkwaterproductie in combinatie met         |
|natuurontwikkeling en extensieve recreatie. In de Van            |
|Pallandtpolder is een eerste fase hiervan gereed. Samen met het  |
|Waterschap Hollandse Delta, gemeenten en andere betrokkenen wordt|
|nu een uitvoeringsorganisatie opgezet. In oktober 2005 hebben    |
|Gedeputeerde Staten voor de realisatie van de integrale          |
|zoetwatervoorziening een aanvraag voor subsidie-verlening        |
|ingediend bij V&W. Rijkswaterstaat werkt aan een monitoring- en  |
|bewakingsprogramma. Daartoe is in 2005 een tweetal extra         |
|meetlocaties ingericht ten behoeve van de bewaking van de        |
|zoutindringing. In het Kierbesluit (2000) is vastgelegd dat de   |
|zoetwatervoorziening behouden blijft. Dit wordt geformaliseerd in|
|een protocol per waterschap en waterbedrijf, in het gebied dat   |
|mogelijk wordt beïnvloed door het te wijzigen sluisbeheer.       |
|Illustratieprogramma      |Vindplaats|Eerste    |Overige       |
|                          |          |aanspreek-|betrokken     |
|                          |in actie- |          |departementen |
|                          |programma |punt      |              |
|Task Force Impuls         |5.4.6     |LNV       |              |
|Soortenbeleid (TFIS)      |          |          |              |
|                                                                 |
|Het programma TFIS is gericht op het in een vroeg stadium van de |
|besluitvorming over ruimtelijke, economische en ecologische      |
|ontwikkeling betrekken van biodiversiteit, zodat integratie van  |
|wellicht conflicterende doelen mogelijk is. De TFIS aanpak is er |
|op gericht om met participatie van direct betrokken partijen te  |
|komen tot een goede afweging tussen people, planet en profit     |
|binnen het kader van de EU-regelgeving. In de TFIS zijn          |
|overheden, bedrijfsleven en natuur- en milieubeschermende        |
|organisaties vertegenwoordigd.                                   |
|                                                                 |
|In het kader van het thema 'heldere regels' en vermindering van  |
|administratieve lasten is een AMvB op grond van de Flora- en     |
|faunawet van kracht geworden. Deze biedt bedrijven de            |
|mogelijkheid om geen ontheffing te hoeven aanvragen mits gewerkt |
|wordt binnen een gedragscode, waarin de eigen werkwijze is       |
|gekoppeld aan het voorkomen van schade aan flora en fauna. In de |
|bossector wordt daar al mee gewerkt en tenminste zeven sectoren  |
|bereiden een gedragscode voor. Hiervoor zijn handleidingen en    |
|brochures gepubliceerd.                                          |
|Binnen het thema 'integratie' en 'actieve soortenbescherming'    |
|heeft LNV dit najaar een brief naar de Tweede Kamer (TK          |
|2005-2006, 26407, nr. 23) gestuurd waarin een nieuwe strategie   |
|voor het actieve soortenbeleid uiteengezet is: de                |
|leefgebiedenbenadering. Doel hiervan is om voor meerdere soorten |
|tegelijk extra bescherming te bieden met het oog op duurzame     |
|instandhouding in de meest kansrijke gebieden, zodat elders      |
|eenvoudiger economische ontwikkeling kan worden gerealiseerd.    |
|In het kader van het thema 'gegevensvoorziening' wordt gewerkt   |
|aan het oprichten van een Gegevensautoriteit Natuur. Deze heeft  |
|als doel het versterken van de aansturing en kwaliteitsborging   |
|van de natuurgegevens voor overheid en bedrijfsleven, zodat de   |
|administratieve lasten voor ontheffingen en rapportages sterk    |
|kunnen worden verminderd.                                        |
|De analyse van 'middelen en capaciteit' heeft nog niet tot       |
|resultaat geleid.                                                |
|                                                                 |
|Illustratieprogramma    |Vindplaats |Eerste     |Overige       |
|                        |           |aanspreek- |betrokken     |
|                        |in actie-  |punt       |departementen |
|                        |programma  |           |              |
|Energiearme glastuinbouw|5.4.7      |LNV        |EZ, VROM      |
|                        |           |           |              |
|                                                                 |
|In 2005 is op twee manieren getoetst of de plannen en de ambitie |
|van het programma 'kas als energiebron' worden gesteund door de  |
|achterban. Er is een workshop gehouden met ondernemers, de       |
|toeleverende industrie, de kennis- en adviesbranche en           |
|beleidsmedewerkers. Het positieve resultaat van deze workshop    |
|wordt vastgelegd in een position paper met als titel             |
|'Glastuinbouw zonder aardgas - Lef of waanzin?'. Daarnaast is een|
|enquête per e-mail verzonden aan circa 5.000                     |
|glastuinbouwondernemers. In deze enquête konden de ondernemers   |
|ook hun concrete wensen ten aanzien van het energieprogramma     |
|weergeven. Circa 500 ondernemers hebben de enquête ingevuld. De  |
|resultaten hiervan worden verwerkt in de plannen voor 2006.      |
|                                                                 |
|Het praktijkexperiment energieproducerende kas met behulp van    |
|Fiwihex-warmtewisselaars is van start gegaan op een              |
|praktijkbedrijf. Uit het onderzoek zal moeten blijken of aan de  |
|doelstelling energieproductie voldaan kan worden, welke          |
|opbrengstverhoging gerealiseerd kan worden en wat de economische |
|(doorontwikkel)potenties van het systeem zijn.                   |
|                                                                 |
|De internationale Ontwerpwedstrijd Energieproducerende Kas is in |
|2005 uitgeschreven en moet in 2006 in één of meerdere innovatieve|
|oplossingen voor een energieleverende kas resulteren. De         |
|ontwerpwedstrijd daagt kennisinstellingen, de toeleverende       |
|industrie, tuinders, maatschappelijke organisaties en andere     |
|geïnteresseerden uit om ideeën, concepten en voorstellen in te   |
|dienen. Een onafhankelijke Beoordelingscommissie beoordeelt de   |
|inzendingen. Aan de best scorende inzenders wordt vervolgens     |
|gevraagd om hun idee verder uit te werken tot voorontwerpen,     |
|waarna een verdere selectie plaats vindt.                        |
|                                                                 |
|Demonstratiebedrijven en praktijknetwerken zijn belangrijk voor  |
|de doorontwikkeling en het versnellen van de toepassing van      |
|innovaties. In 2005 zijn als demonstratiebedrijf van start       |
|gegaan: de collectieve energievoorziening energieweb Bergerden en|
|de semi-gesloten trostomatenkas 'De Grevelingen'.                |
|Illustratieprogramma     |Vindplaats|Eerste   |Overige        |
|                         |          |aanspreek|betrokken      |
|                         |in actie- |-        |departementen  |
|                         |programma |punt     |               |
|Biomassa, onderdeel van  |5.4.8     |EZ       |VROM, LNV, V&W,|
|de transitie energie     |          |         |BZ/OS          |
|                                                                 |
|De projectgroep Biomassa is opgegaan in het Platform Groene      |
|Grondstoffen. Dit Platform heeft in 2005 een visie opgesteld die |
|aangeeft dat het aandeel van hernieuwbare, groene grondstoffen in|
|de nationale energievoorziening van 2030 minimaal 30% ofwel 1000 |
|PJ kan zijn. Hierbij neemt het PGG aan dat het energiegebruik in |
|2030 gelijk is aan dat van 2000, zijnde 3000 PJ. In de visie is  |
|een inspanning op energiebesparing cruciaal. Daarnaast neemt het |
|PGG aan dat de biomassa grotendeels geïmporteerd (60-80%) zal    |
|(moeten) worden.                                                 |
|De uiteindelijke vervanging van fossiele grondstoffen door groene|
|grondstoffen is volgens het PGG in 2030 per toepassingsgebied als|
|volgt:                                                           |
|60% biobrandstoffen (50% bioethanol en 50% FT-biodiesel);        |
|25% chemie/materialen/producten (witte biotechnologie /          |
|bioprocestechnologie, productie van fijnchemicaliën en           |
|gefunctionaliseerde verbindingen);                               |
|25% elektriciteit (vooral decentrale bioWKK, bijstook blijft     |
|beperkt);                                                        |
|17% warmte (restwarmte uit bioWKK, totale warmtevraag neemt af). |
|                                                                 |
|Er wordt financiering gezocht voor verder onderzoek naar         |
|duurzame import en certificering van biomassa. Het zal duidelijk |
|zijn dat er synergie is met de andere platforms in de            |
|energietransitie zoals duurzame mobiliteit. Binnen het PGG werken|
|LNV, VROM, BZ, EZ en het bedrijfsleven nauw samen.               |
|Illustratieprogramma               |Vindplaa|Eerste |Overige   |
|                                   |ts      |       |betrokken |
|                                   |in      |aanspre|          |
|                                   |actie-  |ek-    |departemen|
|                                   |programm|punt   |ten       |
|                                   |a       |       |          |
|Duurzaam en maatschappelijk        |5.4.9   |EZ     |alle      |
|verantwoord ondernemen             |        |       |          |
|                                                                 |
|Zie paragraaf 3.6 van deze Voortgangsrapportage                  |
|Illustratieprogramma       |Vindplaats|Eerste    |Overige      |
|                           |          |aanspreek-|betrokken    |
|                           |in actie- |          |departementen|
|                           |programma |punt      |             |
|Het projectmatig           |5.4.10    |EZ        |             |
|samenwerkingsinstrument    |          |          |             |
|                                                                 |
|Met de Herijking van het financieel instrumentarium van EZ is een|
|grote stap gezet met de vernieuwing van het beleid. Op dit moment|
|(eind 2005) wordt de herijking verder vormgegeven, waarbij       |
|duurzaamheid een belangrijke rol krijgt. Bij het programmatische |
|pakket is het nodig om te kiezen. Op de korte termijn zijn de    |
|sleutelgebieden Flowers & Food, Water en High-tech systemen      |
|gekozen om publiek-private samenwerking op te zetten. Bij deze   |
|gebieden speelt verduurzaming een belangrijke rol, denk aan      |
|waterzuivering, gezondheid,voedselveiligheid en duurzame         |
|toepassingen door de inzet van nanotechnologie.                  |
|De generieke en tendergestuurde innovatiesubsidie wordt vervangen|
|door de                                                          |
|Omnibusregeling. Deze nieuwe regeling werkt à la carte en volgt  |
|niet meer de agenda van de                                       |
|overheid (tenders) maar de agenda van de markt                   |
|(innovatiebehoefte). In dit vraaggestuurde traject faciliteert EZ|
|ook visievorming rondom innovatie-thema's door ondersteuning van |
|foresighting workshops. Als een innovatiethema voldoende potentie|
|voor Nederland heeft kan de minister het thema uitnodigen om een |
|innovatieprogramma te ontwikkelen. Bij voldoende commitment van  |
|het marktconsortium kan EZ dit programma gaan ondersteunen. Het  |
|consortium draagt projecten voor om steun vanuit de              |
|Omnibusregeling.                                                 |
|                                                                 |
|Duurzaamheid is centraal onderdeel van de gekozen aanpak. Een    |
|thema moet een wervend, duurzaam toekomstbeeld kunnen schetsen.  |
|In de ontwikkeling van een innovatieprogramma wordt een MKBA     |
|(maatschappelijke kosten baten analyse) uitgevoerd. De Omnibus   |
|ondersteunt geen projecten die per saldo onduurzame consequenties|
|hebben. Dat geldt ook voor de zogenaamde 'Challenger'-projecten  |
|die buiten de gekozen thema's vallen maar kansrijk genoeg zijn   |
|voor gerichte ondersteuning. Hieronder volgt een overzicht van de|
|inhoud van de drie sleutelgebieden.                              |
|                                                                 |
|Sleutelgebied Flowers & Food                                     |
|Het innovatieprogramma betreft de Food & Nutrition Delta; de     |
|eerste fase is een vervolg op het Wageningen Center for Food     |
|Sciences, WCFS+. De tweede fase is eind 2005 en omvat een        |
|aanvullend programma voor een Development Portfolio en een       |
|faciliteit voor Technology Transfer naar het MKB. Voorts wordt   |
|gewerkt aan een Innovatie- en Kennisagenda Tuinbouw 2020 met o.a.|
|het plan voor het Topinstituut Groene Genetica. Bezien wordt of  |
|dit in een breder innovatieprogramma ingepast kan worden in      |
|samenwerking met LNV.                                            |
|                                                                 |
|Sleutelgebied High tech systemen & materialen                    |
|Het innovatieprogramma 'Pôle de Compétitivité' (PdC) richt zich  |
|op het faciliteren van een stimulerend samenwerkingsklimaat op   |
|het gebied van Nano-electronica en Embedded systemen. Het        |
|programma wordt opgesteld in samenwerking met Philips, ASML,     |
|ASMI, ESI en Holst. Inmiddels hebben 50 bedrijven en             |
|kennisinstellingen zich bij het initiatief aangesloten. Het doel |
|van PdC is het faciliteren van een stimulerend                   |
|samenwerkingsklimaat (ecosysteem) voor organisaties die een      |
|sleutelrol spelen in de innovatieketen. De verwachting is dat dit|
|stimulerende klimaat een magneetwerking zal hebben op de         |
|vestiging van bedrijven en investeringen in R&D. De pilot legt de|
|basis voor dit proces. Andere initiatieven vanuit het            |
|bedrijfsleven hebben betrekking op "Maintenance valley"          |
|(vliegtuigonderhoud) en 'Automotive'. De verwachting is dat      |
|Maintenance valley zich eind 2005 ontwikkelt tot een geschikt    |
|pilotprogramma. Voor Automotive zal de potentie in dialoog met   |
|het bedrijfsleven in de loop van 2006 pas duidelijk zijn.        |
|                                                                 |
|Water                                                            |
|Het innovatieprogramma richt zich op internationale excellentie  |
|en verdubbeling van de omzet in het buitenland van Waterbeheer en|
|Waterbehandeling. Onderdelen zijn een Technologisch Topinstituut,|
|de rol van wet- en regelgeving, marktordening en -werking,       |
|aanbestedingsregeling, referentieprojecten, scholing en          |
|opleiding. Hierbij wordt nauw samengewerkt met betrokken         |
|overheden zoals V&W.                                             |
|Ook bedrijven in het Maritiem cluster werken aan een programma.  |
|Op 2 december 2005 heeft  daarover een strategische dialoog met  |
|CEO's plaatsgevonden. Naar verwachting zal dit pas in 2006 tot   |
|een duidelijke agenda leiden.                                    |
|Illustratieprogramma        |Vindplaats|Eerste   |Overige      |
|                            |          |aanspreek|betrokken    |
|                            |in actie- |-        |departementen|
|                            |programma |punt     |             |
|Synchroniseren rijksmiddelen|5.4.11    |EZ       |V&W, VROM    |
|voor bedrijventerreinen     |          |         |             |
|                                                                 |
|In 2005 is de nieuwe regeling voor bedrijventerreinen, TOPPER,   |
|van start gegaan. In totaal gaat het om 100 miljoen euro in de   |
|periode 2005-2008. Daarnaast zet EZ middelen in via het Grote    |
|Stedenbeleid, circa 2/3 deel van het totale budget.              |
|Illustratieprogramma    |Vindplaats |Eerste     |Overige       |
|                        |           |aanspreek- |betrokken     |
|                        |in actie-  |punt       |departementen |
|                        |programma  |           |              |
|Triple P en de consument|5.4.12     |VROM       |EZ, LNV       |
|                        |           |           |              |
|                                                                 |
|In de voortgangsrapportage 2004 is aangegeven dat Nederland bij  |
|het beleid ten aanzien van duurzaam produceren en consumeren     |
|vooral zal inzetten op de aanbodzijde. Het gaat om financiële    |
|prikkels voor duurzaam investeren en produceren, het bevorderen  |
|van MVO en het bevorderen van transparantie in het bijzonder bij |
|het ketenbeheer. Aan de vraagzijde werken de financiële prikkels |
|door en zal het proces aan de aanbodzijde worden ondersteund met |
|gerichte informatie aan consumenten.                             |
|                                                                 |
|In december 2005 is het - in samenwerking met EZ en LNV          |
|uitgevoerde - project Verkenning platform duurzaamheidscriteria  |
|producten afgerond waarin organisatorische opties zijn verkend om|
|het formuleren van duurzaamheidsdoelen ter stimulering van       |
|(vrijwillige) MVO-inspanningen van bedrijven te faciliteren. Met |
|de uitvoering van het project werd invulling gegeven aan één van |
|de acties die het kabinet aankondigde n.a.v. de SER-adviezen     |
|"Duurzaam consumeren" en "Keurmerken en duurzame ontwikkeling".  |
|Het project heeft zich vooral gericht op de behoeften van het    |
|MKB. Uit het project, waarbij relevante stakeholders actief      |
|betrokken zijn, is naar voren gekomen dat bedrijven het begrip   |
|'duurzaamheidsdoelen' zeer verschillend interpreteren en in het  |
|kader van MVO op dit gebied zeer uiteenlopende behoeften hebben. |
|Best practices spelen een belangrijke rol. Duurzaam ketenbeheer  |
|wordt hierbij als moeilijk ervaren. Daarnaast willen bedrijven   |
|graag weten hoe hoog de maatschappij de duurzaamheidslat voor hen|
|zou willen leggen. Deels wordt hierin al voorzien door sommige   |
|brancheverenigingen, Stichting Milieukeur en door checklists en  |
|duurzaamheidsscans die diverse partijen hebben ontwikkeld.       |
|                                                                 |
|In het interdepartementale project is geconstateerd dat          |
|onvoldoende marktvraag naar producten en diensten uit duurzame   |
|ketens MVO-koplopers afremt. Veel meer dan individuele           |
|consumenten, kan de overheid in zijn rol van consument en        |
|aanbesteder, die jaarlijks ca E 30 miljard besteedt, hierop      |
|aanzienlijke invloed uitoefenen. Als de overheid in haar         |
|inkoopproces duidelijke eisen stelt aan duurzaam ketenbeheer, zal|
|dit thema goed kunnen worden opgepakt door het bedrijfsleven. Het|
|ministerie van VROM zal in 2006 het initiatief nemen om meer     |
|duidelijkheid te bieden over duurzaamheidscriteria die de        |
|rijksoverheid zal hanteren bij zijn inkoop- en                   |
|aanbestedingsprocessen. In paragraaf 4.8.2 over duurzaam inkopen |
|wordt hierop verder ingegaan.                                    |
|                                                                 |
|Twee lopende projecten van MVO Nederland zullen medio 2006       |
|eenduidige MVO-criteria aan het MKB beschikbaar stellen. Dan     |
|zullen op basis van bestaande MVO- en duurzaamheidsscans, werk   |
|van het Global Reporting Initiative en ervaringen van bedrijven  |
|en branches met best practices MVO-indicatoren worden            |
|vastgesteld, die houvast zullen bieden aan het MKB.              |
|Illustratieprogramma    |Vindplaats |Eerste     |Overige        |
|                        |           |aanspreek- |betrokken      |
|                        |in actie-  |punt       |departementen  |
|                        |programma  |           |               |
|Wegen naar de toekomst  |5.4.13     |V&W        |               |
|                                                                 |
|Wegen naar de Toekomst werkt aan innovaties die bijdragen aan een|
|hoogwaardige mobiliteit in Nederland. Begin 2005 waren er negen  |
|projecten in uitvoering, waarvan er voor het eind van het jaar   |
|zes zijn afgerond.                                               |
|                                                                 |
|In het kader van de pilot Reistijdverwachting heeft een          |
|consortium van bedrijven een nieuwe dienstverlening ontwikkeld   |
|die reizigers helpt om vooraf bewust te kiezen voor tijdstip,    |
|vervoersmiddel en route. Met als gevolg een betere benutting van |
|de weg en een positieve beleving van de reis, omdat de reiziger  |
|precies weet waar hij of zij aan toe is. De verwachting is dat de|
|dienstverlening zich zonder overheidssteun verder kan            |
|ontwikkelen. Wegen naar de Toekomst zal door middel van een      |
|gebruikersonderzoek bekijken of en hoe de reizigers gebruik maken|
|van de dienst en hoe ze het waarderen.                           |
|In de pilot de Reinigende weg is in 2005 gestart met het in de   |
|praktijk testen van twee concrete methoden om verontreinigde     |
|bagger in de ruimte onder of naast de weg te zuiveren. Langs de  |
|A2 nabij afslag Beesd is een methode toegepast waarbij de specie |
|onder de weg wordt gereinigd. Voor de tweede methode die gebruik |
|maakt van de ruimte naast de weg wordt een locatie in            |
|Noord-Holland gezocht.                                           |
|In 2005 is gestart met een verkenning van nieuwe thema´s voor het|
|programma. Vooruitlopend daarop is gestart met een drietal nieuwe|
|projecten, waaronder het ontwikkelen van een emissieloze         |
|energievoorziening voor de RWS actiewagens.                      |
|Illustratieprogramma    |Vindplaats |Eerste     |Overige        |
|                        |           |aanspreek- |betrokken      |
|                        |in actie-  |punt       |departementen  |
|                        |programma  |           |               |
|Het Nieuwe Rijden       |5.4.14     |V&W        |VROM           |
|                                                                 |
|Het meerjarenprogramma 'Het Nieuwe Rijden' heeft als doel        |
|automobilisten, beroepschauffeurs en wagenparkbeheerders aan te  |
|zetten tot een energie-efficiënter rij- en aankoopgedrag .       |
|Door de ontwikkelingen de laatste tien jaar in de techniek van de|
|automotor is nu een zuiniger rijstijl mogelijk dan vroeger bij de|
|rijopleiding is onderwezen. Zo kan veel sneller naar een hogere  |
|versnelling worden geschakeld en met lagere toeren worden        |
|gereden. Deze rijstijl heeft als gevolg een lager verbruik van   |
|brandstof en dus ook minder CO2-uitstoot. Deze manier van rijden |
|is Het Nieuwe Rijden gedoopt.                                    |
|Het programma Het Nieuwe Rijden richt zich - samen met de        |
|betrokken netwerkpartners - naast de rijstijl op nog enkele      |
|factoren die het gedrag beïnvloeden:                             |
|De rijopleiding; deze is de basis. Wanneer zo veel mogelijk      |
|rij-instructeurs de rijstijl van Het Nieuwe Rijden overbrengen op|
|hun leerlingen is dat een belangrijke stap.                      |
|Rijgedrag rijbewijsbezitter. Bestaand rijgedrag is moeilijk te   |
|wijzigen, maar via handige tips kan toch het rijgedrag van de    |
|bestaande rijbewijsbezitter worden aangepast aan de nieuwe       |
|rijstijl. Hiervoor is een mediacampagne gepland.                 |
|Brandstofbesparende apparatuur in de auto. Directe feedback op   |
|het gedrag helpt het gedrag aan te passen. Dat kan onder meer met|
|een boordcomputer die direct aangeeft hoeveel brandstof de       |
|automobilist verbruikt.                                          |
|Bandenspanning. Bijna de helft van de automobilisten rijdt met te|
|zachte banden; dat is minder veilig, vergroot het                |
|brandstofverbruik en de bandenslijtage. Dit zal via een          |
|internationale campagne worden verbeterd.                        |
|Aankoopgedrag. Door middel van het energielabel wordt de koper op|
|eenvoudige wijze voorgelicht over het brandstofverbruik van      |
|auto's.                                                          |
|Klimaatneutraal rijden. Een nieuw project dat past binnen de     |
|doelstelling van Het Nieuwe Rijden is het compenseren van        |
|CO2-uitstoot door de aanplant van bos. Via daarin                |
|gespecialiseerde organisaties wordt aan bedrijven met een        |
|wagenpark en aan particulieren aangeboden de CO2-uitstoot te     |
|berekenen, worden de mogelijke besparingen met de nieuwe rijstijl|
|aangegeven en worden de mogelijkheden geschetst voor compensatie |
|van de resterende CO2-uitstoot door middel van bomenaanplant.    |
|                                                                 |
|Het programma is gestart in 1999 en loopt tot 2006. In 2005 zijn |
|vier radio- en tv-spots uitgezonden waarin de rijstijl van Het   |
|Nieuwe Rijden wordt uiteen gezet. Het resultaat is dat nu 22% van|
|de automobilisten Het Nieuwe Rijden toepast en 2/3e deel weet    |
|heeft van de nieuwe rijstijl. Het Evaluatie- en monitoringrapport|
|over 2004 geeft aan dat de CO2-uitstoot met 222 kton (0,2 Mton)  |
|gereduceerd is. Vergeleken met de totale (beoogde) emissie voor  |
|2010 van 38 Mton lijkt dit niet groot, maar elk jaar groeit de   |
|vermeden CO2-uitstoot gestaag.                                   |
|                                                                 |
|De stuurgroep Energiebesparing en klimaatbeleid heeft voor HNR 3e|
|fase (2006 - 2010) een budget van E 15,5 miljoen toegekend.      |
|Daaraan is de ambitieuze doelstelling gekoppeld van een reductie |
|van de CO2-uitstoot van 1,5 Mton. Dit kan bereikt worden wanneer |
|50% van de automobilisten Het Nieuwe Rijden toepast. In de       |
|komende jaren zal vooral de benadering van de automobilist via   |
|doelgroepen centraal staan: wagenparkbeheerders, bedrijven,      |
|gemeenten, branches en consumentenorganisaties.                  |
|Illustratieprogramma      |Vindplaats|Eerste    |Overige       |
|                          |          |aanspreek-|betrokken     |
|                          |in actie- |          |departementen |
|                          |programma |punt      |              |
|Verbeteren leefbaarheid in|5.4.15    |VROM      |BZK, VWS, EZ  |
|de wijken                 |          |          |              |
|                                                                 |
|Minister Dekker (VROM) heeft in ongeveer één jaar tijd meer dan  |
|200 miljoen euro toegezegd uit het Budget Investeringen          |
|Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK). Het geld is bestemd voor           |
|bijvoorbeeld het bevorderen van de veiligheid, het verbeteren van|
|de bereikbaarheid, maar ook voor de inrichting van de openbare   |
|ruimte. De minister selecteerde negentien projecten voor een     |
|BIRK-bijdrage. Inmiddels is aan twaalf projecten geld toegekend, |
|waaronder Arnhem/Rijnboog, Haarlem/Spoorzone en                  |
|Zaanstad/Inverdan. Daarover is de Tweede Voortgangsrapportage    |
|BIRK eerder aan de Tweede Kamer gestuurd.                        |
|Ook ten aanzien van de 56 wijken-aanpak is in 2005 aanzienlijke  |
|voortgang geboekt. In aanvulling op de al ingezette instrumenten |
|heeft VROM 35 miljoen euro 'impulsbudget' over projecten in de   |
|vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag      |
|verdeeld. Het impulsbudget is een subsidieregeling bedoeld voor  |
|het oplossen van onvoorziene knelpunten of het versnellen van de |
|stedelijke vernieuwing in wijken uit de 56-wijkenaanpak.         |
|Specifiek voor duurzame ontwikkeling is een relevant resultaat in|
|2005 het beschikbaar komen van het beoordelingsmodel             |
|"Duurzaamheidsprofiel van de locatie (DPL)". Doel daarvan is     |
|bijdragen aan de realisering van duurzame wijken. Bijvoorbeeld   |
|bij nieuwbouw en herstructurering van wijken en bij duurzaam     |
|beheer van wijken.                                               |
|Met DPL krijgen gebruikers de beschikking over een               |
|computerprogramma waarmee zij het duurzaamheidsprofiel van een   |
|wijk kunnen berekenen en vergelijken met andere wijken. De sterke|
|en zwakke punten van het duurzaamheidsprofiel worden daarmee     |
|zichtbaar.                                                       |
|Met het duurzaamheidsprofiel wordt een handvat gegeven voor een  |
|helder gesprek over gewenste inhoud en niveau van duurzaamheid   |
|voor een concrete wijk. DPL is een computermodel waarmee         |
|gemeenten - en andere geïnteresseerden zelfstandig kunnen werken |
|op basis van veelal beschikbare gegevens. Het model is ontwikkeld|
|door IVAM en TNO, in opdracht van het Ministerie van VROM. Het   |
|model is in de eindfase van ontwikkeling (2005). Hierna  is het  |
|model gereed voor marktintroductie.                              |
|In DPL omvat duurzaamheid de drie "P's" : People, Planet en      |
|Profit, oftewel leefbaarheid, milieu en economie. Dit brede,     |
|overkoepelende begrip van duurzaamheid is eerst uiteengerafeld in|
|11 beleidsthema's (hinder, voorraden, groen en water, enz.).     |
|Vervolgens zijn deze thema's  vertaald naar 26 indicatoren voor  |
|duurzaamheid. Deze vormen het fundament van het                  |
|duurzaamheidsprofiel van een wijk. De duurzaamheidsscores worden |
|afgezet tegen de scores van een vrij te kiezen referentiewijk uit|
|het programma. Dit kan een vergelijkbare wijk elders in het land |
|zijn, die goed scoort op duurzaamheid. Maar ook kunnen de scores |
|naar keuze worden vergeleken met een andere vergelijkbare wijk in|
|de eigen gemeente. En de waarden kunnen worden gebruikt bij      |
|monitoring in de tijd van dezelfde wijk. Zo resulteert het       |
|duurzaamheidsprofiel.                                            |
|                                                                 |
|De indicatoren zijn niet alleen gericht op objectieve, fysieke   |
|aspecten van een wijk (zoals het energiegebruik, het aantal      |
|misdrijven, het aantal arbeidsplaatsen per 1000 woningen). Ook de|
|beleving door bewoners wordt in beeld gebracht op basis van      |
|beschikbare leefbaarheidenquêtes. Dit geldt uiteraard alleen voor|
|bestaande wijken. Bij de invulling van het model is gezocht naar |
|specifieke indicatoren. Doel was een balans te verkrijgen tussen |
|maatschappelijk relevante indicaties voor duurzaamheid,          |
|wetenschappelijk betrouwbare, maar wel bij gemeenten beschikbare |
|data  en eenvoudig door gemeenten toe te passen en te            |
|communiceren uitkomsten.                                         |
|Vijf gemeenten hebben zich aangemeld als pilotgemeente: Amsterdam|
|(Zuid-as), Den Haag (Duindorp en Rustenburg), Heerlen, Nieuwegein|
|en Velsen (Oud-IJmuiden). In 2006 is er nog eens 35 miljoen euro |
|voor projecten in de G4-gemeenten beschikbaar, plus 20 miljoen   |
|euro voor de G27-gemeenten en 10 miljoen euro voor projecten in  |
|andere gemeenten.                                                |
|Illustratieprogramma  |Vindplaats|Eerste    |Overige          |
|                      |          |aanspreek-|betrokken        |
|                      |in actie- |          |departementen    |
|                      |programma |punt      |                 |
|Operatie JONG         |5.4.16    |VWS       |SZW, BZK,        |
|                      |          |          |Justitie, OCW    |
|                                                                 |
|De Operatie Jong is een samenwerkingsverband van vijf ministeries|
|om de samenhang in het jeugdbeleid van de overheid te versterken.|
|Het project heeft een eigen projectbureau onder leiding van de   |
|Commissaris Jeugd- en jongerenbeleid, aangesteld door het        |
|kabinet. Inmiddels loopt het huidige jeugdbeleid al steeds beter,|
|mede dankzij de Operatie Jong die het kabinet in gang heeft      |
|gezet. Het doel is en blijft om te zorgen dat minder jongeren in |
|problemen komen en te voorkomen dat jongeren de aansluiting met  |
|werk en samenleving missen of dreigen te missen. In alle         |
|maatregelen staat het belang van het kind centraal. Namens de    |
|bewindslieden die betrokken zijn bij Operatie Jong, heeft de     |
|staatssecretaris van VWS in november 2005 aan de Tweede Kamer een|
|versnelde aanpak van knelpunten in het jeugdbeleid aangeboden (TK|
|2005-2006, 29284, nr. 14H).                                      |
|                                                                 |
|De tweede rapportage van de jeugdzorgbrigade is 1 december 2005  |
|door de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie     |
|aangeboden aan de Tweede Kamer. De jeugdzorgbrigade heeft als    |
|taak om samen met de jeugd, de ouders, de medewerkers, het       |
|management en het bestuur in de jeugdzorg onnodige bureaucratie  |
|te signaleren en aan te pakken. De jeugdzorgbrigade staat voor   |
|een aanpak van onderop en kiest voor onbekende wegen. De         |
|jeugdzorgbrigade is geen ombudsman of organisatieadviseur, maar  |
|is een aanjager die activeert tot verbetering van de uitvoering  |
|van de jeugdzorg. Zij luistert naar jeugd, ouders en medewerkers;|
|zij gaat in gesprek over initiatieven, knelpunten en oplossingen;|
|zij organiseert de discussie over succesvolle toepassingen en zij|
|spreekt de beslissers aan bij de instellingen, het rijk, de      |
|provincies en de drie grootstedelijke regio's om daadwerkelijk   |
|iets te doen.                                                    |
|Illustratieprogramma     |Vindplaats|Eerste    |Overige        |
|                         |          |aanspreek-|betrokken      |
|                         |in actie- |          |departementen  |
|                         |programma |punt      |               |
|Levensloop en duurzame   |5.4.17    |SZW       |EZ, Financiën, |
|ontwikkeling             |          |          |VWS            |
|                                                                 |
|De levensloopregeling maakt deel uit van het wetsvoorstel        |
|VUT/prepensioen/ levensloop. Op 22 februari 2005 heeft de Eerste |
|Kamer het wetsvoorstel aangenomen, met daarin opgenomen de       |
|afspraken uit het Sociaal Akkoord. De ingangsdatum van de        |
|levensloopregeling is 1 januari 2006. Alle werknemers kunnen     |
|straks deelnemen aan de levensloopregeling, waarmee zij geld     |
|kunnen sparen voor een periode van onbetaald verlof. Met de      |
|nieuwe levensloopregeling stelt het kabinet meer mensen in staat |
|werk en privé beter te combineren.                               |
|Illustratieprogramma      |Vindplaats|Eerste    |Overige       |
|                          |          |aanspreek-|betrokken     |
|                          |in actie- |          |departementen |
|                          |programma |punt      |              |
|Register risicovolle      |5.4.18    |VROM      |              |
|gevaarlijke stoffen       |          |          |              |
|                                                                 |
|De formele wetswijziging is in september 2005 aanvaard door de   |
|Eerste Kamer, het Besluit Register Risicovolle Gevaarlijke       |
|Stoffen (RRGS) ligt bij de Raad van State. Het ministerie van BZK|
|is parallel bezig met een wetgevingstraject betreffende de Model |
|Risico Kaart (MRK). De gegevens van het RRGS en de MRK worden op |
|een publieke kaart volgens landelijk model getoond: de           |
|Provinciale Risicokaart. De formele inwerkingtreding van het RRGS|
|en de MRK zal dan ook gelijktijdig begin 2006 plaatsvinden.      |
|Gemeenten, provincies en rijk zijn op dit moment de kaarten aan  |
|het vullen. Provincie Overijssel en Drenthe hebben, vooruitlopend|
|op de wet- en regelgeving, de kaart al gepubliceerd. Naar        |
|verwachting zijn begin 2006 de meeste provincies on-line (zie:   |
|www.risicokaart.nl). Nadat de risicokaarten enige tijd on-line   |
|zijn, zal een evaluatie plaats vinden.                           |
|Illustratieprogramma     |Vindplaats|Eerste    |Overige        |
|                         |          |aanspreek-|betrokken      |
|                         |in actie- |          |departementen  |
|                         |programma |punt      |               |
|Ketenstudies LPG,        |5.4.19    |VROM      |BZK, EZ, SZW,  |
|ammoniak en chloor       |          |          |V&W            |
|                                                                 |
|In 2005 is een implementatieplan opgesteld voor het uitvoeren van|
|de maatregelen van het kabinetsstandpunt Ketenstudies.           |
|In dit plan wordt beschreven op welke wijze de komende jaren voor|
|LPG en ammoniak afspraken en/of overeenkomsten zullen worden     |
|gemaakt met branches en/of individuele bedrijven. Het gaat       |
|daarbij om aanpassing van productie-, opslag- en logistieke      |
|faciliteiten ter vermindering van de externe risico's. In 2005 is|
|een convenant afgesloten met de LPG-autogasbranche.              |
|Illustratieprogra|Vindplaa|Eerste |Overige                     |
|mma              |ts      |       |betrokken                   |
|                 |in      |aanspre|departementen               |
|                 |actie-  |ek-    |                            |
|                 |programm|punt   |                            |
|                 |a       |       |                            |
|Leren voor       |5.4.20  |LNV    |VROM, BZ/OS, OCW            |
|duurzaamheid     |        |       |                            |
|                                                                 |
|Zie paragraaf 4.9 van deze Voortgangsrapportage                  |
|Actie                       |Vindplaat|Eerste   |Overige       |
|                            |s        |aanspreek|betrokken     |
|                            |in actie-|-        |departementen |
|                            |         |punt     |              |
|                            |programma|         |              |
|Het kabinet blijft de       |6.2      |VROM     |LNV, EZ, V&W, |
|transities uit het NMP4 ten |         |         |BZ/OS         |
|volle ondersteunen.         |         |         |              |
|                                                                 |
|Over de transities van NMP4 is in november 2005 een apart        |
|Voortgangsbericht Transities aan de Tweede Kamer gezonden        |
|(Kamerstuk TK 2005-2006, 28663, nr. 45).                         |
|Actie                          |Vindplaat|Eerste   |Overige     |
|                               |s        |aanspreek|betrokken   |
|                               |in actie-|-        |departemente|
|                               |         |punt     |n           |
|                               |programma|         |            |
|Er zal een transitieproject    |         |         |            |
|'duurzame chemie' worden       |6.2      |VROM, EZ |(LNV)       |
|gestart met het gebruik van    |         |         |            |
|ethanol als flexibele          |         |         |            |
|basisgrondstof als mogelijke   |         |         |            |
|eerste uitwerking.             |         |         |            |
|                                                                 |
|In 2005 is de voorbereiding voor de start van dit                |
|transitieproject vrijwel afgerond.                               |
|De duurzaamheidsaspecten van chemische processen en producten en |
|de wijze waarop verbetering moet worden nagestreefd, varieert    |
|naar gelang het bulkchemie betreft (besparing, energieverbruik)  |
|of materialen (afvalbeheersing, hergebruik), dan wel de          |
|fijnchemie en specialiteiten (waar het veelal gaat om toxiciteit |
|en REACH-implicaties (beoordeling risico's)).                    |
|                                                                 |
|Gezien de sterke raakvlakken, is het project samengevoegd met de |
|activiteiten van het Platform Groene Grondstoffen, dat fungeert  |
|als onderdeel van de Energietransitie. Groene grondstoffen zijn  |
|daarbij niet alleen opgevat als hernieuwbare grondstoffen (op    |
|basis van biomassa), maar ook als petrochemische grondstoffen die|
|een zuinig verbruik mogelijk maken, inclusief recycling. In 2006 |
|zal er voldoende ruimte worden gevonden in het Platform Groene   |
|Grondstoffen om de chemie als belangrijke sector voor een directe|
|en indirecte duurzaamheidsbijdrage te propageren. Leidend        |
|principe is hierbij "milieu als kans", met aansluiting op de uit |
|te brengen Toekomstagenda Milieubeheer.                          |
|Actie                         |Vindplaat|Eerste   |Overige     |
|                              |s        |aanspreek|betrokken   |
|                              |in actie-|-        |departemente|
|                              |         |punt     |n           |
|                              |programma|         |            |
|Het kabinet zal in samenspraak|         |         |            |
|met betrokken organisaties een|6.2      |LNV, EZ  |VROM, BZ    |
|langetermijnbeleid ontwikkelen|         |         |            |
|voor duurzame recreatie en    |         |         |            |
|toerisme.                     |         |         |            |
|                                                                 |
|Begin 2005 is in samenwerking met verschillende departementen en |
|betrokken partijen uit de toeristisch-recreatieve branche een    |
|start gemaakt met de ontwikkeling van een beleidskader duurzaam  |
|toerisme en recreatie.                                           |
|                                                                 |
|In het beleidskader wordt een beeld geschetst van het            |
|verduurzamingsproces van de toeristisch-recreatieve sector, het  |
|toeristisch-recreatief product en de rol van producenten en      |
|consumenten daarbij. Hierbij worden zowel de dimensies van       |
|duurzaamheid (people, planet, profit, maar ook proces, ruimte en |
|tijd) als de dimensies binnen recreatie en toerisme (vervoer,    |
|verblijf, vermaak) meegenomen. In het beleidskader worden de door|
|het kabinet beoogde ambities op het gebied van duurzame recreatie|
|en toerisme vastgelegd. Hierbij wordt het LNV-principe van       |
|'zorgen dat' (in plaats van 'zorgen voor') als uitgangpunt       |
|genomen. Tevens wordt aangegeven wie welke acties voor zijn      |
|rekening neemt.                                                  |
|                                                                 |
|In de eerste helft van 2006 gaat er een brief naar de Tweede     |
|Kamer met voornemens en acties die het Rijk gaat ondernemen op   |
|het gebied van duurzame ontwikkeling in recreatie en toerisme.   |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|Om te voorzien in de lacune van  |        |        |           |
|het langetermijnbeleid ten       |6.2     |VROM    |VWS, SZW,  |
|aanzien van het onderwerp        |        |        |Justitie,  |
|'vergrijzing' in relatie tot     |        |        |EZ         |
|duurzaamheid, zal het kabinet de |        |        |           |
|achterliggende trends en         |        |        |           |
|ontwikkelingen beschrijven, in   |        |        |           |
|kaart brengen welke invloed deze |        |        |           |
|kunnen hebben op duurzaamheid en |        |        |           |
|welke aangrijpingspunten er zijn |        |        |           |
|voor bijsturing.                 |        |        |           |
|                                                                 |
|In 2005 is een eerste verkenning gedaan naar mogelijke gevolgen  |
|van de vergrijzing voor milieu en milieubeleid. De verkenning    |
|signaleert een groeiende groep 65-plussers die, in vergelijking  |
|met eerdere generaties, actiever, mobieler, uithuiziger en       |
|reislustiger zal zijn. Vijfenzestigplussers zullen steeds minder |
|'achter de geraniums zitten', trekken er massaal op uit en maken |
|volop recreatief gebruik van wegen, openbare ruimte en natuur.   |
|Het meest in het oog springend is de toenemende mobiliteit zowel |
|per auto als met het vliegtuig. Deze veranderingen passen in     |
|huidige maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering,      |
|intensivering) en consumptieve trends (auto, ruim wonen, verre   |
|reizen). De beleidsrelevantie is dan ook met name gelegen in het |
|feit dat komende generaties 65-plussers hun actieve, explosief   |
|groeiende en dynamische gedragspraktijken tien tot vijftien jaar |
|langer zullen voortzetten dan eerdere generaties gepensioneerden.|
|                                                                 |
|                                                                 |
|De winst- en verliesrekening van de vergrijzing voor het         |
|duurzaamheidsbeleid is niet zo gemakkelijk op te maken. De grote |
|betrokkenheid van 65-plussers bij de bescherming van de directe  |
|leefomgeving is positief, maar de toename van recreatie verhoogt |
|de druk op de kwaliteit van de leefomgeving. Wat voor duurzame   |
|ontwikkeling positief kan uitpakken, is dat 65-plussers graag    |
|vrijwilligerswerk doen. Wanneer maatschappelijke organisaties    |
|hierop in weten te spelen door interessant vrijwilligerswerk aan |
|te bieden, dan staat er een grote groep klaar die zijn           |
|politiek-bestuurlijke ervaring en maatschappelijke mondigheid in |
|kan zetten voor bijvoorbeeld het behoud van natuurgebieden, de   |
|kwaliteit van de leefomgeving en het bestrijden van risico's voor|
|gezondheid en externe veiligheid.                                |
|                                                                 |
|De mondigheid van 65-plussers neemt toe, waarbij een steeds      |
|grotere groep ondersteuning van de overheid zal waarderen boven  |
|bevoogding. Dit vergt een integrale aanpak van doelstellingen op |
|het terrein van veiligheid, gezondheid, zorg, wonen, recreatie,  |
|natuur en ruimtegebruik, die rekening houdt met duurzame         |
|inpassing van deze nieuwe gedragspraktijk. Een vergrijzingsproof |
|duurzaamheidsbeleid vraagt een duurzaam afwegen op al deze       |
|beleidsterreinen.                                                |
|Actie                        |Vindplaat|Eerste   |Overige      |
|                             |s        |aanspreek|betrokken    |
|                             |in actie-|-        |departementen|
|                             |         |punt     |             |
|                             |programma|         |             |
|Het kabinet streeft er naar  |6.2      |Justitie |VWS, SZW, EZ,|
|in deze kabinetsperiode de   |         |         |BZ/OS        |
|positieve en negatieve       |         |         |             |
|effecten van migratie        |         |         |             |
|integraler in kaart te       |         |         |             |
|brengen.                     |         |         |             |
|                                                                 |
|Het kabinet geeft uitvoering aan de notitie betreffende          |
|(verbanden tussen) ontwikkeling en migratie die op 18 juli 2004  |
|aan de Tweede Kamer is toegezonden. De Kamer zal in december 2005|
|over de voortgang worden geïnformeerd door middel van (inmiddels |
|tweede) halfjaarlijkse rapportage "Ontwikkeling en Migratie". In |
|2005 werd de Kennismigrantenregeling geëvalueerd. Over de        |
|uitkomsten hiervan zal de Tweede Kamer  binnenkort separaat      |
|worden geïnformeerd. Een brede toekomstverkenning kennismigratie |
|is in voorbereiding, evenals een beleidsnotitie van de Minister  |
|voor Vreemdelingenzaken en Integratie met de contouren van een   |
|modern migratiebeleid.                                           |
|Actie                           |Vindplaat|Eerste  |Overige     |
|                                |s        |aanspree|betrokken   |
|                                |in actie-|k-      |departemente|
|                                |         |punt    |n           |
|                                |programma|        |            |
|De relaties tussen kennis,      |         |        |            |
|innovatie en duurzaamheid zullen|6.2      |EZ, OCW |LNV, VROM,  |
|nader worden verkend om kansen  |         |        |V&W         |
|voor duurzame economie te       |         |        |            |
|detecteren en een deel van het  |         |        |            |
|innovatie- en kennisbeleid      |         |        |            |
|hierop sterker te richten.      |         |        |            |
|                                                                 |
|In het Innovatieplatform (IP) is het thema duurzame energie      |
|toegelicht door de voorzitter van de Taskforce Energietransitie. |
|Het thema duurzame energie wordt opgepakt in de platforms voor   |
|Duurzame mobiliteit, Groene grondstoffen, Ketenefficiency en     |
|Nieuw Gas.                                                       |
|De Smartmix is een strategische inzet van 100 miljoen Euro uit de|
|extra middelen voor de kenniseconomie (inzet vanaf 2007). De     |
|middelen worden als breekijzer ingezet om in samenhang en balans |
|twee knelpunten in de Nederlandse kenniseconomie aan te pakken:  |
|het versterken van focus en massa in het excellente              |
|wetenschappelijk onderzoek en de kennisparadox. De kennisparadox |
|wordt aangepakt door het vitaliseren van samenwerking tussen     |
|bedrijfsleven en kennisinfrastructuur op voor Nederland cruciale |
|terreinen in combinatie met het versterken van excellente        |
|onderzoeksgroepen. De ministeries van Economische Zaken en       |
|Onderwijs Cultuur en Wetenschappen geven gezamenlijk invulling   |
|aan de Smartmix.                                                 |
|De programmavoorstellen voor de Smartmix worden beoordeeld op    |
|twee centrale criteria focus en massa in excellent               |
|wetenschappelijk onderzoek en waardecreatie. Een                 |
|programmavoorstel moet op beide criteria goed scoren, maar de    |
|nadruk kan uiteenlopen van grotendeels gericht op                |
|wetenschappelijke kennisversterking tot grotendeels gericht op   |
|toepassing van kennis ten behoeve van bedrijvigheid of           |
|maatschappelijke vraagstukken. De programma's van de consortia   |
|zijn gericht op waardecreatie. Hierbij wordt naast economische   |
|waardecreatie uitdrukkelijk ook aan andere vormen van            |
|waardecreatie gedacht die hier sociaal-maatschappelijke en       |
|culturele waardecreatie genoemd worden.                          |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|Het kabinet zal actief inspelen  |        |        |           |
|op de duurzaamheidsagenda die in |6.3     |BZ      |alle       |
|Europees verband in ontwikkeling |        |        |           |
|is en daarbij waar nodig         |        |        |           |
|initiatieven nemen om aan te     |        |        |           |
|vullen en bij te sturen.         |        |        |           |
|                                                                 |
|Voor de voortgang: zie paragraaf 5.2 van deze                    |
|voortgangsrapportage                                             |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|Het kabinet zal jaarlijks een    |        |        |           |
|openbaar maatschappelijk debat   |7.3     |VROM,   |alle       |
|organiseren over het onderwerp   |        |BZ/OS   |           |
|'duurzame ontwikkeling', op basis|        |        |           |
|van o.a. de voortgangsrapportage |        |        |           |
|aan de Tweede Kamer.             |        |        |           |
|                                                                 |
|Het eerste maatschappelijk debat heeft plaatsgevonden op 29      |
|november 2005. Zie paragraaf 3.5 van deze Voortgangsrapportage.  |
|Actie                            |Vindplaa|Eerste  |Overige    |
|                                 |ts      |aanspree|betrokken  |
|                                 |in      |k-      |departement|
|                                 |actie-  |punt    |en         |
|                                 |programm|        |           |
|                                 |a       |        |           |
|Het kabinet zal jaarlijks aan de |        |        |           |
|Tweede Kamer rapporteren over de |7.3     |BZ/OS,  |alle       |
|voortgang van het hele           |        |VROM    |           |
|actieprogramma (het nationale en |        |        |           |
|internationale deel). Hierin     |        |        |           |
|kunnen wijzigingen ten opzichte  |        |        |           |
|van het actieprogramma worden    |        |        |           |
|opgenomen.                       |        |        |           |
|                                                                 |
|Dit is de tweede gezamenlijke Voortgangsrapportage Duurzame      |
|Daadkracht van de Rijksoverheid  (zie Hoofdstuk 1 van deze       |
|Voortgangsrapportage).                                           |

Bijlage 2 Partnerschappen uit Duurzame Daadkracht

A: Publiek-Private Partnerschappen:

|Thema                      |deelnemend|coördina|totale      |2005      |
|- titel Partnership -      |e         |tie     |bijdrage    |(miljoen  |
|                           |ministerie|        |(miljoen    |euro)     |
|                           |s         |        |euro)       |          |
|                                                                         |
|Water                                                                    |
|'Clean Water for the Poor' |OS        |USA     |-           |0         |
|- USA Initiative focus on  |V&W       |        |            |          |
|Sanitation                 |          |        |            |          |
|WW2BW (White Water to Blue |V&W       |USA     |V&W bijdrage|0         |
|Water)                     |OS        |State   |in          |          |
|                           |          |Departme|expertise;  |          |
|                           |          |nt      |fin.        |          |
|                           |          |        |bijdrage via|          |
|                           |          |        |PvW         |          |
|GWP (Global Water          |OS        |GWP     |0,9 per jaar|0,9       |
|Partnership)               |V&W       |        |            |          |
|                           |          |        |periode     |          |
|                           |          |        |2002/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|                                                                         |
|Energie                                                                  |
|GVEP (Global Village Energy|OS        |UNDP, WB|2,5 per jaar|1,875     |
|Initiative)                |EZ        |        |            |          |
|                           |VROM      |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|                                                                         |
|Gezondheid                                                               |
| EDCTP 'Vaccin             |OS        |EU-EDCTP|5,0 per jaar|1,8       |
|ontwikkeling'              |VWS       |        |            |          |
|                           |          |NWO     |periode     |          |
|                           |          |        |2003/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|'Clean Fuels and Vehicles  |VROM      |UNEP    |0,325 per   |0         |
|Partnership' -USA EPA      |VWS       |        |jaar        |          |
|global fuels, clean air    |          |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/04     |          |
|                           |          |        |(VROM)      |          |
|                                                                         |
|Landbouw                                                                 |
|'Market Access'            |LNV       |Nederlan|0,5 in 2003 |0,820     |
|                           |OS        |d       |voor        |          |
|                           |          |        |startfase   |          |
|                           |          |        |2,5 per jr. |          |
|                           |          |        |2004/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|LAND (Land Alliances for   |LNV       |IFAD    |0,115 per   |0         |
|National Development)      |OS        |        |jaar 2003/04|          |
|                                                                         |
|Biodiversiteit                                                           |
|AFP 'Asia Forest           |OS        |WWF     |1,0 per jaar|0,5       |
|Partnership' - regional    |LNV       |        |            |          |
|forest management in Asia  |          |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|'Biotrade' - Biotrade      |OS        |UNCTAD  |2,5 in de   |0,166     |
|Facilitation Programme     |EZ        |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/05     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
B: Non-WEHAB partnerships:

|Thema                      |Deelnemend|coördina|totale      |2005      |
|- titel partnerschap -     |e         |tie     |bijdrage    |(miljoen  |
|                           |ministerie|        |(miljoen    |euro)     |
|                           |s         |        |euro)       |          |
|ISWM 'Integrated           |OS        |WASTE   |1,0 per jaar|0         |
|Sustainable Waste          |VROM      |        |            |          |
|Management' -              |          |        |periode     |          |
|Geïnte-greerde             |          |        |2003/06     |          |
|afvalverwerking Sub-Sahara |          |        |(ODA)       |          |
|Afrika                     |          |        |            |          |
|'Sustainable consumption   |VROM      |UNEP    |0,2 per jaar|0         |
|and production'            |          |        |            |          |
|                           |          |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/04     |          |
|                           |          |        |(VROM)      |          |
C: Forum/netwerk:

|Thema                      |Deelnemend|coördina|totale      |2005      |
|- titel Partnership -      |e         |tie     |bijdrage    |(miljoen  |
|                           |ministerie|        |(miljoen    |euro)     |
|                           |s         |        |euro)       |          |
|EUWI 'EU Water Initiative  |OS        |EU      |4,0 per jaar|0         |
|Water for Life' (primarily |V&W       |        |            |          |
|Africa, also NIS)          |VROM      |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|AWF 'Africa Water Facility'|OS        |AfDB    |3 per jaar  |0         |
|                           |V&W       |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|EUEI - 'EU Energy          |OS        |EU      |1,0 per jaar|0         |
|Partnership for Poverty    |VROM      |        |            |          |
|Eradication'               |          |        |periode     |          |
|                           |          |        |2003/06     |          |
|                           |          |        |(ODA)       |          |
|UNECE - 'Pan European      |VROM      |Secretar|1,9         |0,675     |
|East-West Environmental    |          |iaat    |(VROM via   |          |
|Partnership for Sustainable|          |voor de |PSO         |          |
|Development'               |          |OESO-tas|milieutender|          |
|                           |          |kforce  |)           |          |
Totaal verwachte uitgaven 2005: bijna 7 miljoen E


Bijlage 3 Partnerschappen uit 'Call for ideas'

Public-Private Partnerships uit de BZ/OS 'call for ideas'

|Ingediend door:          |Titel:                        |Land(en):    |
|A|Goedgekeurd en lopend                                               |
|.|                                                                    |
| |NUON /RAPS / NOVIB     |Productive use container:     |South Africa |
| |                       |income generation in rural    |             |
| |                       |off-grid areas                |             |
| |African Parks          |Re-establishment of Liuwa     |Zambia       |
| |Foundation / Zambia    |Plains National Park as a     |             |
| |Wildlife Authority /   |fully functioning ecosystem   |             |
| |Barotse Royal          |for the benefit of the people |             |
| |Establishment          |and nature                    |             |
| |Free Energy Europe BV /|Solar micro enterprise        |Sri Lanka    |
| |Free Energy Foundation |development                   |             |
| |/ Sundaya Lanka Ltd.   |                              |             |
| |Vitens/ FIPAG          |Water supply in Chokwé,       |Mozambique   |
| |                       |Inhambane, Maxixe and Xai-Xai |             |
| |OIM / Emreseas de      |Nariño's coffee growing       |Colombia     |
| |Nariño CARCAFE         |families                      |             |
| |Foundation / Starbucks |                              |             |
| |/ Governorate          |                              |             |
| |Water Fund Indonesia   |Water infrastructure          |Indonesia    |
| |(Aquanet)/ KTDP /      |development in PDAM Tirta     |             |
| |Municipality of Pekan  |Siak, Pekan Baru City         |             |
| |Baru                   |                              |             |
| |SNV / CHC commodities /|Strengthening of Zambian      |Zambia       |
| |Zambia National Farmers|Agricultural Marketing        |             |
| |Association.           |Corporation (ZAMAC)           |             |
| |Promigas S.A., /       |Establishment of a fund for   |Colombia     |
| |Promigas Foundation /  |connecting rural people to    |             |
| |Surtigas S.A, / Gases  |natural gas distribution      |             |
| |del Caribe S.A.        |                              |             |
| |Rabobank / Solidaridad |Sustainable Agriculture       |Various      |
| |                       |Guarantee Fund                |countries    |
| |UNION FLEURS / OLAA /  |Fair Flowers Fair Plants      |Various      |
| |BothEnds /             |                              |countries    |
| |FNVBondgenoten         |                              |             |
| |VILLAGE REACH / VIDAGAS|Marketing and distribution of |Mozambique   |
| |Lda / FDC Mozambique   |LPG in the northern provinces |             |
| |                       |of Mozambique as part of a    |             |
| |                       |strategy to couple commercial |             |
| |                       |activities with efforts to    |             |
| |                       |improve health and quality of |             |
| |                       |life in remote communities    |             |
| |Vlisco BV / Sunsia BV /|Knowledge & skills center for |Ghana        |
| |Ministry of Education  |agro-industrial development at|(replication |
| |and Sport / Tema       |Tema Technical Institute      |elsewhere)   |
| |Technical Institute and|                              |             |
| |various other companies|                              |             |
| |                       |                              |             |
|B|In procedure                                                        |
|.|                                                                    |
| |Rainbow / Vishandel van|Sustainable Fisheries Ghana,  |Ghana        |
| |Wijk / DaySeaDay/ KIT /|based on deep sea fresh tuna  |             |
| |Dolphin Ltd. /         |                              |             |
| |InterSeas Fisheries /  |                              |             |
| |Frabelle / Stoneworks /|                              |             |
| |GRATIS Foundation / 2  |                              |             |
| |Ghanaian Fishery       |                              |             |
| |Associations / Ministry|                              |             |
| |of Fisheries           |                              |             |
| |Rwanda Tea Trading /   |Village Tea Production        |Rwanda       |
| |COTHEGA / Gatare       |                              |             |
| |District Authority     |                              |             |
| |Hayleys / Talakwelle   |Rain Forest Tea Gardens       |Sri Lanka    |
| |Tea Estates / Both ENDS|                              |             |
| |/ Rain Forest tea      |                              |             |
| |Gardens Ltd / RRI.     |                              |             |
| |World Wide Recycling / |Composting green waste in     |Sri Lanka    |
| |VAR / Moratuwa         |Moratuwa                      |             |
| |municipality /         |                              |             |
| |Haskoning / Abans      |                              |             |
| |Services Ltd.          |                              |             |
| |GAPI /RIAS-Rabobank/   |Establishment of a full       |Mozambique   |
| |NOVIB                  |fledged retail bank with rural|             |
| |                       |orientation                   |             |
Totaal verwachte uitgaven "call for ideas" in 2005: ca. 4,1 miljoen E (uit het OS-budget)

|                                                                     |
|Bijlage 4  Millennium Development Goals (MDG's) en Johannesburg Plan |
|of Implementation                                                    |
|                                                                     |
|Toen het nieuwe millennium (2000) begon, besloot de internationale   |
|gemeenschap dat het tijd werd serieus werk te maken van              |
|armoedebestrijding. De Verenigde Naties formuleerde acht doelen die  |
|in 2015 bereikt moeten zijn: de zogenaamde                           |
|millenniumontwikkelingsdoelen (MDG's). Tijdens de World Summit on    |
|Sustainable Development is vervolgens het Johannesburg Plan of       |
|Implementation (JPoI) opgesteld. Dit geeft zowel een nadere invulling|
|aan hoe de MDG's te bereiken, als ook aanvullende doelen. Alle MDG's |
|worden onderschreven door het JPoI.                                  |
|MDG 1: in 2015 is het aantal mensen dat van minder dan een dollar per|
|dag moet rondkomen en het aantal mensen dat honger leidt, gehalveerd |
|t.o.v. 1990.                                                         |
|JPoI: bevorderen van toegang tot energie in relatie tot halvering van|
|het aandeel mensen dat in armoede leeft in 2015.                     |
|MDG 2: in 2015 gaan alle jongens en meisjes naar de basisschool en   |
|maken die af.                                                        |
|MDG 3: in 2015 is de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op elk    |
|onderwijsniveau weggewerkt (basis- en voortgezet onderwijs bij       |
|voorkeur al te realiseren in 2005).                                  |
|MDG 4: in 2015 is het sterftecijfer van kinderen onder de 5 jaar met |
|tweederde verminderd t.o.v. 1990. JPoI: hierbij moet speciale        |
|aandacht verleend worden aan sterfte onder meisjes.                  |
|MDG 5: in 2015 is het sterftecijfer van moeders met driekwart        |
|verlaagd t.o.v. 1990.                                                |
|MDG 6: vóór 2015 is een halt toegeroepen aan de verspreiding van     |
|HIV/Aids, malaria en tbc.                                            |
|JPoI: verbeteren van toegang tot reproductieve gezondheidszorg;      |
|herbevestiging van de                    doelen van de Declaration of|
|Commitment on HIV/AIDS, reductie van 24% onder de groep van 15-24    |
|jarigen in de meest getroffen landen in 2005 en mondiaal in 2010.    |
|MDG 7: in 2015 is het aantal mensen dat geen toegang tot veilig      |
|drinkwater heeft, gehalveerd; de principes van duurzame ontwikkeling |
|dienen geïntegreerd te worden in nationaal beleid en het verlies van |
|natuurlijke hulpbronnen moet teruggedraaid worden; in 2020 dienen de |
|levensomstandigheden van 100 miljoen sloppenwijkbewoners aanzienlijk |
|verbeterd zijn.                                                      |
|JPoI: substantiële toename van het mondiale aandeel van hernieuwbare |
|energiebronnen binnen de totale energievoorziening; significante     |
|vermindering in de huidige teruggang aan biodiversiteit in 2010;     |
|behoud en herstel van (vis)bestanden op het niveau waar nog duurzaam |
|gevangen kan worden, voor bedreigde soorten zo snel mogelijk, en niet|
|later dan 2015; in 2020 worden chemicaliën gebruikt en geproduceerd  |
|op manieren die leiden tot minimalisering van schadelijke effecten op|
|menselijke gezondheid en milieu; een veilige wereld vraagt om een    |
|multi-hazard benadering, waarin aandacht wordt gegeven aan           |
|kwetsbaarheid, risico-analyse en management, preventie, mitigatie,   |
|respons en herstel.                                                  |
|MDG 8: rijke landen moeten handelsbelemmeringen voor arme landen     |
|opheffen met speciale aandacht voor de Minst Ontwikkelde Landen; hun |
|schuldenpositie verlichten; in samenwerking met ontwikkelingslanden  |
|een strategie ontwikkelingen voor werkgelegenheid voor de jeugd; hen |
|toegang verschaffen tot betaalbare medicijnen; meer financiële hulp  |
|ter beschikking stellen; hen toegang verschaffen tot moderne         |
|technologieën. Versterken van technische en handelsgerelateerde      |
|technische assistentie en capaciteitsopbouw.                         |
|                                                                     |
|JPoI: stimuleren van de bijdrage van de private sector aan financiële|
|en technische           assistentie; versterken van regionale handels|
|en samenwerkingsovereenkomsten; versterken van de capaciteit van     |
|ontwikkelingslanden te kunnen profiteren van globalisering;          |
|ondersteunen van ontwikkelingslanden bij hun pogingen de digitale    |
|kloof te overbruggen d.m.v. capaciteitsopbouw en technische          |
|assistentie; stimuleren van maatschappelijk verantwoord ondernemen   |
|door het implementeren van intergouvernementele overeenkomsten,      |
|internationale initiatieven en publiek-private partnerschappen;      |
|ondersteunen van het werk van de ILO betreffende de sociale dimensie |
|van duurzame ontwikkeling.                                           |
|                                                                     |
|Een aantal elementen van het JPoI is niet direct gelieerd aan één van|
|de MDG's, maar daarom niet van minder belang:                        |
|                                                                     |
|Duurzame Ontwikkeling voor Afrika                                    |
|Vernieuwd commitment van de internationale gemeenschap om steun te   |
|verlenen aan Afrika bij de speciale uitdagingen als gevolg van       |
|HIV/AIDS, armoede, politieke instabiliteit etc. Specifiek wordt steun|
|verleend aan NEPAD met als doel landen individueel en collectief te  |
|zetten op een pad van duurzame ontwikkeling.                         |
|NEPAD energie doelen: binnen 20 jaar moet 35% van de Afrikaanse      |
|bevolking toegang hebben tot energie met speciale aandacht voor      |
|landelijke gebieden.                                                 |
|Steun aan Afrika bij het behalen van de MDG's.                       |
|                                                                     |
|De doelen zijn niet nieuw, maar staan voor het eerst op een          |
|gemeenschappelijke internationale agenda, zijn aan een duidelijk     |
|tijdpad gebonden en moeten concreet resultaat opleveren.             |
|Alle landen dienen zich in te spannen. Rijke landen door             |
|ontwikkelingslanden te helpen bij het behalen van MDG 1-7 en door    |
|serieus werk te maken van MDG 8 ook al is die niet aan een           |
|tijdslimiet gebonden; arme landen door hun instituties te verbeteren,|
|corruptie te bestrijden en iedereen in ontwikkeling te laten         |
|meedelen.                                                            |
|                                                                     |
|Elk jaar wordt de voortgang gemeten en internationaal gerapporteerd. |
|Zo kan tussentijds druk worden uitgeoefend op rijke en arme landen om|
|inspanningen te vergroten. Want de resultaten moeten wel gehaald     |
|worden.                                                              |
|                                                                     |

Bijlage 5 Lijst van afkortingen

ACP (landen) African, Carribean and Pacific (contries) AFP Asia Forest Partnership
AMSDE Annual Meeting of Sustainable Development Experts (OESO) AVVN Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
AWF Africa Water Facility
BBI Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal BZ Buitenlandse Zaken
BZK Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CBD Convention on Biological Diversity
CBI Centrum voor Bevordering van Importen uit ontwikkelingslanden CCT Competentiecentrum Transities
CITES Verdrag inzake internationale handel in bedreigde soorten COP Conference Of Parties
CSD Commission on Sustainable Development
DESD Decade for Education for Sustainable Development (UNESCO) DPL Duurzaamheidsprofiel Locatie
Duproco Duurzaam Produceren en Consumeren
EDCTP European and Developing Countries Platform for Clinical Trials and Poverty Related Diseases EfE Environment for Europe
EOF Europees Ontwikkelingsfonds
EPA Environmental Protection Agency
EU Europese Unie
EUEI EU Energy Initiative for Poverty Eradication and Sustainable Development EU-SDS EU Strategy for Sustainable Development
EUWF EU Water Facility
EUWI EU Water Initiative "Water for Life"
EZ Economische Zaken
FAO Food and Agricultural Organisation (United Nations) FLEGT Forest Law Enforcement, Governance and Trade Research GEF Global Environmental Fund
GFATM Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria GLB Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
GVEP Global Village Energy Partnership
GWP Global Water Partnership
HIV-AIDS Human Immunodeficiency Virus/Acquired Immuno Deficiency Syndrome ICES-KIS3 Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking - Kennis- en Infrastructuur, derde tranche IFAD International Fund for Agricultural Development IFC International Finance Corporation
IFI's International Financial Institutions
ILO International Labour Organization
IPO Inter Provinciaal Overleg
ISWM Integrated Sustainable Waste Management
IUCN World Conservation Union
JPoI Johannesburg Plan of Implementation
KIT Koninklijk Instituut voor de Tropen
KSI Kennisnetwerk Systeeminnovaties
LAND Land Alliances for National Development
LNV Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid
LTO Land- en Tuinbouw Organisatie
MA Millennium Ecosystem Assessment van de Verenigde Naties MDG's Millennium Development Goals
MKB Midden en Klein Bedrijf
MNP Milieu en Natuurplanbureau
MVO Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
NACCAP Netherlands-African Partnership for Capacity Development and Clinical Interventions against Poverty-Related Diseases NEPAD New Economic Partnership for African Development NGO's Niet-gouvernementele organisaties
NME Natuur- en Milieueducatie
NMP4 Vierde Nationaal Milieubeleidsplan
NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek ODA Official Development Aid
OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ORET Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties
OS Ontwikkelingssamenwerking
PBDAC Principal Bank for Development and Agricultural Credit PDF Partnership Dialogue Facility
PEPFAR President's Emergency Plan for Aids Relief
PFI Policy Framework for Investment
PGG Platform Groene Grondstoffen
PKB Planologische Kern Beslissing
PPP Publiek-Private Partnerschappen
PROSEA Plant Resources of South East Asia
PRSP Poverty Reduction Strategy Plans
Ramsar Wetlands Convention
RIHW Ruimtelijke Inrichting Hoeksche Waard
RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RSPO Round Table on Sustainable Palm Oil
SenterNovem Agentschap voor duurzaamheid en innovatie Rijksoverheid SER Sociaal Economische Raad
SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TFIS Task Force Impuls Soortenbeleid
UNCED United Nations Conference on Environment and Development (Rio 1992) UNCLOS United Nations Convention on the Law of the Sea UNCTAD United Nations Conference on Trade and Development UN-DESA United Nations Department for Economic and Social Affairs UNDP United Nations Development Programme
UNECE United Nations Economic Commission for Europe UNEO United Nations Environmental Organisation
UNEP United Nations Environment Program
UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation UNFCCC United Nations Framework Convention on Climate Change UNIDO United Nations Industrial Development Organization USAID US Agency for International Development
V&W Verkeer & Waterstaat
VEP Verbeterde Energieprestatie Programma
VN Verenigde Naties
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer VWS Volksgezondheid, Welzijn & Sport
WAWI West Africa Water Initiative
WB World Bank
WBI World Bank Institute
WEHAB Water, Energy, Health, Agriculture, Biodiversity (thema's WSSD) WHO World Health Organisation
WKK Warmtekrachtkoppeling
WSSD World Summit on Sustainable Development (Johannesburg 2002) WTO World Trade Organisation
WW2BW White Water to Blue Water


---- --