Ministerie van Financiën

Actualisatie Stabiliteitsprogramma 2005

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-GeneraalPostbus 200182500 EA Den Haag

DatumUw brief (Kenmerk)Ons kenmerk
AFEP 2005-00772 M
Onderwerp
Actualisatie Stabiliteitsprogramma 2005

Hierbij zend ik u ter informatie de actualisatie van het Nederlandse Stabiliteitsprogramma 2005, zoals vandaag naar de Europese Commissie is verzonden. Het Stabiliteitsprogramma beschrijft de ontwikkeling van de Nederlandse overheidsfinanciën in de jaren tot en met 2008. Ten opzichte van de vorige actualisatie uit oktober 2004 zijn de nieuwe inzichten in de economische ontwikkeling en overheidsfinanciën verwerkt.

De Minister van Financiën,
G.Zalm

Bijlage (zie onderaan):

· Stabiliteitsprogramma Nederland 2003-2008 - Actualisatie dec. 2005

Stabiliteitsprogramma Nederland
2003 - 2008
Actualisatie december 2005
Hoofdstuk 1 Inleiding en samenvatting
De versterking van de economische structuur is in deze kabinetsperiode de leidraad voor het beleid. Dit kabinet streeft in zijn beleid herstel van de economische kracht en de concurrentiepositie door hogere arbeidsdeelname, hogere productiviteitsgroei en een verantwoorde ontwikkeling van de lonen. De hervormingsagenda van het kabinet bevat maatregelen om de werkgelegenheid en de arbeidsparticipatie te bevorderen, de kenniseconomie te versterken, mobiliteit mogelijk te maken en de overheidsfinanciën structureel te verbeteren. Het jaar 2006 zal het jaar zijn waarin de overheid de meeste structurele hervormingen implementeert. In 2004 klom de Nederlandse economie met een groei van 1,7% voorzichtig uit het dal. In 2005 wordt een terugval van de groei voorzien. Voor 2006 wordt verwacht dat de economie zal aantrekken. Voor het eerst in het vijf jaar wordt er daarmee een economische groei verwacht die uitstijgt boven de potentiële groei. De Nederlandse economie komt daarmee eindelijk stevig uit het dal te voorschijn. De overheidsfinanciën verbeteren over de kabinetsperiode zienderogen dankzij het kabinetsbeleid. Gezonde overheidsfinanciën zijn een belangrijke voorwaarde voor duurzame economische groei. De afgelopen jaren is Nederland er relatief goed in geslaagd om, ondanks de aanzienlijke onverwachte economische tegenslagen, de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Binnen drie jaar na het aantreden van het kabinet is het structurele tekort met circa 1,5% BBP teruggebracht. Naar verwachting komt het structurele tekort in 2006 uit op 0,7% BBP. Daarmee respecteert Nederland in 2006 zijn middellange termijn doelstelling (MTO) van een structureel tekort tussen de 0,5% BBP en 1,0% BBP zoals volgt uit Europese afspraken naar aanleiding van het hernieuwde Stabiliteits- en Groeipact. In 2007 en 2008 stabiliseert het structureel tekort zich op 0,7% BBP en wordt de MTO ook voor deze jaren gerespecteerd. De kwaliteit van de overheidsfinanciën toegenomen. Dat wil zeggen dat het belang van de structuurversterkende uitgaven aan bijvoorbeeld onderwijs en infrastructuur in de totale overheidsfinanciën het afgelopen decennium is toegenomen. De aanzienlijke verbetering van de overheidsfinanciën tijdens deze kabinetsperiode, betekent echter nog niet dat houdbaarheid van de overheidsfinanciën een vanzelfsprekendheid is. Begin volgend jaar zal er meer inzicht zijn in de gevolgen van de vergrijzing voor de houdbaarheid van de openbare financiën als het CPB nieuwe vergrijzingsommen presenteert. In de nabije toekomst is het van belang om volgens de geldende begrotingsystematiek de juiste balans te vinden tussen budgettaire consolidatie enerzijds en de ontwikkeling van de uitgaven en lastendruk voor burgers en bedrijven anderzijds. Dit stabiliteitsprogramma wordt later ingediend dan gebruikelijk. Nederland heeft hiervoor gekozen om een zo getrouw mogelijk beeld te kunnen schetsen van de financieel-economische situatie. Bij de begrotingsbehandeling in oktober was een mogelijkheid gecreëerd voor aanvullende besluitvorming in december, mocht de koopkrachtontwikkeling van huishoudens aanvullende besluitvorming rechtvaardigen. Vooral de olieprijsontwikkelingen waren hierbij van belang. Begin december zijn nieuwe cijfers gepresenteerd door het CPB over de verwachte koopkrachtontwikkelingen. Tevens heeft het CPB haar nieuwe inzichten in de ontwikkeling van de economie gepresenteerd. Op basis hiervan heeft het kabinet besloten dat aanvullende besluitvorming over een generieke koopkrachtreparatie niet noodzakelijk is. Wel is besloten tot enkele specifieke maatregelen die echter niet van invloed zijn op het beeld dat hierna wordt gepresenteerd. Voor een analyse van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, die volgens de nieuwe gedragscode jaarlijks aangeleverd moet worden, is de NL regering afhankelijk van de projecties van de vergrijzingswerkgroep van het EPC. Ook schrijft de gedragscode voor dat de gemeenschappelijke projecties op worden genomen in de actualisatie van het stabiliteitsprogramma. Deze actualisatie maakt gebruik van de cijfers voor zover deze halverwege december voorhanden zijn. Voor het overige wordt gebruikgemaakt van (voorlopige) berekeningen van het CPB. Hoofdstuk 2 Economische vooruitzichten
Inleiding en overzicht
De Nederlandse economie heeft zwaar weer achter de rug. Na de sterke groei van gemiddeld 3,7% per jaar in de tweede helft van de jaren negentig, viel de economische groei in 2001 sterk terug. In de jaren 2002 en 2003 stagneerde de economie zelfs. De Nederlandse economie leed onder hoge lonen, stijgende pensioenpremies, dalende aandelenkoersen en een appreciatie van de euro. In 2004 klom de Nederlandse economie met een groei van 1,7% voorzichtig uit het dal. In 2005 wordt een terugval van de groei voorzien door de lagere groei van de relevante wereldhandel, de hoge olieprijs en de nog niet herstelde prijsconcurrentiepositie. Ook de binnenlandse vraag blijft in 2005 achter. Voor 2006 wordt verwacht dat de economie zal aantrekken. Voor het eerst in het vijf jaar wordt er een economische groei verwacht die uitstijgt boven de potentiële groei. De Nederlandse economie komt daarmee eindelijk stevig uit het dal te voorschijn. Het aantrekken van de groei in 2006 berust zowel op een aantrekken van de binnenlandse vraag als een aantrekken van de uitvoer. De verwachting is dat bedrijven dit jaar nog slechts ¼ % maar komend jaar 8¼ % meer investeren dan in het voorafgaande jaar. De stijging van de investeringen in het komende jaar wordt ondersteund door de stijging van de bedrijfswinst. Na uitstel van investeringen in de afgelopen jaren zullen bedrijven de noodzaak voelen om te gaan investeren. Dit jaar wordt nog respijt geboden door de daling van de bezettingsgraad. Ook liet in oktober het producentenvertrouwen een sterke stijging zien. Met een waarde van +3,0 in november 2005 is de index voor het producentenvertrouwen weer terug op ongeveer het niveau van februari 2001. Naast het aantrekken van de investeringen in het komende jaar wordt ook verwacht dat de particuliere consumptie een voorzichtige groei van 1 % (geschoond voor invoering nieuwe zorgstelsel) laat zien. De inkomens van gezinnen stijgen door een stijging van de reële lonen (½% jaar-op-jaar), de groei van de werkgelegenheid, vrijvallen van spaarloon, restitutie van teveel betaalde WAO-premies en de lastenverlichting. Ook een versnelling van de groei van de wereldeconomie en een aantrekkende groei in de voor de export belangrijke eurozone geeft de Nederlandse economie in 2006 een duw in de goede richting. De meeste onzekerheden zijn terug te voeren op de internationale ontwikkelingen - olieprijs, kapitaalmarktrente en wisselkoers. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gevolgen voor de financieel-economische situatie van Nederland mochten deze risico's bewaarheid worden. Daarnaast blijft voor een kleinere open economie als de Nederlandse de ontwikkeling van de concurrentiepositie van eminent belang. Een verantwoorde loonontwikkeling en hogere productiviteitsgroei zijn zeer belangrijk om de Nederlandse economie te laten profiteren van een wereldwijd verbeterende economie. Een eventuele positieve ontwikkeling van de huizenprijzen zal een positieve bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling. Consumentenvertrouwen en structurele hervormingen
De kracht en de langdurigheid van de recente conjuncturele neergang legde zwakke plekken bloot in de Nederlandse economie die op lange termijn de potentiële groei onder druk zetten. Structurele wijzigingen in de manier waarop de Nederlandse economie werkt, waren daarom gewenst. Het doorvoeren van structurele hervormingen ten tijde van een laagconjunctuur stelde de regering echter voor een lastig dilemma. Bij aantreden van dit kabinet was het consumentenvertrouwen laag als gevolg van met name de sterke economische neergang. Op de korte termijn kunnen structurele hervormingen, naast de directe effecten op het beschikbaar inkomen van huishoudens, negatieve effecten hebben door grotere onzekerheid, hogere besparingen en lagere consumptieve bestedingen. Hierdoor bestaat het risico dat de economische ontwikkeling verder onder druk komt. Het was echter de overtuiging van het kabinet dat uitstel van noodzakelijke hervormingen geen optie was. Dit had de onzekerheid alleen maar vergroot. Een nadere analyse van de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen bevestigt dit beeld. De onderstaande figuur toont het consumentenvertrouwen en de welvaartsgroei (BBP per capita). Figuur 2.1 Consumentenvertrouwen en welvaartsgroei

Bron: Europese Commissie, AMECO
Inderdaad is het consumentenvertrouwen aan het begin van de kabinetsperiode op een historisch dieptepunt. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het beleid van structurele hervormingen het vertrouwen van consumenten verder heeft verlaagd. Twee ontwikkelingen wijzen op een beperkt effect van het beleid van structurele hervormingen op de conjuncturele ontwikkeling. Allereerst verbeterde het consumentenvertrouwen al vrij snel na het aantreden van het kabinet. Het dieptepunt van het consumentenvertrouwen lag in het tweede kwartaal van 2003. In juni is het nieuwe kabinet aangetreden en werd de hervormingsagenda bekendgemaakt. Op langere termijn zijn de hervormingen van dit kabinet gunstig voor de welvaart van de Nederlandse burgers. De verwachting van een hogere welvaart kan er toe leiden dat consumenten meer vertrouwen krijgen . Het kabinetsbeleid van structurele hervormingen kan dus heel goed een stijging van het consumentenvertrouwen tot gevolg hebben. Ten tweede is de vraag of het negatieve sentiment onder consumenten ook geleid heeft tot aanpassingen in het consumptiegedrag. Onzekerheid zou tot uiting moeten komen in hogere besparingen. Uit cijfers blijkt echter het tegenovergestelde het geval: consumenten hebben in 2003 en 2004 zelfs ontspaart. Tussen 2001 en 2004 is de spaarquote gedaald van 2% naar -2%. Al met al wijzen de ontsparingen en de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen er niet op dat het kabinetsbeleid van structurele hervormingen de periode van laagconjunctuur versterkt heeft via een lager vertrouwen. Het groeiverlies op de korte termijn viel dus mee terwijl op de lange termijn de economische slagkracht is toegenomen. Prijsconcurrentiepositie, arbeidskosten en de handelsbalans In de afgelopen vijf jaar is de prijsconcurrentiepositie van Nederlandse producenten met ruim 11%-punt substantieel verslechterd. De Nederlandse economie leek in die periode getroffen door een bijna perfecte storm die haar concurrentiepositie danig ondermijnde: hoge arbeidskosten, stijgende pensioenpremies, dalende aandelenkoersen en een appreciatie van de euro. De lonen waren in de voorgaande periode, tijdens de euforie van de tweede helft van de jaren negentig, sterk opgelopen. Toen echter de groei van de wereldeconomie vertraagde en de aandelenkoersen ineenzakten, werd Nederland geconfronteerd met een dalende productie bij een zich traag aanpassende werkgelegenheid. De productiviteitsgroei daalde en daardoor begonnen de arbeidskosten per eenheid product te stijgen. Ondanks de dalende economische groei steeg de werkgelegenheid in personen in 2001 met bijna tweemaal het historische gemiddelde. De feitelijke werkloosheid bleef onder de evenwichtswerkloosheid, doordat bedrijven nog bezig waren een arbeidsreserve op te bouwen. Gevolg was dat er weinig neerwaartse druk op de lonen werd ontwikkeld (zie ook box 2.2 over inflatiepersistentie). In de periode 2002 - 2004 stegen de contractlonen met 1%-pt meer dan de consumentenprijzen. De contractlonen bleven dus op een hoog niveau. Tegelijk met de economische neergang zakten de aandelenkoersen. De sterk gedaalde aandelenkoersen in 2000 en te lage premies in eerdere jaren (in die tijd kwamen nog geregeld zogenoemde 'pension premium holidays' voor) betekende dat in de daaropvolgende jaren pensioenfondsen hun premies moesten verhogen om een voldoende dekkingsgraad te bieden aan de deelnemers. Tot slot steeg de koers van de euro ten opzichte van de dollar van 0,90 dollar per euro in 2001 naar 1,24 dollar per euro in 2004. De effectieve appreciatie van de wisselkoers bedroeg voor Nederland tussen 2001 en 2004 16,2%, oftewel 5,1% per jaar. Over 2005 en 2006 is er ten opzichte van onze concurrenten sprake van een verbetering van de arbeidskosten per eenheid product. De arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie dalen naar verwachting met ¼ % in 2005 en 2¼ % in 2006. De groei van de loonsom per werknemer in de marksector neemt af tot 1¾ % in 2005 en 1% in 2006. Dit komt door een verantwoorde contractloonstijging en door het neerwaartse effect van enkele stelselwijzigingen op de incidentele loonontwikkeling. De werkgelegenheid in arbeidsjaren blijft in 2005 naar verwachting gelijk. Pas in 2006 zet het herstel van de arbeidsmarkt goed door en stijgt de werkgelegenheid met 1%. Tabel 2.1 Ontwikkeling arbeidskosten en concurrentiepositie Nederland 20022003200420052006
Contractloon marktsector3.52.71.511½
Loonvoet marktsector5.54.33.51¾ 1
Arbeidskosten pep2.62.3-1.6- ¼-2¼
Concurrentiepositie NL1-4.3-7.8-2.513¼
Netto uitvoer (% BBP)6.57.07.37½ 7¼
Bijdrage uitvoer aan BBP-groei (%-pt van de groei) ¹0.40.31.2½ 1¼ Employment/population-ratio*74.573.673.1--

1) Ontwikkeling arbeidskosten pep Nederland tov concurrenten Bron: CPB notitie "Geactualiseerd koopkrachtbeeld" ¹ CPB Macro Economische Verkenningen 2006 en * OECD Employment Outlook 2005 Box 2.1 CBS revisie nationale rekeningen: consumptie

Het CBS herziet regelmatig de nationale rekeningen in reguliere wijzigingen. Eens per vijf jaar voert het CBS ook conceptuele wijzigingen door. In 2005 heeft het CBS de nationale rekeningen voor de jaren 2001-2004 herzien. Nieuwe internationale verplichtingen en afspraken in EU-verband zijn aanleiding voor deze revisie en hebben tot conceptuele wijzigingen geleid. De twee belangrijkste conceptuele wijzigingen zijn wijzigingen in de schatting en registratie van de financiële dienstverlening (FISIM) en de introductie van Bijzondere Financiële instellingen (BFI's). De revisie heeft het niveau van het BBP verhoogd en ook het patroon van de economische groei over de afgelopen jaren is beïnvloed. De revisie heeft ertoe geleid dat de consumptieve bestedingen door huishoudens voor de jaren 2001- 2004 aanzienlijk opwaarts zijn bijgesteld (zie onderstaande tabel). De belangrijkste conceptuele wijziging voor de particuliere consumptie betreft de registratie voor de financiële dienstverlening (FISIM). Een deel van de dienstverlening door banken wordt nu toegerekend aan de gebruikers, waaronder de huishoudens. Consumptieve bestedingen door huishoudens (inclusief IZWh) en gezinsinkomen 2001200220032004
mld euroin % BBPmld euroin % BBPmld euroin % BBPmld euroin % BBP Consumptie voor revisie212,849,6%221,349,7%224,349,4% Consumptie na revisie224,250,1%233,050,1%236,549,7%239,248,9% Mutatie consumptie+11,5+11,8+12,3
Netto beschikbaar inkomen na revisie230,1235,5234,0233,6 Bron: CBS, Revisie Nationale rekeningen: bijstellingen 2001-2004 In 2001 nemen de consumptieve bestedingen met 11,5 miljard euro meer toe dan eerder geraamd. Deze opwaartse bijstelling wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door verbeterde gegevens van de detailhandel (reguliere bijstelling). De nieuwe gegevens van de detailhandel laten een hoger omzetniveau zien dan tot nu toe in de nationale rekeningen gehanteerd werd. In 2001 leidt dit tot een opwaartse bijstelling van 5 miljard euro. De conceptuele wijziging leidt in 2001 tot een opwaartse bijstelling van 5,2 miljard. De omvang van deze bijstelling daalt in de jaren 2002 en 2003. De opwaartse bijstelling van de consumptie ondersteunt het beeld dat consumenten vooruitlopend op betere tijden hun besparingen hebben verminderd om al te grote schommelingen in consumptieve bestedingen te vermijden. In de oude CBS cijfers leek het teruglopende reëel beschikbare inkomen volledig door te werken in de consumptie. Dit beeld moet nu dus worden bijgesteld. Arbeidsmarkthervormingen
In dit stabiliteitsprogramma en dat van vorig jaar is gewezen op 'the fallacy of the Dutch miracle' . De Nederlandse arbeidskosten passen zich nog onvoldoende snel aan aan veranderingen in de output gap. Empirische studies wijzen op een verband tussen aanpassingen van de arbeidskosten aan de conjunctuur en arbeidsmarktinstituties. Het aanbod op de arbeidsmarkt is in Nederland langs twee paden verbeterd. Allereerst zijn er maatregelen genomen om het arbeidsaanbod te vergroten. Daarnaast zijn er ook maatregelen genomen om de arbeidsmarkt te flexibiliseren. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de arbeidsmarkthervormingen. De Nederlandse economie kan zich door de arbeidsmarkthervormingen in de toekomst sneller aanpassen en is beter voorbereid op de vergrijzing. Snellere aanpassing van de lonen aan veranderende omstandigheden komt ook tot uitdrukking in snellere aanpassingen van de consumentenprijzen. Box 3.1 laat overigens zien dat, ondanks de verbeteringen die in Nederland nog mogelijk zijn, Nederland toch relatief goed presteert binnen de eurozone. Box 2.2 Inflatiepersistentie
Persistent afwijkende inflatie van het eurogemiddelde in lidstaten kan wijzen op structurele zwakheden in een economie. Als prijsaanpassingen moeilijk plaatsvinden, zullen externe schokken vooral tot hoeveelheidaanpassingen leiden. Over het algemeen zijn prijsaanpassingen sneller en minder pijnlijk dan hoeveelheidaanpassingen. De persistentie van inflatie heeft binnen de eurozone de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen (onder andere binnen het ESCB). Vooral neerwaartse prijsrigiditeit is een bron van zorg. In een conjunctureel dal passen de lonen zich onvoldoende aan waardoor de inflatie te hoog blijft en de concurrentiepositie verslechtert bij (vaak) een daling van de productiviteitsgroei. Onderstaande grafiek toont de frequentie waarmee in eurolanden de nationale inflatie boven of onder het gebiedsgemiddelde ligt. Als er verschil is tussen het aantal keren boven- en benedengemiddelde inflatie, dan is dat een indicatie voor inflatiepersistentie. Daarnaast wordt dezelfde frequentie getoond voor drie zogenoemde metropolitan statistical areas (MSA's) in de VS. De getoonde MSA's zijn die met het kleinste verschil tussen boven- en benedengemiddelde inflatie (Dallas), een die representatief wordt geacht voor het gemiddelde verschil (New York) en één met het grootste gemeten verschil tussen boven- en benedengemiddelde inflatie (Boston). Figuur Inflatiepersistentie 1991 - 2005

Bron: Eigen berekeningen op basis van Bureau of Labor Statistics en Eurostat Nederland lijkt er op basis van bovenstaande situatieschets relatief goed uit te springen. Binnen de eurozone zijn er twee landen die beter presteren, te weten Luxemburg en Finland. Nederland blijft nog wel achter bij de VS. In dit beeld zijn overigens nog niet de meest recente inflatieontwikkelingen meegenomen, die voor Nederland een inflatie beneden het eurozonegemiddelde laten zien. Vergelijking met de Herfstvoorspellingen van de Europese Commissie De Europese Commissie verwacht voor dit jaar een economische groei van 0,5% en voor komend jaar een groei van 2,0%. Daarmee is de Europese Commissie minder optimistisch dan de Nederlandse regering. De Nederlandse regering verwacht een groei van ¾ % in 2005 en 2½ % in 2006. De belangrijkste reden voor dit verschil lijkt het verschil in de geraamde olieprijs voor 2006. Het CPB raamt voor een olieprijs van $55 per vat (Brent), terwijl de Cie uitgaat van ruim $60 per vat Brent. Daarnaast is het CPB iets positiever ten aanzien van de ontwikkeling van de binnenlandse vraag. De particuliere consumptie wordt in de NL projecties ondersteund door de verbetering van de koopkracht. Aan de investeringskant is vooral het optimisme over de investeringen in woningen gestegen. Ook ten aanzien van het EMU-saldo is de Nederlandse regering iets positiever dan de Europese Commissie. De hier waargenomen verschillen worden toegelicht in het volgende hoofdstuk. VariabeleBron2004200520062007
Economische groeiEC1.70.52.02.4
NL/CPB1.7¾ 2½ -
Particuliere consumptieEC0.0-0.2-3.01.8
NL/CPB0.0¼ -2 (+1¼)*-
Particuliere investeringenEC2.91.44.56.3
NL/CPB2.91¾ 6½ -
EMU saldoEC-2.1-1.8-1.9-1.5
NL/CPB-2.1-1.2-1.5-1,2

* Het cijfer tussen haakjes is geschoond voor de verschuiving van consumptie van particulier naar overheid als gevolg van de stelselherziening in de zorg. Hoofdstuk 3 Overheidsfinanciën
De afgelopen jaren betekenden een turbulente periode voor de overheidsfinanciën. Na het realiseren van een begrotingsoverschot in 2000, deed zich onder invloed van de groeivertraging plotseling een onverwacht sterke verslechtering van het EMU-saldo voor. Ondanks een fors pakket aan maatregelen aan het begin van deze kabinetsperiode, werd in 2003 de grens van 3% overschreden, waardoor verdere aanvullende maatregelen noodzakelijk bleken. Inmiddels begeeft het saldo zich weer in de juiste richting, zodat (gedeeltelijk) terug kan worden gekeerd naar het trendmatige begrotingsbeleid. Het beeld van de Nederlandse overheidsfinanciën wordt vrijwel niet verstoord door maatregelen met een eenmalig karakter. Beleidsstrategie
Een belangrijke doelstelling van dit kabinet is om te streven naar houdbare overheidsfinanciën op middellange termijn om zo de kosten van de vergrijzing op te kunnen vangen. Aan het begin van de kabinetsperiode werd dit kabinet geconfronteerd met nieuwe budgettaire vooruitzichten, waaruit bleek dat de ontwikkeling van het EMU-saldo achterbleef bij het houdbaar pad zoals dat destijds geraamd werd. Het kabinet heeft daarop besloten om tijdig in te grijpen met een relatief fors pakket aan maatregelen van ongeveer ¤ 12½ miljard. Het lijkt aannemelijk dat op korte termijn het pakket de conjunctuurvertraging enigszins versterkt heeft. Om het negatieve effect op de economische groei zo veel mogelijk te beperken, bestond het pakket voornamelijk uit vermindering van de uitgaven. Hierdoor is het negatieve conjuncturele effect beperkt gebleven. In een doorrekening schat het CPB dat de afspraken tot 0,2%-punt mindere groei gedurende deze kabinetsperiode hebben geleid. Na inpassing van de maatregelen bij het begin van deze kabinetsperiode is het kabinet uitgegaan van een trendmatig begrotingsbeleid . Reeds kort na het aantreden van het kabinet deed zich echter een dusdanig verdere verslechtering van het overheidssaldo voor dat de ingebouwde buffer ten opzichte van de 3%-norm in gevaar kwam (zie ook hoofdstuk 7). Conform de eigen begrotingsregels heeft het kabinet in reactie hierop in 2004 aanvullende maatregelen genomen. De omvang van het pakket bedroeg 4½ miljard en was min of meer gelijkelijk verdeeld over ombuigingen en lastenverzwaringen. Uiteindelijk heeft dit pakket maatregelen echter niet kunnen voorkomen dat de referentiewaarde (2,5% BBP) en zelfs de 3%-norm uit het Verdrag van Maastricht werd overschreden doordat zich in een later stadium nog meer tegenvallers (onder andere bij de lagere overheden) hebben voorgedaan. In reactie op het overschrijden van de 3%-norm droeg de Ecofin Raad van 2 juni 2004 Nederland op om, in lijn met artikel 104.7 van het Verdrag, binnen vier maanden maatregelen te presenteren die het tekort in 2005 beneden de 3% zou brengen. Bij de begroting 2005 zijn daarom aanvullende maatregelen genomen ter grootte van ½% BBP. Hierdoor ontstond de situatie dat de uitgaven zich in de vorige begroting structureel ongeveer 1 miljard onder het uitgavenkader bewogen en was sprake van 2 miljard meer lastenverzwaring dan voorzien in het lastenkader. Mede als gevolg van de aanvullende maatregelen is het EMU-saldo in 2004 weer onder de 3%-norm uitgekomen. Doordat zich tegelijkertijd ook weer enkele gunstige budgettaire ontwikkelingen hebben voorgedaan, is het saldo uiteindelijk zelfs uitgekomen op 2,1%. Recente ontwikkelingen
Doordat het saldo weer voldoende verwijderd was van de 3% (oftewel, beneden de referentiewaarde van 2,5% BBP), kon in de begroting voor 2006 weer worden teruggekeerd naar het trendmatige begrotingsbeleid (zie ook hoofdstuk 7). De uitgaven zijn weer teruggekeerd naar het uitgavenkader. De aanwezige ruimte is onder andere gebruikt voor investeringen in zorg, onderwijs en veiligheid. Tevens zijn in augustus maatregelen genomen om de koopkracht te ondersteunen, zoals afschaffing van het lesgeld en verhoging van de tegemoetkoming kinderopvang ter stimulering van het arbeidsaanbod. Daarnaast is ¤ 1 miljard lastenverlichting teruggeven, mede doordat de koopkrachtontwikkeling zich minder gunstig ontwikkelde dan eerder geraamd. Na indiening van de begroting is besloten tot een additionele lastenverlichting van ¤ 0,9 miljard hoofdzakelijk ten gunste van gezinnen. Per saldo bevindt de lastenontwikkeling zich nog altijd ¤ 0,5 miljard boven het kader (rekening houdend met 0,2 miljard lastenverlichting voor 2007 die al in het beeld zit). Daarnaast heeft een investeringsimpuls van 2,3 miljard plaatsgevonden in met name infrastructuur en onderwijs via het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Het FES is een apart fonds dat buiten het uitgavenkader valt en voornamelijk gevoed wordt door gasbaten. Uitgangspunt van het FES is dat vermogen ondergronds wordt omgezet in vermogen bovengronds. Het geraamde tekort van de lokale overheden zal naar verwachting in 2006 uitkomen op 0,3% BBP. Dit is een halvering van het tekort van de lokale overheden vergeleken met 2003. Het tekort in 2003 kwam onverwacht, omdat de lokale overheden jarenlang kleine overschotten hadden. Als reactie op het onverwachte tekort is in september 2004 een bestuurlijk akkoord afgesloten met de vertegenwoordigende organisaties van de lagere overheden (zie hoofdstuk 7). De bij het bestuurlijk akkoord betrokken partijen zullen samen monitoren of het tekort van de lokale overheden in 2006 onder de 0,5% BBP blijft. Dit jaar worden de belastinginkomsten gekenmerkt door aanzienlijke meevallers. In een speciale box is vorig jaar ingegaan op de onzekerheid en het belang van een prudente schatting van de belastinginkomsten. Box 3.1 gaat opnieuw in op de raming van de belastinginkomsten in het licht van de recente inkomstenmeevallers. Vooral de meevallers aan de inkomstenkant hebben ervoor gezorgd dat het EMU-saldo over 2005 naar verwachting 0,6% BBP gunstiger uitkomt dan geraamd ten tijde van de Miljoenennota. Door het kabinet wordt er vanuit gegaan dat 0,2% BBP van belastinginkomsten incidenteel is. Dit deel is toe te wijzen aan de effecten van de hogere heffingsrente (zie box 3.1). De effecten voor het saldo voor de komende jaren van de meevallers zijn gebaseerd op de inschatting van het CPB voor 2006. Box 3.1 Onzekerheid ten aanzien van de belastingraming De macro-progressiefactor geeft aan in welke mate de nominale opbrengst van de belastingen en premies meegroeit met de groei van het nominale BBP. De macro-progressiefactor is gelijk aan de endogene toename van de belastingen en premies per procent groei van het nominale BBP. Als de endogene stijging van de belastingen en premies gelijk is aan de nominale BBP-groei, is de progressiefactor gelijk aan 1. Gemiddeld over een groot aantal jaren heeft de progressiefactor doorgaans deze waarde. Op de korte termijn zijn echter aanzienlijke fluctuaties in de progressiefactor mogelijk. Ten tijde van een laagconjunctuur heeft de progressiefactor in de regel een lage waarde als gevolg van zogenoemde samenstellingseffecten. Zo vindt dan vaak een verschuiving plaats van hoogbelaste naar laagbelaste consumptie, waardoor de opbrengst van de omzetbelasting wordt gedrukt. Ten tijde van een hoogconjunctuur heeft de progressiefactor vaak juist een hoge waarde. Hierdoor zijn belastingramingen altijd omkleed met een hoge onzekerheidsmarge. Dit onderstreept het belang van behoedzaam ramen Op basis van de huidige inzichten rondom de realisatiecijfers tot en met oktober is de inkomstenraming met 2,3 miljard euro opwaarts bijgesteld. Vooral de vennootschapsbelasting en de loonheffing ontwikkelen zich gunstiger dan verwacht. Bij de vennootschapsbelasting blijkt dat als gevolg van een verhoging van de heffings- en invorderingsrente per 1-1-2005 het voor bedrijven (met name in de financiële sector) aantrekkelijk is geworden om in eerste instantie hoge aanslagen vennootschapsbelasting te betalen, zodat later het teveel betaalde met rente (die hoger ligt dan de marktrente) kan worden terugontvangen. Inmiddels is de heffings- en invorderingsrente met 1,5%-punt verlaagd om dit gedrag tegen te gaan. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de ontwikkeling van het saldo en de opeenvolgend genomen beleidspakketten. Tabel EMU-saldi, beleidspakketten en mee/tegenvallers (% BBP) 2003200420052006
Stand regeerakkoord (jun-03)-1.6-1.7-1.2-0.8
Mee(+)/Tegenvallers(-)-0.7-0.9-0.9-0.5
Aanvullend beleidspakket MN 20040+0.3+0.4+0.4
Stand MN2004 (sep-03)-2.3-2.3-1.6-0.9
Mee(+)/Tegenvallers(-)*-0.9-1.2-1.5-1.5
Aanvullend beleidspakket MN 20050+0.5+0.5+0.4
Stand MN 2005 (sep-04)-3.2-3.0-2.6-2.1
Mee(+)/Tegenvallers(-)0+0.9+0.8+0.5
Aanvullend beleidspakket MN 2006000-0.2
Stand MEV 2006 (sep-05)-3.2-2.1-1.8-1.7
Mee(+)/Tegenvallers(-)00+0.6+0.2
Stand december 2005-3.2-2.1-1.2-1.5

* Inclusief najaarsoverleg
Middellange termijn
In het regeerakkoord is een saldopad opgenomen waarbij in 2007 het feitelijk EMU-saldo uit zou komen op een tekort van 0,5%. Volgens CPB-berekeningen van destijds zou een overschot van ruim 1% BBP moeten worden gerealiseerd om de kosten van vergrijzing op te kunnen vangen. Gecorrigeerd voor tijdelijke factoren (conjunctuur en pensioenpremies, zie Miljoenennota 2004) kwam dit overeen met een feitelijk tekort van 0,5% in 2007. Het saldo blijft vooralsnog achter bij dit saldopad. Dit wordt deels veroorzaakt doordat er nog altijd sprake is van een negatieve output gap. De komende periode zal een aantrekkende conjunctuur moeten worden benut voor verdere saldoverbetering. Overigens is het tekort van 0,5% BBP uit het hoofdlijnenakkoord geen saldodoelstelling op zich, maar een uitkomst van het streven om de overheidsfinanciën weer op een houdbaar pad te krijgen. Er zijn vele factoren die de uitkomsten van de vergrijzingsommen kunnen beïnvloeden. Het betreft hierbij onder meer de minder gunstige realisaties van de afgelopen vier jaar, de effecten van de structurele hervormingen, de CBS-revisie van de Nationale Rekeningen en een aantal nadere raminginzichten (waaronder rente). Een actualisatie van de vergrijzingsommen van het CPB, die binnen enkele maanden zal verschijnen, zal nadere inzichten geven over het houdbare pad van de overheidsfinanciën. Het conjunctuurgeschoonde saldo
Het conjunctuurgeschoonde saldo is één van de indicatoren voor houdbaarheid van de overheidsfinanciën gedurende de conjunctuurcyclus. De ontwikkeling van het structurele saldo in lijn met de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact is één van de twee voorwaarden voor automatische stabilisatie aan de inkomstenkant van de begroting. Tussen 2003 en 2006 verbetert het structurele saldo, rekening houdend met een vertraagd effect van de conjunctuur op inkomsten en uitgaven, met gemiddeld 0,5%-pt. Dit is vooral een gevolg van een sterke daling van het feitelijke tekort. Dit stabiliteitsprogramma laat voor het eerst sinds het begin van de kabinetsperiode een verbetering zien in de structurele saldi voor de jaren 2004 tot en met 2007 ten opzichte van eerdere actualisaties. Onderstaande tabel geeft een overzicht voor de periode 2003 - 2008. Daarbij is voor 2005 en 2006 uitgegaan van de CPB raming van begin december. In het voorjaar van 2006 komt het kabinet met nieuwe cijfers voor de saldo-ontwikkeling voor de jaren 2006 en 2007. De ramingen voor de saldi voor 2007 en 2008 in onderstaande tabel hebben dan ook een technisch karakter. Uitgegaan is van een economische groei van 2½% in 2007 en 2¼% in 2008 en een progressiefactor van 1 in beide jaren. Daarnaast is aangenomen dat vanaf 1-1-2007 de olieprijs 26 $ per vat beloopt en de eurokoers 1,20 $ bedraagt. %BBP200320042005 200620072008
EMU-saldo-3.2-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
Structureel saldo dec-05*-2.2-1.30.1-0.7-0.7-0.7
Structureel saldo dec-05* met vertraging-2.6-1.2-0.1-0.5-0.6-0.7 Hierin zijn de veranderingen doorgevoerd bij de herfstvoorspellingen van 2005 meegenomen. De belangrijkste verandering betreft het aantal gewerkte uren. In bovenstaande tabel is ook een structureel saldo opgenomen waarin rekening wordt gehouden met een vertraging. Bij de herberekening van de begrotingselasticiteiten, mede op verzoek van het EPC, heeft de OESO ook vertragingen geïntroduceerd. Deze vertragingen zijn belastingtechnisch (bijv verliesverrekening) en economisch (vertraagde reactie uitgaven en inkomsten op conjunctuur) zinnig. Middellangetermijndoelstelling
Volgens het Stabiliteits- en Groeipact dienen lidstaten op middellange termijn te streven naar begrotingsevenwicht of een begrotingsoverschot. Volgens verordening 1055/2005 mag daarbij de middellangetermijndoelstelling van individuele landen afwijken van dit vereiste op basis van de schuldquote en de potentiële groei. Daar de schuldquote van Nederland kleiner is dan 60% en de langetermijn potentiële groei voor Nederland volgens berekeningen van het EPC net boven het gemiddelde van de Europese Unie ligt, volgt uit de Europese afspraken dat de middellangetermijndoelstelling van Nederland zich bevindt in de range van -0,5% en -1%. Volgens berekeningen van de Europese Commissie biedt een structureel tekort van 1% voor Nederland voldoende veiligheidsmarge ten opzichte van de 3%-grens. Zoals blijkt uit de tabel voldoet de waarde voor het structurele saldo (exclusief eenmalige maatregelen) voor de gehele periode 2005 - 2008 aan de Nederlandse middellangetermijndoelstelling zoals volgt uit de Europese afspraken van -0,5% tot -1% Schuldenniveaus en schuldontwikkeling
De EMU-schuldquote neemt in 2005 nog toe. In 2006 stabiliseert de schuldquote iets boven de 54% BBP. Voor 2008 laten de ramingen een afname zien naar ongeveer 53% BBP. Daarmee blijft de schuldquote duidelijk onder de Europese referentiewaarde van 60 procent gedurende de kabinetsperiode. In euro's gemeten laten de ramingen wel een jaarlijkse toename van de schuld zien. Van een aflossing van de schuld - om de rentelasten te verminderen en zo ruimte te creëren op de begroting om de kosten van vergrijzing op te vangen - is nog geen sprake. Verkoopopbrengsten van staatsdeelnemingen worden aangewend voor de aflossing van de staatsschuld. Tabel Ontwikkeling van de EMU-schuldquote (in % BBP)* 2003200420052006

1. EMU-schuldquote52,653,154,454,5

2. Effect EMU-saldo op de schuldquote+3,2+2,1+1,2+1,5
3. Noemereffect (BBP)-1,3-1,4-0,4-1,8

4. EMU-saldo en BBP-effect (4=2+3)+1,8+0,7+0,8-0,3
5. Financiële transacties en overig-0,6-0,1+0,6+0,4
6. Totale mutatie schuldquote+1,3+0,6+1,3+0.1

* Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal. Hoofdstuk 4 Gevoeligheidsanalyse en vergelijking met vorige actualisatie Vergelijking met actualisatie november 2004
Het vorig jaar ingediende stabiliteitsprogramma werd geschreven met in het achterhoofd de negatieve groei in 2003 en de signalen van een voorzichtig aantrekkende groei 2004. De vooruitzichten waren redelijk gunstig, hoewel de signalen niet eenduidig waren. Dit jaar zijn de vooruitzichten beduidend beter en de signalen steviger dat de groei aantrekt. Ook de vooruitzichten voor het saldo zijn sterk verbeterd. In september 2005 heeft het CBS een revisie gedaan van de nationale rekeningen voor de periode 2001 - 2004. Deze revisie bestaat uit een regulier deel dat de verwerking van additionele informatie betreft. Het andere deel is de toepassing van de nieuwe Europese afspraken waarvan de toerekening van de rentemarge tot de particuliere consumptie de belangrijkste is (zie ook de box in hoofdstuk 2). Door de revisie blijkt de economische krimp in 2003 nu beperkt tot 0,1% ten opzichte van het voorgaande jaar, terwijl eerder uitgegaan was van een krimp met 0,9%. Hierdoor zijn de afdrachten aan de EU met terugwerkende kracht omhoog bijgesteld (circa ¤ 0,5 miljard). In onderstaande tabel wordt het huidige stabiliteitsprogramma vergeleken met dat van vorig jaar. Tabel 4.1 Vergelijking actualisatie Stabiliteitsprogramma november 2004 en december 2005 ESA Code20042005200620072008
Groei reëel BBP (%)
Vorige actualisatie1¼1½2½2½-
Huidige actualisatie1.7¾ 2½2½2¼
Verschil½ -¾00-
Begrotingstekort (%BBP)EDP B.9
Vorige actualisatie-3.0-2.6-2.1-1.9-
Huidige actualisatie-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
Verschil+0.9+1.4+0.5+0.3-
Overheidschuld (% BBP)
Vorige actualisatie56.358.158.658.3-
Huidige actualisatie53,154,454,553,953,1
Verschil-3.2-3.7-4.1-4.4-
Na een aantal actualisaties achter elkaar een verslechterend beeld in combinatie met de noodzakelijke beleidsmaatregelen te hebben moeten presenteren, is in dit stabiliteitsprogramma sprake van een verbetering op vrijwel alle fronten. Over het recente verleden en voor de nabije toekomst is het beeld beter dan bij de stand van afgelopen jaar voor wat betreft economische groei, EMU saldo en EMU schuld. Alleen dit jaar valt de groei waarschijnlijk nog licht tegen ten opzichte van vorig jaar. Onzekerheden voor de toekomst en gevoeligheidsanalyse: de olieprijs Net als vorig jaar is de olieprijs ook dit jaar weer een belangrijke risicofactor. Het vorig jaar geïdentificeerde risico van een hogere olieprijs heeft zich dit jaar gematerialiseerd. De dynamiek van de oliemarkt is zelfs dusdanig gebleken dat het scenario waarop het kabinet zich heeft gebaseerd in de begroting, achterhaald leek op het moment van publicatie. Het kabinet gaat in haar begroting uit van een gemiddelde olieprijs van USD 52 per vat dit jaar en USD 50 voor het aankomende jaar. In de door de Cie aangeleverde externe assumpties wordt uitgegaan van een gemiddelde olieprijs van USD 55 in 2005 en USD 61,4 in 2006. In haar meest recente raming houdt het CPB, de hofleverancier voor ramingen van het kabinet, overigens rekening met een olieprijs van USD 55 voor zowel 2005 als 2006. Voor 2007 en 2008 is, in lijn met de laatst gepubliceerde middellange termijn raming van het CPB, gerekend met een olieprijs van USD 26 per vat en een euro-dollarkoers van 1,20. De gevoeligheid van de Nederlandse economie voor olieschokken is aanzienlijk afgenomen in de afgelopen dertig jaar. Sinds de oliecrisis in het begin van de jaren zeventig is het olieverbruik per eenheid product met ruim de helft afgenomen. Dit betekent echter niet dat de Nederlandse economie geen hinder meer zou ondervinden van een olieprijsstijging. In de MEV heeft het CPB de effecten berekend van olieprijs die USD 15 per vat hoger ligt in 2006. Overigens houdt deze variant rekening met een olieprijs die gemiddeld in 2005 uitkomt op USD 57. Begin december lag de gemiddelde olieprijs over de eerste elf maanden van 2005 op ruim USD 55 per vat Brent. Tabel 4.2 Effecten van een hogere olieprijs
Cumulatieve afwijkingen in %
20052006
Bruto Binnenlands Product (BBP)-0.1-0.6
Particuliere consumptie-0.1-0.7
Investeringen bedrijven-0.4-3.0
Uitvoer goederen-0.2-0.7
Werkgelegenheid0.0-0.3
Consumentenprijsindex (CPI)0.10.8
Contractloon marktsector0.0-0.3
EMU-saldo (niveau, % BBP)0.00.0
De lagere economische groei en de hogere werkloosheid zorgen voor tegenvallers op de begroting. Deze worden echter gecompenseerd door een substantiële toename van de niet-belastingmiddelen uit aardgas. De prijs van aardgas is met een vertraging gekoppeld aan de olieprijs. Beide effecten samen betekenen dat een hogere olieprijs nagenoeg geen effect heeft op het EMU-saldo (ervan uitgaande dat extra gasbaten die naar het Fonds Economische Structuurversterking vloeien niet in het zelfde jaar worden uitgegeven aan investeringsprojecten). Onzekerheden voor de toekomst en gevoeligheidsanalyse: de rente De kapitaalmarktrentes staan op een historisch laag niveau. In de voorspelling van dit najaar wordt in de centrale projectie uitgegaan dat de lange rente in Duitsland in 2005 op 3½% en in 2006 op 4% uitkomt. In de externe aannames van de Cie ligt de laagste rente in de eurozone dit jaar op 3,3% en komend jaar op 3,4%. Hoewel verschillende oorzaken ('savings glut', lage inflatie, risicoafkeer, hedgefunds) worden genoemd is de verklaring van de lage lange rente nog niet helemaal sluitend. Het is daarom niet ondenkbaar dat de kapitaalmarktrente stijgt. In onderstaande tabel worden de effecten gepresenteerd van een stijging van de rente in het voorjaar van 2006. Tabel 4.3 Effecten van een hogere lange rente ( ½%-pt in 2006 en 1%-pt in 2007) Cumulatieve afwijkingen in %
20062007
Bruto Binnenlands Product (BBP)-0.4-1.5
Particuliere consumptie-0.4-1.3
Investeringen bedrijven-1.2-4.6
Uitvoer goederen (excl. energie)-0.7-2.2
Werkgelegenheid0.0-0.4
Consumentenprijsindex (CPI)-0.1-0.3
Contractloon marktsector-0.3-0.7
EMU-saldo (niveau, % BBP)-0.2-0.8
Bron: Centraal Economisch Plan 2005, originele scenario gebaseerd op renteverhoging in voorjaar 2005 Onzekerheden voor de toekomst en gevoeligheidsanalyse: de wisselkoers Voorspellen van wisselkoers is onmogelijk (zie Meese en Rogoff, 1984) . Veelal is het meest verstandige om uit te gaan van een willekeurig pad waarbij de huidige wisselkoers de beste voorspelling is van de toekomstige wisselkoers. De verwachte dollar-eurokoers ligt dan ook niet ver van de wisselkoers ten tijde van het vaststellen van de economische voorspelling gebruikt voor de begroting. In de centrale projectie wordt uitgegaan van een dollar-eurokoers van 1,20 US$/¤ in 2006. Dit wijkt niet ver af van de externe assumpties van de Cie die uitgaat van een dollar-eurokoers van 1,21 in 2006. Er zijn echter ook hele andere ontwikkelingen denkbaar in de toekomst. Gezien het forse tekort op de lopende rekening van de VS is het risico op een aanzienlijke dollardepreciatie nog niet verdwenen. Onderstaande tabel geeft een indicatie van het effect van een appreciatie van de euro met 10%. Tabel 4.4 Effectieve permanente euroappreciatie met 10 procent in 2006 en 2007 Cumulatieve afwijkingen in %
20062007
Bruto Binnenlands Product (BBP)-0.9-0.9
Particuliere consumptie-0.1-0.1
Investeringen bedrijven-1.9-3.4
Uitvoer goederen-2.0-1.8
Werkgelegenheid (1000 arbeidsjaren)-16-31
Consumentenprijsindex (CPI)-0.6-1.5
Contractloon marktsector-0.3-1.9
EMU-saldo (% BBP, ultimo)-0.1-0.2
Bron: DNB, spoorboekjes MORKMON III
Hoofdstuk 5 Kwaliteit van overheidsfinanciën
De doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding van de overheidsinkomsten blijft een speerpunt voor dit kabinet. Ook in Europa komt er steeds meer aandacht voor de samenstelling en omvang van de overheidsfinanciën. Door relatief sterk stijgende uitgaven aan sociale zekerheid en zorg, mede als gevolg van de vergrijzing, kan beleid ter versterking van de economische structuur onder druk komen te staan . Van alle uitgaven die de overheid doet leveren de uitgavencategorieën infrastructuur en onderwijs normaalgesproken de beste condities waaronder de economie kan groeien. Uiteraard moet wel rekening worden gehouden met efficiëntie, effectiviteit en de lastenkant van de uitgaven. Uitgaven aan infrastructuur en veiligheid groeiden in de periode 1995 - 2003 meer dan het BBP en ook meer dan de totale overheidsuitgaven, waardoor het aandeel van deze uitgaven in het BBP en de totale overheidsuitgaven steeg. De laatste jaren vertonen ook de uitgaven aan onderwijs een relatief sterke groei. De uitgaven aan zorg zijn in Nederland, evenals in de andere EU-lidstaten, in de periode 1995 - 2003 relatief sterk gestegen. De uitgaven aan sociale zekerheid zijn in deze periode verminderd. Verandering 1995-2003 (%BBP)NederlandEU-15
? Totale overheidsuitgaven-7.4-3.1
? Veiligheid+0.4+0.1
? Sociale zekerheid-2.1+0.1
? Onderwijs+0.1+0.2
? Gezondheidszorg+0.8+0.5
? Economische zaken (oa infrastructuur)+0.7-1.0
Bron: Eurostat
In de aanvullende besluitvorming in voorjaar en zomer 2005 heeft het kabinet een balans gezocht tussen structurele versterking van de economie en ondersteunen van de koopkracht. Zo is besloten dat Nederland een impuls van ¤ 2,3 miljard zal geven aan de versterking van de economische structuur. Bijna de helft hiervan (¤1,1 miljard) wordt besteed aan kennis, innovatie en onderwijs. Investeringen in menselijk kapitaal en innovatie passen in het streven naar een hoogwaardige kenniseconomie. Het milieu krijgt een impuls van ¤ 0,7 miljard voor onder andere de invoering van roetfilters voor de verbetering van de luchtkwaliteit en de ontwikkeling en toepassing van biobrandstoffen, waterstoffen en kernfusie. In mobiliteit en ruimte wordt een extra investering van ¤ 0,2 miljard gedaan. De overige ¤ 0,3 miljard wordt besteed aan monumenten en aan prijscompensatie. Bovenop de gegeven impuls aan de versterking van de economische structuur vergroot de regering de toegang tot de kinderopvang. In totaal is met deze maatregel een bedrag van ¤ 200 miljoen gemoeid. Beter toegankelijke kinderopvang zal de arbeidsparticipatie van vooral vrouwen ondersteunen. Ook het lesgeld voor 16- en 17-jarigen is permanent afgeschaft. Tenslotte worden de uitgaven aan veiligheid permanent opgehoogd met ¤ 0,2 miljard. De ruimte die de overheid de economie biedt is nadrukkelijk niet alleen afhankelijk van verhoging van de structuurversterkende uitgaven maar ook van een dalende lastendruk. Het kabinet stelt in dit kader voor om met ingang van komend jaar het tarief voor de vennootschapsbelasting te verlagen naar 29,6% (2004: 34,5%). Per 1 januari 2007 wordt de vennootschapsbelasting verder verlaagd naar 26,9%. Ook zal de kapitaalsbelasting per 2006 worden afgeschaft. Deze maatregelen zijn ondermeer onderdeel van het pakket "Werken aan Winst" dat de regering de komende twee jaar wil realiseren om (buitenlandse) investeringen in Nederland een impuls te geven. Deze maatregelen worden overigens voor de bedrijven lastenneutraal doorgevoerd doordat tegelijk de heffingsgrondslag wordt verbreed. Deze mix van lagere tarieven en een grotere heffingsgrondslag biedt een betere basis voor investeringen en economische groei. Wel worden de lasten voor gezinnen met ingang van komend jaar structureel met ¤ 3 miljard verlaagd. De lagere lasten zullen indirect via de consumentenbestedingen ook gunstig uitpakken voor de bedrijven. Vermindering administratieve lasten
Een kleine en efficiënte overheid draagt bij aan economische groei, werkgelegenheid en een sterkere concurrentiepositie. Het kabinet wil ondernemers zoveel mogelijk de ruimte bieden om hun plannen te realiseren en doet dit door het ondernemingsklimaat te verbeteren. Bijvoorbeeld door minder en betere regels en minder administratieve lasten. Een cijfermatige aanpak van administratieve lasten is een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde voor structureel merkbare resultaten voor ondernemers. Op basis van een nulmeting kan zichtbaar worden gemaakt waar het reductiepotentieel zit en wat de vorderingen zijn. De administratieve lastenoperatie van het kabinet ligt goed op koers. De doelstellingen zijn ambitieus (een kwart minder lasten voor bedrijven in 2007). Er worden honderden maatregelen veranderd en geschrapt. Eind dit jaar zal ruim ¤ 1,6 miljard aan netto reductie zijn gerealiseerd. De resterende ¤ 2,5 miljard volgen in 2006 en 2007. Het CPB verwacht dat de maatregelen op de lange termijn leiden tot een stijging van het BBP met 1,9% . Het kabinet wil de hele operatie beter laten aansluiten op de lasten en irritaties zoals die door ondernemers worden beleefd. Bijvoorbeeld door de lasten en irritaties ook in kaart te brengen in zogenaamde Modelbedrijven en het pakket van reductiemaatregelen aan de hand daarvan aan te vullen. De verdieping van het maatregelenpakket omvat onder meer het vereenvoudigen van vergunningen en het met de Samenwerkende Rijksinspecties verminderen van de toezichtlast voor bedrijven. Om extra regels en administratieve lasten te voorkomen, zal het kabinet nieuwe EU-wet- en regelgeving in principe één-op-één overnemen. Het kabinet gaat daar in ieder geval geen 'nationale kop' bovenop zetten (geen 'gold plating'). Deze maatregel gaat in met terugwerkende kracht. Dat betekent dat het kabinet ook kritisch kijkt of eerdere 'nationale koppen' wel echt noodzakelijk waren. Zo wordt bij de Arbowet ruim tweederde van de nationale kop eind volgend jaar geschrapt. Tegelijkertijd geeft het bedrijfsleven aan dat het last heeft van wat "de Brusselse bureaucratie" genoemd wordt. Een aanzienlijk deel van onze wetten en administratieve lasten loopt inderdaad via "Europa". Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU vorig jaar heeft Nederland de Europese Commissie opgeroepen verbetering van Europese regels tot prioriteit te maken. Onlangs heeft de Commissie bijvoorbeeld besloten de administratieve lasten te gaan meten. Dit is een mijlpaal: het verschaft ons een instrument om het ondernemingsklimaat ook in Europese context te verbeteren. Hoofdstuk 6 Houdbaarheid van overheidsfinanciën
Vergroting van het economische draagvlak voor de collectieve voorzieningen is essentieel om voorbereid te zijn op de vergrijzing en verhoogt de welvaart van de Nederlandse burger. Indachtig deze overtuiging zijn aanzienlijke hervormingen doorgevoerd of staan op het punt om ingevoerd te worden op het gebied van de arbeidsongeschiktheid, de vervroegde uittreding, de werkloosheidsuitkering (ter bevordering van participatie en houdbare overheidsfinanciën) en de gezondheidszorg (oog op toegankelijkheid en houdbare overheidsfinanciën). Ook is het toezicht op de pensioenfondsen verbeterd. Onderstaand wordt ingegaan op de genoemde hervormingen. Arbeidsmarkthervormingen
Om het arbeidsaanbod te verhogen wordt allereerst de arbeidsongeschiktheidsregeling aangepast in twee fasen. In de eerste fase zijn de loondoorbetaling bij ziekte in het tweede jaar en het schattingsbesluit van kracht geworden. In de tweede fase (ingaand per 1 januari 2006) wordt de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) ingevoerd. Met de WIA worden werknemers die nog kunnen werken gestimuleerd aan de slag te gaan. Voor 2007 heeft de regering tot doelstelling om de jaarlijks instroom in de arbeidsongeschiktheidsregeling te beperken tot maximaal 25 duizend personen duurzaam volledig arbeidsongeschikten. Naast de maatregelen bij de arbeidsongeschiktheid faciliteert het kabinet niet langer de vervroegde uittreding. Dit is in lijn met het streven van het kabinet om oudere werknemers langer bij het arbeidsproces betrokken te houden. Tot slot heeft het kabinet in de nieuwe Wet Werk en Bijstand de verantwoordelijkheid voor de uitvoering neergelegd bij de gemeenten. De gemeenten hebben een hoge mate van vrijheid bij de uitvoering en kennen financiële prikkels om zo effectief mogelijk te werken. Een grote stap naar flexibilisering van de arbeidsmarkt is gezet door de invoering van de wet Flexibiliteit en Zekerheid, die de flexibilisering van tijdelijke arbeid regelt. Het is in Nederland mogelijk om achtereenvolgens drie contracten aan te bieden die gezamenlijk een periode van drie jaar beslaan. Hierdoor staat Nederland in de OESO lijst van ontslagbescherming voor tijdelijk werk in de top tien van landen met een flexibel ontslagstelsel. De ontslagbescherming voor vaste contracten is echter onveranderd hoog volgens dezelfde OESO indicator voor ontslagbescherming. Vooral de administratieve procedures worden Nederland zwaar aangerekend. Met de kabinetsvoorstellen om de verwijtbaarheidtoets en het lifo-beginsel ("Last-in-first-out") los te laten, verlicht Nederland de administratieve procedure. Daarnaast wordt de WW beperkt tot drie jaar en twee maanden, waar nu nog een maximum geldt van 5 jaar. Volgens berekeningen van het CPB zal het arbeidsaanbod in 2005 en 2006 structureel stijgen met 70 duizend personen, waarvan het belangrijkste deel terug te voeren valt op beleid. Overheidsfinanciën
De hervormingagenda van dit kabinet verbetert de lange termijn houdbaarheid van de overheidsfinanciën via de vergroting van het draagvlak voor collectieve voorzieningen. Begin volgend jaar komen zowel het CPB als de Europese Commissie met een update van de zogenoemde 'vergrijzingsommen'. Deze sommen geven nieuw inzicht in de financiële houdbaarheid van de Nederlandse overheidsfinanciën op de langere termijn. Ondanks de positieve invloed van de recente hervormingen, zijn er ook neerwaartse invloeden op de houdbaarheid. Zo wordt in de nieuwe vergrijzingsommen, zowel door het CPB als de Europese Commissie, gerekend met een structureel lager renteniveau. Deze lagere rente werkt negatief uit voor de overheidsfinanciën aangezien door de vergrijzing er nu gespaard moet worden voor begrotingstekorten in de toekomst. De netto contante waarde van deze tekorten neemt door de lage rente toe, waardoor er nu meer gespaard zal moeten worden. De analyses van CPB en de Europese Commissie vormen een belangrijk uitgangspunt voor een volgend kabinet om de uitdaging van de vergrijzing adequaat het hoofd te bieden. In tabel 6.1 worden de cijfermatige inzichten getoond uit het Stabiliteitsprogramma van 2004. Voor deze tabel is gekozen omdat het CPB en de AWG binnenkort nieuwe cijfers publiceren. In Annex I tabel 7 is een overzicht van de voorlopige uitkomsten uit de AWG opgenomen. Tabel 6.1 Houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn-Stabiliteitsprogramma 2004 % BBP2010202020302050
Totale overheidsuitgaven48.049.855.556.3
Pensioenen5.36.78.98.3
Gezondheidszorg7.78.710.710.7
Rentebetalingen2.52.22.65.7
Totale overheidsinkomsten44.645.748.147.7
Aannames
Groei arbeidsproductiviteit (%)1¾ 1¾1¾1¾
Groei reëel BBP (%)1,81,61,41,8
Participatiegraad mannen82.081.281.581.8
Participatiegraad vrouwen66.372.672.973.2
Totale participatiegraad75.076.576.877.1
Werkloosheid (% BBV)4444
Bron: Eigen berekeningen die aansluiten bij het gepresenteerde beeld in 'Ageing in the Netherlands' Gezondheidszorg
Om de kosten van de gezondheidszorg in de hand te kunnen houden met het oog op de vergrijzing, voert de Nederlandse overheid een nieuw gezondheidszorgstelsel in. Het nieuwe zorgstelsel bevat sterkere prikkels voor kostenbeheersing, terwijl tegelijkertijd toegankelijkheid is gewaarborgd door een acceptatieplicht en zorgtoeslagen voor de lagere inkomensgroepen. Een goede en toegankelijke gezondheidszorg is een belangrijke randvoorwaarde voor een hoge arbeidsparticipatie van de hele beroepsbevolking en die van ouderen in het bijzonder. Pensioenen
Ten einde adequaat toezicht te houden op de financiële positie van pensioenfondsen is een nieuw financieel toetsingskader (FTK) opgesteld. Met het FTK wordt gewaarborgd dat afspraken over pensioenen ook daadwerkelijk kunnen worden nagekomen. In het FTK wordt onder meer bepaald dat (1) ten aanzien van de onvoorwaardelijke toezeggingen met een zekerheid van 97,5% moet worden vermeden dat een fonds binnen één jaar in een situatie van onderdekking terecht komt (voor een standaard pensioenfonds betekent dit een dekkingsgraad van 130%), (2) de verplichtingen van pensioenfondsen op marktwaarde moeten worden gewaardeerd en (3) de gewekte verwachtingen overeen moeten komen met de financiering en het feitelijk toekennen van voorwaardelijke afspraken. Terwijl de structureel gezonde dekkingsgraad voldoende vertrouwen moet bieden aan de deelnemers in het pensioenfonds, is het tegelijkertijd van belang om procyclische effecten te voorkomen. Uitgaande van een 'gezond' pensioenfonds met voldoende dekkingsgraad, bevat het FTK een zekere impuls om niet procyclisch te opereren én juist in goede tijden extra buffers aan het eigen vermogen op te bouwen. Deze extra buffers kunnen vervolgens in slechte tijden worden aangesproken om zo te blijven voldoen aan de voorwaarden die het FTK stelt. Daarnaast bevat het FTK nog enkele bepalingen die beogen eventuele procyclische effecten te beperken: (1) een toegestane hersteltermijn naar het vereiste pensioenvermogen (voor een gemiddeld pensioenfonds 130%) van maximaal 15 jaar bij onvoldoende buffer, (2) demping van premiefluctuaties door het hanteren van een gedempte disconteringsvoet voor de kostendekkende premie, (3) tot slot geldt dat de toezichthouder- als sluitstuk van het prudentieel toezicht - de mogelijkheid heeft om maatwerk toe te passen. In de afgelopen jaren hebben sociale partners in veel pensioenfondsen de overgang gemaakt van een (gemitigeerde) eindloonregeling naar een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. Hierdoor kan het indexatie-instrument niet alleen worden toegepast op reeds ingegane pensioenuitkeringen, maar ook op de nog op te bouwen pensioenrechten van werknemers. Dit vergroot het effect van besluiten door pensioenfondsen over het niveau van indexatie op de dekkingsgraad. De consequenties van het beperken van indexatie worden verdeeld over werknemers en gepensioneerden. Een effectief indexatie-instrument is eens te meer van belang nu door de vergrijzing de ratio tussen werkenden en gepensioneerden verslechtert, waardoor het premie-instrument minder effectief wordt bij het oplossen van eventuele vermogenstekorten bij pensioenfondsen. Hoofdstuk 7 Begrotingsraamwerk
De begrotingsregels in de huidige kabinetsperiode
Het kabinet heeft in het regeerakkoord van 2003 de begrotingsregels vastgesteld voor de kabinetsperiode 2003 -2007. De huidige regels bouwen voort op het trendmatige begrotingsbeleid uit de periode 1994-2003. Met het oog op de gewenste rust in het begrotingsproces vindt de besluitvorming plaats over de begroting, zowel voor uitgaven als ontvangsten, op één moment in het voorjaar, het zogenoemde hoofdbesluitvormingsmoment. Voorts is de begroting gebaseerd op behoedzame uitgangspunten. Daarnaast is er sprake van een strikte scheiding tussen de uitgaven en ontvangsten. De uitgaven zijn genormeerd via vaste reële uitgavenplafonds. De uitgavenplafonds zijn vastgesteld tot en met het eindjaar 2007 van de kabinetsperiode. Aan de ontvangstenkant (de belastingen en sociale premies) geldt in principe volledige werking van automatische stabilisatoren. Wel zijn er vanuit oogpunt van voorzichtigheid en met het oog op de Europese afspraken grenzen gesteld aan de volledige werking. Voorts zijn de regels budgetdiscipline relevant. Het betreft een set gedetailleerde regels voor de dagelijkse budgettaire gang van zaken. Deze set regelt onder meer dat over- en onderschrijdingen van de begroting tijdig gemeld worden aan de minister van Financiën en dat iedere overschrijding op de begroting gecompenseerd dient te worden. De reikwijdte van deze regels budgetdiscipline betreft de Rijksbegroting in enge zin, de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en de Zorgsector. Voor de rijksbegroting in enge zin worden deze regels toegepast op de afzonderlijke departementale begrotingen en de daarbij behorende meerjarencijfers. In Nederland is het gebruikelijk dat in het jaar voor de verkiezingen door de ambtelijke Studiegroep Begrotingsruimte advies wordt uitgebracht over het te voeren begrotingsbeleid in de volgende kabinetsperiode. Daarom zal deze studiegroep voor de zomer 2006 (algemene verkiezingen zijn voorzien in 2007) hierover advies uitbrengen. De uitgavennormering via vaste plafonds
Normering van de uitgaven van de begroting vindt plaats via een vast reëel uitgavenkader. De feitelijke uitgaven (in nominale termen) worden getoetst aan het uitgavenkader. Ten behoeve van deze toetsing wordt het reële uitgavenkader aangepast aan de nominale ontwikkeling. Als maatstaf voor de nominale ontwikkeling wordt de prijscomponent van de Nationale Bestedingen (pNB) gebruikt. De uitgavenplafonds zijn vastgesteld voor elk begrotingsjaar tot en met het eindjaar 2007 van de kabinetsperiode. De reikwijdte van het uitgavenkader is uitgestrekt tot drie zogenoemde budgetdisciplinesectoren: de Rijksbegroting in enge zin, de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en de Zorgsector. Uitgangspunt is dat voor elke sector een reëel uitgavenkader wordt vastgesteld. De uitgaven van elke sector dienen onder het uitgavenkader te blijven. Een saldo van tegenvallers boven meevallers binnen één van drie budgetdisciplinesectoren (of op een begroting) dient te worden gecompenseerd via ombuigingen. Bij de beoordeling welke specifieke uitgaven wel of niet meetellen onder het uitgavenkader geldt als leidend beginsel dat ingeval uitgaven relevant zijn voor de berekening van het EMU-saldo deze dan ook relevant zijn voor het uitgavenkader. Werking automatische stabilisatoren aan de ontvangstenkant De inkomstenkant omvat de belastingen en sociale premies . Voor de inkomstenkant geldt volledige werking van de automatische stabilisatoren met dien verstande dat uit oogpunt van voorzichtigheid een signaalwaarde voor het EMU-tekort van 2,5% geldt als begrenzing voor volledige werking. Bij dreigende overschrijding van deze signaalwaarde worden door het kabinet nadere maatregelen getroffen. Dit geldt eveneens ingeval de noodzakelijke reductie van 0,5% punt BBP van het structurele saldo bedreigd wordt. Toetsing uitgavenkaders
De navolgende tabel omvat de toetsing van de uitgaven van de budgetdiscipline sectoren aan de uitgavenkaders voor de periode 2005-2007. Uit de tabel volgt dat er in het jaar 2005 sprake is van een onderschrijding van het totale kader met bijna 1 miljard euro. Voor de jaren 2006 en 2007 worden jaarlijks sluitende totale kader geraamd. Voor elk van de drie jaren wordt dus het bij het regeerakkoord afgesproken uitgavenplafond gerespecteerd. Tabel 7.1.1 Het uitgavenkader 2005 - 2007 uitgesplitst naar budgetdisciplinesector (x ¤ miljard) 200520062007
Uitgavenkader Rijksbegroting in enge zin94,5 97,5 100,9 Uitgavenniveau Rijksbegroting in enge zin93,7 97,3 101,2 Onder/overschrijding-0,8 - 0,2 0,3
Uitgavenkader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt58,3 57,7 58,2 Uitgavenniveau Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt57,8 57,357,5 Onderschrijding-0,5 -0,3 -0,8
Uitgavenkader Zorg 41,7 43,4 46,0
Uitgavenniveau Zorg42,2 43,8 46,3
Overschrijding0,5 0,3 0,3
Uitgavenreserve-0,20,2
Totale Over/onderschrijding -0,9 0,0 0,0
Afzonderlijke afspraken voor de lokale overheid
De uitgavennormering strekt zich uit tot de collectieve sector, uitgezonderd de lokale overheden. De lokale overheden vormen in Nederland een eigen bestuurslaag onafhankelijk van de centrale overheid . Nadat de uitgaven en ontvangsten van de lokale overheden over het jaar 2003 een onverwacht groot tekort lieten zien van 0,6% BBP, is er een bestuurlijk akkoord afgesloten tussen het Kabinet en de belangenverenigingen van de gemeenten, de provincies en de waterschappen. Doel van het bestuurlijke akkoord is te komen tot een betere beheersing van het saldo van uitgaven en ontvangsten van de lokale overheden. De betrokken partijen dragen zorg voor de monitoring van het te tekort van de lokale overheden binnen de 0,5%-punt BBP. Voorts zal een werkgroep een structurele normeringsystematiek uitwerken voor de beheersing van het EMU-saldo van de lokale overheden. Ook is een verdere verbetering voorzien van de informatievoorziening over de uitgaven en ontvangsten van de lokale overheden Statistical governance
In Nederland worden de statistieken van de openbare financiën over de gerealiseerde jaren samengesteld door het nationale statistische bureau (CBS). Voorts stelt het CBS de kwartaalcijfers samen over de openbare financiën. Het CBS heeft de juridische status van een zelfstandig bestuursorgaan en opereert op basis van een onafhankelijk statuut. De onafhankelijke positie van het CBS maakt samenstelling van betrouwbare en kwalitatief hoogstaande statistieken van de overheidsfinanciën mogelijk. In 2005 is tussen het CBS en het Ministerie van Financiën een protocol gesloten over de rapportages van Nederland aan de Europese Commissie over EMU-saldo en EMU- schuld (de halfjaarlijkse notificaties over EMU-tekort en EMU-schuld, de kwartaalcijfers over de openbare financiën en de 31maart rapportage). In het protocol zijn afspraken gemaakt over verantwoordelijkheid en taakverdeling van CBS en Financiën bij deze rapportages. Voor de ramingsjaren stelt het ministerie van Financiën de cijfers over de openbare financiën samen. Basis voor deze berekeningen zijn de economische ramingen van het Centraal Planbureau. Het Centraal Planbureau heeft een onafhankelijk statuut. ANNEX I Tabellen
Tabel 1a Macro-economische vooruitzichten
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% groei% groei% groei% groei% groei
Reëel BBPB1*g488.61.7¾ 2½ 2½2¼
Nominaal BBPB1*g488.62.62¼ 3¾ 3½ 3¼
Componenten van het reële BBP
Particuliere consumptieP.3239.20.01½ -21¾ 2
OverheidsconsumptieP.3118.50.0½ 9¼ 1½1½
KapitaalinvesteringenP.5181.04.91½5¾54
Voorraden (?)P.52+P.530.80.8-¾¼ 00
Uitvoer van goederen en dienstenP.6328.18.54¼ 5¾5¾5½ Invoer goederen en dienstenP.7292.67.83¾ 6½ 4½4¾
Bijdragen aan BBP-groei
Finale binnenlandse vraag-0.6½ 2 1½1½
Voorraden (?)P.52+P.53-0.2-¼000
HandelsbalansB.11-0.9½½1¾
Tabel 1b Prijsontwikkelingen
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% groei% groei% groei% groei% groei
BBP deflator1000.91¼111
Deflator particuliere consumptie1001.11½1¾1½1½
HICP1001.41.51.51.1
Deflator overheidsconsumptie1002.21211
Deflator investeringen1001.61¼111
Deflator uitvoer1000.42¾1¼11
Deflator invoer1001.13½1¾11
Tabel 1c Arbeidsmarktontwikkelingen
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% groei% groei% groei% groei% groei
Werkgelegenheid, (dzd personen)8157-1.4-¼1½1¾1¾
Werkgelegenheid (gewerkte uren)11.48-1,5 -¼1¼11¼
Werkloosheid (% bbv)4796.46½ 6 5¼4¾
Arbeidsproductiviteit (personen)60.53.41¼1½1½1½
ArbeidsinkomenD.1249.91.51¼2¼2½2½
Tabel 1d Internationale balans
ESA Code2004200420052006
Niveau% groei% groei% groei
BetalingsbalansB.930.17.06.0-0.7
Betalingsbalans particuliere sector39.26.87.3-0.4
Betalingsbalans overheid-9.16.111.90.5
Tabel 2 Ontwikkeling overheidsfinanciën
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% BBP% BBP% BBP% BBP% BBP
EMU-saldo (EDP B9) naar subsector

1.Gehele overheid ('General government')S.13-10074-2,1-1,2-1,5-1,2-1,1
2. RijkS.1311-8579-1,8-1,1-1,5-1,8-2,2

3. StaatS.1312n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
4. Lokale overheidS.1313-2119-0,4-0,4-0,3-0,2-0,1
5. Sociale fondsenS.13146240,10,30,30,91,3
Gehele overheid (S13)

6. Totale ontvangstenTR21736645,046,047,346,947,0
7. Totale uitgavenTE22744047,147,248,848,148,1
8. EMU-saldoEDP B9-10074-2,1-1,2-1,5-1,2-1,1

9. RenteEDP D.41
Incl. FISIM130242,72,62,62,62,6
p.m. 9a. FISIM4490,10,10,10,10,1

10. Primair saldo29500,61,41,11,41,5
Ontvangsten

11. (11=11a+11b+11c) Belastingontvangsten11379023,524,123,423,423,4 11a. Belastingen op productie en invoerD.26105312,612,912,5OptionalOptional 11b. Belastingen op inkomen en vermogenD.55122410,610,910,6OptionalOptional 11c. VermogensheffingenD.9115130,30,30,3OptionalOptional
12. Sociale premiesD.617341415,215,116,8OptionalOptional
13. Inkomen uit vermogenD.4101332,12,12,1OptionalOptional
14. Overig (14=15-(11+12+13))301626,36,87,0OptionalOptional
15.=6. Totale ontvangsten TR21736645,046,047,3OptionalOptional p.m.: Collectieve lasten (D.2+D.5++D.61+D.91-D995)18720438,739,240,340,240,2 Uitgaven

16. OverheidsconsumptieP.325165510,710,710,510,510,5
17. Sociale uitkeringenD.62+D.6312303325,525,527,126,626,6
18.=9. RenteEDP D.41 incl.
Fisim130242,72,62,62,62,6

19. SubsidiesD.368951,41,31,21,21,2

20. InvesteringenP.51152153,13,13,03,03,0

21. Overig (21=22-(16+17+18+19+20))176183,74,04,44,24,2
22.=7. Totale uitgavenTE22744047,147,248,848,148,1 Tabel 4 Ontwikkeling overheidsschuld
In % BBP20042005200620072008

1. EMU-schuldquote53,154,454,553,953,1

2. Mutatie in EMU-schuldquote+0,5+1,3+0,1-0,6-0,8 Componenten van de mutatie in de bruto-schuldquote
3. Primair saldo (minteken = overschot)-0,6-1,4-1,1-1,4-1,5
4. Rente2,72,62,62,62,6

5. Aansluitingsverschil saldo -schuldmutatie-1,60,1-1,4-1,8-1,9 p.m. impliciete rentevoet5,14,94,84,84,8
Tabel 5 Conjuncturele ontwikkelingen
ESA Code20042005200620072008
Groei reëel BBP1.7¾ 2½ 2½2¼
BegrotingstekortEDP B.9-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
RenteEDP D.41+FISIM2,72,62,62,62,6
Groei potentieel BBP1.51.61.81.92.0
Groeibijdrage:

- Arbeid0.240.300.300.310.30

- Kapitaal0.510.530.630.710.76

- TFP0.750.780.820.870.91
Output gap-1.6-2.3-1.5-0.9-0.6
Conjuncturele component EMU-saldo0.91.20.80.50.4
Conjunctuurgeschoond saldo-1.20.0-0.7-0,7-0,7
Conjunctuurgeschoond primair tekort+1.5+2.6+1.9+1.9+1.9 Tabel 6 Verschillen met vorig stabiliteitsprogramma ESA Code20042005200620072008
Groei reëel BBP (%)
Vorige actualisatie1¼1½2½2½-
Huidige actualisatie1.7½2½2½2¼
Verschil½ 100-
Begrotingstekort (%BBP)EDP B.9
Vorige actualisatie-3.0-2.6-2.1-1.9-
Huidige actualisatie-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
Verschil+0.9+1.4+0.6+0.7-
Overheidschuld (% BBP)
Vorige actualisatie56.358.158.658.3-
Huidige actualisatie53,154,454,553,953,1
Verschil-3.2-3.7-4.14.4-
Tabel 7 Houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn- voorlopige AWG cijfers

ANNEX II Welvaart en consumentenvertrouwen
Consumentenvertrouwen en welvaartsgroei hebben over de afgelopen twintig jaar een patroon dat een opvallende gelijkenis toont (zie figuur 2.1). De causaliteit is op basis van de correlatiecoëfficiënt echter niet te bepalen. Een manier om inzicht te krijgen in het oorzakelijke verband is de relatie tussen de welvaartsgroei over een heel jaar en het consumentenvertrouwen in het tweede halfjaar te bezien. De correlatiecoëfficiënt tussen de groei van het BBP per capita over een heel jaar en het consumentenvertrouwen in elke tweede helft van datzelfde jaar bedraagt 0,86. In vrijwel alle lidstaten van de eurozone en het VK is een hogere correlatie van de welvaartsgroei met het gemiddelde consumentenvertrouwen van het tweede halfjaar dan met het gemiddelde van het hele jaar. Dat het consumentenvertrouwen ontwikkelingen in de welvaart stuurt lijkt daarmee minder waarschijnlijk. Het tegenovergestelde kan eerder worden verwacht. Al met al lijkt een stijging van de welvaart het beste recept voor een stijging van het consumentenvertrouwen. Tabel A2.1 Correlatie welvaart (BBP per capita) en consumentenvertrouwen (1985-2004) Correlatie
hele jaarCorrelatie tweede halfjaarVerschilGroei BBP per capita NL0.820.860.041.6
BE0.490.630.141.7
DE0.720.780.061.0
DK0.490.490.001.4
EL0.260.15-0.111.6
ES0.650.650.002.3
FR0.710.780.071.5
IE0.800.79-0.013.7
IT0.560.640.081.5
VK0.460.510.052.0
PT0.830.840.012.3
Bron: eigen berekeningen op basis van AMECO en Cie

In Annex II wordt de relatie tussen de ontwikkeling van de welvaart en het consumentenvertrouwen nader uitgewerkt. Ook de OESO wijst in haar recente landenrapport op de traagheid waarmee lonen reageren op conjuncturele ontwikkelingen en de hoge 'sacrifice ratio'. Volgens de sacrifice ratio moet in Nederland de output gap 7 tot 8%-pt stijgen om inflatie met 1%-pt te verminderen. Zie bijvoorbeeld European Economy Special Report 1/2005 en Holden en Wulfsberg (2005), "Downward nominal wage rigidity in the OECD", Mimeo, Document gepresenteerd op de SOLE/EALE World Conference 2005, http://folk.uio.no/sholden/#wp Zie Koen en Van Den Noord (2005), "Fiscal Gimmickry in Europe: one-off measures and creative accounting", Economic Departments Working paper no 417 Zie hoofdstuk 7 voor een verdere uiteenzetting. De endogene ontwikkeling is gedefinieerd als de totale ontwikkeling exclusief beleidseffecten In 2005 is er sprake van een positief incidenteel effect op het feitelijk saldo van circa 0,2% BBP als gevolg van bankieren bij de schatkist (VpB) doordat de heffings- en invorderingsrente hoger lag dan de marktrente. Eind 2005 is deze rente aangepast. Dit leidt tot een spiegelbeeldige tegenvaller in 2006. Zie ook box 3.1. Public Finance Report 2004, Europese Commissie Aangenomen is dat de overheid het begrotingssaldo ongewijzigd laat. Budgetneutraliteit wordt in de variant bereikt door een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. De zogenoemde niet-belastingontvangsten worden gesaldeerd met de uitgaven en maken deel uit van het uitgavenkader. De lokale overheden worden voor 80% gefinancierd door overdrachten vanuit het Rijk en voor 20% door het eigen belastinggebied. Stabiliteitsprogramma Nederland
2003 - 2008
Actualisatie december 2005
Hoofdstuk 1 Inleiding en samenvatting
De versterking van de economische structuur is in deze kabinetsperiode de leidraad voor het beleid. Dit kabinet streeft in zijn beleid herstel van de economische kracht en de concurrentiepositie door hogere arbeidsdeelname, hogere productiviteitsgroei en een verantwoorde ontwikkeling van de lonen. De hervormingsagenda van het kabinet bevat maatregelen om de werkgelegenheid en de arbeidsparticipatie te bevorderen, de kenniseconomie te versterken, mobiliteit mogelijk te maken en de overheidsfinanciën structureel te verbeteren. Het jaar 2006 zal het jaar zijn waarin de overheid de meeste structurele hervormingen implementeert. In 2004 klom de Nederlandse economie met een groei van 1,7% voorzichtig uit het dal. In 2005 wordt een terugval van de groei voorzien. Voor 2006 wordt verwacht dat de economie zal aantrekken. Voor het eerst in het vijf jaar wordt er daarmee een economische groei verwacht die uitstijgt boven de potentiële groei. De Nederlandse economie komt daarmee eindelijk stevig uit het dal te voorschijn. De overheidsfinanciën verbeteren over de kabinetsperiode zienderogen dankzij het kabinetsbeleid. Gezonde overheidsfinanciën zijn een belangrijke voorwaarde voor duurzame economische groei. De afgelopen jaren is Nederland er relatief goed in geslaagd om, ondanks de aanzienlijke onverwachte economische tegenslagen, de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Binnen drie jaar na het aantreden van het kabinet is het structurele tekort met circa 1,5% BBP teruggebracht. Naar verwachting komt het structurele tekort in 2006 uit op 0,7% BBP. Daarmee respecteert Nederland in 2006 zijn middellange termijn doelstelling (MTO) van een structureel tekort tussen de 0,5% BBP en 1,0% BBP zoals volgt uit Europese afspraken naar aanleiding van het hernieuwde Stabiliteits- en Groeipact. In 2007 en 2008 stabiliseert het structureel tekort zich op 0,7% BBP en wordt de MTO ook voor deze jaren gerespecteerd. De kwaliteit van de overheidsfinanciën toegenomen. Dat wil zeggen dat het belang van de structuurversterkende uitgaven aan bijvoorbeeld onderwijs en infrastructuur in de totale overheidsfinanciën het afgelopen decennium is toegenomen. De aanzienlijke verbetering van de overheidsfinanciën tijdens deze kabinetsperiode, betekent echter nog niet dat houdbaarheid van de overheidsfinanciën een vanzelfsprekendheid is. Begin volgend jaar zal er meer inzicht zijn in de gevolgen van de vergrijzing voor de houdbaarheid van de openbare financiën als het CPB nieuwe vergrijzingsommen presenteert. In de nabije toekomst is het van belang om volgens de geldende begrotingsystematiek de juiste balans te vinden tussen budgettaire consolidatie enerzijds en de ontwikkeling van de uitgaven en lastendruk voor burgers en bedrijven anderzijds. Dit stabiliteitsprogramma wordt later ingediend dan gebruikelijk. Nederland heeft hiervoor gekozen om een zo getrouw mogelijk beeld te kunnen schetsen van de financieel-economische situatie. Bij de begrotingsbehandeling in oktober was een mogelijkheid gecreëerd voor aanvullende besluitvorming in december, mocht de koopkrachtontwikkeling van huishoudens aanvullende besluitvorming rechtvaardigen. Vooral de olieprijsontwikkelingen waren hierbij van belang. Begin december zijn nieuwe cijfers gepresenteerd door het CPB over de verwachte koopkrachtontwikkelingen. Tevens heeft het CPB haar nieuwe inzichten in de ontwikkeling van de economie gepresenteerd. Op basis hiervan heeft het kabinet besloten dat aanvullende besluitvorming over een generieke koopkrachtreparatie niet noodzakelijk is. Wel is besloten tot enkele specifieke maatregelen die echter niet van invloed zijn op het beeld dat hierna wordt gepresenteerd. Voor een analyse van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, die volgens de nieuwe gedragscode jaarlijks aangeleverd moet worden, is de NL regering afhankelijk van de projecties van de vergrijzingswerkgroep van het EPC. Ook schrijft de gedragscode voor dat de gemeenschappelijke projecties op worden genomen in de actualisatie van het stabiliteitsprogramma. Deze actualisatie maakt gebruik van de cijfers voor zover deze halverwege december voorhanden zijn. Voor het overige wordt gebruikgemaakt van (voorlopige) berekeningen van het CPB. Hoofdstuk 2 Economische vooruitzichten
Inleiding en overzicht
De Nederlandse economie heeft zwaar weer achter de rug. Na de sterke groei van gemiddeld 3,7% per jaar in de tweede helft van de jaren negentig, viel de economische groei in 2001 sterk terug. In de jaren 2002 en 2003 stagneerde de economie zelfs. De Nederlandse economie leed onder hoge lonen, stijgende pensioenpremies, dalende aandelenkoersen en een appreciatie van de euro. In 2004 klom de Nederlandse economie met een groei van 1,7% voorzichtig uit het dal. In 2005 wordt een terugval van de groei voorzien door de lagere groei van de relevante wereldhandel, de hoge olieprijs en de nog niet herstelde prijsconcurrentiepositie. Ook de binnenlandse vraag blijft in 2005 achter. Voor 2006 wordt verwacht dat de economie zal aantrekken. Voor het eerst in het vijf jaar wordt er een economische groei verwacht die uitstijgt boven de potentiële groei. De Nederlandse economie komt daarmee eindelijk stevig uit het dal te voorschijn. Het aantrekken van de groei in 2006 berust zowel op een aantrekken van de binnenlandse vraag als een aantrekken van de uitvoer. De verwachting is dat bedrijven dit jaar nog slechts ¼ % maar komend jaar 8¼ % meer investeren dan in het voorafgaande jaar. De stijging van de investeringen in het komende jaar wordt ondersteund door de stijging van de bedrijfswinst. Na uitstel van investeringen in de afgelopen jaren zullen bedrijven de noodzaak voelen om te gaan investeren. Dit jaar wordt nog respijt geboden door de daling van de bezettingsgraad. Ook liet in oktober het producentenvertrouwen een sterke stijging zien. Met een waarde van +3,0 in november 2005 is de index voor het producentenvertrouwen weer terug op ongeveer het niveau van februari 2001. Naast het aantrekken van de investeringen in het komende jaar wordt ook verwacht dat de particuliere consumptie een voorzichtige groei van 1 % (geschoond voor invoering nieuwe zorgstelsel) laat zien. De inkomens van gezinnen stijgen door een stijging van de reële lonen (½% jaar-op-jaar), de groei van de werkgelegenheid, vrijvallen van spaarloon, restitutie van teveel betaalde WAO-premies en de lastenverlichting. Ook een versnelling van de groei van de wereldeconomie en een aantrekkende groei in de voor de export belangrijke eurozone geeft de Nederlandse economie in 2006 een duw in de goede richting. De meeste onzekerheden zijn terug te voeren op de internationale ontwikkelingen - olieprijs, kapitaalmarktrente en wisselkoers. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gevolgen voor de financieel-economische situatie van Nederland mochten deze risico's bewaarheid worden. Daarnaast blijft voor een kleinere open economie als de Nederlandse de ontwikkeling van de concurrentiepositie van eminent belang. Een verantwoorde loonontwikkeling en hogere productiviteitsgroei zijn zeer belangrijk om de Nederlandse economie te laten profiteren van een wereldwijd verbeterende economie. Een eventuele positieve ontwikkeling van de huizenprijzen zal een positieve bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling. Consumentenvertrouwen en structurele hervormingen
De kracht en de langdurigheid van de recente conjuncturele neergang legde zwakke plekken bloot in de Nederlandse economie die op lange termijn de potentiële groei onder druk zetten. Structurele wijzigingen in de manier waarop de Nederlandse economie werkt, waren daarom gewenst. Het doorvoeren van structurele hervormingen ten tijde van een laagconjunctuur stelde de regering echter voor een lastig dilemma. Bij aantreden van dit kabinet was het consumentenvertrouwen laag als gevolg van met name de sterke economische neergang. Op de korte termijn kunnen structurele hervormingen, naast de directe effecten op het beschikbaar inkomen van huishoudens, negatieve effecten hebben door grotere onzekerheid, hogere besparingen en lagere consumptieve bestedingen. Hierdoor bestaat het risico dat de economische ontwikkeling verder onder druk komt. Het was echter de overtuiging van het kabinet dat uitstel van noodzakelijke hervormingen geen optie was. Dit had de onzekerheid alleen maar vergroot. Een nadere analyse van de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen bevestigt dit beeld. De onderstaande figuur toont het consumentenvertrouwen en de welvaartsgroei (BBP per capita). Figuur 2.1 Consumentenvertrouwen en welvaartsgroei

Bron: Europese Commissie, AMECO
Inderdaad is het consumentenvertrouwen aan het begin van de kabinetsperiode op een historisch dieptepunt. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het beleid van structurele hervormingen het vertrouwen van consumenten verder heeft verlaagd. Twee ontwikkelingen wijzen op een beperkt effect van het beleid van structurele hervormingen op de conjuncturele ontwikkeling. Allereerst verbeterde het consumentenvertrouwen al vrij snel na het aantreden van het kabinet. Het dieptepunt van het consumentenvertrouwen lag in het tweede kwartaal van 2003. In juni is het nieuwe kabinet aangetreden en werd de hervormingsagenda bekendgemaakt. Op langere termijn zijn de hervormingen van dit kabinet gunstig voor de welvaart van de Nederlandse burgers. De verwachting van een hogere welvaart kan er toe leiden dat consumenten meer vertrouwen krijgen . Het kabinetsbeleid van structurele hervormingen kan dus heel goed een stijging van het consumentenvertrouwen tot gevolg hebben. Ten tweede is de vraag of het negatieve sentiment onder consumenten ook geleid heeft tot aanpassingen in het consumptiegedrag. Onzekerheid zou tot uiting moeten komen in hogere besparingen. Uit cijfers blijkt echter het tegenovergestelde het geval: consumenten hebben in 2003 en 2004 zelfs ontspaart. Tussen 2001 en 2004 is de spaarquote gedaald van 2% naar -2%. Al met al wijzen de ontsparingen en de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen er niet op dat het kabinetsbeleid van structurele hervormingen de periode van laagconjunctuur versterkt heeft via een lager vertrouwen. Het groeiverlies op de korte termijn viel dus mee terwijl op de lange termijn de economische slagkracht is toegenomen. Prijsconcurrentiepositie, arbeidskosten en de handelsbalans In de afgelopen vijf jaar is de prijsconcurrentiepositie van Nederlandse producenten met ruim 11%-punt substantieel verslechterd. De Nederlandse economie leek in die periode getroffen door een bijna perfecte storm die haar concurrentiepositie danig ondermijnde: hoge arbeidskosten, stijgende pensioenpremies, dalende aandelenkoersen en een appreciatie van de euro. De lonen waren in de voorgaande periode, tijdens de euforie van de tweede helft van de jaren negentig, sterk opgelopen. Toen echter de groei van de wereldeconomie vertraagde en de aandelenkoersen ineenzakten, werd Nederland geconfronteerd met een dalende productie bij een zich traag aanpassende werkgelegenheid. De productiviteitsgroei daalde en daardoor begonnen de arbeidskosten per eenheid product te stijgen. Ondanks de dalende economische groei steeg de werkgelegenheid in personen in 2001 met bijna tweemaal het historische gemiddelde. De feitelijke werkloosheid bleef onder de evenwichtswerkloosheid, doordat bedrijven nog bezig waren een arbeidsreserve op te bouwen. Gevolg was dat er weinig neerwaartse druk op de lonen werd ontwikkeld (zie ook box 2.2 over inflatiepersistentie). In de periode 2002 - 2004 stegen de contractlonen met 1%-pt meer dan de consumentenprijzen. De contractlonen bleven dus op een hoog niveau. Tegelijk met de economische neergang zakten de aandelenkoersen. De sterk gedaalde aandelenkoersen in 2000 en te lage premies in eerdere jaren (in die tijd kwamen nog geregeld zogenoemde 'pension premium holidays' voor) betekende dat in de daaropvolgende jaren pensioenfondsen hun premies moesten verhogen om een voldoende dekkingsgraad te bieden aan de deelnemers. Tot slot steeg de koers van de euro ten opzichte van de dollar van 0,90 dollar per euro in 2001 naar 1,24 dollar per euro in 2004. De effectieve appreciatie van de wisselkoers bedroeg voor Nederland tussen 2001 en 2004 16,2%, oftewel 5,1% per jaar. Over 2005 en 2006 is er ten opzichte van onze concurrenten sprake van een verbetering van de arbeidskosten per eenheid product. De arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie dalen naar verwachting met ¼ % in 2005 en 2¼ % in 2006. De groei van de loonsom per werknemer in de marksector neemt af tot 1¾ % in 2005 en 1% in 2006. Dit komt door een verantwoorde contractloonstijging en door het neerwaartse effect van enkele stelselwijzigingen op de incidentele loonontwikkeling. De werkgelegenheid in arbeidsjaren blijft in 2005 naar verwachting gelijk. Pas in 2006 zet het herstel van de arbeidsmarkt goed door en stijgt de werkgelegenheid met 1%. Tabel 2.1 Ontwikkeling arbeidskosten en concurrentiepositie Nederland 20022003200420052006
Contractloon marktsector3.52.71.511½
Loonvoet marktsector5.54.33.51¾ 1
Arbeidskosten pep2.62.3-1.6- ¼-2¼
Concurrentiepositie NL1-4.3-7.8-2.513¼
Netto uitvoer (% BBP)6.57.07.37½ 7¼
Bijdrage uitvoer aan BBP-groei (%-pt van de groei) ¹0.40.31.2½ 1¼ Employment/population-ratio*74.573.673.1--

1) Ontwikkeling arbeidskosten pep Nederland tov concurrenten Bron: CPB notitie "Geactualiseerd koopkrachtbeeld" ¹ CPB Macro Economische Verkenningen 2006 en * OECD Employment Outlook 2005 Box 2.1 CBS revisie nationale rekeningen: consumptie

Het CBS herziet regelmatig de nationale rekeningen in reguliere wijzigingen. Eens per vijf jaar voert het CBS ook conceptuele wijzigingen door. In 2005 heeft het CBS de nationale rekeningen voor de jaren 2001-2004 herzien. Nieuwe internationale verplichtingen en afspraken in EU-verband zijn aanleiding voor deze revisie en hebben tot conceptuele wijzigingen geleid. De twee belangrijkste conceptuele wijzigingen zijn wijzigingen in de schatting en registratie van de financiële dienstverlening (FISIM) en de introductie van Bijzondere Financiële instellingen (BFI's). De revisie heeft het niveau van het BBP verhoogd en ook het patroon van de economische groei over de afgelopen jaren is beïnvloed. De revisie heeft ertoe geleid dat de consumptieve bestedingen door huishoudens voor de jaren 2001- 2004 aanzienlijk opwaarts zijn bijgesteld (zie onderstaande tabel). De belangrijkste conceptuele wijziging voor de particuliere consumptie betreft de registratie voor de financiële dienstverlening (FISIM). Een deel van de dienstverlening door banken wordt nu toegerekend aan de gebruikers, waaronder de huishoudens. Consumptieve bestedingen door huishoudens (inclusief IZWh) en gezinsinkomen 2001200220032004
mld euroin % BBPmld euroin % BBPmld euroin % BBPmld euroin % BBP Consumptie voor revisie212,849,6%221,349,7%224,349,4% Consumptie na revisie224,250,1%233,050,1%236,549,7%239,248,9% Mutatie consumptie+11,5+11,8+12,3
Netto beschikbaar inkomen na revisie230,1235,5234,0233,6 Bron: CBS, Revisie Nationale rekeningen: bijstellingen 2001-2004 In 2001 nemen de consumptieve bestedingen met 11,5 miljard euro meer toe dan eerder geraamd. Deze opwaartse bijstelling wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door verbeterde gegevens van de detailhandel (reguliere bijstelling). De nieuwe gegevens van de detailhandel laten een hoger omzetniveau zien dan tot nu toe in de nationale rekeningen gehanteerd werd. In 2001 leidt dit tot een opwaartse bijstelling van 5 miljard euro. De conceptuele wijziging leidt in 2001 tot een opwaartse bijstelling van 5,2 miljard. De omvang van deze bijstelling daalt in de jaren 2002 en 2003. De opwaartse bijstelling van de consumptie ondersteunt het beeld dat consumenten vooruitlopend op betere tijden hun besparingen hebben verminderd om al te grote schommelingen in consumptieve bestedingen te vermijden. In de oude CBS cijfers leek het teruglopende reëel beschikbare inkomen volledig door te werken in de consumptie. Dit beeld moet nu dus worden bijgesteld. Arbeidsmarkthervormingen
In dit stabiliteitsprogramma en dat van vorig jaar is gewezen op 'the fallacy of the Dutch miracle' . De Nederlandse arbeidskosten passen zich nog onvoldoende snel aan aan veranderingen in de output gap. Empirische studies wijzen op een verband tussen aanpassingen van de arbeidskosten aan de conjunctuur en arbeidsmarktinstituties. Het aanbod op de arbeidsmarkt is in Nederland langs twee paden verbeterd. Allereerst zijn er maatregelen genomen om het arbeidsaanbod te vergroten. Daarnaast zijn er ook maatregelen genomen om de arbeidsmarkt te flexibiliseren. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de arbeidsmarkthervormingen. De Nederlandse economie kan zich door de arbeidsmarkthervormingen in de toekomst sneller aanpassen en is beter voorbereid op de vergrijzing. Snellere aanpassing van de lonen aan veranderende omstandigheden komt ook tot uitdrukking in snellere aanpassingen van de consumentenprijzen. Box 3.1 laat overigens zien dat, ondanks de verbeteringen die in Nederland nog mogelijk zijn, Nederland toch relatief goed presteert binnen de eurozone. Box 2.2 Inflatiepersistentie
Persistent afwijkende inflatie van het eurogemiddelde in lidstaten kan wijzen op structurele zwakheden in een economie. Als prijsaanpassingen moeilijk plaatsvinden, zullen externe schokken vooral tot hoeveelheidaanpassingen leiden. Over het algemeen zijn prijsaanpassingen sneller en minder pijnlijk dan hoeveelheidaanpassingen. De persistentie van inflatie heeft binnen de eurozone de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen (onder andere binnen het ESCB). Vooral neerwaartse prijsrigiditeit is een bron van zorg. In een conjunctureel dal passen de lonen zich onvoldoende aan waardoor de inflatie te hoog blijft en de concurrentiepositie verslechtert bij (vaak) een daling van de productiviteitsgroei. Onderstaande grafiek toont de frequentie waarmee in eurolanden de nationale inflatie boven of onder het gebiedsgemiddelde ligt. Als er verschil is tussen het aantal keren boven- en benedengemiddelde inflatie, dan is dat een indicatie voor inflatiepersistentie. Daarnaast wordt dezelfde frequentie getoond voor drie zogenoemde metropolitan statistical areas (MSA's) in de VS. De getoonde MSA's zijn die met het kleinste verschil tussen boven- en benedengemiddelde inflatie (Dallas), een die representatief wordt geacht voor het gemiddelde verschil (New York) en één met het grootste gemeten verschil tussen boven- en benedengemiddelde inflatie (Boston). Figuur Inflatiepersistentie 1991 - 2005

Bron: Eigen berekeningen op basis van Bureau of Labor Statistics en Eurostat Nederland lijkt er op basis van bovenstaande situatieschets relatief goed uit te springen. Binnen de eurozone zijn er twee landen die beter presteren, te weten Luxemburg en Finland. Nederland blijft nog wel achter bij de VS. In dit beeld zijn overigens nog niet de meest recente inflatieontwikkelingen meegenomen, die voor Nederland een inflatie beneden het eurozonegemiddelde laten zien. Vergelijking met de Herfstvoorspellingen van de Europese Commissie De Europese Commissie verwacht voor dit jaar een economische groei van 0,5% en voor komend jaar een groei van 2,0%. Daarmee is de Europese Commissie minder optimistisch dan de Nederlandse regering. De Nederlandse regering verwacht een groei van ¾ % in 2005 en 2½ % in 2006. De belangrijkste reden voor dit verschil lijkt het verschil in de geraamde olieprijs voor 2006. Het CPB raamt voor een olieprijs van $55 per vat (Brent), terwijl de Cie uitgaat van ruim $60 per vat Brent. Daarnaast is het CPB iets positiever ten aanzien van de ontwikkeling van de binnenlandse vraag. De particuliere consumptie wordt in de NL projecties ondersteund door de verbetering van de koopkracht. Aan de investeringskant is vooral het optimisme over de investeringen in woningen gestegen. Ook ten aanzien van het EMU-saldo is de Nederlandse regering iets positiever dan de Europese Commissie. De hier waargenomen verschillen worden toegelicht in het volgende hoofdstuk. VariabeleBron2004200520062007
Economische groeiEC1.70.52.02.4
NL/CPB1.7¾ 2½ -
Particuliere consumptieEC0.0-0.2-3.01.8
NL/CPB0.0¼ -2 (+1¼)*-
Particuliere investeringenEC2.91.44.56.3
NL/CPB2.91¾ 6½ -
EMU saldoEC-2.1-1.8-1.9-1.5
NL/CPB-2.1-1.2-1.5-1,2

* Het cijfer tussen haakjes is geschoond voor de verschuiving van consumptie van particulier naar overheid als gevolg van de stelselherziening in de zorg. Hoofdstuk 3 Overheidsfinanciën
De afgelopen jaren betekenden een turbulente periode voor de overheidsfinanciën. Na het realiseren van een begrotingsoverschot in 2000, deed zich onder invloed van de groeivertraging plotseling een onverwacht sterke verslechtering van het EMU-saldo voor. Ondanks een fors pakket aan maatregelen aan het begin van deze kabinetsperiode, werd in 2003 de grens van 3% overschreden, waardoor verdere aanvullende maatregelen noodzakelijk bleken. Inmiddels begeeft het saldo zich weer in de juiste richting, zodat (gedeeltelijk) terug kan worden gekeerd naar het trendmatige begrotingsbeleid. Het beeld van de Nederlandse overheidsfinanciën wordt vrijwel niet verstoord door maatregelen met een eenmalig karakter. Beleidsstrategie
Een belangrijke doelstelling van dit kabinet is om te streven naar houdbare overheidsfinanciën op middellange termijn om zo de kosten van de vergrijzing op te kunnen vangen. Aan het begin van de kabinetsperiode werd dit kabinet geconfronteerd met nieuwe budgettaire vooruitzichten, waaruit bleek dat de ontwikkeling van het EMU-saldo achterbleef bij het houdbaar pad zoals dat destijds geraamd werd. Het kabinet heeft daarop besloten om tijdig in te grijpen met een relatief fors pakket aan maatregelen van ongeveer ¤ 12½ miljard. Het lijkt aannemelijk dat op korte termijn het pakket de conjunctuurvertraging enigszins versterkt heeft. Om het negatieve effect op de economische groei zo veel mogelijk te beperken, bestond het pakket voornamelijk uit vermindering van de uitgaven. Hierdoor is het negatieve conjuncturele effect beperkt gebleven. In een doorrekening schat het CPB dat de afspraken tot 0,2%-punt mindere groei gedurende deze kabinetsperiode hebben geleid. Na inpassing van de maatregelen bij het begin van deze kabinetsperiode is het kabinet uitgegaan van een trendmatig begrotingsbeleid . Reeds kort na het aantreden van het kabinet deed zich echter een dusdanig verdere verslechtering van het overheidssaldo voor dat de ingebouwde buffer ten opzichte van de 3%-norm in gevaar kwam (zie ook hoofdstuk 7). Conform de eigen begrotingsregels heeft het kabinet in reactie hierop in 2004 aanvullende maatregelen genomen. De omvang van het pakket bedroeg 4½ miljard en was min of meer gelijkelijk verdeeld over ombuigingen en lastenverzwaringen. Uiteindelijk heeft dit pakket maatregelen echter niet kunnen voorkomen dat de referentiewaarde (2,5% BBP) en zelfs de 3%-norm uit het Verdrag van Maastricht werd overschreden doordat zich in een later stadium nog meer tegenvallers (onder andere bij de lagere overheden) hebben voorgedaan. In reactie op het overschrijden van de 3%-norm droeg de Ecofin Raad van 2 juni 2004 Nederland op om, in lijn met artikel 104.7 van het Verdrag, binnen vier maanden maatregelen te presenteren die het tekort in 2005 beneden de 3% zou brengen. Bij de begroting 2005 zijn daarom aanvullende maatregelen genomen ter grootte van ½% BBP. Hierdoor ontstond de situatie dat de uitgaven zich in de vorige begroting structureel ongeveer 1 miljard onder het uitgavenkader bewogen en was sprake van 2 miljard meer lastenverzwaring dan voorzien in het lastenkader. Mede als gevolg van de aanvullende maatregelen is het EMU-saldo in 2004 weer onder de 3%-norm uitgekomen. Doordat zich tegelijkertijd ook weer enkele gunstige budgettaire ontwikkelingen hebben voorgedaan, is het saldo uiteindelijk zelfs uitgekomen op 2,1%. Recente ontwikkelingen
Doordat het saldo weer voldoende verwijderd was van de 3% (oftewel, beneden de referentiewaarde van 2,5% BBP), kon in de begroting voor 2006 weer worden teruggekeerd naar het trendmatige begrotingsbeleid (zie ook hoofdstuk 7). De uitgaven zijn weer teruggekeerd naar het uitgavenkader. De aanwezige ruimte is onder andere gebruikt voor investeringen in zorg, onderwijs en veiligheid. Tevens zijn in augustus maatregelen genomen om de koopkracht te ondersteunen, zoals afschaffing van het lesgeld en verhoging van de tegemoetkoming kinderopvang ter stimulering van het arbeidsaanbod. Daarnaast is ¤ 1 miljard lastenverlichting teruggeven, mede doordat de koopkrachtontwikkeling zich minder gunstig ontwikkelde dan eerder geraamd. Na indiening van de begroting is besloten tot een additionele lastenverlichting van ¤ 0,9 miljard hoofdzakelijk ten gunste van gezinnen. Per saldo bevindt de lastenontwikkeling zich nog altijd ¤ 0,5 miljard boven het kader (rekening houdend met 0,2 miljard lastenverlichting voor 2007 die al in het beeld zit). Daarnaast heeft een investeringsimpuls van 2,3 miljard plaatsgevonden in met name infrastructuur en onderwijs via het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Het FES is een apart fonds dat buiten het uitgavenkader valt en voornamelijk gevoed wordt door gasbaten. Uitgangspunt van het FES is dat vermogen ondergronds wordt omgezet in vermogen bovengronds. Het geraamde tekort van de lokale overheden zal naar verwachting in 2006 uitkomen op 0,3% BBP. Dit is een halvering van het tekort van de lokale overheden vergeleken met 2003. Het tekort in 2003 kwam onverwacht, omdat de lokale overheden jarenlang kleine overschotten hadden. Als reactie op het onverwachte tekort is in september 2004 een bestuurlijk akkoord afgesloten met de vertegenwoordigende organisaties van de lagere overheden (zie hoofdstuk 7). De bij het bestuurlijk akkoord betrokken partijen zullen samen monitoren of het tekort van de lokale overheden in 2006 onder de 0,5% BBP blijft. Dit jaar worden de belastinginkomsten gekenmerkt door aanzienlijke meevallers. In een speciale box is vorig jaar ingegaan op de onzekerheid en het belang van een prudente schatting van de belastinginkomsten. Box 3.1 gaat opnieuw in op de raming van de belastinginkomsten in het licht van de recente inkomstenmeevallers. Vooral de meevallers aan de inkomstenkant hebben ervoor gezorgd dat het EMU-saldo over 2005 naar verwachting 0,6% BBP gunstiger uitkomt dan geraamd ten tijde van de Miljoenennota. Door het kabinet wordt er vanuit gegaan dat 0,2% BBP van belastinginkomsten incidenteel is. Dit deel is toe te wijzen aan de effecten van de hogere heffingsrente (zie box 3.1). De effecten voor het saldo voor de komende jaren van de meevallers zijn gebaseerd op de inschatting van het CPB voor 2006. Box 3.1 Onzekerheid ten aanzien van de belastingraming De macro-progressiefactor geeft aan in welke mate de nominale opbrengst van de belastingen en premies meegroeit met de groei van het nominale BBP. De macro-progressiefactor is gelijk aan de endogene toename van de belastingen en premies per procent groei van het nominale BBP. Als de endogene stijging van de belastingen en premies gelijk is aan de nominale BBP-groei, is de progressiefactor gelijk aan 1. Gemiddeld over een groot aantal jaren heeft de progressiefactor doorgaans deze waarde. Op de korte termijn zijn echter aanzienlijke fluctuaties in de progressiefactor mogelijk. Ten tijde van een laagconjunctuur heeft de progressiefactor in de regel een lage waarde als gevolg van zogenoemde samenstellingseffecten. Zo vindt dan vaak een verschuiving plaats van hoogbelaste naar laagbelaste consumptie, waardoor de opbrengst van de omzetbelasting wordt gedrukt. Ten tijde van een hoogconjunctuur heeft de progressiefactor vaak juist een hoge waarde. Hierdoor zijn belastingramingen altijd omkleed met een hoge onzekerheidsmarge. Dit onderstreept het belang van behoedzaam ramen Op basis van de huidige inzichten rondom de realisatiecijfers tot en met oktober is de inkomstenraming met 2,3 miljard euro opwaarts bijgesteld. Vooral de vennootschapsbelasting en de loonheffing ontwikkelen zich gunstiger dan verwacht. Bij de vennootschapsbelasting blijkt dat als gevolg van een verhoging van de heffings- en invorderingsrente per 1-1-2005 het voor bedrijven (met name in de financiële sector) aantrekkelijk is geworden om in eerste instantie hoge aanslagen vennootschapsbelasting te betalen, zodat later het teveel betaalde met rente (die hoger ligt dan de marktrente) kan worden terugontvangen. Inmiddels is de heffings- en invorderingsrente met 1,5%-punt verlaagd om dit gedrag tegen te gaan. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de ontwikkeling van het saldo en de opeenvolgend genomen beleidspakketten. Tabel EMU-saldi, beleidspakketten en mee/tegenvallers (% BBP) 2003200420052006
Stand regeerakkoord (jun-03)-1.6-1.7-1.2-0.8
Mee(+)/Tegenvallers(-)-0.7-0.9-0.9-0.5
Aanvullend beleidspakket MN 20040+0.3+0.4+0.4
Stand MN2004 (sep-03)-2.3-2.3-1.6-0.9
Mee(+)/Tegenvallers(-)*-0.9-1.2-1.5-1.5
Aanvullend beleidspakket MN 20050+0.5+0.5+0.4
Stand MN 2005 (sep-04)-3.2-3.0-2.6-2.1
Mee(+)/Tegenvallers(-)0+0.9+0.8+0.5
Aanvullend beleidspakket MN 2006000-0.2
Stand MEV 2006 (sep-05)-3.2-2.1-1.8-1.7
Mee(+)/Tegenvallers(-)00+0.6+0.2
Stand december 2005-3.2-2.1-1.2-1.5

* Inclusief najaarsoverleg
Middellange termijn
In het regeerakkoord is een saldopad opgenomen waarbij in 2007 het feitelijk EMU-saldo uit zou komen op een tekort van 0,5%. Volgens CPB-berekeningen van destijds zou een overschot van ruim 1% BBP moeten worden gerealiseerd om de kosten van vergrijzing op te kunnen vangen. Gecorrigeerd voor tijdelijke factoren (conjunctuur en pensioenpremies, zie Miljoenennota 2004) kwam dit overeen met een feitelijk tekort van 0,5% in 2007. Het saldo blijft vooralsnog achter bij dit saldopad. Dit wordt deels veroorzaakt doordat er nog altijd sprake is van een negatieve output gap. De komende periode zal een aantrekkende conjunctuur moeten worden benut voor verdere saldoverbetering. Overigens is het tekort van 0,5% BBP uit het hoofdlijnenakkoord geen saldodoelstelling op zich, maar een uitkomst van het streven om de overheidsfinanciën weer op een houdbaar pad te krijgen. Er zijn vele factoren die de uitkomsten van de vergrijzingsommen kunnen beïnvloeden. Het betreft hierbij onder meer de minder gunstige realisaties van de afgelopen vier jaar, de effecten van de structurele hervormingen, de CBS-revisie van de Nationale Rekeningen en een aantal nadere raminginzichten (waaronder rente). Een actualisatie van de vergrijzingsommen van het CPB, die binnen enkele maanden zal verschijnen, zal nadere inzichten geven over het houdbare pad van de overheidsfinanciën. Het conjunctuurgeschoonde saldo
Het conjunctuurgeschoonde saldo is één van de indicatoren voor houdbaarheid van de overheidsfinanciën gedurende de conjunctuurcyclus. De ontwikkeling van het structurele saldo in lijn met de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact is één van de twee voorwaarden voor automatische stabilisatie aan de inkomstenkant van de begroting. Tussen 2003 en 2006 verbetert het structurele saldo, rekening houdend met een vertraagd effect van de conjunctuur op inkomsten en uitgaven, met gemiddeld 0,5%-pt. Dit is vooral een gevolg van een sterke daling van het feitelijke tekort. Dit stabiliteitsprogramma laat voor het eerst sinds het begin van de kabinetsperiode een verbetering zien in de structurele saldi voor de jaren 2004 tot en met 2007 ten opzichte van eerdere actualisaties. Onderstaande tabel geeft een overzicht voor de periode 2003 - 2008. Daarbij is voor 2005 en 2006 uitgegaan van de CPB raming van begin december. In het voorjaar van 2006 komt het kabinet met nieuwe cijfers voor de saldo-ontwikkeling voor de jaren 2006 en 2007. De ramingen voor de saldi voor 2007 en 2008 in onderstaande tabel hebben dan ook een technisch karakter. Uitgegaan is van een economische groei van 2½% in 2007 en 2¼% in 2008 en een progressiefactor van 1 in beide jaren. Daarnaast is aangenomen dat vanaf 1-1-2007 de olieprijs 26 $ per vat beloopt en de eurokoers 1,20 $ bedraagt. %BBP200320042005 200620072008
EMU-saldo-3.2-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
Structureel saldo dec-05*-2.2-1.30.1-0.7-0.7-0.7
Structureel saldo dec-05* met vertraging-2.6-1.2-0.1-0.5-0.6-0.7 Hierin zijn de veranderingen doorgevoerd bij de herfstvoorspellingen van 2005 meegenomen. De belangrijkste verandering betreft het aantal gewerkte uren. In bovenstaande tabel is ook een structureel saldo opgenomen waarin rekening wordt gehouden met een vertraging. Bij de herberekening van de begrotingselasticiteiten, mede op verzoek van het EPC, heeft de OESO ook vertragingen geïntroduceerd. Deze vertragingen zijn belastingtechnisch (bijv verliesverrekening) en economisch (vertraagde reactie uitgaven en inkomsten op conjunctuur) zinnig. Middellangetermijndoelstelling
Volgens het Stabiliteits- en Groeipact dienen lidstaten op middellange termijn te streven naar begrotingsevenwicht of een begrotingsoverschot. Volgens verordening 1055/2005 mag daarbij de middellangetermijndoelstelling van individuele landen afwijken van dit vereiste op basis van de schuldquote en de potentiële groei. Daar de schuldquote van Nederland kleiner is dan 60% en de langetermijn potentiële groei voor Nederland volgens berekeningen van het EPC net boven het gemiddelde van de Europese Unie ligt, volgt uit de Europese afspraken dat de middellangetermijndoelstelling van Nederland zich bevindt in de range van -0,5% en -1%. Volgens berekeningen van de Europese Commissie biedt een structureel tekort van 1% voor Nederland voldoende veiligheidsmarge ten opzichte van de 3%-grens. Zoals blijkt uit de tabel voldoet de waarde voor het structurele saldo (exclusief eenmalige maatregelen) voor de gehele periode 2005 - 2008 aan de Nederlandse middellangetermijndoelstelling zoals volgt uit de Europese afspraken van -0,5% tot -1% Schuldenniveaus en schuldontwikkeling
De EMU-schuldquote neemt in 2005 nog toe. In 2006 stabiliseert de schuldquote iets boven de 54% BBP. Voor 2008 laten de ramingen een afname zien naar ongeveer 53% BBP. Daarmee blijft de schuldquote duidelijk onder de Europese referentiewaarde van 60 procent gedurende de kabinetsperiode. In euro's gemeten laten de ramingen wel een jaarlijkse toename van de schuld zien. Van een aflossing van de schuld - om de rentelasten te verminderen en zo ruimte te creëren op de begroting om de kosten van vergrijzing op te vangen - is nog geen sprake. Verkoopopbrengsten van staatsdeelnemingen worden aangewend voor de aflossing van de staatsschuld. Tabel Ontwikkeling van de EMU-schuldquote (in % BBP)* 2003200420052006

1. EMU-schuldquote52,653,154,454,5

2. Effect EMU-saldo op de schuldquote+3,2+2,1+1,2+1,5
3. Noemereffect (BBP)-1,3-1,4-0,4-1,8

4. EMU-saldo en BBP-effect (4=2+3)+1,8+0,7+0,8-0,3
5. Financiële transacties en overig-0,6-0,1+0,6+0,4
6. Totale mutatie schuldquote+1,3+0,6+1,3+0.1

* Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal. Hoofdstuk 4 Gevoeligheidsanalyse en vergelijking met vorige actualisatie Vergelijking met actualisatie november 2004
Het vorig jaar ingediende stabiliteitsprogramma werd geschreven met in het achterhoofd de negatieve groei in 2003 en de signalen van een voorzichtig aantrekkende groei 2004. De vooruitzichten waren redelijk gunstig, hoewel de signalen niet eenduidig waren. Dit jaar zijn de vooruitzichten beduidend beter en de signalen steviger dat de groei aantrekt. Ook de vooruitzichten voor het saldo zijn sterk verbeterd. In september 2005 heeft het CBS een revisie gedaan van de nationale rekeningen voor de periode 2001 - 2004. Deze revisie bestaat uit een regulier deel dat de verwerking van additionele informatie betreft. Het andere deel is de toepassing van de nieuwe Europese afspraken waarvan de toerekening van de rentemarge tot de particuliere consumptie de belangrijkste is (zie ook de box in hoofdstuk 2). Door de revisie blijkt de economische krimp in 2003 nu beperkt tot 0,1% ten opzichte van het voorgaande jaar, terwijl eerder uitgegaan was van een krimp met 0,9%. Hierdoor zijn de afdrachten aan de EU met terugwerkende kracht omhoog bijgesteld (circa ¤ 0,5 miljard). In onderstaande tabel wordt het huidige stabiliteitsprogramma vergeleken met dat van vorig jaar. Tabel 4.1 Vergelijking actualisatie Stabiliteitsprogramma november 2004 en december 2005 ESA Code20042005200620072008
Groei reëel BBP (%)
Vorige actualisatie1¼1½2½2½-
Huidige actualisatie1.7¾ 2½2½2¼
Verschil½ -¾00-
Begrotingstekort (%BBP)EDP B.9
Vorige actualisatie-3.0-2.6-2.1-1.9-
Huidige actualisatie-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
Verschil+0.9+1.4+0.5+0.3-
Overheidschuld (% BBP)
Vorige actualisatie56.358.158.658.3-
Huidige actualisatie53,154,454,553,953,1
Verschil-3.2-3.7-4.1-4.4-
Na een aantal actualisaties achter elkaar een verslechterend beeld in combinatie met de noodzakelijke beleidsmaatregelen te hebben moeten presenteren, is in dit stabiliteitsprogramma sprake van een verbetering op vrijwel alle fronten. Over het recente verleden en voor de nabije toekomst is het beeld beter dan bij de stand van afgelopen jaar voor wat betreft economische groei, EMU saldo en EMU schuld. Alleen dit jaar valt de groei waarschijnlijk nog licht tegen ten opzichte van vorig jaar. Onzekerheden voor de toekomst en gevoeligheidsanalyse: de olieprijs Net als vorig jaar is de olieprijs ook dit jaar weer een belangrijke risicofactor. Het vorig jaar geïdentificeerde risico van een hogere olieprijs heeft zich dit jaar gematerialiseerd. De dynamiek van de oliemarkt is zelfs dusdanig gebleken dat het scenario waarop het kabinet zich heeft gebaseerd in de begroting, achterhaald leek op het moment van publicatie. Het kabinet gaat in haar begroting uit van een gemiddelde olieprijs van USD 52 per vat dit jaar en USD 50 voor het aankomende jaar. In de door de Cie aangeleverde externe assumpties wordt uitgegaan van een gemiddelde olieprijs van USD 55 in 2005 en USD 61,4 in 2006. In haar meest recente raming houdt het CPB, de hofleverancier voor ramingen van het kabinet, overigens rekening met een olieprijs van USD 55 voor zowel 2005 als 2006. Voor 2007 en 2008 is, in lijn met de laatst gepubliceerde middellange termijn raming van het CPB, gerekend met een olieprijs van USD 26 per vat en een euro-dollarkoers van 1,20. De gevoeligheid van de Nederlandse economie voor olieschokken is aanzienlijk afgenomen in de afgelopen dertig jaar. Sinds de oliecrisis in het begin van de jaren zeventig is het olieverbruik per eenheid product met ruim de helft afgenomen. Dit betekent echter niet dat de Nederlandse economie geen hinder meer zou ondervinden van een olieprijsstijging. In de MEV heeft het CPB de effecten berekend van olieprijs die USD 15 per vat hoger ligt in 2006. Overigens houdt deze variant rekening met een olieprijs die gemiddeld in 2005 uitkomt op USD 57. Begin december lag de gemiddelde olieprijs over de eerste elf maanden van 2005 op ruim USD 55 per vat Brent. Tabel 4.2 Effecten van een hogere olieprijs
Cumulatieve afwijkingen in %
20052006
Bruto Binnenlands Product (BBP)-0.1-0.6
Particuliere consumptie-0.1-0.7
Investeringen bedrijven-0.4-3.0
Uitvoer goederen-0.2-0.7
Werkgelegenheid0.0-0.3
Consumentenprijsindex (CPI)0.10.8
Contractloon marktsector0.0-0.3
EMU-saldo (niveau, % BBP)0.00.0
De lagere economische groei en de hogere werkloosheid zorgen voor tegenvallers op de begroting. Deze worden echter gecompenseerd door een substantiële toename van de niet-belastingmiddelen uit aardgas. De prijs van aardgas is met een vertraging gekoppeld aan de olieprijs. Beide effecten samen betekenen dat een hogere olieprijs nagenoeg geen effect heeft op het EMU-saldo (ervan uitgaande dat extra gasbaten die naar het Fonds Economische Structuurversterking vloeien niet in het zelfde jaar worden uitgegeven aan investeringsprojecten). Onzekerheden voor de toekomst en gevoeligheidsanalyse: de rente De kapitaalmarktrentes staan op een historisch laag niveau. In de voorspelling van dit najaar wordt in de centrale projectie uitgegaan dat de lange rente in Duitsland in 2005 op 3½% en in 2006 op 4% uitkomt. In de externe aannames van de Cie ligt de laagste rente in de eurozone dit jaar op 3,3% en komend jaar op 3,4%. Hoewel verschillende oorzaken ('savings glut', lage inflatie, risicoafkeer, hedgefunds) worden genoemd is de verklaring van de lage lange rente nog niet helemaal sluitend. Het is daarom niet ondenkbaar dat de kapitaalmarktrente stijgt. In onderstaande tabel worden de effecten gepresenteerd van een stijging van de rente in het voorjaar van 2006. Tabel 4.3 Effecten van een hogere lange rente ( ½%-pt in 2006 en 1%-pt in 2007) Cumulatieve afwijkingen in %
20062007
Bruto Binnenlands Product (BBP)-0.4-1.5
Particuliere consumptie-0.4-1.3
Investeringen bedrijven-1.2-4.6
Uitvoer goederen (excl. energie)-0.7-2.2
Werkgelegenheid0.0-0.4
Consumentenprijsindex (CPI)-0.1-0.3
Contractloon marktsector-0.3-0.7
EMU-saldo (niveau, % BBP)-0.2-0.8
Bron: Centraal Economisch Plan 2005, originele scenario gebaseerd op renteverhoging in voorjaar 2005 Onzekerheden voor de toekomst en gevoeligheidsanalyse: de wisselkoers Voorspellen van wisselkoers is onmogelijk (zie Meese en Rogoff, 1984) . Veelal is het meest verstandige om uit te gaan van een willekeurig pad waarbij de huidige wisselkoers de beste voorspelling is van de toekomstige wisselkoers. De verwachte dollar-eurokoers ligt dan ook niet ver van de wisselkoers ten tijde van het vaststellen van de economische voorspelling gebruikt voor de begroting. In de centrale projectie wordt uitgegaan van een dollar-eurokoers van 1,20 US$/¤ in 2006. Dit wijkt niet ver af van de externe assumpties van de Cie die uitgaat van een dollar-eurokoers van 1,21 in 2006. Er zijn echter ook hele andere ontwikkelingen denkbaar in de toekomst. Gezien het forse tekort op de lopende rekening van de VS is het risico op een aanzienlijke dollardepreciatie nog niet verdwenen. Onderstaande tabel geeft een indicatie van het effect van een appreciatie van de euro met 10%. Tabel 4.4 Effectieve permanente euroappreciatie met 10 procent in 2006 en 2007 Cumulatieve afwijkingen in %
20062007
Bruto Binnenlands Product (BBP)-0.9-0.9
Particuliere consumptie-0.1-0.1
Investeringen bedrijven-1.9-3.4
Uitvoer goederen-2.0-1.8
Werkgelegenheid (1000 arbeidsjaren)-16-31
Consumentenprijsindex (CPI)-0.6-1.5
Contractloon marktsector-0.3-1.9
EMU-saldo (% BBP, ultimo)-0.1-0.2
Bron: DNB, spoorboekjes MORKMON III
Hoofdstuk 5 Kwaliteit van overheidsfinanciën
De doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding van de overheidsinkomsten blijft een speerpunt voor dit kabinet. Ook in Europa komt er steeds meer aandacht voor de samenstelling en omvang van de overheidsfinanciën. Door relatief sterk stijgende uitgaven aan sociale zekerheid en zorg, mede als gevolg van de vergrijzing, kan beleid ter versterking van de economische structuur onder druk komen te staan . Van alle uitgaven die de overheid doet leveren de uitgavencategorieën infrastructuur en onderwijs normaalgesproken de beste condities waaronder de economie kan groeien. Uiteraard moet wel rekening worden gehouden met efficiëntie, effectiviteit en de lastenkant van de uitgaven. Uitgaven aan infrastructuur en veiligheid groeiden in de periode 1995 - 2003 meer dan het BBP en ook meer dan de totale overheidsuitgaven, waardoor het aandeel van deze uitgaven in het BBP en de totale overheidsuitgaven steeg. De laatste jaren vertonen ook de uitgaven aan onderwijs een relatief sterke groei. De uitgaven aan zorg zijn in Nederland, evenals in de andere EU-lidstaten, in de periode 1995 - 2003 relatief sterk gestegen. De uitgaven aan sociale zekerheid zijn in deze periode verminderd. Verandering 1995-2003 (%BBP)NederlandEU-15
? Totale overheidsuitgaven-7.4-3.1
? Veiligheid+0.4+0.1
? Sociale zekerheid-2.1+0.1
? Onderwijs+0.1+0.2
? Gezondheidszorg+0.8+0.5
? Economische zaken (oa infrastructuur)+0.7-1.0
Bron: Eurostat
In de aanvullende besluitvorming in voorjaar en zomer 2005 heeft het kabinet een balans gezocht tussen structurele versterking van de economie en ondersteunen van de koopkracht. Zo is besloten dat Nederland een impuls van ¤ 2,3 miljard zal geven aan de versterking van de economische structuur. Bijna de helft hiervan (¤1,1 miljard) wordt besteed aan kennis, innovatie en onderwijs. Investeringen in menselijk kapitaal en innovatie passen in het streven naar een hoogwaardige kenniseconomie. Het milieu krijgt een impuls van ¤ 0,7 miljard voor onder andere de invoering van roetfilters voor de verbetering van de luchtkwaliteit en de ontwikkeling en toepassing van biobrandstoffen, waterstoffen en kernfusie. In mobiliteit en ruimte wordt een extra investering van ¤ 0,2 miljard gedaan. De overige ¤ 0,3 miljard wordt besteed aan monumenten en aan prijscompensatie. Bovenop de gegeven impuls aan de versterking van de economische structuur vergroot de regering de toegang tot de kinderopvang. In totaal is met deze maatregel een bedrag van ¤ 200 miljoen gemoeid. Beter toegankelijke kinderopvang zal de arbeidsparticipatie van vooral vrouwen ondersteunen. Ook het lesgeld voor 16- en 17-jarigen is permanent afgeschaft. Tenslotte worden de uitgaven aan veiligheid permanent opgehoogd met ¤ 0,2 miljard. De ruimte die de overheid de economie biedt is nadrukkelijk niet alleen afhankelijk van verhoging van de structuurversterkende uitgaven maar ook van een dalende lastendruk. Het kabinet stelt in dit kader voor om met ingang van komend jaar het tarief voor de vennootschapsbelasting te verlagen naar 29,6% (2004: 34,5%). Per 1 januari 2007 wordt de vennootschapsbelasting verder verlaagd naar 26,9%. Ook zal de kapitaalsbelasting per 2006 worden afgeschaft. Deze maatregelen zijn ondermeer onderdeel van het pakket "Werken aan Winst" dat de regering de komende twee jaar wil realiseren om (buitenlandse) investeringen in Nederland een impuls te geven. Deze maatregelen worden overigens voor de bedrijven lastenneutraal doorgevoerd doordat tegelijk de heffingsgrondslag wordt verbreed. Deze mix van lagere tarieven en een grotere heffingsgrondslag biedt een betere basis voor investeringen en economische groei. Wel worden de lasten voor gezinnen met ingang van komend jaar structureel met ¤ 3 miljard verlaagd. De lagere lasten zullen indirect via de consumentenbestedingen ook gunstig uitpakken voor de bedrijven. Vermindering administratieve lasten
Een kleine en efficiënte overheid draagt bij aan economische groei, werkgelegenheid en een sterkere concurrentiepositie. Het kabinet wil ondernemers zoveel mogelijk de ruimte bieden om hun plannen te realiseren en doet dit door het ondernemingsklimaat te verbeteren. Bijvoorbeeld door minder en betere regels en minder administratieve lasten. Een cijfermatige aanpak van administratieve lasten is een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde voor structureel merkbare resultaten voor ondernemers. Op basis van een nulmeting kan zichtbaar worden gemaakt waar het reductiepotentieel zit en wat de vorderingen zijn. De administratieve lastenoperatie van het kabinet ligt goed op koers. De doelstellingen zijn ambitieus (een kwart minder lasten voor bedrijven in 2007). Er worden honderden maatregelen veranderd en geschrapt. Eind dit jaar zal ruim ¤ 1,6 miljard aan netto reductie zijn gerealiseerd. De resterende ¤ 2,5 miljard volgen in 2006 en 2007. Het CPB verwacht dat de maatregelen op de lange termijn leiden tot een stijging van het BBP met 1,9% . Het kabinet wil de hele operatie beter laten aansluiten op de lasten en irritaties zoals die door ondernemers worden beleefd. Bijvoorbeeld door de lasten en irritaties ook in kaart te brengen in zogenaamde Modelbedrijven en het pakket van reductiemaatregelen aan de hand daarvan aan te vullen. De verdieping van het maatregelenpakket omvat onder meer het vereenvoudigen van vergunningen en het met de Samenwerkende Rijksinspecties verminderen van de toezichtlast voor bedrijven. Om extra regels en administratieve lasten te voorkomen, zal het kabinet nieuwe EU-wet- en regelgeving in principe één-op-één overnemen. Het kabinet gaat daar in ieder geval geen 'nationale kop' bovenop zetten (geen 'gold plating'). Deze maatregel gaat in met terugwerkende kracht. Dat betekent dat het kabinet ook kritisch kijkt of eerdere 'nationale koppen' wel echt noodzakelijk waren. Zo wordt bij de Arbowet ruim tweederde van de nationale kop eind volgend jaar geschrapt. Tegelijkertijd geeft het bedrijfsleven aan dat het last heeft van wat "de Brusselse bureaucratie" genoemd wordt. Een aanzienlijk deel van onze wetten en administratieve lasten loopt inderdaad via "Europa". Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU vorig jaar heeft Nederland de Europese Commissie opgeroepen verbetering van Europese regels tot prioriteit te maken. Onlangs heeft de Commissie bijvoorbeeld besloten de administratieve lasten te gaan meten. Dit is een mijlpaal: het verschaft ons een instrument om het ondernemingsklimaat ook in Europese context te verbeteren. Hoofdstuk 6 Houdbaarheid van overheidsfinanciën
Vergroting van het economische draagvlak voor de collectieve voorzieningen is essentieel om voorbereid te zijn op de vergrijzing en verhoogt de welvaart van de Nederlandse burger. Indachtig deze overtuiging zijn aanzienlijke hervormingen doorgevoerd of staan op het punt om ingevoerd te worden op het gebied van de arbeidsongeschiktheid, de vervroegde uittreding, de werkloosheidsuitkering (ter bevordering van participatie en houdbare overheidsfinanciën) en de gezondheidszorg (oog op toegankelijkheid en houdbare overheidsfinanciën). Ook is het toezicht op de pensioenfondsen verbeterd. Onderstaand wordt ingegaan op de genoemde hervormingen. Arbeidsmarkthervormingen
Om het arbeidsaanbod te verhogen wordt allereerst de arbeidsongeschiktheidsregeling aangepast in twee fasen. In de eerste fase zijn de loondoorbetaling bij ziekte in het tweede jaar en het schattingsbesluit van kracht geworden. In de tweede fase (ingaand per 1 januari 2006) wordt de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) ingevoerd. Met de WIA worden werknemers die nog kunnen werken gestimuleerd aan de slag te gaan. Voor 2007 heeft de regering tot doelstelling om de jaarlijks instroom in de arbeidsongeschiktheidsregeling te beperken tot maximaal 25 duizend personen duurzaam volledig arbeidsongeschikten. Naast de maatregelen bij de arbeidsongeschiktheid faciliteert het kabinet niet langer de vervroegde uittreding. Dit is in lijn met het streven van het kabinet om oudere werknemers langer bij het arbeidsproces betrokken te houden. Tot slot heeft het kabinet in de nieuwe Wet Werk en Bijstand de verantwoordelijkheid voor de uitvoering neergelegd bij de gemeenten. De gemeenten hebben een hoge mate van vrijheid bij de uitvoering en kennen financiële prikkels om zo effectief mogelijk te werken. Een grote stap naar flexibilisering van de arbeidsmarkt is gezet door de invoering van de wet Flexibiliteit en Zekerheid, die de flexibilisering van tijdelijke arbeid regelt. Het is in Nederland mogelijk om achtereenvolgens drie contracten aan te bieden die gezamenlijk een periode van drie jaar beslaan. Hierdoor staat Nederland in de OESO lijst van ontslagbescherming voor tijdelijk werk in de top tien van landen met een flexibel ontslagstelsel. De ontslagbescherming voor vaste contracten is echter onveranderd hoog volgens dezelfde OESO indicator voor ontslagbescherming. Vooral de administratieve procedures worden Nederland zwaar aangerekend. Met de kabinetsvoorstellen om de verwijtbaarheidtoets en het lifo-beginsel ("Last-in-first-out") los te laten, verlicht Nederland de administratieve procedure. Daarnaast wordt de WW beperkt tot drie jaar en twee maanden, waar nu nog een maximum geldt van 5 jaar. Volgens berekeningen van het CPB zal het arbeidsaanbod in 2005 en 2006 structureel stijgen met 70 duizend personen, waarvan het belangrijkste deel terug te voeren valt op beleid. Overheidsfinanciën
De hervormingagenda van dit kabinet verbetert de lange termijn houdbaarheid van de overheidsfinanciën via de vergroting van het draagvlak voor collectieve voorzieningen. Begin volgend jaar komen zowel het CPB als de Europese Commissie met een update van de zogenoemde 'vergrijzingsommen'. Deze sommen geven nieuw inzicht in de financiële houdbaarheid van de Nederlandse overheidsfinanciën op de langere termijn. Ondanks de positieve invloed van de recente hervormingen, zijn er ook neerwaartse invloeden op de houdbaarheid. Zo wordt in de nieuwe vergrijzingsommen, zowel door het CPB als de Europese Commissie, gerekend met een structureel lager renteniveau. Deze lagere rente werkt negatief uit voor de overheidsfinanciën aangezien door de vergrijzing er nu gespaard moet worden voor begrotingstekorten in de toekomst. De netto contante waarde van deze tekorten neemt door de lage rente toe, waardoor er nu meer gespaard zal moeten worden. De analyses van CPB en de Europese Commissie vormen een belangrijk uitgangspunt voor een volgend kabinet om de uitdaging van de vergrijzing adequaat het hoofd te bieden. In tabel 6.1 worden de cijfermatige inzichten getoond uit het Stabiliteitsprogramma van 2004. Voor deze tabel is gekozen omdat het CPB en de AWG binnenkort nieuwe cijfers publiceren. In Annex I tabel 7 is een overzicht van de voorlopige uitkomsten uit de AWG opgenomen. Tabel 6.1 Houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn-Stabiliteitsprogramma 2004 % BBP2010202020302050
Totale overheidsuitgaven48.049.855.556.3
Pensioenen5.36.78.98.3
Gezondheidszorg7.78.710.710.7
Rentebetalingen2.52.22.65.7
Totale overheidsinkomsten44.645.748.147.7
Aannames
Groei arbeidsproductiviteit (%)1¾ 1¾1¾1¾
Groei reëel BBP (%)1,81,61,41,8
Participatiegraad mannen82.081.281.581.8
Participatiegraad vrouwen66.372.672.973.2
Totale participatiegraad75.076.576.877.1
Werkloosheid (% BBV)4444
Bron: Eigen berekeningen die aansluiten bij het gepresenteerde beeld in 'Ageing in the Netherlands' Gezondheidszorg
Om de kosten van de gezondheidszorg in de hand te kunnen houden met het oog op de vergrijzing, voert de Nederlandse overheid een nieuw gezondheidszorgstelsel in. Het nieuwe zorgstelsel bevat sterkere prikkels voor kostenbeheersing, terwijl tegelijkertijd toegankelijkheid is gewaarborgd door een acceptatieplicht en zorgtoeslagen voor de lagere inkomensgroepen. Een goede en toegankelijke gezondheidszorg is een belangrijke randvoorwaarde voor een hoge arbeidsparticipatie van de hele beroepsbevolking en die van ouderen in het bijzonder. Pensioenen
Ten einde adequaat toezicht te houden op de financiële positie van pensioenfondsen is een nieuw financieel toetsingskader (FTK) opgesteld. Met het FTK wordt gewaarborgd dat afspraken over pensioenen ook daadwerkelijk kunnen worden nagekomen. In het FTK wordt onder meer bepaald dat (1) ten aanzien van de onvoorwaardelijke toezeggingen met een zekerheid van 97,5% moet worden vermeden dat een fonds binnen één jaar in een situatie van onderdekking terecht komt (voor een standaard pensioenfonds betekent dit een dekkingsgraad van 130%), (2) de verplichtingen van pensioenfondsen op marktwaarde moeten worden gewaardeerd en (3) de gewekte verwachtingen overeen moeten komen met de financiering en het feitelijk toekennen van voorwaardelijke afspraken. Terwijl de structureel gezonde dekkingsgraad voldoende vertrouwen moet bieden aan de deelnemers in het pensioenfonds, is het tegelijkertijd van belang om procyclische effecten te voorkomen. Uitgaande van een 'gezond' pensioenfonds met voldoende dekkingsgraad, bevat het FTK een zekere impuls om niet procyclisch te opereren én juist in goede tijden extra buffers aan het eigen vermogen op te bouwen. Deze extra buffers kunnen vervolgens in slechte tijden worden aangesproken om zo te blijven voldoen aan de voorwaarden die het FTK stelt. Daarnaast bevat het FTK nog enkele bepalingen die beogen eventuele procyclische effecten te beperken: (1) een toegestane hersteltermijn naar het vereiste pensioenvermogen (voor een gemiddeld pensioenfonds 130%) van maximaal 15 jaar bij onvoldoende buffer, (2) demping van premiefluctuaties door het hanteren van een gedempte disconteringsvoet voor de kostendekkende premie, (3) tot slot geldt dat de toezichthouder- als sluitstuk van het prudentieel toezicht - de mogelijkheid heeft om maatwerk toe te passen. In de afgelopen jaren hebben sociale partners in veel pensioenfondsen de overgang gemaakt van een (gemitigeerde) eindloonregeling naar een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. Hierdoor kan het indexatie-instrument niet alleen worden toegepast op reeds ingegane pensioenuitkeringen, maar ook op de nog op te bouwen pensioenrechten van werknemers. Dit vergroot het effect van besluiten door pensioenfondsen over het niveau van indexatie op de dekkingsgraad. De consequenties van het beperken van indexatie worden verdeeld over werknemers en gepensioneerden. Een effectief indexatie-instrument is eens te meer van belang nu door de vergrijzing de ratio tussen werkenden en gepensioneerden verslechtert, waardoor het premie-instrument minder effectief wordt bij het oplossen van eventuele vermogenstekorten bij pensioenfondsen. Hoofdstuk 7 Begrotingsraamwerk
De begrotingsregels in de huidige kabinetsperiode
Het kabinet heeft in het regeerakkoord van 2003 de begrotingsregels vastgesteld voor de kabinetsperiode 2003 -2007. De huidige regels bouwen voort op het trendmatige begrotingsbeleid uit de periode 1994-2003. Met het oog op de gewenste rust in het begrotingsproces vindt de besluitvorming plaats over de begroting, zowel voor uitgaven als ontvangsten, op één moment in het voorjaar, het zogenoemde hoofdbesluitvormingsmoment. Voorts is de begroting gebaseerd op behoedzame uitgangspunten. Daarnaast is er sprake van een strikte scheiding tussen de uitgaven en ontvangsten. De uitgaven zijn genormeerd via vaste reële uitgavenplafonds. De uitgavenplafonds zijn vastgesteld tot en met het eindjaar 2007 van de kabinetsperiode. Aan de ontvangstenkant (de belastingen en sociale premies) geldt in principe volledige werking van automatische stabilisatoren. Wel zijn er vanuit oogpunt van voorzichtigheid en met het oog op de Europese afspraken grenzen gesteld aan de volledige werking. Voorts zijn de regels budgetdiscipline relevant. Het betreft een set gedetailleerde regels voor de dagelijkse budgettaire gang van zaken. Deze set regelt onder meer dat over- en onderschrijdingen van de begroting tijdig gemeld worden aan de minister van Financiën en dat iedere overschrijding op de begroting gecompenseerd dient te worden. De reikwijdte van deze regels budgetdiscipline betreft de Rijksbegroting in enge zin, de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en de Zorgsector. Voor de rijksbegroting in enge zin worden deze regels toegepast op de afzonderlijke departementale begrotingen en de daarbij behorende meerjarencijfers. In Nederland is het gebruikelijk dat in het jaar voor de verkiezingen door de ambtelijke Studiegroep Begrotingsruimte advies wordt uitgebracht over het te voeren begrotingsbeleid in de volgende kabinetsperiode. Daarom zal deze studiegroep voor de zomer 2006 (algemene verkiezingen zijn voorzien in 2007) hierover advies uitbrengen. De uitgavennormering via vaste plafonds
Normering van de uitgaven van de begroting vindt plaats via een vast reëel uitgavenkader. De feitelijke uitgaven (in nominale termen) worden getoetst aan het uitgavenkader. Ten behoeve van deze toetsing wordt het reële uitgavenkader aangepast aan de nominale ontwikkeling. Als maatstaf voor de nominale ontwikkeling wordt de prijscomponent van de Nationale Bestedingen (pNB) gebruikt. De uitgavenplafonds zijn vastgesteld voor elk begrotingsjaar tot en met het eindjaar 2007 van de kabinetsperiode. De reikwijdte van het uitgavenkader is uitgestrekt tot drie zogenoemde budgetdisciplinesectoren: de Rijksbegroting in enge zin, de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en de Zorgsector. Uitgangspunt is dat voor elke sector een reëel uitgavenkader wordt vastgesteld. De uitgaven van elke sector dienen onder het uitgavenkader te blijven. Een saldo van tegenvallers boven meevallers binnen één van drie budgetdisciplinesectoren (of op een begroting) dient te worden gecompenseerd via ombuigingen. Bij de beoordeling welke specifieke uitgaven wel of niet meetellen onder het uitgavenkader geldt als leidend beginsel dat ingeval uitgaven relevant zijn voor de berekening van het EMU-saldo deze dan ook relevant zijn voor het uitgavenkader. Werking automatische stabilisatoren aan de ontvangstenkant De inkomstenkant omvat de belastingen en sociale premies . Voor de inkomstenkant geldt volledige werking van de automatische stabilisatoren met dien verstande dat uit oogpunt van voorzichtigheid een signaalwaarde voor het EMU-tekort van 2,5% geldt als begrenzing voor volledige werking. Bij dreigende overschrijding van deze signaalwaarde worden door het kabinet nadere maatregelen getroffen. Dit geldt eveneens ingeval de noodzakelijke reductie van 0,5% punt BBP van het structurele saldo bedreigd wordt. Toetsing uitgavenkaders
De navolgende tabel omvat de toetsing van de uitgaven van de budgetdiscipline sectoren aan de uitgavenkaders voor de periode 2005-2007. Uit de tabel volgt dat er in het jaar 2005 sprake is van een onderschrijding van het totale kader met bijna 1 miljard euro. Voor de jaren 2006 en 2007 worden jaarlijks sluitende totale kader geraamd. Voor elk van de drie jaren wordt dus het bij het regeerakkoord afgesproken uitgavenplafond gerespecteerd. Tabel 7.1.1 Het uitgavenkader 2005 - 2007 uitgesplitst naar budgetdisciplinesector (x ¤ miljard) 200520062007
Uitgavenkader Rijksbegroting in enge zin94,5 97,5 100,9 Uitgavenniveau Rijksbegroting in enge zin93,7 97,3 101,2 Onder/overschrijding-0,8 - 0,2 0,3
Uitgavenkader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt58,3 57,7 58,2 Uitgavenniveau Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt57,8 57,357,5 Onderschrijding-0,5 -0,3 -0,8
Uitgavenkader Zorg 41,7 43,4 46,0
Uitgavenniveau Zorg42,2 43,8 46,3
Overschrijding0,5 0,3 0,3
Uitgavenreserve-0,20,2
Totale Over/onderschrijding -0,9 0,0 0,0
Afzonderlijke afspraken voor de lokale overheid
De uitgavennormering strekt zich uit tot de collectieve sector, uitgezonderd de lokale overheden. De lokale overheden vormen in Nederland een eigen bestuurslaag onafhankelijk van de centrale overheid . Nadat de uitgaven en ontvangsten van de lokale overheden over het jaar 2003 een onverwacht groot tekort lieten zien van 0,6% BBP, is er een bestuurlijk akkoord afgesloten tussen het Kabinet en de belangenverenigingen van de gemeenten, de provincies en de waterschappen. Doel van het bestuurlijke akkoord is te komen tot een betere beheersing van het saldo van uitgaven en ontvangsten van de lokale overheden. De betrokken partijen dragen zorg voor de monitoring van het te tekort van de lokale overheden binnen de 0,5%-punt BBP. Voorts zal een werkgroep een structurele normeringsystematiek uitwerken voor de beheersing van het EMU-saldo van de lokale overheden. Ook is een verdere verbetering voorzien van de informatievoorziening over de uitgaven en ontvangsten van de lokale overheden Statistical governance
In Nederland worden de statistieken van de openbare financiën over de gerealiseerde jaren samengesteld door het nationale statistische bureau (CBS). Voorts stelt het CBS de kwartaalcijfers samen over de openbare financiën. Het CBS heeft de juridische status van een zelfstandig bestuursorgaan en opereert op basis van een onafhankelijk statuut. De onafhankelijke positie van het CBS maakt samenstelling van betrouwbare en kwalitatief hoogstaande statistieken van de overheidsfinanciën mogelijk. In 2005 is tussen het CBS en het Ministerie van Financiën een protocol gesloten over de rapportages van Nederland aan de Europese Commissie over EMU-saldo en EMU- schuld (de halfjaarlijkse notificaties over EMU-tekort en EMU-schuld, de kwartaalcijfers over de openbare financiën en de 31maart rapportage). In het protocol zijn afspraken gemaakt over verantwoordelijkheid en taakverdeling van CBS en Financiën bij deze rapportages. Voor de ramingsjaren stelt het ministerie van Financiën de cijfers over de openbare financiën samen. Basis voor deze berekeningen zijn de economische ramingen van het Centraal Planbureau. Het Centraal Planbureau heeft een onafhankelijk statuut. ANNEX I Tabellen
Tabel 1a Macro-economische vooruitzichten
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% groei% groei% groei% groei% groei
Reëel BBPB1*g488.61.7¾ 2½ 2½2¼
Nominaal BBPB1*g488.62.62¼ 3¾ 3½ 3¼
Componenten van het reële BBP
Particuliere consumptieP.3239.20.01½ -21¾ 2
OverheidsconsumptieP.3118.50.0½ 9¼ 1½1½
KapitaalinvesteringenP.5181.04.91½5¾54
Voorraden (?)P.52+P.530.80.8-¾¼ 00
Uitvoer van goederen en dienstenP.6328.18.54¼ 5¾5¾5½ Invoer goederen en dienstenP.7292.67.83¾ 6½ 4½4¾
Bijdragen aan BBP-groei
Finale binnenlandse vraag-0.6½ 2 1½1½
Voorraden (?)P.52+P.53-0.2-¼000
HandelsbalansB.11-0.9½½1¾
Tabel 1b Prijsontwikkelingen
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% groei% groei% groei% groei% groei
BBP deflator1000.91¼111
Deflator particuliere consumptie1001.11½1¾1½1½
HICP1001.41.51.51.1
Deflator overheidsconsumptie1002.21211
Deflator investeringen1001.61¼111
Deflator uitvoer1000.42¾1¼11
Deflator invoer1001.13½1¾11
Tabel 1c Arbeidsmarktontwikkelingen
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% groei% groei% groei% groei% groei
Werkgelegenheid, (dzd personen)8157-1.4-¼1½1¾1¾
Werkgelegenheid (gewerkte uren)11.48-1,5 -¼1¼11¼
Werkloosheid (% bbv)4796.46½ 6 5¼4¾
Arbeidsproductiviteit (personen)60.53.41¼1½1½1½
ArbeidsinkomenD.1249.91.51¼2¼2½2½
Tabel 1d Internationale balans
ESA Code2004200420052006
Niveau% groei% groei% groei
BetalingsbalansB.930.17.06.0-0.7
Betalingsbalans particuliere sector39.26.87.3-0.4
Betalingsbalans overheid-9.16.111.90.5
Tabel 2 Ontwikkeling overheidsfinanciën
ESA Code200420042005200620072008
Niveau% BBP% BBP% BBP% BBP% BBP
EMU-saldo (EDP B9) naar subsector

1.Gehele overheid ('General government')S.13-10074-2,1-1,2-1,5-1,2-1,1
2. RijkS.1311-8579-1,8-1,1-1,5-1,8-2,2

3. StaatS.1312n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.n.v.t.
4. Lokale overheidS.1313-2119-0,4-0,4-0,3-0,2-0,1
5. Sociale fondsenS.13146240,10,30,30,91,3
Gehele overheid (S13)

6. Totale ontvangstenTR21736645,046,047,346,947,0
7. Totale uitgavenTE22744047,147,248,848,148,1
8. EMU-saldoEDP B9-10074-2,1-1,2-1,5-1,2-1,1

9. RenteEDP D.41
Incl. FISIM130242,72,62,62,62,6
p.m. 9a. FISIM4490,10,10,10,10,1

10. Primair saldo29500,61,41,11,41,5
Ontvangsten

11. (11=11a+11b+11c) Belastingontvangsten11379023,524,123,423,423,4 11a. Belastingen op productie en invoerD.26105312,612,912,5OptionalOptional 11b. Belastingen op inkomen en vermogenD.55122410,610,910,6OptionalOptional 11c. VermogensheffingenD.9115130,30,30,3OptionalOptional
12. Sociale premiesD.617341415,215,116,8OptionalOptional
13. Inkomen uit vermogenD.4101332,12,12,1OptionalOptional
14. Overig (14=15-(11+12+13))301626,36,87,0OptionalOptional
15.=6. Totale ontvangsten TR21736645,046,047,3OptionalOptional p.m.: Collectieve lasten (D.2+D.5++D.61+D.91-D995)18720438,739,240,340,240,2 Uitgaven

16. OverheidsconsumptieP.325165510,710,710,510,510,5
17. Sociale uitkeringenD.62+D.6312303325,525,527,126,626,6
18.=9. RenteEDP D.41 incl.
Fisim130242,72,62,62,62,6

19. SubsidiesD.368951,41,31,21,21,2

20. InvesteringenP.51152153,13,13,03,03,0

21. Overig (21=22-(16+17+18+19+20))176183,74,04,44,24,2
22.=7. Totale uitgavenTE22744047,147,248,848,148,1 Tabel 4 Ontwikkeling overheidsschuld
In % BBP20042005200620072008

1. EMU-schuldquote53,154,454,553,953,1

2. Mutatie in EMU-schuldquote+0,5+1,3+0,1-0,6-0,8 Componenten van de mutatie in de bruto-schuldquote
3. Primair saldo (minteken = overschot)-0,6-1,4-1,1-1,4-1,5
4. Rente2,72,62,62,62,6

5. Aansluitingsverschil saldo -schuldmutatie-1,60,1-1,4-1,8-1,9 p.m. impliciete rentevoet5,14,94,84,84,8
Tabel 5 Conjuncturele ontwikkelingen
ESA Code20042005200620072008
Groei reëel BBP1.7¾ 2½ 2½2¼
BegrotingstekortEDP B.9-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
RenteEDP D.41+FISIM2,72,62,62,62,6
Groei potentieel BBP1.51.61.81.92.0
Groeibijdrage:

- Arbeid0.240.300.300.310.30

- Kapitaal0.510.530.630.710.76

- TFP0.750.780.820.870.91
Output gap-1.6-2.3-1.5-0.9-0.6
Conjuncturele component EMU-saldo0.91.20.80.50.4
Conjunctuurgeschoond saldo-1.20.0-0.7-0,7-0,7
Conjunctuurgeschoond primair tekort+1.5+2.6+1.9+1.9+1.9 Tabel 6 Verschillen met vorig stabiliteitsprogramma ESA Code20042005200620072008
Groei reëel BBP (%)
Vorige actualisatie1¼1½2½2½-
Huidige actualisatie1.7½2½2½2¼
Verschil½ 100-
Begrotingstekort (%BBP)EDP B.9
Vorige actualisatie-3.0-2.6-2.1-1.9-
Huidige actualisatie-2.1-1.2-1.5-1.2-1.1
Verschil+0.9+1.4+0.6+0.7-
Overheidschuld (% BBP)
Vorige actualisatie56.358.158.658.3-
Huidige actualisatie53,154,454,553,953,1
Verschil-3.2-3.7-4.14.4-
Tabel 7 Houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn- voorlopige AWG cijfers

ANNEX II Welvaart en consumentenvertrouwen
Consumentenvertrouwen en welvaartsgroei hebben over de afgelopen twintig jaar een patroon dat een opvallende gelijkenis toont (zie figuur 2.1). De causaliteit is op basis van de correlatiecoëfficiënt echter niet te bepalen. Een manier om inzicht te krijgen in het oorzakelijke verband is de relatie tussen de welvaartsgroei over een heel jaar en het consumentenvertrouwen in het tweede halfjaar te bezien. De correlatiecoëfficiënt tussen de groei van het BBP per capita over een heel jaar en het consumentenvertrouwen in elke tweede helft van datzelfde jaar bedraagt 0,86. In vrijwel alle lidstaten van de eurozone en het VK is een hogere correlatie van de welvaartsgroei met het gemiddelde consumentenvertrouwen van het tweede halfjaar dan met het gemiddelde van het hele jaar. Dat het consumentenvertrouwen ontwikkelingen in de welvaart stuurt lijkt daarmee minder waarschijnlijk. Het tegenovergestelde kan eerder worden verwacht. Al met al lijkt een stijging van de welvaart het beste recept voor een stijging van het consumentenvertrouwen. Tabel A2.1 Correlatie welvaart (BBP per capita) en consumentenvertrouwen (1985-2004) Correlatie
hele jaarCorrelatie tweede halfjaarVerschilGroei BBP per capita NL0.820.860.041.6
BE0.490.630.141.7
DE0.720.780.061.0
DK0.490.490.001.4
EL0.260.15-0.111.6
ES0.650.650.002.3
FR0.710.780.071.5
IE0.800.79-0.013.7
IT0.560.640.081.5
VK0.460.510.052.0
PT0.830.840.012.3
Bron: eigen berekeningen op basis van AMECO en Cie

In Annex II wordt de relatie tussen de ontwikkeling van de welvaart en het consumentenvertrouwen nader uitgewerkt. Ook de OESO wijst in haar recente landenrapport op de traagheid waarmee lonen reageren op conjuncturele ontwikkelingen en de hoge 'sacrifice ratio'. Volgens de sacrifice ratio moet in Nederland de output gap 7 tot 8%-pt stijgen om inflatie met 1%-pt te verminderen. Zie bijvoorbeeld European Economy Special Report 1/2005 en Holden en Wulfsberg (2005), "Downward nominal wage rigidity in the OECD", Mimeo, Document gepresenteerd op de SOLE/EALE World Conference 2005, http://folk.uio.no/sholden/#wp Zie Koen en Van Den Noord (2005), "Fiscal Gimmickry in Europe: one-off measures and creative accounting", Economic Departments Working paper no 417 Zie hoofdstuk 7 voor een verdere uiteenzetting. De endogene ontwikkeling is gedefinieerd als de totale ontwikkeling exclusief beleidseffecten In 2005 is er sprake van een positief incidenteel effect op het feitelijk saldo van circa 0,2% BBP als gevolg van bankieren bij de schatkist (VpB) doordat de heffings- en invorderingsrente hoger lag dan de marktrente. Eind 2005 is deze rente aangepast. Dit leidt tot een spiegelbeeldige tegenvaller in 2006. Zie ook box 3.1. Public Finance Report 2004, Europese Commissie Aangenomen is dat de overheid het begrotingssaldo ongewijzigd laat. Budgetneutraliteit wordt in de variant bereikt door een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. De zogenoemde niet-belastingontvangsten worden gesaldeerd met de uitgaven en maken deel uit van het uitgavenkader. De lokale overheden worden voor 80% gefinancierd door overdrachten vanuit het Rijk en voor 20% door het eigen belastinggebied.