Rechtbank Amsterdam
Greenpeace - Euratom
Klacht Greenpeace ex artikel 12 Sv over niet-vervolging van Euratom.
Hof gelast vervolging van Euratom, omdat Euratom in Nederland geen
strafrechtelijke immuniteit geniet terzake van de strafbare feiten
waarop het beklag betrekking heeft, en drie andere bedrijven die in
hetzelfde strafrechtelijke onderzoek betrokken waren wel vervolgd
zijn.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
BESCHIKKING van van de vijfde kamer, belast met de behandeling van
burgerlijke zaken, op het beklag met rekestnummer R2004/337/12Sv van
Stichting Greenpeace Nederland,
gevestigd te Amsterdam,
klaagster,
voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende ten kantore van haar
gemachtigde: mr. A.H.J. van den Biesen,
Rhijnspoorplein 22,
1018 TX Amsterdam.
1. Het beklag
Het klaagschrift met bijlage is op 9 december 2004 ter griffie van
het hof ontvangen. Voorts is er een aanvullend klaagschrift op 2
februari 2005 ter griffie ingekomen. Het beklag richt zich tegen
de beslissing van de officier van justitie te Alkmaar de
rechtspersoon naar communautair recht de Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie (hierna: Euratom), gevestigd te Brussel (België),
die onder de naam Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek
(hierna: GCO) een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of II van
het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en als
bedoeld in de Kernenergiewet drijft in Petten, gemeente Zijpe,
niet (verder) te vervolgen ter zake van overtreding van
verschillende artikelen van de Wet milieubeheer, van de
Kernenergiewet, en de Wet bodembescherming, strafbaar gesteld bij
artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
2. Het verslag van de advocaat-generaal
In zijn verslag, ingekomen ter griffie van het hof op 16 maart
2005, heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het
beklag als ongegrond af te wijzen.
3. De stukken betreffende het beklag
Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer
kennis genomen van:
* Het ambtsbericht met bijlagen van de officier van justitie te
Alkmaar van 17 januari 2005;
* het op deze zaak betrekking hebbende proces-verbaal van het
onderzoek van het Interregionaal Recherche Milieuteam van de
Politie Zaanstreek â Waterland;
* twee brieven met bijlage van de raadsman van Euratom mr. A.J.P
Tillema, advocaat te Amsterdam, van 18 januari 2005 en 7 september
2005;
* een brief met bijlage van de gemachtigde van klaagster mr. van den
Biesen van 8 september 2005.
1. De ontvankelijkheid van klaagster
Gelet op haar statutaire doel is klaagster als rechtstreeks
belanghebbende te beschouwen, zodat uit dien hoofde geen beletsel
voor ontvankelijkheid bestaat.
Hoewel ten tijde van de indiening van het beklag de formele
beslissing tot niet verdere vervolging nog niet was genomen is
deze inmiddels betekend. Aan de ontvankelijkheid van klaagster
staat derhalve ook geen daarop betrekking hebbend bezwaar meer in
de weg.
2. De behandeling in raadkamer en de verdere procesgang
Op 9 september 2005 heeft het hof het beklag in raadkamer - niet in
het openbaar - behandeld. Namens klaagster zijn verschenen H.
Altevogt, als campagnemedewerker
werkzaam bij klaagster, en haar gemachtigde mr. Van den Biesen, die
zijn pleitaantekeningen heeft overgelegd. Hij heeft het beklag
toegelicht en gehandhaafd. Voorts heeft mr. Van den Biesen ter
ondersteuning van zijn betoog een zes minuten durend fragment laten
zien van een televisieuitzending over dit onderwerp van het
VPRO-programma Zembla van 19 mei 2005.
Tevens is Euratom gehoord en in de gelegenheid gesteld haar visie op
het beklag te geven. In raadkamer zijn namens Euratom verschenen de
heren A.N. Weimar en R. Lennartz, beiden werkzaam bij de Europese
Commissie, en de raadsman van Euratom mr. A.J.P. Tillema, die zijn
pleitaantekeningen heeft overgelegd. Hij heeft verzocht het beklag af
te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig
geweest. Hij heeft de totstandkoming van de beslissing van het
Openbaar Ministerie af te zien van de verdere vervolging van Euratom
toegelicht. Hij heeft de op schrift gestelde toelichting met bijlagen
overgelegd.
Na afloop van de behandeling in raadkamer is bij het hof op 10 oktober
2005 ingekomen een aanvullend ambtsbericht met bijlagen van de
advocaat-generaal ter nadere toelichting van zijn in raadkamer
ingenomen standpunt. Onder toezending van afschriften van genoemde
stukken zijn de procesvertegenwoordigers van klaagster en Euratom in
de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk hun commentaar te leveren.
Van die gelegenheid hebben mr. Tillema en mr. Van den Biesen gebruik
gemaakt bij brieven die respectievelijk op 8 en op 18 november 2005
bij het hof zijn ingekomen. Mr. Tillema heeft verzocht zonodig op
laatstgenoemde brief van mr. Van den Biesen te mogen reageren. Aan dit
verzoek geeft het hof geen gevolg omdat de noodzaak van het verzochte
niet is gebleken.
1. De beoordeling van het beklag
6.1 Op 29 september en 1 oktober 2003 heeft onder de onderzoeksnaam
Esdoorn een milieucontrole door de politie plaatsgevonden op de
onderzoekslocatie Petten, gemeente Zijpe N-H. Op genoemde
onderzoekslocatie zijn vier instellingen/bedrijven
actief. Naast GCO, de instelling van Euratom, zijn dat de Stichting
Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), de v.o.f. Nuclear Research
and Consultancy Group (NRC) en Mallinckrodt Medical B.V.
(Mallinckrodt). Bij het onderzoek is een aantal overtredingen
geconstateerd van voorschriften van de aan betrokkenen afgegeven
milieuvergunningen en vergunningen krachtens de Kernenergiewet, op
grond waarvan
het Openbaar Ministerie heeft besloten om tot dagvaarding van
betrokkenen over te gaan voor de zitting van de Meervoudige
Economische Strafkamer van de Rechtbank te Alkmaar van 25 maart 2004.
Namens Euratom is een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend op
grond van de stelling dat Euratom strafrechtelijke immuniteit geniet.
De dagvaarding tegen Euratom is daags voor de zitting ingetrokken
teneinde verder te kunnen onderzoeken of Euratom strafrechtelijke
immuniteit geniet. De intrekking heeft geleid tot kamervragen, welke
zijn behandeld in het mondelinge vragenuur van de Tweede Kamer op 7
december 2004. Daarbij is door de Minister van Justitie naar voren
gebracht dat eventuele vragen over de reikwijdte van de immuniteit aan
het Europese Hof moeten worden voorgelegd.
ECN, NRC en Mallinckrodt zijn ieder bij vonnis van 25 maart 2005
terzake van een deel van de aan hen telastegelegde misdrijven
veroordeeld tot een geldboete van euro 25.000. De officier van
justitie, die telkens oplegging van een aanmerkelijk hogere boete had
geëist, heeft hoger beroep ingesteld. De zaken zijn nog niet in hoger
beroep behandeld.
Aan Euratom is een kennisgeving niet verdere vervolging van 21 juli
2005 betekend.
Van verdere vervolging van Euratom is afgezien, omdat er naar het
oordeel van het openbaar ministerie geen vervolgingsrecht (meer)
bestond.
Tot dit oordeel is het openbaar ministerie gekomen op basis van een
onderzoek, waarbij naast het Openbaar Ministerie te Alkmaar, het
College van procureurs-generaal, het Ministerie van Justitie en het
Ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken zijn geweest. Dit
onderzoek zou hebben uitgewezen dat Euratom op grond van het
Euratomverdrag, het Fusieverdrag (hierna: het Verdrag), het Protocol
betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese
Gemeenschappen van 8 april 1965
(hierna: het Protocol) en de Zetelovereenkomst van 25 juli 1961
(hierna de Zetelovereenkomst) strafrechtelijke immuniteit geniet.
Klaagster is van mening dat Euratom geen immuniteit toekomt van
strafvervolging door de Nederlandse autoriteiten voor op Nederlands
grondgebied door haar instelling GCO gepleegde strafbare feiten. Zij
voert hiertoe onder meer aan dat niet de Europese
Gemeenschap maar de lidstaten van de Europese Gemeenschap beschikken
over de bevoegdheid inzake de strafwetgeving en de regels inzake
strafvordering en wijst daarbij op vaste rechtspraak van het Hof van
Justitie en op literatuur.
Klaagster baseert haar standpunt op het Verdrag, het Protocol, de
Zetelovereenkomst, alsmede de daarbij behorende Bijlage III (hierna:
Bijlage III) en de daaraan voorafgaande notawisseling van diezelfde
datum tussen de Nederlandse regering en de Commissie van Euratom
(hierna: Notawisseling). Voorts beroept klaagster zich op het EVRM.
Daarnaast is klaagster van mening dat, indien het hof op grond van
immuniteitsoverwegingen zou menen geen bevel tot verdere vervolging te
kunnen geven, de immuniteitsvraag aan het Hof van Justitie zou moeten
worden voorgelegd als prejudiciële vraag.
Euratom is van mening dat strafvervolging niet mogelijk is, nu zij
strafrechtelijke immuniteit geniet. Euratom baseert zich daarbij
evenals klaagster op het Verdrag, het Protocol, de Zetelovereenkomst
en Bijlage III. Zij voert daarnaast nog aan artikel 8 van het Wetboek
van Strafrecht.
Ook Euratom verwijst naar jurisprudentie en literatuur.
Euratom ziet geen reden tot het stellen van een prejudiciële vraag
aan het Europese Hof, nu het antwoord op de immuniteitsvraag evident
zou zijn.
Afgezien van de immuniteit is Euratom van mening dat strafvervolging
thans niet meer opportuun is aangezien door Euratom een
verbetertraject is ingezet, waardoor het
aantal overtredingen is teruggebracht tot een zeer beperkt aantal,
waarbij niet kan worden gesproken van verhoogde milieurisicoâs.
6.2 Het hof overweegt als volgt.
6.3 Het GCO is een door de toenmalige Commissie van Euratom krachtens
artikel 8, lid 1, van het Euratomverdrag opgericht onderzoekscentrum
op het gebied van de
kernenergie. Met het oog op de vestiging van een inrichting van het
GCO in Petten (hierna: het Centrum) is tussen de Nederlandse Staat en
Euratom op 25 juli 1961 de zogeheten Zetelovereenkomst gesloten. Op
grond van artikel 16 van de Zetelovereenkomst dient de wijze van
handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum plaats te
vinden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Gelet op het
bepaalde in de aanhef van Bijlage III zijn het Centrum, zijn
werkzaamheden en het daarvoor in aanmerking komende personeel
onderworpen aan de bepalingen van het Verdrag en het Protocol, alsook
aan de toepassingsbepalingen zoals vastgelegd in de Notawisseling.
1. Het Verdrag houdt in (artikel 28 Fusieverdrag, overeenkomstig het
tevoren
geldende artikel 191 Euratomverdrag) dat de Europese gemeenschappen -
en derhalve in casu Euratom - overeenkomstig de bepalingen van het
Protocol op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en
immuniteiten genieten welke nodig zijn ter vervulling van hun taak.
Deze laatste zinsnede houdt een relevante beperking in van de
immuniteit, nu het moet gaan om zogenaamde functionele immuniteit.
Daar waar het activiteiten betreft die passen in de functievervulling
van Euratom, kan op die immuniteit een beroep worden gedaan. Bij de
activiteiten waarop het beklag betrekking heeft, gaat het - indien
bewijsbaar - om veelvuldige en geenszins onbetekenende overtredingen
van wetten en regels door het Centrum, zijnde een inrichting van het
onder Euratom ressorterende GCO. Het Centrum kan worden beschouwd als
een werkmaatschappij van Euratom, die deelneemt aan het
privaatrechtelijke verkeer op gelijke voet met andere inrichtingen
zoals ECN, NRC en Mallinckrodt en evenals die andere inrichtingen
gehouden is de daarbij geldende regels na te leven. Het correct
moeten naleven van die regels kan niet als een belemmering worden
gezien, welke niet zou mogen gelden voor Euratom en wel voor die
andere inrichtingen. In dit kader door het Centrum begane
overtredingen kunnen nimmer vallen onder de functievervulling van
Euratom, derhalve onder datgene wat Euratom ter vervulling van haar
taak zou moeten kunnen doen. Immers niet kan worden gesteld dat de
taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van
strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die
wetten en regels door het Centrum. Toelichting waaruit iets anders zou
moeten worden afgeleid ontbreekt. Omdat aan Euratom slechts
functionele immuniteit toekomt kan haar belang, gelegen in het feit
dat zij beducht is om zich voor een strafrechter in een gastland te
moeten verantwoorden, geen toereikende grond opleveren om te oordelen
dat haar immuniteit toekomt.
Aan het Verdrag kan dan ook geen strafrechtelijke immuniteit van
Euratom worden ontleend.
Aan het Protocol kan strafrechtelijke immuniteit evenmin worden
ontleend, nu daarin weliswaar ingevolge artikel 6 aan de instellingen
van de Europese gemeenschappen diplomatieke status wordt toegekend
voor communicatiedoeleinden, maar overigens op geen enkele wijze hun
strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt uitgesloten.
6.5 Daarentegen is in de Zetelovereenkomst voorzien (artikel16) dat de
handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum zal
geschieden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Daarvan zijn in
casu de artikelen 1 tot en met 5 relevant, waarin - kort samengevat -
wordt bepaald dat zal worden bevorderd dat de Nederlandse wetgeving
binnen het centrum zal worden nageleefd, dat de Nederlandse
autoriteiten op verzoek van of in overleg met de Commissie dan wel
haar gemachtigde de nodige maatregelen zullen treffen tot handhaving
van de Nederlandse wet, dat de Nederlandse justitiële autoriteiten in
de gelegenheid zullen worden gesteld op te treden en dat medewerking
zal worden verleend aan inspecties.
6.6 Uit de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie inzake milieubescherming in het strafrecht van 13 maart
2001 en de daarbij behorende
toelichting volgt dat deze Europese instellingen strafrechtelijke
sancties soms nodig achten en van oordeel zijn dat de lidstaten dienen
zorg te dragen voor strafwetgeving met evenredige en afschrikkende
straffen en dat strafrechtelijk onderzoek en vervolging bij de
rechterlijke instanties van de lidstaten berusten.
In het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 27 januari
2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het
strafrecht wordt vastgelegd dat de lidstaten ruime rechtsmacht moeten
vestigen om te voorkomen dat natuurlijke of
rechtspersonen niet kunnen worden vervolgd en dat de lidstaten moeten
zorgen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.
Zo al ten tijde van de totstandkoming van Verdrag en Protocol niet zou
zijn gedacht aan mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid van
rechtspersonen naar communautair recht en als gevolg daarvan zou zijn
verzuimd uitdrukkelijk strafrechtelijke immuniteit op te nemen voor de
instellingen van de Europese gemeenschappen, blijkt wel uit het
voorgaande dat nadien ruimschoots aandacht is besteed aan de
rechtspersoon in het strafrecht en dat de verantwoordelijkheid in
dezen uitdrukkelijk is neergelegd bij de lidstaten zonder enige
uitzondering voor de instellingen van de Europese Gemeenschappen.
6.7 Nu â in aanmerking genomen dat overleg met de Commissie heeft
plaatsgehad als bedoeld in Bijlage III - noch uit de hiervoor
besproken regels noch uit enige andere het hof bekende (geschreven of
ongeschreven) rechtsregels strafrechtelijke immuniteit voor Europese
instellingen kan worden afgeleid en derhalve in casu geen sprake kan
zijn van in het volkenrecht erkende uitzonderingen als bedoeld in
artikel 8 Wetboek van Strafrecht, is het hof van oordeel dat ten
aanzien van Euratom geen strafrechtelijke immuniteit geldt.
1. Het hof kan de immuniteitsvraag niet aan het (Europese) Hof van
Justitie voorleggen op de voet van artikel 18 van de
Zetelovereenkomst, dan wel op de voet van beginsel 8 van de Annex
bij de Notawisseling. Uit de Zetelovereenkomst vloeit geen
strafrechtelijke immuniteit van Euratom voort, zodat zich geen
geschil omtrent de
rechten en verplichtingen van partijen, voortvloeiend uit "deze
overeenkomst" zoals bedoeld in artikel 18 van de Zetelovereenkomst
voordoet. De in de genoemde Annex neergelegde beginselen houden
niet in dat aan Euratom strafrechtelijke immuniteit toekomt, zodat
zich geen geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van
de "voorgaande beginselen" zoals bedoeld in beginsel 8 van de
Annex voordoet.
2. Er is ook geen aanleiding om het Hof van Justitie in het kader van
de onderhavige
beklagzaak te benaderen met een verzoek om uitspraak te doen over de
immuniteitsvraag bij wege van prejudiciële beslissing op de voet van
artikel 234 van het EG-verdrag. Gezien de stukken die zich in het
dossier van deze zaak bevinden en gelet op hetgeen namens de
klaagster, namens Euratom en door de advocaat-generaal naar voren is
gebracht, laat het onderzoek in het kader van de onderhavige
beklagzaak â ook voorzover door het hof ambsthalve ondernomen â geen
andere gevolgtrekking toe dan dat vooralsnog moet worden vastgesteld
dat de juiste toepassing van het hier aan de orde zijnde
gemeenschapsrecht zo evident is dat redelijkerwijze geen ruimte voor
twijfel kan bestaan.
6.10 Aan de opportuniteit van strafvervolging staat het inmiddels
ingezette verbetertraject niet in de weg. Nu de andere drie
inrichtingen wel terzake van soortgelijke overtredingen zijn vervolgd
en inmiddels ook in eerste aanleg veroordeeld, is ook uit het oogpunt
van rechtsgelijkheid vervolging van Euratom aangewezen. Dat het
uitgangspunt van loyaliteit tussen de gaststaat Nederland en Euratom
daaraan in de weg zou staan, vermag het hof niet in te zien.
6.11 Een en ander leidt tot de beslissing dat tot verdere vervolging
van Euratom moet worden overgegaan.
1. Het hof merkt nog op dat denkbaar is dat in de loop van de
berechting
Van Euratom alsnog feiten naar voren zullen komen, die de strafrechter
aanleiding geven zich ten aanzien van de immuniteitsvraag tot het Hof
van Justitie te wenden op de voet van artikel 234 van het EG-verdrag.
De strafrechter zal zonodig hebben te beoordelen of zodanig geval zich
voordoet.
1. De beslissing
Het hof beveelt dat de officier van justitie te Alkmaar de vervolging
van Euratom zal voortzetten terzake van de feiten waarop het beklag
betrekking heeft.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is
gegeven op
door de vijfde meervoudige burgerlijke kamer waarin zitting hadden
mrs. G.B.C.M. van der Reep, J.M.J. Chorus en I.M.H. van Asperen de
Boer-Delescen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier.
Bron: Gerechtshof Amsterdam
Datum actualiteit: 23 december 2005 Naar boven