College van Beroep voor het bedrijfsleven


Omvang van het geding. Ambtshalve aanvullen van rechtsgronden

De Raad stelt vast dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op een door de Minister niet aan het besluit ten grondslag gelegde (weigerings)grond. Daarmee heeft de rechtbank gehandeld in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb. Op grond van deze bepaling dient de bestuursrechter immers, behoudens de âin dit geval niet aan de orde zijnde- verplichte ambtshalve toetsing van het bestreden besluit aan die geschreven en ongeschreven rechtsregels en algemene rechtsbeginselen die geacht moeten worden van openbare orde te zijn, de door de indiener van het beroepschrift aangevoerde beroepsgronden tot uitgangspunt te nemen. Daarbij is de bestuursrechter gehouden de aangevoerde beroepsgronden voldoende ruim naar hun strekking op te vatten en is hij voorts, ingevolge het tweede lid van artikel 8:69 van de Awb, verplicht ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. Met deze door de wetgever gewilde afbakening van de omvang van het geding verdraagt zich niet dat de bestuursrechter, in het kader van de toetsing van het bestreden besluit, de grondslag van dat besluit uitbreidt. Voor zover de rechtbank mocht hebben beoogd aldus toepassing te geven aan artikel 8:69, tweede lid, van de Awb, wijst de Raad erop dat deze bepaling uitsluitend ziet op het ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden van het beroep en dus niet van (de motivering van) het in beroep bestreden besluit.

LJ Nummer

AU6381

Bron: Centrale Raad van Beroep Datum actualiteit: 27 december 2005 Naar boven