Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van der Staaij, Van Bommel, Ferrier en Huizinga-Heringa over vervolging van christenen in Eritrea. Deze vragen werden ingezonden op 22 december 2005 met kenmerk 2050605320.

De Minister van Buitenlandse Zaken, De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Dr. B.R. Bot A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Van Bommel (SP), Ferrier (CDA) en Huizinga-Heringa (ChristenUnie) over vervolging van christenen in Eritrea.

Vraag 1
Kunt u uit uw informatie bevestigen dat in een half jaar tijd het aantal gevangen christenen in Eritrea verdubbeld is tot ruim 1.770? Wat zijn de redenen voor deze schrikbarende toename?

Antwoord
Nee. Hoewel in 2005 een toename van het aantal gevangen christenen is vastgesteld, is het moeilijk een precies aantal te geven. De inschatting is dat het aantal lager is dan 1.770, omdat dit aantal waarschijnlijk cumulatief is en geen rekening houdt met groepjes religieuze gevangenen die regelmatig, na enkele dagen of weken van gevangenschap, worden vrijgelaten. Ongeacht de omvang van het aantal religieuze gevangenen, is hoe dan ook ieder individueel geval van gevangenschap op religieuze gronden onaanvaardbaar.

Vraag 2
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen d.d. 5 juli 2005, waarin u aangeeft dat u vanwege het uitblijven van verbeteringen in de mensenrechtensituatie het thema goed bestuur hoger op de agenda hebt gezet, teneinde actief een verbetering van die situatie in Eritrea na te streven, en dat u daarnaast het bedrag aan bilaterale hulp verlaagd hebt?

Antwoord
Ja.

Vraag 3
Deelt u de mening dat, gezien de ernst van de situatie, nadere maatregelen noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld het rechtstreeks koppelen van ontwikkelingshulp aan verbeteringen in de mensenrechtensituatie)? Bent u bereid daartoe voorstellen aan de Kamer voor te leggen?

Antwoord
Ja, wij delen die mening. Vrijheid van religie is een belangrijk onderwerp in de tweede fase van de politieke dialoog EU-Eritrea in het kader van artikel 8 van de Cotonou-overeenkomst. Het gaat dan vooral om twee zaken: geen verder uitstel van registratie van religieuze minderheidsgroeperingen en een goede rechtsgang voor gedetineerden (zoals een formele aanklacht, bijstand door een advocaat, een onafhankelijk proces en bezoek door familie). Indien hieraan niet wordt voldaan, zal dit, conform artikel 96 van de Cotonou-overeenkomst, gevolgen hebben voor de hulp van de Europese Unie aan Eritrea. In dat geval zal ook Nederland consequenties trekken voor zijn ontwikkelingssamenwerking met Eritrea.


---- --