D66
De nota Museale Strategie, die ik onlangs naar de Tweede Kamer
stuurde, roept heftige reacties op. Ook in deze krant wordt het debat
erover fel gevoerd. Ik zou Rembrandts De Anatomische Les van Dr.
Nicolaes Tulp willen vervangen door een flatscreen waarop bezoekers
live een operatie kunnen volgen. Ik zou willen dat jongeren met
verfpistolen door het Van Gogh mogen rennen om op de Zonnenbloemen te
schieten, en ik zou zelfs vinden dat gewoon naar schilderijen kijken
saai is.
Ik heb alle begrip voor de sterke gevoelens van bescherming die het
oproept wanneer de indruk ontstaat dat iemand een vinger naar de
Nederlandse musea wil uitsteken. Onze nationale schatkamers bezitten
collecties van wereldfaam, bieden vele Nederlanders inspiratie en
genoegen en worden beheerd door duizenden museummensen en
vrijwilligers die er hun hart en ziel in steken. Terecht wordt gesteld
dat deze bijzondere kwaliteiten bescherming verdienen. Wellicht ten
overvloede: ook ík vind dat schilderijen gewoon aan de muur horen en
kwetsbare objecten in vitrines. Het gaat er ook niet om dat vitrines
saai of stoffig zouden zijn. Ik heb er slechts op willen wijzen dat,
zoals onlangs weer uit onderzoek bleek, een grote groep Nederlanders
het imago van musea als saai aanduidt.
In reacties wordt de indruk gewekt dat ik het principe van Thorbecke
wil doorbreken door mijn zorgen hierover te uiten. Ik wil musea
helemaal niet voorschrijven hoe zij hun activiteiten moeten vormgeven,
maar het is weldegelijk mijn taak om hen om een visie op dit probleem
te vragen.
En daartoe is alle aanleiding. Bezoekcijfers zijn nu nog constant,
maar juist bij hoger opgeleiden vindt sinds de jaren negentig de
sterkste daling van museumbezoek plaats. Hoewel het aantal senioren in
de samenleving traditioneel enthousiaste museumgangers - stijgt,
profiteert het museumbezoek daar niet van. Onderzoek laat ook zien dat
jongeren tussen de 20 en 35 jaar notoire museummijders zijn geworden.
Voorheen trok dat vanzelf weer aan boven de 45 jaar, nu niet meer.
Drie op de vijf Nederlanders gaat nooit naar een museum en nieuwe
Nederlanders vormen slechts 1 procent van alle museumbezoekers.
Dit probleem kunnen we niet serieus genoeg nemen. Niet omdat publiek
binnenhalen een doel op zich is, maar omdat het ongelooflijk jammer
zou zijn als mensen zich niet langer zouden willen laten meeslepen
door prachtige schilderijen als Rembrandts Het Joodse Bruidje of de
fotos van Rineke Dijkstra. Niet omdat musea een overheidsinstrument
zijn voor integratie of verheffing van het volk, maar omdat het niet
zo zou moeten zijn dat een steeds groter deel van de samenleving
vervreemd raakt van ons cultureel erfgoed en onze tastbare
geschiedenis. Wat een gemiste kans!
Hoewel de zorg over het publiek ook in deze krant - nauwelijks ter
discussie staat, ontbreekt nog te vaak een duidelijk antwoord.
Uitzonderingen daar gelaten, is men nog op zoek of schuift de kwestie
voor zich uit. Ik vraag musea een heldere visie te ontwikkelen waaruit
blijkt hoe de samenleving het museum ervaart, maar ook hoe het museum
de samenleving wil ervaren. Welk publiek wil je bereiken en op welke
manier? Nu stranden pogingen hiertoe nog regelmatig op tegenstellingen
in het museum tussen bewaren (collectiebeheer, onderzoek) en
teweegbrengen (presentatie, educatie). Ik denk dat dit een
schijntegenstelling is: musea kunnen zowel topkwaliteit leveren áls
een breed en divers publiek bereiken, zowel de schoolklas als een
kleine groep liefhebbers. A museum must be all these things, om een
oud-directeur van het New-Yorkse Metropolitan Museum te parafraseren.
Om de impasse te doorbreken reikt de Museale Strategie een aantal
nieuwe instrumenten aan. Om de eigen werkwijze beter te toetsen kunnen
musea in de toekomst gebruikmaken van visitatie door internationale
deskundigen. Ik heb gelukkig begrepen dat veel musea blij zijn met
deze nieuwe mogelijkheid. Er komt voor het eerst ook een duidelijk en
reëel perspectief op een langlopende subsidie voor beheer en behoud
van de collectie. Om jongeren in staat te stellen hun eigen smaak en
belangstelling voor cultuur te ontwikkelen is er in deze
kabinetsperiode bijna 50 miljoen extra beschikbaar voor
cultuureducatie.
Musea die zelf op innovatieve wijze hun publiek voor zich winnen en
een nieuwe band met de samenleving aan gaan. Daar gaat het mij om.
Niet op de knieën voor het publiek, maar bezoekers de hand reiken.
Zoals bijvoorbeeld Rudi Fuchs vorige week in het Rijksmuseum deed waar
hij een klas VMBO-leerlingen de betekenis van Het Joodse Bruidje
leerde. Door nieuw-Nederlandse jongeren persóónlijk in je passie voor
kunst te laten delen of door de educatieve dienst te versterken; niet
alleen tijdens de schoolweek, maar ook in het weekend. Dat dat nog
lang niet eenvoudig is, ondervond ook Fuchs. Maar musea met zulke
ambities hebben de toekomst en verdienen het om daarvoor financieel te
worden beloond.
Medy van der Laan is staatssecretaris voor Cultuur, dit artikel
verscheen eerder in de Volkskrant van 3 januari 2006
3-1-2006 00:00