Ernstige overlast en criminaliteit in steden
24 januari 2006
Bij de regeling van werkzaamheden op 17 januari 2006 heeft uw kamer
naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Amsterdamse Diamantbuurt
rond Nieuwjaar, gevraagd om een brief van het kabinet over de omvang
van criminaliteit en overlast en wat straatterrorisme wordt
genoemd, en over maatregelen die met het oog hierop worden getroffen.
Voorts werd gevraagd om de gelijktijdige beantwoordingvan de eerder
door de heer Wilders over deze kwestie gestelde vragen. Mede namens de
Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, de Minister van
Binnenlandse Zaken en de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en
Koninkrijksrelaties doe ik u hierbij het antwoord toekomen.
Het antwoord op laatstbedoelde vragen treft u in de bijlage aan. Wat
de eerstbedoelde vraag betreft, is het zo dat het verschijnsel van
criminaliteit en ernstige overlast door groepen jongeren, zich helaas
niet beperkt tot één stad en een bepaalde categorie jongeren. In
Amsterdam trekt de problematiek rond jongeren van Marokkaanse afkomst
de aandacht. In Rotterdam en andere plaatsen zijn het vaak groepen
Antillianen die aandacht trekken. In andere plaatsen zijn het nog weer
andere groepen (zoals bijvoorbeeld de jongeren die afgelopen zaterdag
een treinstel vernielden) die moeilijkheden opleveren. Deze
problematiek is reden tot zorg voor de overheid, zowel landelijk als
plaatselijk. Het gaat daarbij niet alleen om het leed en de schade die
slachtoffers en hun omgeving wordt aangedaan. Het gaat niet minder om
de schade aan het wederzijds vertouwen in de samenleving tussen
bevolkingsgroepen en de vooroordelen over hele groepen jongeren die
het in de hand werkt. Daarom heeft het kabinet al vanaf het begin deze
verschijnselen serieus genomen, evenals de stedelijke overheden in de
plaatsen die in het bijzonder geraakt worden door deze problematiek.
Omdat het om diverse vormen van criminaliteit en overlast gaat, is het
niet mogelijk om eenduidige cijfers te geven over de omvang van het
verschijnsel. De ernstige overlast varieert van het rondhangen van
jongeren, geluidsoverlast, pesterijen, intimidatie, vernieling en
geweldpleging.
Uit de Jaarrapportage Veiligheid 2005 komt het volgende beeld met
betrekking tot de omvang van de overlast in steden naar voren. In 2005
had iets minder dan 12% van de bevolking regelmatig overlast van
groepen jongeren. Dat percentage is ná een piek van 14% van de
bevolking in 2002, daarmee terug op het niveau van 1999. Er kan niet
gesproken worden van een grote groei van het verschijnsel. Dat neemt
niet weg dat wij het zeer serieus opvatten.
Uit het onderzoek Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en
autochtonen nader bekeken (WODC/CBS), die aan uw Kamer is aangeboden
op 4 mei 2005 (25726, nr. 21), blijkt evenwel dat bepaalde groepen
jongeren meer in het bijzonder betrokken zijn bij deze criminaliteit.
Dat is ook de aanleiding voor een meer gerichte aanpak.
Het beleid met betrekking tot ernstige overlast en criminaliteit.
Wat betreft het beleid op het terrein van de aanpak van overlast en de
jeugdcriminaliteit is in de afgelopen periode veel geïnvesteerd. De
aanpak van de jeugdcriminaliteit in het algemeen krijgt vorm in het
kader van het programma Jeugd Terecht. Wij geven hieronder een
beknopt overzicht van de initiatieven van de aanpak van de
jeugdcriminaliteit en de aanpak van overlast.
Voorkomen criminele loopbaan
De oververtegenwoordiging van bepaalde categorie jongeren in de
criminaliteitscijfers is voor het kabinet aanleiding geweest voor
extra initiatieven. Het kabinet heeft specifiek voor het terugdringen
van de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de
criminaliteitscijfers gekozen voor een intensivering van de lokale
aanpak en de daarbij behorende extra financiële middelen aan de vier
grote steden ter beschikking gesteld.
In de vier grote steden is sprake van een opeenhoping van de
problematiek. Het kabinet meent dat dit vraagt om gerichte actie
waarbij de justitiële aanpak en de bestuurlijke aanpak aan elkaar
gekoppeld worden om de effectiviteit te verhogen. De benodigde
inspanningen liggen in het verlengde van wat al onder handen is in het
kader van onder meer het veelplegersbeleid, waarvoor aan de gemeenten
al middelen ter beschikking zijn gesteld binnen het raamwerk van het
Grotestedenbeleid (GSB). Voor de voorbereiding, implementatie en
uitvoering van dit specifieke beleid is een bedrag van 5 mln.
beschikbaar voor de jaren 2006 en 2007, en daarna 6 mln. structureel.
De middelen worden eveneens beschikbaar gesteld in het kader van het
GSB-beleid met als doel: het voorkomen van een criminele loopbaan van
allochtone jongeren. De vier grote steden zullen een aanvulling op hun
Meerjaren Ontwikkelingsprogramma opstellen op grond waarvan nadere
prestatieafspraken zullen worden gemaakt tussen het Rijk en de vier
grote steden.
Binnen de plannen worden op basis van deze criteria drie stappen
onderscheiden, met name: een fase van selectie, een fase van
beoordeling en een fase van uitvoering. Tijdens de selectiefase wordt
een selectie gemaakt van alle jongeren die wegens het plegen van
misdrijven voor de eerste, tweede of eventueel derde keer met justitie
in aanraking komen, zodat er doelgericht en met voldoende middelen
geïnvesteerd kan worden in de jongeren die de meeste risicos lopen op
een criminele carrière. In de beoordelingsfase wordt een
probleemanalyse opgesteld waarna in samenwerking met de jongere en
diens ouders een plan wordt opgesteld wat er toe leidt dat recidive
wordt voorkomen. In de laatste fase wordt het plan uitgevoerd. In deze
fase is het van belang dat de intensiteit van de persoonlijke
begeleiding per jongere moet kunnen variëren op basis van de omvang en
aard van de problemen. Bestaande begeleidingsprogrammas kunnen
daarvoor worden gebruikt.
Bijzondere kenmerken aanpak, maatwerk
De aangeduide benadering kan algemeen gebruikt worden bij jongeren,
doch voor Marokkaanse risicojongeren moet bij de te nemen maatregelen
met een specifieke context rekening worden gehouden. Het blijkt dat
bij die jongeren het vaak gaat om een combinatie van een slechte
sociaal-economische positie met slechte perspectieven voor scholing en
arbeidsmarkt, en culturele factoren. Samen veroorzaken deze een
hardnekkige kloof tussen een (geïsoleerde) Marokkaanse subgroep en de
rest van de samenleving er vindt onvoldoende uitwisseling en
integratie plaats.
Ten behoeve van Marokkaanse jongeren die (dreigen te) ontsporen is het
daarom van belang bruggen te bouwen die maken dat er geen geïsoleerd
op de desbetreffende jongeren gerichte acties komen, maar acties die
breder zijn en anderen om die jongeren heen mobiliseren. Cruciaal is
het daarbij om zo veel als mogelijk de problemen aan te vatten samen
met de Marokkaanse gemeenschap: uiteraard geldt dit voor de direct aan
de jongeren verbondenen (familie, vrienden), rolmodellen,
gezagsdragers, vrijwilligers. Wegens het gewicht van school, werk en
vrijetijdsbesteding als vehikel voor binding aan de samenleving, is
het voorkomen van schooluitval en het toegeleiden naar arbeid en
bijvoorbeeld sport van groot belang. Daarvoor zullen ook de daaraan
verbonden instituties actief worden betrokken. Voor een succesvolle
aanpak is een voorwaarde dat de reeds beschikbare trajecten op deze
terreinen voor de doelgroep toegankelijk zijn en zo nodig op maat
worden gemaakt.
Een intensievere aanpak van de jeugdcriminaliteit onder jongeren van
Marokkaanse herkomst kan gemakkelijk door de jongeren zelf, hun
toekomst en hun ouders worden opgevat als tegen hen gericht. De
intentie is echter juist een ombuiging te weeg te brengen in het
belang van de jongeren zelf en ook ten behoeve van een verbetering van
de veiligheid en het leefklimaat in de buurt.
Dit kan worden bereikt door de aanpak vorm te geven in dialoog met de
gemeenschap, de ouders en ook jongeren zelf. Hierbij kunnen netwerken
van vrijwilligers (betrokken burgers) die voor een deel al aanwezig
zijn maar die zo nodig met steun van de gemeente of deelgemeente
worden geformeerd, een intermediaire rol spelen.
Overlast
De aanpak van overlast krijgt vooral bestuurlijk op gemeentelijk
niveau vorm. Gemeenten geven daaraan hun eigen inkleuring. Een aantal
vaste elementen komt daarin terug. In de eerste plaats is het van
belang de anonimiteit van de jongeren die zich in groepen manifesteren
op te heffen.
In samenwerking tussen de politie en andere gemeentelijke instanties
wordt het zicht op de groepen en ook de individuele groepsleden
vergroot.
Dat maakt het beter mogelijk om jongeren, en ook hun ouders, direct
aan te spreken op hun gedrag.
Om de aanpak kracht bij te zetten wordt voorts gebruik gemaakt van
nieuwe instrumenten, bijvoorbeeld het blowverbod, het individueel
straatverbod en het strafrechtelijk aanpakken van de groep op het
overtreden van de Algemene plaatselijke verordening (APV).
Wettelijk instrumentarium voor de aanpak van overlast en criminaliteit
Wat betreft de vraag naar het wettelijk instrumentarium wil ik er op
wijzen dat er een uitgebreid wettelijk instrumentarium beschikbaar is
om de problematiek aan te pakken. Naast de maatregelen die in het
kader van de Algemene plaatselijke verordening (APV), waaronder het
gebiedsverbod, kunnen worden ingezet, is er een breed pakket aan
modaliteiten, namelijk van de civiele kinderbeschermingsmaatregelen,
de Haltafdoening, de taakstrafsanctie, verschillende vormen van
toezicht en reclasseringsbegeleiding waaronder de trajectbegeleiding
specifiek voor de harde kern, en jeugddetentie.
Voorts is een uitbreiding van wettelijke mogelijkheden in
voorbereiding. Op een tweetal punten is wetswijziging aanhangig. In de
eerste plaats betreft dit het wetsvoorstel OM-afdoening thans in
behandeling bij de Eerste Kamer. Met de OM-afdoening zullen er voor
het openbaar ministerie ruimere mogelijkheden komen om (licht)
strafbaar gedag in een vroeg stadium aan te pakken. Ten aanzien van
jeugdigen wordt bovendien de mogelijkheid om in het kader van een
OM-afdoening gedragsvoorwaarden te stellen groter en wordt het aantal
uren taakstraf dat kan worden bepaald verhoogd. Voorts is thans in de
Tweede Kamer aanhangig het wetsvoorstel gedragsbeïnvloeding jeugdigen
(kamerstukken 30 332). Dit wetsvoorstel beoogt het jeugdsanctiestelsel
te verbeteren. Zo worden meer combinaties van sancties mogelijk, wordt
een nieuwe gedragsbeïnvloedende maatregel voorgesteld, worden de
mogelijkheden om voorwaarden te stellen bij de schorsing van de
voorlopige hechtenis uitgebreid en worden de mogelijkheden van
conservatoir beslag bij jeugdigen verruimd. Alle elementen van dit
wetsvoorstel beogen de rechtspraktijk nog meer in staat te stellen een
sanctie op maat op te leggen, die het meest effectief zal zijn gelet
op het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de dader.
Zoals bekend is in oktober 2005 het vreemdelingenrechtelijke openbare
orde beleid aangescherpt. Kern van de aanscherping is dat elke
rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die is veroordeeld
voor een misdrijf waar een gevangenisstraf op staat,
vreemdelingenrechtelijk kan worden aangepakt. De aard van de opgelegde
sanctie is niet langer doorslaggevend in de eerste fase van het
rechtmatig verblijf. Hierdoor wordt voorkomen dat de groep
niet-Nederlandse veelplegers toeneemt. Door de aanscherping kan ook
bij een verblijf van langer dan 10 jaar eerder tot
verblijfsbeëindiging worden overgegaan.
Het aangescherpte vreemdelingenrechtelijke openbare orde beleid heeft
een sterk preventieve werking. Het signaal richting de vreemdeling,
die hier te gast is, is dat men zich aan de Nederlandse wetten en
normen dient te houden, doet men dat niet dan loopt men het risico te
worden verwijderd.
Het aangescherpte openbare orde beleid zal dit voorjaar in werking
treden.
Bredere context
Zoals eerder vermeld realiseert het kabinet zich dat het bestrijden
van deze overlast en criminaliteit geplaatst moet worden in het breder
kader van de situatie van probleemaccumulatie bij bepaalde groepen
jongeren van allochtone herkomst.
In de brief van 15 november jongstleden aan de Tweede Kamer (30 300 V,
nr. 37) naar aanleiding van de stedelijke rellen in Frankrijk hebben
wij een overzicht gegeven van de situatie in Nederland. Dat betreft
zowel de situatie in achterstandswijken, de integratieproblematiek,
het voortijdig schoolverlaten, de jeugdwerkloosheid als de lokale
veiligheid. Wat betreft het laatste is in die brief het belang van een
gebiedsgebonden politiezorg benadrukt waarbij de politie continu
aanwezig is in de haarvaten van de samenleving en werkt op basis van
kennen en gekend worden. Deze benadering stelt de politie in staat
problemen vroegtijdig te herkennen en waar mogelijk te voorkomen dat
het nodig is om over te gaan tot opsporing.
Zoals uit deze en eerdere brieven aan uw Kamer blijkt, gebeurt er al
veel om overlast en criminaliteit aan te pakken. Het heeft de hoogste
prioriteit. Niet ieder nieuw incident geeft aanleiding dit beleid aan
te passen. Zowel in de steden als bij het Rijk staat dit onderwerp
hoog op de agenda. Tegelijkertijd is een aantal nieuwe initiatieven
momenteel in ontwikkeling, zoals de recente aanpak Voorkomen criminele
loopbaan allochtone jongeren.
Ondanks het feit dat er al veel gebeurt en ook veel in gang is gezet
stellen we vast dat nog niet voldoende resultaat is geboekt. De
situatie ten aanzien van de werkloosheid onder Marokkaanse jongeren is
zorgwekkend, zoals blijkt uit diverse rapportages, waaronder het
recentelijk uitgekomen SCP-signalement jeugdwerkloosheid onder
etnische minderheden van januari 2006.
In een continue wisselwerking tussen departementen en steden wordt
bezien of er nog onbenutte mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht
worden aan het tegengaan van schooluitval en betere aansluiting op de
arbeidsmarkt, maar bijvoorbeeld ook aan de herstructureringsopgave van
stadswijken. Wat betreft de voortgezette aanpak van deze bredere
problematiek zal het kabinet de Kamer dit voorjaar nader informeren.
Daarbij zullen de recente rapporten van het SCP worden betrokken.
De Minister van Justitie
Bijlage 1: beantwoording vragen lid Wilders
1. Heeft u kennisgenomen van het artikel Treiteraars zijn terug in
Diamantbuurt?
1) Ja
2. Is het waar dat eerder deze maand bij een joodse bewoner van de
Diamantbuurt de ruiten zijn ingegooid door Marokkaanse raddraaiers die
ook antisemitische leuzen riepen? Deelt u de mening dat dit
schandelijk en onaanvaardbaar is? Is het ook waar dat de bewoner geen
aangifte durft te doen uit angst voor represailles? Wat is uw oordeel
daarover?
2) Omstreeks 2.45 uur nieuwjaarsnacht zijn ruiten ingegooid. Dit is
bemerkt door een buurtbewoner en die heeft de politie gebeld. Tegen de
politie heeft de bewoner verklaard niets te hebben gemerkt. Vervolgens
heeft de bewoner op 2-1-2006 aangifte gedaan.
Uiteraard is dit ontoelaatbaar.
3. Is het waar dat rond de jaarwisseling verschillende incidenten in
de Diamantbuurt hebben plaatsgevonden waaronder het ingooien van
minstens 32 autoruiten? Wie waren de daders en zijn zij gearresteerd?
Zo neen, waarom niet?
3) Rond de jaarwisseling heeft een groep jongeren autoruiten vernield
in de Amsterdamse wijk De Pijp (niet in de Diamantbuurt!). De politie
heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de daders. Volgens verklaringen
van buurtbewoners gaat het om een groep van ongeveer veertig jongeren,
vermoedelijk van Marokkaanse afkomst, in de leeftijd van 15 tot 18
jaar. Het onderzoek heeft tot nu toe echter onvoldoende concrete
informatie opgeleverd om verdachten te kunnen identificeren en aan te
houden.
4. Heeft u ook kennisgenomen van de in voornoemd artikel geciteerde
uitspraak van een Marokkaanse buurtvader die zegt dat de ouders van de
Marokkaanse raddraaiers niet ingrijpen omdat ze een hekel hebben aan
Nederlanders? Wat is uw oordeel hierover?
4) Ja, dit citaat is bekend. Het kabinet maakt zich zorgen over de
toenemende animositeit tussen bevolkingsgroepen en streeft ernaar deze
te verminderen. De gemeenten worden uitdrukkelijk betrokken in dit
beleid.
5. Bent u bereid te bevorderen dat het gemeentebestuur nu niet opnieuw
subsidies uit gaat delen maar de tot nu toe ineffectieve aanpak
loslaat, en hard op gaat treden tegen de Marokkaanse raddraaiers en
straatterroristen? Indien het Amsterdamse gemeentebestuur daar niet
toe over gaat, bent u dan bereid van rijkswege in te grijpen en ook
het openbaar ministerie een aanwijzing te geven betrokken
straatterroristen van de straat te halen, te detineren en uit te
zetten, waar nodig na denaturalisatie?
5) Nee, de suggestie die van deze vraag uitgaat wordt niet gedeeld
door het kabinet. Zie voor meer informatie over de Amsterdamse aanpak
bijlage 3 bij de brief.
6. Bent u bereid de wetgeving dusdanig te wijzigen dat ook de ouders
van de minderjarigen die verantwoordelijk zijn voor deze straatterreur
worden aangepakt, zowel strafrechtelijk als door het intrekken van hun
verblijfsvergunning voor zover van toepassing, zodat waar mogelijk en
noodzakelijk de ouders en de kinderen gezamenlijk - als meest
effectieve sanctie - het land kunnen worden uitgezet? Deelt u mijn
mening dat een dergelijke stevige repressieve aanpak ook een positieve
preventieve werking zal hebben?
6)Nee, ik heb niet het voornemen om dit te doen. De huidige wettelijke
mogelijkheden en de voorziene uitbreiding daarvan zijn toereikend.
7. Wanneer gaat u het groeiende probleem van (Marokkaanse)
straatterreur eindelijk eens serieus nemen en daadkrachtig bestrijden?
7) Het kabinet is van mening dat zowel binnen het rijk als de steden
de urgentie van dit weerbarstige probleem voldoende ervaren wordt. Om
de aanpak te verbeteren waar mogelijk is er, zoals gezegd in de brief,
een continue wisselwerking tussen departementen en steden om te bezien
of er nog onbenutte mogelijkheden voor verbetering van de aanpak zijn.
Ministerie van Justitie