Partij van de Arbeid


Den Haag, 31 januari 2006


PvdA breekt lans voor scholing op de arbeidsmarkt


Iedereen de kans geven het beste uit zichzelf te halen. Dat is het uitgangspunt van de PvdA als het gaat om scholing van werkzoekenden en werknemers. Vaak komt scholing prima tot stand zonder tussenkomst van de overheid. In andere gevallen is een overheidsbijdrage onontbeerlijk. De PvdA wil iedereen in de gelegenheid stellen zich flexibel over de arbeidsmarkt te bewegen: jong en oud, laag en hoog opgeleid, werkend en werkzoekend. Om dit te bereiken kiest de PvdA voor de volgende mix van maatregelen:


· Startkwalificatie: financiële stimulans voor werkgever die werknemer startkwalificatie laat behalen. Elders verworven competenties: Overheid moet dit goedkoop, toegankelijk en praktisch toepasbaar maken. De betrokkene moet direct na afloop van EVC-traject relevante scholing kunnen volgen.
· EVC-trajecten in fiscale scholingsdefinitie (aftrekmogelijkheid). Ook aftrekbaar maken voor werkgevers.
· Leerrechten: Bevorderen dat elke werknemer scholingsvouchers, een eigen scholingspotje of leerrechten krijgt, die ze kunnen verzilveren door opleidingen en cursussen te volgen. Ook voor tijdelijk personeel.
· Advies: Bevorderen we onafhankelijk loopbaanadvies, zodat mensen weten wat ze aan scholing hebben.
· Reïntegratie: Snelle start 'van-werk-naar-werk'-traject bij dreigende werkloosheid. Al vóór het daad­werkelijke ontslag reïntegratie­gelden uit de WW inzetten.
· Noodzakelijke scholing voor het vinden van ander werk financieren uit reïntegratiemiddelen/door overheid.
· RWI budget teruggeven voor scholing aan met ontslag bedreigde werknemers.
· Fiscaliteit: Uniform tarief voor buitengewone uitgavenaftrek. Zo profiteren hoge/lage inkomens evenveel.
· In de levensloopregeling een extra scholingsverlofkorting van ¤58 per werkdag (minimumloon) gedurende maximaal 65 dagen. Dit maakt scholingsverlof eindelijk aantrekkelijk voor werknemers met lager inkomen.
· WW: Bovenwettelijke aanvullingen op WW-uitkering gebruiken voor scholing gericht op het vinden van nieuw werk.
· In WW overstap van urenverrekening naar inkomsten­verrekening. Dit houdt in dat bij werkaanvaarding de WW-uitkering niet wordt verlaagd naar rato van het aantal uren dat iemand gaat werken, maar naar rato van het nieuwe salaris. Dit vergemakkelijkt de acceptatie van ander werk, vooral voor oudere WW'ers.


Deze maatregelen zijn vooral van belang voor de volgende groepen op de arbeidsmarkt:
· Met ontslag bedreigde werknemers zonder startkwalificatie. Vanwege hun relatief sombere vooruitzichten na ontslag is het wenselijk deze groep zo snel mogelijk naar ander werk te leiden, indien nodig in combinatie met een opleiding die toegang geeft tot een andere baan.


· Oudere, ontslagen of met ontslag bedreigde werknemers: Voor hen is het vaak lastig ander werk te vinden op hetzelfde niveau. Zij zitten vaak aan het einde van hun functieloon en zijn daarmee relatief duur. Als het voor hen niet mogelijk is een baan met een vergelijkbare functie-inhoud te vinden, staan voor hen vaak alleen functies met een lagere beloning open. Deze zijn vaak op het eerste gezicht financieel onaantrekkelijk in vergelijking met de WW-uitkering die ze ontvangen.


· Middelbaar opgeleide werknemers: scholing is voor hen van groot belang om 'bij te blijven' en kansen op de arbeidsmarkt desgewenst te vergroten. Technologische veranderingen en wijzigingen in de economische structuur maken dat niemand meer kan rekenen op een baan voor het leven. Werknemers die zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden, zijn hier het beste tegen opgewassen. Scholing is het middel bij uitstek om daarbij te helpen.


· Lager en middelbaar opgeleide werkzoekenden: werkgevers moeten goed moeten kunnen inschatten wat sollicitanten uit deze groep voor hen kunnen betekenen. Vooral bij ruime werkervaring kan het wenselijk zijn verworven kennis en ervaring formeel in kaart te brengen.