Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

WOB-verzoeken

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : VD. 2006/295
datum : 31-01-2006
onderwerp : Aanvullende informatie over vervuiling diervoeder met dioxine
bijlagen :

Geachte Voorzitter,

In aansluiting op mijn brief van 27 januari 2006 (kenmerk VD.2006/261) over de dioxinevervuiling in diervoeder, kan ik nu berichten dat het incident in een fase is gekomen waarin de bron van de vervuiling duidelijk lijkt te zijn. Ook de omvang van de verspreiding van vervuild diervoeder is volledig in beeld zodat een begin kan worden gemaakt met het afhandelen van de gevolgen.

Zoals ik in mijn brief van 27 januari al aangaf vormde een op 15 december 2005 genomen vetmonster de aanleiding voor het onderzoek. Het mengvoederbedrijf Bouman in Andel gebruikt twee silo's voor de opslag van varkensvet, dat gebruikt wordt voor de productie van verschillende soorten diervoeders. Zowel van de in de afgelopen maanden geleverde vetten als de in die periode geproduceerde diervoeders heeft het bedrijf steeds monsters bewaard. Die monsters zijn in opdracht van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) geanalyseerd door het RIKILT-laboratorium voor voedselveiligheid.

Uit de analyseresultaten bleek dat één van de silo's op 24 januari 2006 nog steeds een te hoog gehalte aan dioxine bevatte, namelijk 52 ng TEQ/kg vet. De andere silo (met een hogere doorloopsnelheid) bleek geen overschrijding meer te bevatten. Een monster varkensvet genomen uit een transport van circa 25.000 kg varkensvet, gelost in één van de silo's op 15 november 2005, bleek evenwel een gehalte van 400 ng TEQ/kg vet te bevatten. Op 17 november 2005 bleek een transport van circa 24.000 kg varkensvet met een dioxinegehalte van 220 ng TEQ/kg vet in de twee silo's te zijn gelost. Beide transporten waren afkomstig van het bedrijf Profat in België. Analyses van monsters van voor 15 november 2005 gaven geen overschrijdingen aan, terwijl ook meer recentere monsters van aangeleverde transporten 'schoon' bleken te zijn.

Het patroon van de analyseresultaten leidt tot het vermoeden dat er sprake is geweest van een incidentele verontreiniging midden november 2005, welke verontreiniging een periode heeft doorgewerkt in de productie van diervoeders. De analyseresultaten van monsters van geproduceerde diervoeders bevestigen dat beeld omdat er een chronologische afname te zien is in de hoogte van de dioxineverontreiniging.

De mate van verontreiniging in diervoeders is overigens afhankelijk van het inmengingspercentage verontreinigd varkensvet. Dit inmengingspercentage verschilt per diervoedersoort.

Het vermoeden dat er een incidentele verontreiniging is geweest halverwege november 2005 spoort met de heden bekend geworden resultaten van het onderzoek van het Belgische Federaal Voedselagentschap (FAVV). Uit dat onderzoek is gebleken dat bij de productie van gelatine bij het bedrijf PB Gelatins in Vilvoorde (B) dioxine bevattend (niet goed gezuiverd) zoutzuur is gebruikt. Dit dioxine bevattend zoutzuur heeft waarschijnlijk in de periode tussen 6 en 28 oktober 2005 het varkensvet vervuild bij de productie van gelatine. Volgens de FAVV heeft de leverancier van het zoutzuur gemeld dat de filtering van het zoutzuur tijdelijk niet heeft gefunctioneerd. PB Gelatins heeft het verontreinigde varkensvet geleverd aan Profat, dat het onder andere heeft verkocht aan Bouman te Andel. Dit lijkt thans de meest logische verklaring voor het aantreffen van de hoge dioxineconcentratie in de bij Bouman halverwege november 2005 aangeleverde transporten varkensvet.

Uit het traceringsonderzoek van de VWA blijkt tot nu toe dat uit het vervuilde varkensvet alleen varkens- en pluimveevoeder is geproduceerd. 250 Nederlandse veehouderijbedrijven, enkele tussenhandelaren en enkele particulieren kunnen daarom tussen 15 november 2005 en 24 januari 2006 sterk of lichter vervuild diervoeder hebben ontvangen en vervoederd. Ook is door Bouman aan enkele Duitse en een enkel Belgisch veehouderijbedrijf geleverd. De adressen van die bedrijven zijn aan de bevoegde autoriteiten in die landen doorgegeven. De bedrijven en andere adressen die verontreinigd diervoeder kunnen hebben vervoederd zijn uit voorzorg door de VWA geblokkeerd. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of het vlees van die dieren of de eieren van pluimvee, overschrijdingen van de dioxinenorm laat zien. De proefslachtingen daartoe zijn al gestart.

Op basis van het inmengingspercentage is niet uit te sluiten dat er in de periode van 15 november 2005 tot heden dieren voor de slacht zijn afgevoerd of dierlijke productien zijn afgevoerd met een concentratie dioxine boven de norm.
Zoals ik in mijn brief van 27 januari 2006 al liet weten, achten deskundigen van de VWA in deze casus geen gevaar voor de volksgezondheid aanwezig.

In verband met de detectie van deze dioxinevervuiling is het nog van belang te weten dat het hier om een tot dusver onbekend dioxinepatroon handelt. Daardoor heeft het bedrijfsleven zelf deze vervuiling niet opgemerkt, terwijl men wel onderzoek doet op dioxinevervuiling. Het RIKILT onderzocht de monsters evenwel op een breder spectrum dioxinen waardoor de vervuiling aan het licht kwam. Uiteraard zal deze casus aanleiding zijn om na te gaan of de detectiemethodiek van het bedrijfsleven moet worden aangepast.

De afhandeling van dioxinevervuiling zal in verband met het bekend worden van de resultaten van de proefslachtingen nog enkele weken in beslag nemen. Ik zal u over de voortgang tijdig informeren.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman