Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA Den Haag Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
d.d. 26 januari 2006 kenmerk 06-SW-B-005 W&B/URP/06/8970
Onderwerp Datum
Uitspraak CRvB inzake bijstandsuitkering 31 januari 2006
illegale kinderen
In uw brief d.d. 26 januari 2006 verzoekt u aan de minister voor Vreemdelingenzaken en
Integratie, en ondergetekende, "een reactie te geven op de recente uitspraak van de Centrale Raad
van beroep over de verplichting van de gemeente Zaanstad om bijstand te verlenen aan kinderen
die illegaal in Nederland verblijven". Deze reactie doe ik u hierbij - mede namens de minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie - toekomen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft d.d. 24 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil
over bijstandsverlening ten behoeve van kinderen van ouders die zelf als gevolg van de
koppelingswet- geen recht op bijstand hebben. De casus betreft twee kinderen met de Ghanese
nationaliteit. Hun ouders, eveneens van Ghanese nationaliteit, hebben een verblijfsvergunning ten
behoeve van het gezin aangevraagd. Zij mogen van de Nederlandse rechter met hun kinderen in
afwachting van de beslissing op dit verzoek in Nederland blijven. Van een illegaal verblijf van de
kinderen in Nederland, zoals u stelt in uw brief d.d. 26 januari 2006, is dus geen sprake. De
ouders beschikken niet over inkomen of vermogen, en hebben zelf vanwege het koppelingsbeginsel
geen recht op bijstand.
De gemeente Zaanstad heeft in eerder stadium het verzoek van de kinderen om hen afzonderlijk
bijstand toe te kennen afgewezen. De gemeente is van mening dat de Koppelingswet op alle
punten ook voor de kinderen geldt.
De voorzieningenrechter van de CRvB heeft in zijn uitspraak van 8 augustus 2005 bij wijze van
voorlopige voorziening aan de gemeente opgedragen aan de ouders enkel ten behoeve van de
kinderen bijstand te verlenen. De CRvB heeft d.d. 24 januari 2006 definitief op het hoger beroep
beslist.
Naar het oordeel van de CRvB wijzen bepalingen uit het Verdrag voor de rechten van het kind
(IVRK)1 erop dat het koppelingsbeginsel geen voldoende rechtvaardiging kan vormen voor het
geheel uitsluiten van de mogelijkheid om ten behoeve van kinderen die, in afwachting van de
1 Trb. 1990, 170
2
beslissing op het verzoek om een verblijfsvergunning in Nederland mogen blijven, en dus
rechtmatig hier te lande verblijven in de zin van de Vreemdelingenwet, bijstand te verlenen. De
CRvB geeft aan dat uit artikel 27, derde lid, van het IVRK blijkt dat de overheid passende
maatregelen moet nemen om ouders te helpen het recht van kinderen op een toereikende
levenstandaard te verwezenlijken. In de voorliggende casus is sprake van zeer dringende redenen
die noodzaken tot verlening van bijstand aan de kinderen. Het ligt in de rede dat gemeenten in een
dergelijke casus aansluiting zoeken bij de norm voor een alleenstaande van 18,19 of 20 jaar
(artikel 20, eerste lid, onderdeel a, WWB). In het geval de noodzakelijke kosten van het bestaan
van het kind uitgaan boven de bijstandsnorm én het kind voor deze kosten geen beroep kan doen
op zijn ouders, bestaat er recht op bijzondere bijstand (artikel 12 WWB). Verder dient de
gemeente gelet op het in artikel 18 WWB neergelegde afstemmingsvereiste de uiteindelijke hoogte
van de bijstand af te stemmen op de omstandigheden mogelijkheden en middelen van de
belanghebbende.
Omdat er op dit moment voor deze kinderen geen voorliggende voorziening bestaat, waarop door
hen een beroep kan worden gedaan, zijn ze op het vangnet van de bijstand aangewezen. Ik ben
inmiddels in overleg met de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om te bezien of er
andere voorzieningen zijn die voor deze groep kinderen ontsloten dan wel gecreëerd kunnen
worden. Een andere voorziening past mede gelet op de geringe duurzaamheid van de verblijfstitel
naar mijn mening beter dan een voorziening als de bijstand. Tot het moment dat een adequate
voorliggende voorziening van kracht wordt, zijn de gemeenten gelet op de uitspraak van de CRvB,
gehouden om in vergelijkbare individuele gevallen waarin zeer dringende redenen aanwezig zijn,
algemene bijstand te verlenen. Op het moment dat ik het overleg met de minister
Vreemdelingenzaken en Integratie heb afgerond, zal ik u over de uitkomsten daarvan informeren.
Belangrijk is tevens dat de CRvB ten aanzien van kinderen die niet rechtmatig hier te lande
verblijven, overwogen heeft dat het geheel uitsluiten van de mogelijkheid aan hen bijstand te
verlenen in beginsel wel een evenredig middel is ter verwezenlijking van de doelstelling van de
koppelingswetgeving. Er hoeft als gevolg van deze uitspraak van de CRvB dus geen bijstand te
worden verstrekt aan kinderen die illegaal in Nederland verblijven.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid