Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

kamervragen over het heimelijk observeren van een aantal mensen

Antwoorden op kamervragen over het heimelijk observeren van een aantal mensen

31 januari 2006

Vragen van het lid Externe link De Wit (SP) aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het heimelijk observeren van een aantal mensen.
---


1. Vraag Op basis van welke door een rechter kenbare en toetsbare feiten is de politie overgegaan tot het heimelijk observeren van een aantal mensen?
1)1. Antwoord De observatie van een pand waarin mensen verbleven die vermoedelijk strafbare (terroristische) feiten aan het voorbereiden waren, is geschied op basis van artikel 2 van de Politiewet. Deze observatie betrof geen stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In tegenstelling tot wat het krantenartikel bericht, was dan ook geen sprake van de plaatsing van een camera in het portiek. Tijdens de behandeling van een strafzaak ter terechtzitting wordt de rechtmatigheid van het handelen van de politie - en dus van een observatie - door de strafrechter getoetst. Indien een zaak wordt geseponeerd, zoals hier het geval was, vindt een dergelijke toetsing niet plaats. In die gevallen kan de rechtmatigheid door de betrokkene ter discussie worden gesteld in een civielrechtelijk geding tegen de Staat.


2. Vraag Is een dergelijke ingrijpende maatregel wettig, gezien het bewijs? Wie heeft hiertoe opdracht gegeven?


2. Antwoord De observatie op grond van artikel 2 van de Politiewet is in dit geval geschied in overleg met de officier van justitie. Stelselmatige observatie (artikel 126g Sv) is een opsporingsbevoegdheid die toekomt aan de officier van justitie. Gebruikmaking van deze bevoegdheid is niet onderworpen aan een rechterlijke toetsing vooraf.


3. Vraag Op basis van welke feiten en omstandigheden is de politie overgegaan tot een arrestatie? Was dit wettig, gezien het bewijs? In opdracht van wie, c.q. met goedkeuring van welke rechter is dit gedaan?

3. Antwoord
De aanhoudingen zijn verricht in opdracht van de officier van justitie, omdat het vermoeden bestond dat betrokkenen bezig waren met de voorbereiding van een terroristische aanslag. De aangehouden verdachten zijn in verzekering gesteld en enkele dagen later aan de rechter-commissaris voorgeleid. Laatstgenoemde heeft de inverzekeringstelling van vier personen rechtmatig geacht. Van twee personen werd de inverzekeringstelling - en daarmee ook de aanhouding - onrechtmatig geoordeeld wegens het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld.


4. Vraag Kan deze arrestatie de toets op artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens doorstaan, namelijk dat de feiten en omstandigheden op grond waarvan de politie overgaat tot een arrestatie, objectief verifieerbaar moeten zijn, dus dat een `overtuiging' dat iemand iets in de zin heeft onvoldoende is? 2)

4. Antwoord
Wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dan iemand zich schuldig maakt, of heeft gemaakt, aan een strafbaar feit, kan deze persoon in beginsel worden aangehouden. Op dat moment kan iemand namelijk worden aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. En vanaf dat moment kunnen opsporingsambtenaren en rechterlijke ambtenaren onderzoeksbevoegdheden en dwangmiddelen tegen die persoon aanwenden. Ten aanzien van twee van de aangehouden personen bleek geen redelijk vermoeden van schuld te bestaan. Zie ook het antwoord op vraag 4.


5. Vraag Welke feiten en omstandigheden gaven aanleiding tot de als `gewelddadig' omschreven arrestatie en het laten ontkleden van een 13-jarige in de cel? 3) Kunt u aangeven wat er bij de arrestatie en in de cel precies gebeurd is?

5. Antwoord
De verdachten in deze zaak werden potentieel gevaarlijk geacht, zij werden immers verdacht van terroristische misdrijven. Daarom zijn zij met behulp van een arrestatieteam aangehouden. De verdachten bevonden zich in een auto, waarbij zich op een gegeven moment nog twee mannen en een jongen voegden. Om te voorkomen dat de verdachten uit het zicht verdwenen, is besloten de verdachten kort daarna in de auto aan te houden. Bij arrestaties door een arrestatieteam worden de verdachten aangeroepen en wordt een vuurwapen op hen gericht teneinde hen «onder controle te
brengen». Alle personen worden vervolgens geboeid en geblinddoekt afgevoerd. De in het voertuig aanwezige jongen is door het arrestatieteam niet op de knieën gedwongen, noch aangehouden. Hij is in het voertuig van de verdachten ongeboeid en zittend naast een politieman naar een politiebureau overgebracht. Tijdens de rit is hij door deze politieman geruststellend toegesproken. Op het bureau heeft hij tijdelijk in een ophoudkamer verbleven. Vanaf de aankomst van de jongen op het bureau (±18.30uur) heeft men getracht zijn moeder te bereiken. Dit is omstreeks 21.50uur gelukt. Om 23.45 uur verscheen de moeder aan het bureau vergezeld van een man om haar zoon op te halen. De zoon is in die periode niet van zijn kleding ontdaan.


6. Vraag Voorziet u dat met het verlagen van de maatstaven om over te gaan tot politieoptreden zoals aangekondigd in uw wetsvoorstel, meer onschuldige mensen `de dupe' zullen worden? 4)

6. Antwoord
Burgers mogen - ook op basis van de (voorgestelde) wetgeving waarop de vraag doelt - niet worden aangehouden zonder dat een redelijk vermoeden bestaat dat zij zich schuldig maken of hebben gemaakt aan een strafbaar feit. Ondanks professioneel optreden van de politie en het Openbaar Ministerie zullen ook in de toekomst aanhoudingen, die achteraf gezien onterecht blijken, niet steeds te voorkomen zijn. Een effectieve bestijding van terroristische dreiging vergt immers soms snel en daadkrachtig optreden.


1) Algemeen Dagblad, 17 december jl.
2) Fox, Hartley and Campbell vs. United Kingdom, appl. nos. 12244/86, 12245/86 en 12383/86; in dit arrest over het politieoptreden t.a.v. mensen tegen wie aanwijzingen van terrorisme bestonden
3) zie noot 1
4) zie noot 1; het wetsvoorstel betreft de wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven, Kamerstuk 30 164.